zondag 20 december 2015

Verhaal: De herders bij nacht in het veld

Op welke planeet je ook in de atmosfeer probeert vaart te minderen, de grazende beesten onder je slaan altijd op dezelfde manier op de vlucht. Ze kijken op bij het beginnen van het lawaai, de ogen rond, de oren alert. Als dat toeneemt, worden ze onrustig, ze komen overeind. Dan komt het felle licht. Eerst een, dan vijf, dan de hele kudde maakt zich vervolgens uit de voeten. Ze vinden elkaar en bewegen als één organisme, golvend over het veld als water. Soms springen ze, soms zigzaggen ze, de ruggen gekromd, de staarten als signaalvlaggen in de lucht. Als het er genoeg zijn, laten ze de aarde trillen, of het nu olifantsgrote reptielen zijn die in ondiepe moerassen woelen, legers van zwarte muizen op uitgestrekte steppes, of rood met blauwe zespoters op oranje mos. En ze komen pas tot rust ver weg, als ze ons niet meer zien of horen, hijgend, damp boven hun ruggen. En het duurt uren voor we weer beginnen te eten.
Dit keer was het precies hetzelfde. Ons schip was aan de nachtzijde van de planeet door het wolkendek gebroken en daverde over het landschap, dat was geschilderd in grijstinten en poelen schoolbordzwart. Vlekken konden bossen zijn, spiegelingen zeeën, maar het grootste deel was schimmig, onduidelijk, vlak. En toen we laag genoeg kwamen, zagen we de dieren schrikken. Ze waren wit en bruin, niet groot, met lange staarten achter ze aan wapperend, en ze stroomden door de dalen tussen de heuvels door, door ons schijnsel in een hel licht gehuld, waarna ze opzij afbogen en in het donker verdwenen. Onze sensoren vingen ook hun klagelijke geluiden op. “Ze komen me bekend voor”, liet Janus, onze cultuurbewaarder, ons weten. Hij was de enige van ons gezelschap die rekenkracht over had voor een dergelijke observatie. De rest was allemaal nodig om ons veilig te laten landen. Er was zelfs niet genoeg voor een simulatie. “Dit soort dieren leefde vroeger op Aarde ook.”
“Hoogte vijfhonderd meter”, sprak Thomas. “Snelheid: mach 0,75 en dalend. We bevinden ons heel ergens anders in het melkwegstelsel.”
“Ik zei ook niet dat dit de Aarde was”, zei Janus, met zelfs een lichte klank van ergernis. “Ze lijken er alleen erg op. Convergente evolutie?”
“Dat zoek je later op je gemak maar uit”, kwam Luweng tussenbeide. Zij was de wapenmeester en planner. “Is er een landingsplek?”
Die vraag was aan mij gericht. Ik raadpleegde de gegevens van eerdere scans en bracht ze overeen met de beelden van het snel schuivende landschap onder ons. “Ja,” concludeerde ik. “Een vlak veld, niet ver weg meer.”
“Mooi”, zei Luweng. “Want we kunnen ook niet heel ver meer.”
De hete wind loeiend om ons heen en onze motoren krijsend, mikten we op de door mij aangewezen locatie. Voor ons stoven nog meer van de witte en bruine dieren weg. Janus wist een hoge resolutie opname op zijn bandbreedte te trekken. “Ze hebben zelfs wol!”, riep hij. “Het is echt heel bijzonder!” We zonden allemaal onze niet heel positieve emoties zijn kant op, waarna hij eindelijk zweeg.
Ik maakte voor mezelf een weergave van de omgeving en liet ons vervolgens op de millimeter nauwkeurig neerkomen waar ik het bedoeld had, op de telescooppoten die uit de gladde buik van ons schip waren geschoven. De wollige grazers waren ondertussen lang en breed uit het zicht verdwenen. Een laatste veiligheidscheck. Daarna kon de rekenkracht weer gewoon aan ons worden toebedeeld. We kregen onze gesimuleerde, virtuele lichamen terug. Als locatie om elkaar te ontmoeten had Janus ervoor gekozen de computer een twintigste-eeuwse automobiel te laten genereren, met eigenlijk net te weinig ruimte voor ons allemaal. Het was zijn manier om ons terug te pakken. Thomas zat achter het stuur, zijn handen om het wiel, zijn achterhoofd leunend tegen het omhoog geschoven steuntje. Luweng zat naast hem, haar wenkbrauwen in een diepe V, haar lippen een lijn. Ze droeg een blauw met wit uniform, met goudkleurige insignes en een kokerrok. Het dashboardkastje voor haar stond open en ik zag de kolf van een pistool. Ze keek over haar schouder om naar Janus, die het raampje aan zijn kant had opengeschoven en naar buiten keek door een verrekijker. Het was natuurlijk geen echte, maar een representatie van de instrumenten van ons schip. Ik probeerde ondertussen ruimte te vinden voor mijn knieën, die in Thomas’ rug prikten, terwijl ik tegelijk mijn best deed de kaart zo netjes mogelijk weer op te vouwen. De kille bries die door het raam naar binnen blies, mocht dan wel nagebootst zijn, hij maakte het er voor mij niet makkelijker op. Aan de achteruitkijkspiegel voor in de auto hing een zilveren kruisje, dat welhaast hypnotiserend heen en weer zwaaide.
“We zijn niet alleen”, zei Janus opeens. De toon die hij gebruikte, was heel anders dan zojuist tijdens de landing. We draaiden alle drie ons hoofd zodat we dezelfde kant uitkeken als hij. Hij wees met zijn vinger. “Daar bovenop die heuvel.”
Drie gestaltes. Tweepoters. Ruwweg manshoog. En intelligent, want ze hadden zich in wollen jassen gehuld. Een van hen ondersteunde zichzelf met iets als een houten staaf. Ze leken verstijfd. Misschien waren ze het wel niet echt, want onze waarneming was versneld ten opzichte van de normale tijd. Ik kon alleen maar raden naar wat zij zagen: een ovaal van doorschijnend goud. Daarachter lichtgevende cirkels, om elkaar draaiend, onze deeltjesversnellers. En bovenaan ons standaard, wit stralend als een bliksem. Ze moesten met stomheid geslagen zijn.
“Ik weet zeker dat dit niet de Aarde is”, zei Thomas ondertussen van achter het stuur.
Het leek even of Janus daarop wilde reageren, maar Luweng fronste nog dieper en hij hield zijn mond. “We moeten het weten”, verklaarde ze. Ze pakte haar wapen in haar ene hand, een zaklamp in haar andere en stootte de deur van de auto open. Voorovergebogen rende ze tegen de heuvel op. Twee van de wezens verdwenen uit het zicht, gillend van angst. De derde was niet snel genoeg. De wapenmeester sprong op hem af en leek hem vanuit ons gezichtspunt met haar vlakke hand tegen de grond te slaan. In zijn eigen werkelijkheid werd hij geveld door een pulserende energiestoot. Luweng trok de man bij zijn been terug naar de auto. Bij het licht uit onze ramen zagen we een donker gezicht, een prominente neus en een krullende baard. De geur van angstzweet hing in een wolk om hem heen.
Janus graaide in zijn jaszak en pakte een stethoscoop. Nadat hij de pluggen in zijn oren had gestoken, drukte hij de kop tegen de borst van zijn patiënt. “Als het convergente evolutie is”, mompelde hij, “dan heeft die wel heel opvallende gelijkenissen opgeleverd.”
Thomas schraapte zijn keel. “De Aarde is vernietigd”, zei hij. “Dat weten we allemaal.”

Onze thuisplaneet was nog het blakende centrum van ons rijk geweest, toen wij vertrokken vanuit de baan van Neptunus, objectief zestigduizend jaar geleden. Ik was door alle relativistische snelheden, wormgatsprongen en versnelde tijdsbeleving niet meer zeker hoeveel subjectieve tijd er voor mij verstreken was. In elk geval voelde het ook lang geleden. We hadden alle bronnen van het zonnestelsel, inclusief de ijsbrokken uit de Oortwolk, bijeengebracht tot de grootste vloot in de geschiedenis. Elk schip schijnend, voorzien van het samen uitgekozen symbool en de woorden ‘In dit teken’. Het moment dat we allemaal gelijktijden onze aandrijvingen activeerden, was vanaf de Aarde zichtbaar geweest als een band langs de hemel, feller dan de Melkweg.
Ons reisdoel was het zwarte gat in het midden van ons sterrenstelsel. Astronomen hadden uit de banen van omringende sterren en planeten de aanwezigheid afgeleid van creaturen bestaande uit donkere materie. Ze zouden de processen in de kern van sterren versnellen zodat er meer zwarte gaten ontstonden, zodat zij in de zwaartekrachtputten daarvan elkaar zouden kunnen ontmoeten. We wisten niet hoe ze er uitzagen, zelfs niet of we ze wel zouden kunnen waarnemen, maar in de volksmond kregen ze de bijnaam ‘demonen’ toebedeeld en in de media werden ze meteen voorzien van bokkenboten en hooivorken. En het verhaal ging dat ze ook onze zon op het oog hadden, zelfs al was er nooit enige activiteit van ze waargenomen buiten het centrum van de Melkweg. Het was echter onze bestemming om in de eeuwigheid te domineren, niet de hunne, en zo ontstond het glorieuze visioen van de vloot. Het menselijke rijk zou afdalen in de duisternis en de heersers daarvan ontwapenen en tentoonstellen. Het licht zou zegevieren. Een andere uitkomst was niet mogelijk.
We hadden echter beter moeten weten. De structuren van donkere materie die we bereikten, bleken voor onze wapens onaantastbaar, terwijl onze tegenstanders in staat waren de zwaartekracht rondom onze schepen te manipuleren en ons zo in de ruimte te doen stranden. Duizenden jaren lang vochten we bloederige veldslagen uit, aanvankelijk tussen de sterren en nevels van het centrum, vervolgens in onze eigen spiraalarm. Hoe we onze technologie ook verbeterden, steeds verder werden we teruggedrongen, door steeds nauwere wormgaten vluchtend, verwoeste zonnestelsels en planeten als sintels achterlatend, met onze achtervolgers op onze hielen.
Net toen we terug waren op ons vertrekpunt, haalde de duisternis ons in. Tussen Jupiter en Mars vond vervolgens een ongelijke strijd plaats, waarbij het grootste deel van wat van onze vloot was overgebleven, werd vernietigd. Een regen van brokstukken en meteorieten daalde daarna neer op de binnenste planeten van het zonnestelsel, een nieuw groot bombardement. Hun oppervlak werd tot magma gereduceerd. Niets overleefde, zelfs geen bacterie.
Drie van onze schepen, waar wij er een van waren, wisten aan de ravage te ontsnappen. Maar in de eeuwen die volgden, ontplofte één ruimtetuig door een beschadiging aan de aandrijving. Een andere raakte van koers, zodat we uiteindelijk elk contact verloren. En nu was onze eigen energievoorraad uitgeput. Het laatste wormgat dat we konden openen, kwam uit in dit zonnestelsel, en we hadden net brandstof genoeg om deze planeet te bereiken en in dit veld te landen.
Wat er ook gebeurde, we zouden niet meer kunnen opstijgen. Dit was het einde van onze vlucht. Voor zover wij wisten, waren wij de laatste vertegenwoordigers van de mensheid.

“Dit is een mens”, concludeerde Janus. “Zijn genetische materiaal komt overeen met dat van ons uit de scheepscomputers. Heel bijzonder!”
Luweng, die tegen de deur van de auto aangeleund stond, haar wapen nog steeds in haar hand, vloekte in het oud-Chinees. Thomas duwde aan zijn kant het portier open en zwaaide zijn benen naar buiten. “Het kan niet”, zei hij ondertussen over zijn schouder. Zijn gezicht stond strak als een masker. “Er zijn geen biologische mensen meer.”
Janus haalde zijn schouders op, terwijl hij zijn instrument weer opborg. “Er heeft natuurlijk enige verschuiving in de basenparenvolgorde plaatsgevonden, maar niet meer dan in zestigduizend jaar te verwachten was geweest. Ze behoren nog steeds tot dezelfde soort: Homo sapiens sapiens. En geen ander.”
Ik schoof opzij zodat ik langs hem kon kijken. Inderdaad: de vorm van zijn jukbeenderen en de breedte van zijn kaken vertoonden kleine verschillen, maar de man had nog gewoon tussen de toeschouwers kunnen staan op het moment dat wij op onze queeste vertrokken, zonder dat iemand naar hem had op- of omgekeken. Thomas was om de auto heengelopen en knielde nu bij hem neer. Hij voelde aan zijn pols. “Hij leeft nog.”
“Ik weet wat ik doe”, zei Janus, duidelijk met zichzelf ingenomen.
“Gelukkig maar”, zei Thomas. “Want wij zijn nu ook aan deze planeet gekluisterd. We zullen haar met hem en zijn soortgenoten moeten delen. En ik weet niet of het slim is ons direct als vijanden te positioneren.”
Luweng schudde haar hoofd. “Wat stel je voor? Dat we ons voordoen als goden? Ze tempels voor ons laten oprichten? Een nieuw rijk stichten? Aan deze voorbeelden te zien, lopen wij technologisch ver op ze vooruit.”
“Ze zouden ons waarschijnlijk niet eens als menselijk herkennen”, zei Janus.
Thomas ging verzitten en keek naar ons op. “We hebben meer informatie nodig.”
Ik schoof terug naar mijn plek en haalde de kaart weer tevoorschijn. Ik vouwde hem uit op de bank van de auto en prikte met mijn vinger bijna in het midden, vlak naast de vouw. “Hier zijn we geland. Hier …” –ik bewoog mijn vinger opzij- “bevindt zich een dorp of een stadje, er loopt een verhard weggetje doorheen. Daar zijn de herders waarschijnlijk heen gevlucht.”
“Een goede plek om te verkennen”, besloot Thomas.
Luweng knikte. Ze richtte zich op en stak haar pistool in een holster onder haar oksel. Vervolgens trok ze haar marineblauwe jasje recht. “Incognito natuurlijk.”
“Dat is het meest verstandig”, zei Janus.
Ik rilde. Het was alweer tienduizend jaar geleden dat ik de computerwerkelijkheid had verlaten om een fysieke vorm aan te nemen, en dat was niet eens de menselijke geweest. In de lichamen van reusachtige mantaroggen hadden we gestreden tegen donkere materie-schepen in de kokende atmosfeer van een bruine dwergster. We waren na een eeuwenlange worsteling verslagen. Luweng had het een strategisch terugtrekken genoemd, maar dat kon de pijn van dat moment niet verzachten. En net als toen was de overgang nu niet plezierig. Terwijl een stroom denkende deeltjes het schip verliet en samenklonterde tot mijn menselijke vorm, bevond ik voor mijn gevoel even op twee plekken tegelijk, in de simulatie en daarbuiten, en ik zag mezelf naar mezelf kijken. Het duurde maar een seconde, daarna stond ik op het gras buiten de auto en streek met mijn handen over mijn parka. Tot aan de poriën in mijn huid en mijn net wat te lang geleden geknipte nagels was mijn voorkomen niet van een biologisch lichaam te onderscheiden.
De anderen waren naast mij in de tastbare wereld verschenen. Luweng wees naar de nog steeds bewusteloze man aan onze voeten. “Wat doen we met hem?”
Thomas fronste. “Het is zeker diplomatiek niet handig als we …”
Nog voor hij was uitgesproken, schudden zowel Luweng als Janus nadrukkelijk van nee. De piloot trok met zijn schouders. “Goed dan”, zei hij. Hij duwde met zijn voet tegen het portier van de auto, zodat die dichtviel. Daarna pakte hij een bos met sleutels uit zijn broekzak en drukte op een knopje. Er klonk een pieptoon en het geluid van sluitende sloten. Hij pakte de liggende man onder zijn schouders en zijn knieën, en richtte zich op. “Vertel me dat die nederzetting niet ver weg is!”
Ik slikte. “Een half uur lopen. Als we stevig door stappen. Meer niet.”
Thomas leek met dat antwoord tevreden en zette zich in beweging. Luweng liep opzij van hem, spiedend om zich heen kijkend. Ik volgde, met de kaart, en Janus kwam achteraan. Ik hoorde hem voortdurend dingen zeggen als: “Deze plant is nieuw voor de wetenschap!” en “Is dit een mier? Maar waarom heeft hij dan zoveel pootjes?”

We vonden, na twee zanderige heuvels te hebben beklommen en weer te zijn afgedaald, een zandpad dat de juiste richting op voerde. Tien minuten later kwam dat uit op een verharde weg, met op elkaar aansluitende klinkers. En iets meer dan een half uur nadat we waren vertrokken stuitten we op het dorp, weggestopt in een dal. De huizen waren donker, er brandde geen straatverlichting, en het scheelde niet veel of we waren eraan voorbij gelopen.
Een splitsing van het pad vormde de hoofdstraat. Aan het eind daarvan zagen we een groot gebouw, met een toren erop. Dit was waarschijnlijk het centrum van de gemeenschap, opperde Janus. Voor de grote houten deur stond een groepje mannen. Ze keken onze kant uit, kennelijk niet verbaasd dat zo laat nog reizigers hun nederzetting aandeden. Een lange man –zo te zien een van de herders die ons had zien landen- fluisterde iets in het oor van een man met een grijze baard en een mantel tot aan zijn enkels. Hij knikte, wuifde met zijn hand en stapte vervolgens naar voren. “De engelen zijn gearriveerd.” Zijn stem was diep, en zijn woorden waren voor ons, met enige hulp van onze computerrekenkracht, verrassend goed verstaanbaar. “Jullie hebben onze vriend meegenomen. Dank daarvoor.”
Luweng en Thomas wisselden een blik uit. Thomas kuchte. “Engelen, zei u?” Een vrouw en een jongen kwamen naar voren en namen zijn last van hem over. De bewusteloze man werd uit het zicht afgevoerd.
“We hoorden zojuist een knal en een gierend geluid dat ons deed schrikken.” De man met de baard knikte naar de lange herder, die nu schuin achter hem stond en aan zijn kin krabde. “Toen kwamen zij aangerend met een verhaal over oplichtende wezens in een gouden strijdwagen, die zich sneller bewogen dan een mens kan rennen. En dat juist in deze nacht. Dan is er maar één conclusie mogelijk.”
Thomas begon zich al groter te maken. Luweng glimlachte. Kennelijk zag ze al een glorieuze toekomst voor zich. De man keek tussen hen heen en weer. Uiteindelijk verbrak hij de stilte. “Jullie komen uit de ruimte, net als wij.”
Zelfs in het donker was te zien hoe zijn ogen twinkelden. Ik besloot dat ik de man wel mocht. Hij klopte Thomas op zijn bovenarm. “We zijn wat technologie kwijtgeraakt onderweg, maar we zijn niet vergeten waartoe mensen vroeger in staat waren. Onze voorouders zijn destijds tegelijk met jullie van de Aarde vertrokken. Ze kregen alleen niet zoveel aandacht in de media. Als ze niet werden genegeerd, werden ze afgetekend als lafaards of deserteurs. Ze moesten niet de kans krijgen de aandacht af te leiden van de door God bedoelde bestemming van de mensheid.”
Thomas knikte. “Onze strijd tegen de demonen, de heersers van de donkere materie.”
“We hebben begrepen dat die niet heel voorspoedig is verlopen.” De man klonk meelevend. “Er waren echter ook mensen die meenden dat hun eigen motieven niet altijd even stralend waren, en eerder de strijd wilden aangaan met de duisternis in hun eigen leven. Zij kozen ervoor de invloedssfeer van de Aarde te verlaten en kwamen uiteindelijk hier terecht, aan de rand van het melkwegstelsel.” Hij wees om zich heen. “Het lijkt misschien kaal, maar voor ons is het ons thuis.”
“Daar gaan onze fantasieën van godendom”, fluisterde Luweng, zodat alleen wij haar konden horen.
Janus drong zich ondertussen tussen ons door naar voren. “Zijn er nog andere koloniën? Hebben jullie misschien contact met …?”
Het antwoord was een ontkennende hoofdbeweging. “Al onze schepen landden hier.”
In het gezicht van Thomas begon een spiertje te trillen. Hij wilde iets zeggen, sloot zijn mond weer, fronste zijn wenkbrauwen. Even keek hij opzij naar Luweng, vervolgens zochten zijn ogen de mijne en daarna draaide hij zich weer om naar de oude man. “Wij kunnen nergens anders heen”, gaf hij toe. “We zijn van jullie afhankelijk.”
De man spreidde zijn armen. “Jullie zijn van harte welkom om je bij ons te voegen. Harde werkers vinden bij ons altijd een plek.”
Daar hadden we even niets op te zeggen. Elk van ons moest zijn of haar verwachtingen bijstellen. En dat kostte moeite. Janus was de eerste die zich leek te ontspannen. Hij begon te grijnzen. “Geweldig. Een hele nieuwe wereld om te verkennen.”
“Er zit niet anders op”, concludeerde Thomas, maar zijn uitdrukking was niet langer zo zorgelijk. Ook de schouders van Luweng waren wat gezakt en haar hand bevond zich niet meer in de buurt van haar schouderholster.
“Kom mee naar binnen”, zei de man. Hij knikte naar de mensen achter hem en zij duwden de deuren van het grote gebouw open. Warm, geel licht scheen naar buiten en omhelsde ons. “We waren juist begonnen met onze jaarlijkse viering van het licht.”
Janus was de eerste die naar voren stapte. “Moet je kijken”, riep hij. “Ze kennen ons embleem!” Ik moest me op mijn tenen oprichten om over zijn schouder te kunnen kijken. Rijen gelakte houten banken, met daarin de mensen, hun gezichten naar ons omgedraaid. Kaarsen op standaards. Guirlandes van groene naalden, en een boom met lichtjes helemaal achterin. En op de muur daarnaast inderdaad het teken. Niet van goud of diamant en niet lichtgevend of stralend. Maar uit eenvoudig hout gesneden, niet eens opgeschuurd. Toch was het duidelijk een kruis. Het symbool had de eeuwen en de lichtjaren weten te overbruggen. Ik voelde een onverklaarbare warmte door mijn ledematen stromen, tot in het puntje van mijn tenen. Het gevoel werd nog sterker toen de mensen begonnen te zingen. Ik was me er opeens van bewust dat ik lachte. Zonder te aarzelen, stapte ik de drempel over naar binnen. Ik was thuis.
Ik passeerde Janus, die was blijven staan en onze gastheer bij zijn arm had gepakt. “En de schapen”, hoorde ik hem achter mij zeggen, “hebben jullie die ook helemaal van de Aarde naar hier meegebracht?”
“Nee”, antwoordde de man. “Die leefden hier al. Een mooi voorbeeld van convergente evolutie.”

zaterdag 19 december 2015

Gedicht: Fractaltheologie

Fractaltheologie

Hoe komt de wereld toch zo vol
vormen allemaal verschillend,
elke leemte ingenomen,
geen optie onbenut? Leven
rijst vanuit een zee van chaos
op en ontvouwt zich als een bloem
ooit gezaaid in rijke aarde,
volgens wetten simpel. Het spel
van vrijheid en beperkingen
levert complexiteit, op elk
bestaansniveau. Zelfs geest ontstaat
uit talloze verbindingen:
in staat zichzelf te zien, schoonheid
te onderscheiden, te danken
wie de regels schreef. Een godheid,
die koos zichzelf te verbazen,
niet te heersen maar voor altijd
lief te hebben zijn gelijken
en met hen te dansen zonder
dat de muziek zich ooit herhaalt.

vrijdag 18 december 2015

Nog een voorpublicatie van 'De loser die wint ...'

De boodschap van christenen staat in onze maatschappij niet bekend als een mooi verhaal, laat staan als het mooiste verhaal aller tijden. En om eerlijk te zijn schuif ook ik in de kerkbanken vaak ongemakkelijk heen en weer. Wat ik regelmatig hoor is dat ik vaker moet bidden en evangeliseren, of meer missionair moet zijn. Dat ik moet strijden tegen bepaalde gewoontes. Dat God mij alleen geneest of voorspoedig maakt, als ik daar niet aan twijfel. Over schoonheid heb ik daarentegen nog nooit een preek gehoord. Dat ik mag verlangen naar avontuur en naar oprechte relaties komt nauwelijks aan de orde. John Eldredge verzucht: ‘Het plan van de vijand is om al het leven, de schoonheid en het avontuur, uit het evangelie te laten wegsijpelen en christenen te begraven onder verplichtingen, waardoor niemand er nog aandachtiger naar wil kijken. Het evangelie is onaantrekkelijk geworden!’
Dit is niet een tekortkoming van het goede nieuws zelf. Het probleem zit hem in de manier waarop wij het nieuws in kwestie zo vaak vertellen. We maken van het Verhaal van de Werkelijkheid een verhaal dat om onszelf draait, een verhaal over macht. En daardoor maken we het saai. Onze op onszelf gerichte clichés ontnemen het al zijn schokkende wendingen en overweldigende dramatiek. Auteur Dorothy Sayers had hier geen goed woord voor over: ‘Een eerlijke schrijver zou zich ervoor schamen als hij een kleuterverhaaltje zo zou behandelen als jullie, goede christelijke mensen, het grootste drama in de geschiedenis behandelen. Niet omwille van zijn geloof, maar vanwege zijn roeping.’
Ik geloof dat het verhaal van de Bijbel wel degelijk voldoet aan het criterium van schoonheid. Om te beginnen stellen christenen de Verteller van het Verhaal soms te klein voor. God wordt in onze verhalen een wezen iets boven ons niveau, met wie wij zouden kunnen onderhandelen, die wij op onze hand kunnen krijgen met onze inspanning, of die we zijn gemoedsrust kunnen ontnemen door ongehoorzaam te zijn. Iemand die wordt bepaald door ons verhaal. Maar zo'n beeld doet tekort aan de God van de Bijbel. Het verhaal draait namelijk om hem. ‘De goden van de volken zijn minder dan niets,’ zingt David, ‘maar de Heer: hij heeft de hemel gemaakt’ (1 Kronieken 16:26). ‘In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt hij als zandkorrels’ (Jesaja 40:15). God kan ‘de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten’ (Job 38:18).
Deze God is volgens gelovigen de hoogste werkelijkheid. Als hij zich voorstelt, zegt hij eenvoudig: ‘Ik ben.’ Dat wil zeggen: God bestaat. Als enige bestaat hij zonder ergens aan ontsprongen te zijn, zonder iets nodig te hebben, zonder ooit op te houden te bestaan. Hij is het bestaan zelf. En daarmee is hij de bron van al het bestaan. Hij is de enige over wie geen verhaal wordt verteld, want hij is de Verteller van alle verhalen. ‘Hij bestaat voor alles en alles bestaat in hem’, zegt Paulus (Kolossenzen 1:17). En: ‘Er is slechts een God, de Vader, uit wie alles is ontstaan, en een Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven’ (1 Korintiërs 8:6). Er is geen bestaan mogelijk onafhankelijk van de Schepper. Ons bestaan is afgeleid van dat van hem. Hij is het die ‘aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt’ (Handelingen 17:25).
Over deze God zegt de Bijbel dat hij liefde is (1 Johannes 4:8,16) Niet dat hij liefheeft, maar dat hij liefde is! C.S. Lewis zei het zo: ‘We weten dat wat voorbij het bestaan ligt, niet simpel een wetmatigheid is, maar een verwekkende liefde, een liefde die werd opgewekt, en de liefde tussen deze twee.’ Bestaan en liefde zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iemands identiteit wordt immers gevormd door zijn relaties. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God. 'Ik ben' is niet alleen; hij is Vader, Zoon en Geest, drie personen die elk met volle overgave de twee anderen liefhebben en volledige en onvoorwaardelijke liefde van hen terug ontvangen. In deze voortdurende interactie, in deze 'dans' zoals sommige theologen deze omschrijven, ligt de goddelijke eenheid.
De drie personen van de Drie-eenheid geven zichzelf ongedwongen en uit vrije wil aan elkaar, zonder iets terug te verwachten of een rekening bij te houden. Maar tegelijk zijn Vader, Zoon en Geest individuen die zichzelf volledig accepteren. Ze hebben de anderen niet nodig om hun zelfbeeld op te krikken. Ze kunnen – het klinkt bijna oneerbiedig – met zichzelf alleen zijn. Juist daardoor zijn ze vrij om lief te hebben. Elkaar, maar ook ons. Dat God in zijn drie personen volledig zeker is van zijn eigenwaarde en betekenis, garandeert dat hij ons niet zal manipuleren of controleren. Hij heeft niet onze aanbidding nodig om te beseffen dat hij glorieus is. Hij heeft niet onze dienstbaarheid nodig om te weten dat hij autoriteit heeft. Hij heeft niet onze aandacht nodig om zichzelf geliefd te voelen. Juist omdat hij ons niet nodig heeft, kan hij ons liefhebben. Gods relaties met de wereld, met ons, en in zichzelf zijn volkomen vrij.
En de God van de Bijbel is niet alleen Liefde, Hij is Waarheid. Hij is Schoonheid. Hij is immers per definitie helemaal zichzelf. En dus is hij de bron van alle waarheid, schoonheid en liefde. Niets of niemand anders kan ooit werkelijk ons verlangen vervullen, onze behoefte aan een realiteit buiten ons, die waar is, die mooi is en kenbaar. De Drie-eenheid geeft ons leven betekenis. In hem leven, bewegen wij en zijn wij (Handelingen 17:28). ‘God bevat al de goden en meer’, schrijft Peter Kreeft daarom. ‘Alles wat de menselijke geest zich heeft voorgesteld, al dat het menselijke hart ooit heeft verlangd. Vreugde borrelt op en vloeit over in het hart van God, de kern van de werkelijkheid [...] Dit is de vreugde die ons hart doet breken van liefde en verlangen, elke keer als we haar proeven in menselijke liefde, of de schaduwen ervan zien in de schoonheid van de natuur, of de verre echo’s ervan horen in goede muziek.’
Het is waar dat we een gat in onze ziel hebben, waar alleen God in past als een puzzelstuk. Daarom is het goed nieuws dat God bestaat. Dit is het evangelie ‘over de majesteit van de gelukzalige God’ (1 Timoteüs 1:11). Hij is zelf de boodschap. Ons hart komt – zo zei Augustinus het – tot rust als het rust vindt in hem.

Hij is er en hij spreekt
Het Verhaal van de Werkelijkheid, het goede nieuws, wordt in de Bijbel ook wel aangeduid als het ‘koninkrijk van God’ (Marcus 1:15). Een koninkrijk is niets anders dan het gebied waar de wil van de koning wordt uitgevoerd. Hij hoeft maar te zeggen dat er iets moet gebeuren, en het vindt plaats. Hij is degene die het verhaal vertelt waarnaar het rijk zich vormt. Net zo is het koninkrijk van God de plek waar Gods wil gebeurt, waar wat hij zegt wordt uitgevoerd. Zijn woord heeft de hoogste autoriteit. Er vindt niks plaats, als hij er niet het bevel toe geeft.
Dat begint bij de schepping, waar God tot zijn roept wat nog niet bestond. De Bijbel begint dus niet met een staat van perfectie. Het eerste vers van Genesis vertelt dat de aarde in het begin nog woest en ledig is, en de duisternis over de vloed zweeft. Het doek is leeg, de verf zit nog in de tube, de stapel A4-tjes is nog onbeschreven. Vervolgens gaat God aan het werk. Het was niet voldoende dat de Schepper bij zichzelf nadacht over sterrenstelsels, neutrino’s en bacteriën; het was niet voldoende dat hij de ringen van Saturnus en de voelsprieten van de snuitkever voor zijn geestesoog voorbij zag trekken. De schepping was geen puur mentale activiteit, iets wat zich alleen in Gods geest afspeelde. Zoals het een kunstenaar betaamt, bracht hij wat binnen in hem was naar buiten. En dat deed hij door te spreken.
Spreken is ook voor ons een scheppende daad. Gedachten worden via de stembanden omgezet in concrete luchttrillingen. Wat iemand zegt, kan dus niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God: ‘De Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort’ (Romeinen 9:28). Op het moment van de schepping begon God met het vertellen van zijn verhaal. Hij liet weten wat hij waardevol vindt, wat voor hem betekenis heeft. Hij benoemde alles wat hij in zijn verbeelding voor zich zag. ‘Toen Adam de dieren namen gaf, deelde hij in de woordenmagie van God’, stelt Peter Kreeft. ‘Want dit was niet slechts het opplakken van een ‘label’, dit was schepping. God had het heelal geschapen, eenvoudig door het te benoemen [...] Het is in woorden en taal dat de dingen voor het eerst tot aanzijn komen en bestaan.’
Door te spreken maakt God datgene waaraan hij denkt, concrete werkelijkheid. Wat hij betekenis geeft, ontvangt door zijn woord een werkelijk bestaan. ‘Hij sprak en het was er, hij gebood en het stond er’ (Psalm 33:9). Sterker nog: het voortbestaan van de schepping is voor altijd afhankelijk van het voortdurende spreken van God: ‘Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht’ (Hebreeën 1:3). God ‘beveelt de sneeuw: ‘Val op de aarde’, hij zegt tegen de regenvloed: ‘Stort neer met al je kracht […]’ Of het nu is om de aarde te straffen of ten teken van liefde – hij laat het gebeuren’ (Job 37:6,13). Van oerknal tot herschepping bestaat het universum alleen omdat God het zegt. Alles wat is, ontleent zijn betekenis, zijn bestaan, zijn leven, aan het woord van God. Er is niets dat daar buiten valt, er is geen andere bron van leven of van betekenis.
C.S. Lewis concludeert: ‘Is er voorzienigheid, dan is alles voorzien en dan is elke voorzienigheid een bijzondere voorzienigheid ‘ [...] Ieder mens afzonderlijk is een doel. Misschien ook elk dier. Misschien zelfs elk deeltje van de materie. De loop der gebeurtenissen wordt niet als een staat geregeerd, maar geschapen als een kunstwerk, waarin elk wezen zijn bijdrage levert en waarin alles wat bestaat zowel middel is als doel.’ Daarom is de aankondiging van het koninkrijk van God ook zulk goed nieuws, voor alle mensen, voor de hele schepping. God vertelt immers het verhaal en hij zal het altijd blijven vertellen. Zijn wil gebeurt, ‘op aarde zoals in de hemel’ (Matteüs 6:10). En dat is op geen enkele manier ongedaan te maken door onze beslissingen, of onze verhalen.
Dit is het ‘eeuwig evangelie’ dat bekend moet worden gemaakt aan de mensen op de aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Openbaring 14:6,7).

Bestel het boek bijvoorbeeld bij Bol.com of koop het bij je (christelijke) boekwinkel!

vrijdag 11 december 2015

Het grote moment!

Afgelopen woensdag was een memorabele dag. Ik had op dinsdag al gehoord dat mijn boek op de post zou gaan, dus een complete verrassing was het niet. En terwijl ik bezig was met een interview, midden in de polder, kreeg ik een SMSje van Bianca dat er een doos was gearriveerd. Ik werd natuurlijk ongeduldig, maar ik kon niet eerder weg. Uiteindelijk kwam ik pas half acht thuis. Een beetje verkleumd ook nog eens. De doos in kwestie stond op onze eettafel. Ik had nog net het geduld om mijn jas op te hangen en mijn schoenen uit te doen. Mijn vrouw had de schaar al klaarliggen. Ze had zich kunnen inhouden, maar het had haar wel wat moeite gekost! Snel knipte ik het plakband door en daar was 'ie dan! Mijn boek 'De loser die wint ...', vers van de pers. Met volgens Bianca de duidelijke geur van een nieuw boek (die ik door mijn geringe reukvermogen helaas moest missen).
Ik moet zeggen dat het een bijzonder moment blijft! Zelfs al gaat het om een boek waarvan ik de eerste versie meer dan drie jaar geleden schreef en was in de tussentijd 'De Derde Macht' ook nog uitgekomen, niets van dat alles deed af aan deze ervaring! Mijn geesteskind was eindelijk ter wereld gekomen. Ik denk niet dat e-books ooit voor auteurs een vergelijkbare ervaring zullen opleveren! Je eigen boek vasthouden blijft heel bijzonder. We hebben het natuurlijk gevierd. Met oliebollen, en Prosecco. En van Bianca kreeg ik als presentje ook nog het nieuwste Asterix-stripboek. Daarna heb ik nog even door mijn eigen boek gebladerd (dat zal ik nog vaker doen). En ik kwam tot de conclusie dat het echt wel een goed boek is! Ik ben er in elk geval trots op.
Mijn boek is al te vinden op Bol.com (maar onder de oude titel, helaas) en bij de (christelijke) boekwinkel ook. Ik heb er ook een pagina voor aangemaakt op Goodreads! Heb je mijn boek gelezen, laat er dan een review achter! Als jij een bespreking van mijn boek achterlaat, inspireert dat anderen misschien weer ook mijn boek te lezen. Ikzelf zal ook mijn best doen de komende weken aandacht voor mijn boek te genereren.
Verder heb ik in de tussentijd mijn 34de verhaal voor dit jaar geschreven. Waarschijnlijk komt er voor het eind van het jaar nog een 35e bij. Ik heb twee verhalen opgestuurd voor de Trek Sagae-wedstrijd van dit jaar. Meedoen is me vorig jaar heel goed bevallen en ik ben benieuwd of deze verhalen (heel anders dan die van de vorige keer) door de juryleden gewaardeerd worden. Verder heb ik twee verhalen opgestuurd naar de samenstellers van de volgende Ganymedes bundel. Ik vond het een hele eer dit jaar in Ganymedes-15 te staan. Ik ben benieuwd of ze een (of misschien wel twee) verhalen kiezen voor Ganymedes-16. In januari is er tenslotte nog een laatste SF verhalen wedstrijd, namelijk de Fantasy Strijd Brugge. Daar mogen verhalen tot 1500 woorden voor worden opgezonden. Begin dit jaar heb ik speciaal voor deze wedstrijd een verhaal van 1499 woorden geschreven en ik kan niet wachten om die op te mogen zenden! Meedoen aan verhalenwedstrijden is een van de manieren waarop ik de fantasylezers van Nederland en Belgie enthousiast hoop te krijgen voor mijn fantasyboek 'De Krakenvorst', dat volgend jaar gaat uitkomen bij uitgeverij Macc! Ook iets waar ik heel erg naar uitkijk!
En ondertussen is het officieel geworden: per 1 januari 2016 ga ik een dag minder werken (24 uur in plaats van 32 uur). De extra tijd zal ik nodig hebben. Voor het redigeren van De Krakenvorst, het schrijven van een volgend non-fictieboek over transactioneel en sacramenteel geloven, het samenstellen van een dichtbundel, het schrijven van nieuwe korte SF-verhalen (want de inspiratie blijft maar borrelen), en voor het ontspannen. Want hoewel mijn stressklachten echt veel minder zijn dan in het begin van dit jaar, zijn ze nog niet helemaal voorbij. Wat ook heel erg helpt tegen de stress: genieten van een boek dat zojuist is uitgekomen! Helemaal gaaf!

donderdag 10 december 2015

Gedicht: riet

Riet

Is er iets zo mooi als
de laaghangende zon
tussen de bomen door
licht schijnend, goud schenkend
aan de pluimen van het
riet, dat even, wuivend 
als een toverstokje,
een nieuwe wereld toont?

dinsdag 8 december 2015

Gedicht: Terugreis

Terugreis

Als ik de deur weer uitga
van kantoor. De regen in. 
Het donker. Gele vlammen
voor auto's uit weerspiegeld 
op nat asfalt. De wind prikt
koud in mijn gezicht. De dag
leek eindeloos. Ik ben
moe, heb trek, maar moet nog ver
reizen. Een volle trein in.
Doet het me allemaal niets.
Want thuis schijnt licht, wacht jij
tot je het slot hoort en dan
zijn we weer bijeen. Niet lang, 
een avond slechts. Maar genoeg
om mezelf te vinden, me 
schoon te wassen. Te leven.

vrijdag 4 december 2015

Gedicht: Halverwege

Halverwege

Ik heb tot de helft gespeeld,
zelfs nog na de rust. Ik deed
mijn best te overwinnen,
scoorde een keer en hield 
een doelschop tegen. Maar nu 
ben ik moe. Mijn knie doet pijn 
van een trap: een teamgenoot
haalde me neer. En toen ik
miste, werd er gescholden. 
Toch hield ik vol, mijn kaken
op elkaar. Tot nu. Het is
nog gelijkspel. Mijn passie
heeft geen verschil gemaakt
en het duurt nog lang voordat
de fluittoon klinkt. Ik kan niet
verder rennen. Ik zet me
schrap voor wat komen gaat.
Niets. Het blijkt een spel te zijn
zonder verliezers. Plezier
was het doel en achteraf
een feest, de tegenstanders
zijn ook uitgenodigd. Nu
mag ik kiezen: zit ik neer
of doe ik wat ik nog kan?

woensdag 2 december 2015

Gedicht: Windstil

Windstil

De lucht is zwart, ononderbroken
hangen wolken boven mij. De zee
toont niets dan duister als een spiegel
glad. Geen wind om mij voort te stuwen.
Ik voer uit toen het nog licht was en
ik wist waarheen ik moest gaan.
Nu lig ik stil. Ik heb mijn kompas
verloren, zie aan de horizon
geen land. Hoe kan ik ooit komen
waar ik word verwacht? Zonder opdracht
zit ik aan de riemen. Kapitein
van mijn eigen leven. Voortaan vrij
elke kant uit te reizen, zoekend
mijn bestemming, niet meer opgejaagd.
En achter mij fluistert u zachtjes:
'Het is goed.'

maandag 23 november 2015

Gedicht: Vuur

Vuur

Ik zit als een kind gehurkt,
mijn armen om mijn knieën,
zacht wiegend. Rondom zwarte
sporen, en lijnen op de
verre wanden. In mijn borst
sluimert een verwoestend vuur
dat niet meer uit mag breken
of ik brand jou, bewaker,
teken jouw huid en doe je
schreeuwen. Jouw vlammen branden
net zo fel, en ik ben rood,
mijn haar verdwenen, de pijn
haast onverdraaglijk. Toch
mag ik niet klagen, ik moet
ze in mij absorberen,
ze bij de mijne voegen
voor jouw vrijheid. Hoewel ik
zwak ben, doe ik wat jij
niet kunt. Wie is er nu bang
voor mijn kracht? Wie weet, misschien
baan ik een weg naar buiten.
Want vuur kan ook heel mooi zijn.

zondag 22 november 2015

Voorpublicatie: De loser die wint ...


Kort nadat de tweede film uit de Matrix-serie in de bioscoop draaide, had ik een discussie met een van mijn vrienden. We hadden het over een filosofisch idee dat aan deze sciencefictionfilm ten grondslag lag, namelijk de brain in a vat-theorie: wat als de wereld die we om ons heen zien niet ‘echt’ is, wat als we niet werkelijk op een stoel zitten in het koffiezaakje, en we niet werkelijk het warme licht van de zon op onze huid voelen? Wat als in plaats daarvan een wetenschapper onze hersenen in een vat heeft gehangen, en ze voedt met gesimuleerde informatie? Wat als onze oogzenuwen worden geprikkeld zodat we een illusie zien van de buitenwereld, en hetzelfde gebeurt met onze reuk, smaak, gehoor en tastzin? Zouden we dit kunnen ontdekken? En zou de onzekerheid over het al dan niet echt zijn van de wereld een verschil maken voor de manier waarop we leven? Ikzelf meende toen dat ik mijn geloof zou moeten afzweren als de wereld niet echt zou blijken te zijn. Mijn vriend dacht er anders over. Ongeacht of de wereld echt blijkt te zijn of niet, je zou nog steeds achter je keuzes staan. Je kiest voor je overtuigingen omdat ze jou het meest aanspreken, niet omdat de wereld buiten je jou daartoe dwingt.
Ik denk vaak terug aan deze discussie. Ze raakte namelijk aan de vraag waarom ik in God geloof. Geloof ik omdat ik met mijn verstand overtuigd ben van een waarheid buiten mij? Geloof ik dat ik mezelf en anderen moet liefhebben omdat de wereld buiten mij bepaalde gevoelens in mij opwekt? Als ik iets niet wil, is het mezelf voor de gek houden, geloven enkel omdat ik bang ben om gestraft te worden, of om mezelf beter te kunnen voelen dan anderen. Ik wil ook niet blijven vasthouden aan het geloof van mijn ouders omdat mijn hersenen in mijn vroege jeugd nu eenmaal zo geprogrammeerd zijn. Ik zoek een geloof dat niet aan het wankelen kan worden gebracht door een discussie over The Matrix Revolutions.
Het blijft echter een dilemma. Want omdat we onderdeel zijn van onze wereld, kunnen we niet waarnemen wat zich buiten onze wereld bevindt. Omdat we een personage zijn in het verhaal, kunnen we niet ontdekken in welk verhaal we eigenlijk leven. Toch moeten we een keuze maken voor een filosofie of levensverhaal. De vraag is dus wat het beste verhaal is om in te leven. We zoeken een verhaal dat recht doet aan zowel ons alledaagse bestaan als aan de glorie van het heelal, dat ons omringt. Een verhaal dat een kind al kan begrijpen, maar waar filosofen niet over uitgedacht raken. Een verhaal dat ons doet uitkijken naar verandering, en ons tegelijk een reden geeft om in actie te komen.
De afgelopen jaren ben ik me gaan realiseren dat het verhaal van Jezus voor mij aan al die voorwaarden voldoet. Schrijvers zoals G.K. Chesterton, C.S. Lewis en J.R.R. Tolkien leerden me dat het christelijke getuigenis de overtuigingskracht heeft van een mythe, van een meeslepende film. En dit is een verhaal dat in Jezus zelf tastbare, concrete werkelijkheid is geworden! Vervolgens lieten auteurs als Greg Boyd, Robert Farrar Capon en John Eldredge me zien waar het verhaal van Jezus ten diepste over gaat: onze zwakheid die leidt tot de dood en Gods onvoorwaardelijke liefde, die ons uit die dood doet opstaan. Het is de grote omkering: de rechtvaardiging van de zondaar, de overwinning van de verliezer. De machthebbers worden ontwapend en de zwakke wordt verhoogd. Het is goed nieuws!
Het is goed nieuws voor de mensen die niet in God geloven, maar in zichzelf teleurgesteld zijn geraakt. Die buiten de maatschappij vallen, of niet meer kunnen meekomen. Die hard werken, maar er niet gelukkig van worden. Maar het is ook goed nieuws voor christenen die in de kerk, of door hun levenservaringen, een heel ander beeld van God hebben gekregen. Die leven in een verhaal van controle, manipulatie en angst. Die weten dat ze tekortschieten, maar dat niet durven toegeven. Die zich almaar blijven inspannen om Gods acceptatie te verdienen. Voor hen allemaal is het mogelijk te leven in de grootste liefdesgeschiedenis die de wereld kent. Daarvoor hoef je niet intellectueel overtuigd te zijn. Je hoeft het niet te voelen. Je hoeft het niet eens te geloven. Je hoeft je er alleen maar voor open te stellen. Je wordt er onderdeel van, als je ernaar verlangt.
Ik sprak onlangs opnieuw met mijn vriend, en ik heb hem gezegd dat hij toch gelijk had. Dat ik niet honderd procent zeker kan weten of de wereld om mij heen echt is, verhindert me niet in God te geloven en uit die overtuiging te leven. Zelfs al bestaat de kans dat na de dood niets van wat ik waarneem echt blijkt te zijn, dan blijf ik toch achter mijn keuzes staan. Ik ben er nu eenmaal van overtuigd dat deel gaan uitmaken van Gods Verhaal de beste manier is om te leven.

1. De zwakken tegen de sterken

Ik herinner me nog goed een les maatschappijleer in het vijfde jaar van het atheneum. Twee van mijn klasgenoten waren blijven zitten. Tegenwoordig kijk ik niet meer zo op tegen mensen die maar een paar jaar ouder zijn dan ik, maar op die leeftijd was iemand van achttien voor mijn gevoel al erg volwassen. De jongens in kwestie maakten bovendien vaak interessante, filosofisch aandoende opmerkingen. Zo ook deze keer. Een van hen begon te betogen dat het einde van onze beschaving eraan kwam. Volgens hem hadden onze voorzieningen, onze hoogstaande technologie en onze welvaartsstaat hun langste tijd gehad. ‘Spoedig’, verklaarde hij niet zonder een zeker genoegen, ‘zullen we allemaal weer moeten vechten voor ons voortbestaan.’ Het recht van de sterkste zou opnieuw gelden. Mijn maag kromp ineen. Ik was er op dat moment stellig van overtuigd dat ik en de andere studiebollen in de klas in zo’n geval het onderspit zouden delven.
Nog een herinnering: op de basisschool hadden we gymles. En gym begon er altijd mee dat we een paar keer de zaal rond moesten rennen. En daarbij was ik altijd de langzaamste. De rest liep steeds verder voor me uit, en al snel liep iedereen aan de andere kant van de zaal. Het gebeurde zelfs dat ik door mijn klasgenoten voor een tweede keer werd ingehaald. Als er teams werden gekozen, werd ik altijd als laatste gekozen, samen met een vriend van mij die ook niet zo sportief was. En ik hoorde zelfs kinderen klagen als ze ons in het team hadden gekregen; zo konden ze niet winnen.
Ik las ergens in die periode een sciencefictionverhaal over een toekomst waarin de aarde overbevolkt was geraakt. Niet iedereen kon daarom in leven blijven. Als je als kind een zekere leeftijd bereikte, moest je testen ondergaan om je toekomst te bepalen. Een van die testen was een hardloopwedstrijd. Wie niet snel genoeg liep, werd gedood… Het joeg me behoorlijk angst aan: alleen de snelste zou overleven.
Mijn angstbeeld keerde terug toen ik overspannen raakte. Tegen het einde van mijn studie ging ik steeds slechter slapen. Ik werd wel zeven of acht keer per nacht wakker. Als de wekker ging, voelde ik me nog vermoeider dan toen ik naar bed ging. Ik probeerde van alles: ik dronk warme melk, deed ontspanningsoefeningen – niets hielp. Mijn energieniveau daalde, ik werd steeds gevoeliger, barstte soms bijna in tranen uit. Uiteindelijk legde een docente de vinger op mijn zere plek: ik moest heel veel van mezelf. Ik had een schema gemaakt van Bijbelstudieboeken die ik moest doorwerken, hield me aan vaste tijden van gebed met vaste onderwerpen, las dagelijks trouw vijf hoofdstukken uit de Bijbel, bezocht alle kerkdiensten en ook nog eens alle bijeenkomsten van de studentenvereniging. Maar dat alles deed ik niet met plezier.
Met de dingen die me wel plezier gaven (het lezen en schrijven van spannende verhalen), was ik een paar jaar eerder gestopt. Ze droegen niet bij aan mijn leven als christen. ‘Denk je dat je een hele dag mag besteden aan het lezen van een niet-christelijk verhaal?’ vroeg een vriend me in een e-mail. ‘Zo ja, hoe is dat dan te rijmen met teksten als ‘We moeten onze tijd uitkopen’ (Efeziërs 6)?’ Ik nam dat soort boodschappen serieus en probeerde uit alle macht te voldoen aan het ideaalbeeld dat ik in de kerk had meegekregen.
Gelukkig is er sinds die burn-out veel in mijn leven veranderd. Ik ben gestopt met al die zelfopgelegde activiteiten en ben weer gaan schrijven. Een paar van mijn verhalen zijn zelfs gepubliceerd. Ik kon weer genieten van mijn aquariums, maakte samen met vrienden leuke reizen, en vond werk dat bij mij paste. Maar soms word ik eraan herinnerd dat de patronen die leidden tot overspannenheid nog steeds in mij aanwezig zijn. Nog steeds word ik weleens overweldigd door verwachtingen waar ik aan zou moeten voldoen, op mijn werk, in de kerk of in de maatschappij. Ik kan heel veel, maar ik kan niet alles dat van mij wordt gevraagd.

Lees verder in De loser die wint ... als God je verhaal vertelt (verschijnt binnenkort)

zaterdag 21 november 2015

Filmbespreking: The Hunger Games - Mockingjay part 2

Als er recent een avond was waarop het onmogelijk had moeten zijn voor mij om in slaap te vallen, was dat vorige week vrijdag. Nu kan ik erom lachen, maar toen was het wel anders. Ik had namelijk eerst een behoorlijk pittig gesprek gevoerd met mijn vrouw, over de verschillende manieren waarop we omgaan met boosheid, en met grenzen, en dat soort dingen. Goed, maar wat ik zei: pittig. En onze ervaring is eigenlijk dat we dat soort gesprekken niet laat op de avond moeten hebben, want allebei nemen we dat dan mee de nacht in en kunnen we lang wakker liggen. Nu was het kwart voor twaalf. Ik had mijn telefoon voelen afgaan eerder op de avond, maar dat genegeerd. Nu zag ik een mailtje van mijn ouders. Ze waren op een kettingbotsing ingereden met 80 km per uur, en de auto was kapot. Gelukkig waren ze niet gewond, maar ze wisten niet of er misschien later nog klachten zouden volgen. Een behoorlijke schok! En tot overmaat van ramp opende ik ook nog eens Twitter. En mijn hele tijdlijn van de uren daarvoor stond vol met tweets over Parijs! Niet een paar meldingen, maar keer op keer hetzelfde bericht geretweet, en wanhopige of boze commentaren, of commentaren die al opriepen niet te gaan haten. Ik ben uiteindelijk toch maar naar bed gegaan. Ik denk dat er een wonder plaatsvond, want ik sliep ondanks alles behoorlijk goed.

Hier moest ik aan terugdenken toen ik in de bioscoop de film The Hunger Games Mockingjay part 2  zag, want ik realiseerde me dat dit een film is die voor het huidige tijdsgewricht gemaakt lijkt te zijn. De filmmakers zullen het niet geweten hebben toen ze de film draaiden, maar hij sluit wel heel naadloos aan op de gebeurtenissen van nu. Ik geloof dat de Hunger Games-boeken en films een mythe zijn voor onze tijd. En daarom verdienen ze een bespreking op mijn blog! De laatste tijd heb ik weinig filmbesprekingen geschreven. Voor een deel omdat ik er weinig tijd voor had, want mijn verhalen vragen nu veel aandacht, en voor een deel omdat er voor mijn gevoel weinig in de bioscoop voorbijkwam dat er ‘diep’ genoeg voor was. Inside Out was trouwens wel erg goed! Maar over de eerdere drie delen in deze serie heb ik ook essays geschreven (hier, hier en hier), dus kon ik dit jaar niet achterblijven. The Hunger Games Mockingjay part 2 is trouwens ook gewoon een heel goede film! Net als de voorgaande delen is hij weer visueel heel sterk, maar dit keer worden de ondergrondse gangen van District 13 verruild voor de decadente wolkenkrabbers van de hoofdstad, wat krachtige effecten oplevert. Artikelen vooraf beloofden dat deze film een en al actie zou zijn, maar dat is niet het geval. De ontwikkeling en de emoties van de hoofdpersonen staat opnieuw centraal, en eigenlijk blijven zij (zoals dat natuurlijk hoort voor tieners!) achter de frontlinies. En als ze die linies dan eindelijk bereiken, lopen de gebeurtenissen anders dan ze gehoopt hadden. De actie die er is, is spectaculair. Vooral een ondergrondse scene, die me op het puntje van mijn stoel deed zitten. En wat is Jennifer Lawrence een geweldig actrice. De camera zoomt regelmatig in op haar gezicht, waar ze haar stoïcijns ogende karakter door een kleine oogbeweging een enorme diepte van gevoel laat communiceren. Ze zou voor haar rol een Oscar moeten krijgen! De andere acteurs hebben dit keer minder te doen, maar ik vond Josh Hutcherson als Peeta ook prima. Het is wel raar dat Gwendoline Christie in maar een scene voorkwam!
Door de dood van acteur Philip Seymour Hoffmann vorig jaar vallen er een paar gaten in het verhaal, die provisorisch zijn opgevuld, en een belangrijke scene in het boek die heel bepalend is voor de hoofdpersoon, lijkt in deze film iets minder impact te hebben. Maar dat kan mijn ervaring zijn. Ook had de allerlaatste scene wat mij betreft weg mogen blijven, aangezien alles daarvoor ook al was gezegd. Maar vooral ben ik er eigenlijk droevig over dat er geen nieuwe vervolgen meer zullen zijn - de laatste jaren waren de Hunger Games-films, de films waar ik dat jaar het meest naar uitkeek.

De nieuwste film bestrijkt ongeveer de tweede helft van het boek (vandaar het ‘part 2’ natuurlijk). De verschillende provincies van Panem zijn eindelijk in opstand gekomen en het verzet is al helemaal opgetrokken tot District 2. Als ook dat gevallen is, is de weg vrij om op te trekken naar de hoofdstad. President Snow heeft dat door, en besluit de torens en lanen van de stad zelf te veranderen in een spelarena, vol dodelijke vallen. Katniss Everdeen, onze hoofdpersoon, biedt bij de leidster van district 13, Alma Coin, aan haar rol als de ‘spotgaai’ weer op te pakken en de strijders aan te moedigen, op voorwaarde dat ze ook zelf naar het front mag gaan. Ze wil namelijk weg bij Peeta, de andere overwinnaar van de hongerspelen, die echter is gehersenspoeld en haar probeerde te wurgen. Zo makkelijk komt ze echter niet van hem af. President Coin voegt hem namelijk toe aan haar team, om in de propaganda te laten zien dat ook Peeta aan de kant van de rebellen staat. Of heeft ze ook een ander doel? Dat wordt op een grimmige wijze duidelijk als Katniss en haar gezellen zich wagen in de dodelijke doolhof van het Kapitool, op weg naar het paleis van President Snow en een definitieve confrontatie.

Om nog even terug te komen op de gebeurtenissen in Parijs: ik merk dat het voor mijn gemoedsrust goed is er niet te veel over te lezen. Vooral niet omdat veel commentaar op social media wel heel erg emotioneel gekleurd is, niet makkelijk te checken is of de commentatoren gelijk hebben, en bovendien blijken er veel gefotoshopte of anderszins gemanipuleerde plaatsjes de ronde te doen. Net als met de verdronken vluchtelingen van laatst. Dit heeft allemaal een polariserende uitwerking, net als de retoriek van mensen als Wilders. In mijn bespreking van Mockingjay part 1 heb ik overigens geschreven hoe propaganda onze wereld wil veranderen in ‘goeden’ (tot wie wij natuurlijk behoren) en ‘slechten’ (de ander, vanzelfsprekend), maar dat we als christenen in navolging van Jezus een de-escalerende boodschap zouden moeten brengen. Ook nu richten mensen namelijk hun pijlen op moslims, en worden de grenzen weer gesloten voor vluchtelingen, terwijl geloof er niks mee te maken had (althans niet veel, niet meer dan het christelijk geloof verantwoordelijk gehouden kan worden voor de Westboro Baptist Church en hun demonstraties).
De reden dat deze mannen aanslagen pleegden heeft te maken met hun uitzichtloze situatie, bijvoorbeeld in de Parijse buitenwijken, de banlieu’s, waarbij ze het idee hebben (voor een behoorlijk deel terecht), dat de beschaving hen buitensluit en onrechtvaardig behandelt, dat de weg uit het dal voor hen steiler is dan voor geprivilegieerde blanke Europeanen. Als er dan fundamentalisten (dat hadden geen moslims hoeven zijn, want bijvoorbeeld de verhalen over de kruistochten laten zien dat het ook prima christenen hadden kunnen wezen) langskomen met de belofte van een betekenisvol bestaan, een heldhaftige dood en 72 maagden in het paradijs, dan vinden ze daarin een weg uit hun lege leven. Zoals het heldhaftige beeld van gangsters, rapper en ‘bling bling' dat biedt voor jongeren in de Amerikaanse ghetto’s. Het is door meerdere mensen ondertussen wel gezegd (maar in genuanceerde artikelen en die doen het nooit zo goed op Twitter), dat het ‘Westen’ nu niet moslims als vijanden moet gaan zien, vluchtelingen gaan buitensluiten of discrimineren of moskeeën gaan verbranden. Want dat speelt precies in de kaarten van de fundamentalisten die deze jongeren opzwepen. Het legitimeert namelijk hun betoog dat het ‘Westen’ de grote Satan is, de onderdrukker van ware gelovigen, en bestreden moet worden. De fundamentalisten waren, zo las ik, juist boos dat Europa vluchtelingen had binnengelaten en warm had ontvangen (nou ja, lauw in elk geval), omdat dit het vijandsbeeld zou ondergraven! En dat konden ze niet in hun retoriek gebruiken. Waar deze fundamentalisten (en fundamentalisten in het algemeen, ook de atheïstische of christelijke) zich echter niet bewust van lijken, is dat ze in hun strijd tegen een door hun aangewezen ‘onderdrukker’, zelf ook ‘onderdrukkers’ zijn geworden. Als ze ‘de grote Satan’ willen bestrijden, gebruiken ze daarvoor Satanische methodes.
Om even weg te gaan van het voorbeeld van Parijs, of de kruistochten of Westboro Baptist Church: ik lees tegenwoordig steeds meer kritiek op de ‘nieuwe atheïsten’ in de lijn van Richard Dawkins. Hij is namelijk ook fundamentalistisch, gebruikt drogredenen om gelovigen aan te vallen, maakt misogynistische of racistische opmerkingen, luistert niet naar andersdenkenden en zet zichzelf op een voetstuk. Alles waarvan hij eerder zelf christenen en moslims beschuldigde! Hij is zelf het spiegelbeeld van zijn vijand geworden. En daarmee roept hij weer weerstand op tegen zichzelf. In deze film is dat bijvoorbeeld in beeld gebracht in de persoon van Gale, een van de overlevenden uit het eerder verwoeste district 12. Hij komt met oplossingen waarbij ook burgers het leven zullen laten. Als Katniss hem vraagt waarom, antwoordt hij dat het oorlog is. En dan mag alles, als de overwinning maar wordt behaald. Het kapitool had burgers toch ook niet gespaard? Hij is zelfs bereid kinderen te doden om zijn doel te bereiken: de val van Snow. Maar wat hij zich niet realiseert, en Katniss wel, is dat de bewoners van het kapitool -zelfs degenen met sympathie voor de vrijheidsstrijders- hen zouden gaan haten, dat ze hen zouden gaan zien als bullies, als onderdrukkers, en dat ze uiteindelijk zelf ook weer in opstand zouden komen.
Het is een bekend fenomeen dat absolutistische bewegingen, hun eigen tegenstanders creëren: het kapitalisme bijvoorbeeld, door arbeiders te onderdrukken, creëerde het communisme. De katholieke kerk, door gewone gelovigen onder controle te willen houden, creëerde het protestantisme. En dat creëerde weer eigen tegenbewegingen toen ze hun eigen ideologie met vuur en zwaard gingen verspreiden. Een ideologie creëert automatisch een anti-ideologie en zo verder, ad infinitum. Uiteindelijk is er geen onderscheid meer. Dit gevaar kan iedereen treffen. Ook goed bedoelende activistische christenen, die zich zo druk maken om onrecht in de wereld, dat ze anderen (bijvoorbeeld mensen die zich daar niet druk om lijken te maken, die zich niet net als zij inzetten of die niet hetzelfde voelen) als minderwaardig gaan wegzetten, of ze een schuldgevoel aanpraten. Een voorbeeld in de film van dit principe is het karakter van president Alma Coin. Al eerder was duidelijk dat mensen in district 13 niet veel vrijer waren dan in de districten onderdrukt door president Snow. Ja, mensen waren gelijk, maar ze moesten zich aan heel strakke regels houden (in het boek is dat nog sterker). President Coin kleedde zich echter aanvankelijk gewoon als zij. In de vorige film ging ze de adviezen opvolgen van een communicatieadviseur uit de hoofdstad, en nu gaat ze zich langzaam onderscheidend kleden. Eerst subtiel, maar later zijn haar gewaden bijna net zo luxe als die van Snow. Ze blijkt net zo’n dictator te zijn geworden, en hanteert dezelfde methoden als hij. Maar president Snow was er in elk geval eerlijk over dat hij die methoden gebruikte. Zij verschuilt zich achter propaganda.
Zoals deze illustratie ons toont, is het soms moeilijk te zien dat je zelf een ideologie aanhangt, als het voor jou normaal is geworden (zoals geldt voor district 13 in de strijd tegen Snow), of omdat je erin bent opgegroeid (zoals de bewoners van Panem, die zich er niet van bewust zijn dat ze bevoordeeld zijn). Vandaar de vanuit de onderbuik komende reacties op aanslagen in Parijs. Want wij zijn ‘normaal’, en zij zijn ‘abnormaal’. Maar voor een groot deel van de wereld zijn wij de ‘abnormalen’. Niet alleen hebben de westerse landen de rijkdommen van de rest van de wereld uitgebuit en hele volken tot slaven gemaakt, ook nu nog stellen we onze welvaart ten toon, laten we mensen voor ons zwoegen in ‘lage lonen landen’, en dringen we hen ook nog eens onze idealen op van welvaart, uiterlijk en denken. Wij voelen ons vanwege ons economisch succes en militaire macht (want ethisch en religieus is ons succes maar matig) gerechtvaardigd om politie-agent te spelen in de wereld alsof wij van buitenaf elke situatie kunnen begrijpen. In het kort gezegd: voor een groot deel van de wereld zijn wij Panem, wij zijn de bewoners van het Kapitool, degenen die een extravagant leven leiden, terwijl de andere 98 procent moet meespelen in de ‘hunger games’. En dat is de briljante twist in de Hunger Games-serie, die de bioscopen vol doet stromen en tieners ertoe brengt zich te verplaatsen in een meisje uit de provincie, iemand uit de ‘derde wereld’, iemand die wordt onderdrukt en uitgebuit. Ze krijgen een spiegel voorgehouden, een die hen doet verlangen naar een weg uit de hardnekkige patstelling.

Wat die weg is? Hoofdpersoon Katniss Everdeen creëert aan het eind van de film een uitweg, waarvoor ze bereid is de schuld op zich te nemen en te sterven, maar het krachtigst is mijns inziens een scene in het begin van de film. Ze heeft er namelijk voor gezorgd dat de in een bunker opgesloten burgerbevolking veilig kan ontsnappen. Deze mensen vertrouwen echter niet werkelijk in de rebellen die hen de afgelopen tijd zo fel bestreden hebben. Als ze hun kans schoon zien, willen ze liever zekerheid dan in de val te lopen, dus trekt er een zijn pistool en gijzelt Katniss. En zij laat het gebeuren. Ze verzet zich niet. Ze wil niet tegen hem vechten, maar accepteert dat hij haar kan doden. Want, zegt ze: we horen niet tegenover elkaar te staan. We zijn allebei mensen. Ik ben niet meer waard dan jij. En ik wil daarom ook niet dat er voor mij gedood zou worden, zelfs niet als jij mij neer zou schieten. Ik sta namelijk niet boven jou. En daarmee wint ze hem. Ze is ‘als een lam dat ter slachting geleid wordt, als een schaap dat stom is voor zijn scheerders’ (Jesaja 53), ze vergeeft haar vijanden omdat ze niet weten wat ze doen, ze roept geen engelen ter hulp. Ze weigert op dat moment te leven volgens het verhaal van het conflict, en brengt de situatie terug tot een menselijk niveau, tot een individueel niveau. Niet twee ideologieën die tegenover elkaar staan, maar twee mensen. En die hebben altijd meer gemeen dan ze van elkaar verschillen. De geprivilegieerde, rijke, welvarende bewoner van het kapitool, is net zo goed mens als de onderdrukte. Ze accepteert dat de ander misschien niet zo ver is, of nog in de greep is van een ideologie, maar ze wil dat tegen geen enkele prijs versterken. Als haar afleggen van ideologie, opgeven van een ‘heldenverhaal’, haar weggeven van haar ego, ertoe leidt dat zij wordt benadeeld, of sterft, dan is ze bereid die prijs te betalen. Ze is bereid zich te laten kruisigen, als dat is wat de ideologieën willen, om zo te laten zien hoe onmenselijk de ideologieën zijn. Op die manier heeft ze de overheden en machten (de overheersende ‘heldenverhalen’ van district 13 en het kapitool) ontwapend. Ze ‘heeft hen openlijk te schande gemaakt en … over hen getriomfeerd’ (Kolossenzen 2:15). Vergezocht om dit met Christus te verbinden? Nee, want ik geloof dat dit is wat Hij heeft gedaan aan het kruis. Hij was bereid te sterven, als dat het gevolg was van zich niet met geweld te willen verzetten. Nee, Katniss is Jezus niet, en ze gebruikt meer geweld dan Jezus gedaan zou hebben, maar haar offerbereidheid toont wel een uitweg. Namelijk: laten we elkaar als mensen behandelen, ongeacht onze ideologie, ongeacht onze afkomst, geaardheid, geslacht of geloof. Moslims en christenen, atheïsten en rijke westerlingen (want wij zijn net zo goed mensen!), en Afrikanen en Indiers. Laten we een bewuste keuze maken onszelf en de ander niet te zien in termen van ideologie of religie, maar onszelf en de ander in de eerste plaats te zien als mens. En daarom waardevol. Punt uit.

dinsdag 27 oktober 2015

Gedicht: Een droom (4)

Een droom (4)

We lopen samen naar beneden,
jij mijn vriend, en ook een broer van mij
-die kunnen aarden op kantoor en
niet elke nacht de slaap verliezen-
over stenen treden, laag plafond,
eindigend in een grot. Er spiegelt
water. Ik heb lang niet gedoken,
maar dat is wat we gaan doen. Ik draag
de spullen, kleed me om. Ik heb geen
snorkel bij me. Er is een stapel
waarvan ik er een neem. Een blauwe.

Ik sta aan de kant. De instructeur
controleert onze apparatuur.
Ik heb ook geen zwemvliezen zie ik.
Hoe moet ik dan omlaag gaan zwemmen
de diepte in? Jullie bijhouden?
Er is plek voor mij maar ik weiger
af te dalen. Dit is niets voor mij
al dacht ik ooit van wel. Geen schaamte
voel ik als ik weer naar boven loop.
Ik kies mijn eigen pad. Kijk, een deur!
Waar kom ik uit als ik die openduw?

zaterdag 24 oktober 2015

Woestijnvaders enzo

Gisteravond was ik in Arnhem, voor de officiële boekpresentatie van 'Woestijnvaders'! Als je goed kijkt op de foto, zie je me staan. De presentatie vond plaats in de moderne boekwinkel Het Colofon. Er was muziek van Canvas Blanco (mooi! Bianca heeft voor mij de LP gekocht), praatjes, een signeersessie (kreeg er bijna een lamme hand van) en heel veel mensen als gast. Leuk om ook mijn familie daar te treffen en mensen die ik vooral van facebook ken! Ik ben er erg trots op aan dit boek te hebben mogen meewerken. Ik was deel van een heel team, van een schrijver, illustratoren en vormgevers. Mijn rol was de redactieslag verzorgen, wat erg leuk was om te doen. Het boek gaat over de eerste monniken en nonnen, die eigenlijk voordat de kloosterbeweging echt ging doorbreken, al de woestijn introkken. Dat was niet omdat ze een beweging wilden starten, overigens. Wat ze wilden was groeien in hun relatie met God, met zichzelf als mens, en met andere mensen en de schepping rondom hen. Volgens mij is dit het meest onconventionele boek dat ooit over deze illustere groep figuren is geschreven - het is namelijk opgemaakt als een glossy, vol paginagrote illustraties, spreuken en kaarten. En tegelijk met het boek maakt Tongval een serie speciaalbieren, elk genoemd naar een van de woestijnvaders en -moeders die worden beschreven. Gisteren werd bijvoorbeeld Mozes de Donkere geschonken. Erg lekker, met dadel en komijn in het recept. Er was echter te weinig van, dus ik had de 'Lichte tongval', die ook erg lekke was. Vandaag staat er in de Trouw een twee pagina groot artikel over het boek, dus daar kun je meer lezen. En koop het, bijvoorbeeld via je boekwinkel of via Bol.com.

Maar dit was nog maar het eerste evenement van dit najaar; er komen er meer! Mijn eigen non-fictie boek of 'studieboek' (al zie ik het eerder als combinatie van egodocument, zelfhulpadviezen, filmbesprekingen, Chesterton-fanatisme en alternatieve Bijbelinterpretatie) nadert ook de voltooiing. 'De loser die wint ...', is de uiteindelijke naam geworden, met als ondertitel: 'Als God je verhaal vertelt'. Terwijl ik op mijn blog de 'making of' publiceerde (deel 1, deel 2, deel 3) was ik ondertussen hard aan het werk met de laatste redactieronde, waarbij ik moest kijken naar de opmerkingen van de bureauredacteur. Ik heb direct nog een paar punten aangescherpt. Afgelopen week zag ik ook de eerste coverontwerpen. Daar zitten heel mooie tussen! Ik heb mijn voorkeur aangegeven, en ben benieuwd naar het eindresultaat. Nu moet ik nog de laatste proeven zien, en dan komt het moment dat jullie het kunnen lezen. Ik dacht eerst dat het eind oktober zou zijn, maar het ziet er nu naar uit dat het november wordt. Zodra ik de verschijningsdatum weet, zal ik ook het beloofde voorproefje op deze website zetten! 
Ondertussen probeer ik een signeersessie te organiseren in de christelijke boekwinkel in Delft, om te vieren dat dit boek verschijnt, en om hopelijk in een aantal boeken mijn handtekening te zetten! Waar ik ook erg naar uitkijk, is te horen wat jullie ervan vinden. Ik weet dat niet iedereen fan zal zijn, maar toen ikzelf het boek weer las bij de laatste redactieronde werd ik er weer enthousiast van. Ik vind het verhaal dat God vertelt goed nieuws! Ik hoop dat het op andere lezers hetzelfde effect heeft. Laat het me weten als je het hebt gelezen!

Verder is er natuurlijk mijn fantasyduologie 'De Krakenvorst', die gaat worden uitgebracht door Macc, een uitgeverij gespecialiseerd in fantasy en SF. De uitgever vertelde me dat er eerst een paar andere boeken moeten worden afgemaakt, maar dat dan die van mij op het lijstje staat. Ik zal er nog aan moeten schaven, maar ik kijk ernaar uit me weer onder te dompelen in de wereld van Tarid, Alecaia en Frelik en hun worsteling met de volgelingen van de Almachtige en de mysterieuze Krakenvorst. Ik heb op de website van de uitgever nu een eigen auteurspagina, dus het is officieel! Ik hoop dat ik het boek kan presenteren op Castlefest in augustus 2016, bij de stand van Macc. Volg me op mijn blog, of op Goodreads, of Twitter, of Facebook om op de hoogte te blijven. Of laat een berichtje achter en ik zet je op de maillijst!

Afgelopen week stuurde ik een verhaal op voor de Fantastels-verhalenwedstrijd. Dit is een wedstrijd voor Nederlandse en Vlaamse fantasy en SF-verhalen die elk jaar wordt gehouden. Het kostte me wel veel moeite het document te anonimiseren, maar uiteindelijk lukte het. Het is de derde verhalenwedstrijd waar ik aan meedoe, en het is spannend om te zien hoe mijn verhaal zich verhodut tot dat van andere schrijvers. Volgende maand zal ik ook weer verhalen opsturen voor de volgende Trek Sagae-wedstrijd, en ik ga ook deelnemen aan de Fantasy Strijd Brugge (een tweejaarlijkse wedstrijd), en ik weet al welk verhaal ik ga opsturen voor de volgende Ganymedes-bundel. Afgelopen week rondde ik weer een verhaal af, mijn 28e verhaal dat ik dit jaar heb geschreven. Waarschijnlijk ga ik wel over de 30 heen dit jaar! Ik denk niet dat ik ooit in mijn leven zoveel SF-verhalen achter elkaar heb geschreven, zelfs niet toen ik tiener was, maar de inspiratie blijft stromen. Elke keer als ik denk dat ik niets meer kan verzinnen, borrelt er opeens weer iets op. En dan volg ik de muze ... Ik hoop nog steeds in de toekomst een of meer verhalenbundels te publiceren. De eerste stap is om via wedstrijden en tijdschriften mijn naamsbekendheid te vergroten. Maar het belangrijkste is dat ik geniet van het schrijven!

Op kantoor wordt eraan gewerkt dat ik binnenkort minder uren ga werken, zodat ik meer tijd heb voor mijn schrijfcarriere. Nu doe ik nog veel van het schrijven in de trein, of in de lunchpauze, maar dat is niet altijd het meest comfortabel. Dus ik hoop vanaf december naar een driedaagse werkweek terug te kunnen. Ik heb een boel ideeën waar ik aan ga beginnen zodra ik wat meer tijd heb! Zo ga ik werken aan mijn volgende studieboek over het transactionele en het sacramentele wereldbeeld. Maar ik denk ook aan een gedichtenbundel, die ik ergens volgend jaar wil publiceren via een Publishing on Demand-service.

woensdag 21 oktober 2015

Gedicht: Verdediging

Verdediging

Ik heb eens goed gekeken
maar ik sta hier helemaal
niet wankel. Ik kijk neer op
de toegangsweg en weet dat
ik dikke muren heb en
pijlen, pek, water genoeg
om je te weerstaan zo lang
dat je ooit op moet geven.
Dat ik niet sterk genoeg was
bleek lasterpraat. Je spionnen
heb ik betrapt, verbannen
uit mijn rijk. Ze kunnen niet
meer liegen, sabotage 
plegen of gif verspreiden.
Ik ben gemotiveerd om
vol te houden. Ik zie aan
de horizon banieren
waaien. Ik word snel ontzet.

zaterdag 17 oktober 2015

'De loser die wint ...' - The Making Of ... (3): Een been dat niet meewerkt

Ondertussen zijn we weer een week verder en is de titel van mijn boek veranderd. De uitgever stelde voor ervan te maken: 'De loser die wint ... Als God je verhaal vertelt'. Dat bekt toch net wat lekkerder en dekt tegelijk prima de lading. Ik heb van de week de laatste correcties in de proef aangebracht, en kreeg ook al de coverontwerpen onder ogen. Dat allemaal wil zeggen dat het moment van publicatie nu wel heel dichtbij komt. Dat is wel een raar idee, na bijna drie en een half jaar.

Tijdens het schrijven van dit boek werd ik zelf ook weer met mijn zwakheid geconfronteerd. Zoals mijn vrouw wel eens tegen me zegt: 'Je bent heel hard voor jezelf. Maar in je boek schrijf je juist dat dit niet uitmaakt. Ook al lukt het je niet aardig te zijn voor jezelf, God houdt toch van je en uiteindelijk zal alles goed komen."-of woorden van die strekking. Ze zegt ook wel eens: "Als ik al zo van je kan houden, met al die tekortkomingen die jij in jezelf denkt te zien, dan moet de liefde van God voor jou nog veel groter zijn! Denk je het eens in!" En ik weet dat ze gelijk heeft, maar toch lukt het me niet goed te ontspannen.
Lezers hebben het ook over 'Indrukwekkende Vrijheid' gezegd, dat het leek alsof ik nog tegen mezelf aan het preken was. Dat ik zelf nog niet vrij was toen ik het schreef. Dat klopt! Ik dacht bijvoorbeeld nog dat hetgene waar ik mee worstelde, verslaving of passiviteit was. Dat ik mezelf moest dwingen om goede of nuttige dingen te doen. Nou, laat ik maar zeggen dat ik heb ontdekt dat dit niet echt mijn probleem is. Ik vind het eerder moeilijk tot rust te komen. Vooral omdat ik me veel aantrek van de mening van anderen. Bijvoorbeeld op kantoor.
Zo was 2011 voor mij geen makkelijk jaar. Om te beginnen was de koers van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde ingrijpend gewijzigd, van een wetenschappelijk tijdschrift naar een journalistiek vakblad met vaste rubrieken. Daarbij werd veel van mij gevraagd, onder andere om voor een deel van het blad verantwoordelijk te zijn. Aanvankelijk onder een eindredacteur, maar toen die werd ontslagen, bleek ik die verantwoordelijkheid opeens in mijn eentje te moeten dragen. Terwijl ik juist had aangegeven opnieuw last te hebben van slaapproblemen. Elke maand weer moest ik ervoor zorgen dat alle rubrieken gevuld waren, en er niets fout ging met de artikelen. En dat was funest voor mijn nachtrust. Slaap is altijd al mijn achilleshiel geweest, en dit jaar maakte ik opnieuw korte nachten, waarin ik acht of negen keer per nacht wakker werd. En toch ging ik door.
De stress had nog andere symptomen. Ik zweette bijvoorbeeld veel en had vaak hoofdpijn. Elke dag opnieuw kwam rond drie uur de man met de hamer langs. En sinds 2009 had ik ook nog eens last van vrij ernstige eczeem, die ik tot bloedens toe open krabde. Ik had zalfjes voorgeschreven gekregen, maar ik moest er elke dag aan denken die te smeren. En vooral als je toch al slecht slaapt en moe bent, wil dat er nog wel eens bij inschieten. Vooral die plek boven op mijn rechtervoet, toch al uit het zicht. Ik wreef er vaak over met mijn andere hak, en de plek schilferde helemaal af. Ik was er niet goed aan toe. Ik kreeg in die periode verkering met Bianca, en ze was zelfs bang dat ik me kapot zou werken. Ik zag namelijk elke keer dat we elkaar zagen lijkbleek en had elk weekeinde hoofdpijn. Ze kende me ook alleen met van de stress opgetrokken schouders. Ik wist echter niet wat ik eraan kon doen. Het Tijdschrift moest immers elke maand gemaakt worden, ik moest er zijn voor mijn vriendin, en ga zo maar door ... En dan heb ik het nog niet eens over alles wat ik volgens de kerk voor God zou moeten doen of laten!

Bianca had mij dus eigenlijk alleen maar gespannen (of zelfs overspannen) meegemaakt. Tot maart 2012 (toen we dus al meer dan vier maanden verkering hadden). Toen had ik namelijk een week vrij genomen  om een begin te maken aan mijn boek. Op onze vaste avond samen ging ik naar onze ontmoetingsplek op Utrecht CS. En Bianca's ogen werden groot. Want nu zag ze me met ontspannen schouders, en een rustig gezicht. Zelfs mijn stem was volgens haar anders. Zoveel effect had het dus op me om met schrijven bezig te zijn!
Na die week moest ik echter terug naar kantoor. Ik schreef in de trein en in de lunchpauze en schoot aardig op.  Maar mijn slaap werd wel weer slechter. En het eczeem op mijn voet bleef ik open krabben. Tot ik eind april ziek werd. Het begon met plotselinge koorts tijden een redactievergadering. Ik voelde me heel beroerd. De dag erna was ik weer goed genoeg om naar kantoor te gaan, maar 's middags keerde de koorts terug. Ik meldde me ziek. De treinreis was een marteling. Maar eigenwijs als ik was, dacht ik dat het vanzelf wel over zou gaan met genoeg paracetamols, dus ik nestelde me op de bank met de film Les Miserables uit 1998. Het was erg raar Fantine aan koorts te zien overlijden, terwijl ik duizelig op de bank zat. De volgende dag was het niet beter. De thermometer gaf 39,5 aan. Maar ik bleef hopen dat het wel mee zou vallen. Ik lag op bed, en had een fles water op de kast in de buurt gezet, maar ik voelde me te zwak om te gaan zitten en te drinken. Ik kon niks anders dan liggen. Berichtjes van mijn vriendin via facebook beantwoordde ik met eenregelige zinnen - niet met hele epistels zoals gebruikelijk. En mijn voet deed ondertussen ook pijn, maar ik keek er niet naar.
De dag erna was het nog steeds niet beter. En toen belde ik mijn ouders -allebei huisarts. Ik durfde bijna niet te vertellen dat ik dacht dat er iets met mijn been aan de hand was, omdat ik bang was dat ze me zouden zeggen dat ik niet goed voor mezelf gezorgd had, dat ik had moeten smeren, of iets dergelijks. Maar niets van dat alles gebeurde. Ze kwamen naar me toe, twee man sterk, en bekeken mijn been. Dat was helemaal rood en opgezwollen. Tot bijna twee keer de normale omtrek. Als ik erop ging staan, leek het alsof ik met naalden werd gestoken. Ik kon me bijna voorstellen hoe het was gemarteld te worden.
Wat was er aan de hand? Mijn ouders wisten het, ook al het ik er nooit van gehoord, maar daar waren zij huisarts voor: wondroos. Erysipelas. Als je een sterke maag hebt, moet je er maar eens op googelen, maar de plaatjes zijn niet prettig. Een bacteriële infectie van de diepe lagen van de huid. Waarschijnlijk het lichaam binnengekomen via de eczeemplek. En zonder antibiotica kan het dodelijk aflopen. Ik had bijvoorbeeld in shock kunnen raken. Of het weefsel had kunnen gaan afsterven! Gelukkig waren we er op tijd bij. Ik werd door mijn ouders meegenomen. Ik kreeg een zware antibioticakuur. Mijn been werd steeds gekoeld en ingezwachteld, om de druk te verminderen. Ik was, eigenlijk voor het eerst in mijn leven, werkelijk doodziek.
Langzaam ging het beter. De pijn nam af, mijn been was steeds minder opgezwollen, en de rode kleur trok een beetje weg. Ik kon er ook al een beetje op lopen. En zodra ik goed genoeg was om rechtop te zitten, ging ik verder met schrijven. Want uitzieken (of mezelf rust gunnen) zit niet in mijn systeem. Twee weken nadat ik ziek werd (mijn ouders vonden het eigenlijk nog te vroeg, want ik zat nog onder de antibiotica en was na een treinreis al doodmoe) ging ik naar kantoor. Die eerste dag was echter een ramp. Opmerkingen die ik kreeg, suggereerden dat ik me al eerder beter had moeten melden, dat ik te makkelijk met mijn ziekte was omgegaan. En ik voelde me daardoor zo wanhopig, dat ik spijt had dat ik op de vijftiende verdieping woonde. Want voor het eerst drong serieus de gedachte zich bij me op om over de reling van het balkon te springen. Ik wist die gelukkig dezelfde avond nog te verdringen. Zo belangrijk is mijn werk nou ook weer niet. Maar deze gedachten suggereerden wel hoe gevoelig ik nog steeds was voor kritiek. Hoe gevoelig ik was door anderen 'zwak' gevonden te worden.
De weken erna schreef ik mijn boek af. Ik had in de praktijk ondervonden wat het is 'zwak' te wezen. Niets anders te kunnen dan op bed liggen en voor me te laten zorgen. Mijn zelfverwaarlozing te laten zien, zonder bang te zijn voor oordeel, en met de gevolgen te leren omgaan. En ik moest leren mijn eigen 'zwakheid' te respecteren. Goed voor mezelf te zorgen. Niet teveel van mezelf te vragen. Die lessen leerde ik echter pas echt toen ik het najaar erop voor de tweede keer ziek werd, de week nadat ik Bianca ten huwelijk had gevraagd. Ik had met eczeem namelijk opnieuw verwaarloosd. Dit keer herkende ik de symptomen gelukkig eerder en durfde ik ook iets eerder om hulp te vragen. Ik realiseerde me toen ook wat ik moest doen om de stress tegen te gaan: schrijven! Daar zal ik echter op ingaan als ik de 'Making of ...' schrijf van 'De Krakenvorst'!

Van deze episode in 2012 heb ik littekens overgehouden. Sommige zijn voor mij goed te zien, namelijk de totaal donkere plek op mijn voet, waar het eczeem heeft gezeten. De vlekken daar zullen waarschijnlijk nooit meer verdwijnen. Gelukkig zit er altijd een schoen overheen. Andere zijn minder opvallend. Mijn rechterbeen heeft namelijk ook een klap opgelopen. Ik moet nu al jaren op warme dagen een steunkous dragen, want de bloedvaatjes zijn door de ontsteking beschadigd. En als ik sneetjes of wondjes oploop, kan de wondroos makkelijk terugkomen. Dit voorjaar nog had ik mijn been gestoten, en kleurde opeens mijn been weer rood, en werd warm. Gelukkig kreeg ik geen koorts, en kon ik door te koelen de zwelling terugdringen. Maar mijn been blijft 'wonky' en zal waarschijnlijk de rest van mijn leven niet blijven meewerken.
Het is voor mij een teken dat het (letterlijk) van levensbelang is dat ik leer mezelf te accepteren, inclusief de terreinen waarop ik mezelf als 'zwak' zie, waar ik denk dat ik eigenlijk harder voor mezelf moet zijn, mezelf moet dwingen te presteren of mee te kunnen komen met de rest. Ik ken uit eigen ervaring de consequenties, en voor mijn vrouw en voor mijn vrienden kan ik het niet riskeren nog eens ziek te worden. Dus heb ik mijn eigen boek nodig.
Ook dit keer is het een preek tegen mezelf. Ik heb het nodig te weten dat het verhaal dat God vertelt niet om mij en mijn prestaties draait, maar dat Hij mij betekenis geeft door zijn liefde, en dat die in geen enkel opzicht van mij afhankelijk is. Het verhaal loopt goed af, dat heeft Hij belooft, en noch mijn zwakheid, noch mijn kracht, kan daar enig verschil in maken. Dat maakt de boodschap van Jezus goed nieuws. Vooral voor mij.

Houd deze plek in de gaten! Volgende week plaats ik een klein voorproefje van mijn boek!

vrijdag 16 oktober 2015

Gedicht: Herfstblad

Herfstblad

Niet langer eentonig groen
de bomen. Verval kleurt elk
blad anders, zet hem apart
van het geheel. De nerven
geel of rood. Gatenpatroon
uniek. Ik zie voor het eerst
hun eigenheid. Nu niet meer
verenigd in hun succes.
Bijzonder kwetsbaar. Even
vlammen ze op, in verzet
tegen de dood. Als toortsen
brandend tegen grauwe lucht,
hun wezen onderstreept door
vergankelijkheid. En straks
gelijk in bruine aarde,
identieke takken, zwart,
maanden onveranderlijk.
Totdat het weer lente wordt.

zaterdag 10 oktober 2015

'De loser die wint ...' - The Making Of ... (2): Zwak geloven

Ondertussen ben ik hard aan het werk de laatste proeven van 'Hoe je zwakheid leven brengt' door te nemen. Nu wordt het wel heel werkelijk. Als ik dadelijk deze versie heb teruggestuurd, is de tekst helemaal af. Dan kan het worden opgemaakt, en gedrukt. En dan kan iedereen het lezen. Dat is natuurlijk waarom ik het boek geschreven heb, maar het is ook spannend. Ik weet namelijk bij voorbaat al dat niet iedereen het zal kunnen waarderen. Op facebook volg ik bijvoorbeeld iemand die eerlijk verslag doet van de vragen die hij de laatste tijd bij zijn geloof is gaan stellen - maar in de commentaren onder zijn berichten krijgt hij de wind van voren: hij zou zijn plek in een christelijke organisatie moeten neerleggen, hij zou verantwoording moeten afleggen aan christenen die 'twijfelen aan zijn twijfel', hij zou geen sterk geloof hebben.

Nu weet ik al jaren van mezelf dat ik geen sterk geloof heb. In elk geval niet volgens de definitie die ik daar toen ik opgroeide in een fundamentalistische kerk voor zou hebben gegeven. Voordat ik overspannen werd en die kerk verliet, dacht ik dat geloven gelijk stond aan 'zeker zijn', en 'alles kunnen uitleggen' en 'niet twijfelen'. Ik moest ervan overtuigd zijn dat een aantal uitspraken over de werkelijkheid (opgesteld op basis van een bepaalde uitleg van een verzameling oude geschriften) absoluut, volkomen de werkelijkheid beschreven en dat alternatieve interpretaties en uitspraken over de werkelijkheid niet klopten. Deze zekerheid was niet alleen een acceptatie van kennis, zoals ik zeker was dat een en een twee is, maar een psychologische toestand: een toestand van absolute zekerheid. Die weinig te maken had met wat ik met mijn ogen kon zien, de gegevens die ik kon verzamelen, of de conclusies die mijn verstand daaruit kon trokken. Het was een a priori vaststelling dat ik niks anders in overweging kon nemen als waarheid. Zoals een fundamentalistisch christen ooit op Goedgelovig schreef: "Ik weet 100 procent zeker dat ik nooit zal twijfelen aan Gods bestaan.” Zelf vind ik het nu heel ongezond dit soort voorspellingen te doen. Maar ik herken het principe. Ik dacht ook dat ik nooit zou twijfelen aan het jonge aarde creationisme, of aan het pretribulationistische premillennialisme, of aan Gods bestaan. Niet omdat ik daar echt van overtuigd was (ik kan terugkijkend zeggen dat ik eigenlijk altijd het evolutionistische model overtuigender heb gevonden, en het standaard eindtijdmodel wel erg ingewikkeld, en dat ik ook lang niet altijd Gods aanwezigheid ervoer) maar omdat ik nu eenmaal zo zeker moest zijn.
Ook toen ik de kerk waar ik was opgegroeid allang had verlaten, probeerde ik het 'kaartenhuis van zeker weten' nog overeind te houden. Ik klemde me vast aan religieuze ervaringen, of aan filosofische overwegingen. In die periode sprak ik met een goede vriend over The Matrix Revolutions, die toen in de bios draaide. Hij betoogde dat ook al kunnen we niet zeker weten dat de werkelijkheid een illusie is, het toch zinvol kan zijn om te geloven. Je gelooft immers niet omdat je zeker bent dat het echt zo is, maar omdat je het wilt geloven. Toen was ik nog heel geschokt door die gedachte. Maar ondertussen ben ik me gaan realiseren dat ik maar heel weinig echt zeker kan weten. En dat mijn geloof in God dus weinig met 'zekerheid' als psychologisch fenomeen te maken heeft. Sterker nog: ik ben eigenlijk 'nauwelijks nog gelovig'. Zo beschreef ik het op mijn blog.

Maar de vraag is of dat zo erg is. Is het niet eerder bevrijdend? Onze zekerheid - het proces waarmee we onze eigenwaarde laten afhangen van de onwankelbaarheid van onze psychologische toestand van overtuigd zijn - maakt dat we andersdenkenden als vijand behandelen, mensen die anders of niet geloven alleen beschouwen als evangelisatiedoelwitten en niet als medemensen, en de wereld, anderen en onszelf strak in het kader dwingen dat nodig is voor ons gelijk, zelfs als zij of wij daar eigenlijk niet in passen. Dit beschadigt ons ook. Ons geloof is zo niets anders dan een 'heldenverhaal', waarmee we onszelf proberen te beschermen tegen de dood en tegen betekenisloosheid. Een heldenverhaal waarin wij zelf centraal staan en waaraan nooit getornd mag worden. En waar anderen het slachtoffer van worden. Want als je van mij vraagt net zo zeker te zijn als jij, en mijn vragen bagatelliseert, onderwerp je mij aan jouw 'zingevingsverhaal'.
Hier tegenover staat het 'zwak geloven'. Een term die ik voor het eerst tegenkwam bij Ronald van den Oever. Hij schreef: "De kern van het zwakke denken is dat we geen claims meer hebben om krachtige metafysica vast te houden ... Jezus is gekomen om alle bolwerken (machthebbers) van hun kracht te ontdoen. Onze weg is achter Hem aan, de weg van de naastenliefde (charitas) en naastenliefde verzwakt alle macht en bant al het geweld uit." Hij noemt dit zelfs een soort blijde boodschap.
Over de term 'zwak geloven' heb ik lang nagedacht. Uiteindelijk ging ik zelfs op mijn blog een flinke serie schrijven met als titel 'Terug naar de basis'. Daarin schreef ik dat ik ervoor koos in God te geloven en te leven op de manier die daarbij hoort, niet omdat ik er rationeel of emotioneel van overtuigd ben, maar omdat ik het verhaal van God dat zichtbaar is geworden in Jezus het mooiste, beste, meest betekenisvolle verhaal ter wereld vind. Ik verlang naar dit visioen van de werkelijkheid. En dus zal ik blijven geloven, ongeacht of ik het kan bewijzen of niet. Ik moet vaak denken aan de woorden van de ‘marshwiggle’ Puddleglum uit The Silver Chair van C.S. Lewis: “Suppose we have only dreamed, or made up, all those things-trees and grass and sun and moon and stars and Aslan himself. Suppose we have. Then all I can say is that, in that case, the made-up things seem a good deal more important than the real ones. That's why I'm going to stand by the play world. I'm on Aslan's side even if there isn't any Aslan to lead it. I'm going to live as like a Narnian as I can even if there isn't any Narnia.”

En waarom vind ik dit verhaal zo mooi dat ik erin wil leven? Omdat het een verhaal is over zwakheid. Als in de beste sprookjes gaat het niet over de machthebber of de sterke held, maar over de jongste zoon, de zwakke broeder, degene die het onderspit delft. En die toch  uit de dood wordt opgewekt. De ontmenselijkende machthebbers van deze wereld worden ontmaskerd als valse verhalen volgend. De lijdende, worstelende verschoppeling blijkt niet vergeten te zijn, en zelfs de dood heeft niet het laatste woord. Dat vind ik gaaf, want ik realiseer me dat ikzelf ook vaak zwak ben. Ik kan geen 100 procent zekerheid in stand houden, ik kan niet beloven nooit aan verleiding toe te geven, ik worstel met slaapproblemen en stressklachten die ik niet zomaar kan overwinnen, en ik kan mijn lichaamsgewicht niet zomaar terugdringen.
Het mooie is dat een van de punten waarin ik mezelf altijd als 'zwak' had ervaren, tijdens het schrijven van bovengenoemde serie blogberichten, toch een succesverhaal werd. Ik kreeg namelijk verkering met Bianca. En later werd ze zelfs mijn vrouw. Maar zij illustreert ook juist weer het punt: ik heb niet mijn best gedaan haar te imponeren. Ik heb zelfs even verkering gehad met een ander. En toch bleef ze van mij houden, gewoon zoals ik ben. Ik hoef voor haar me niet anders voor te doen dan ik ben, hoef niet dingen in huis te repareren die ik niet kan (of wil), hoef niet mijn aquariums de deur uit te doen of mijn stripboeken. En ook als ik klaag over hoofdpijn, of voor de zoveelste keer twijfel over de kerk of over mijn schrijfkwaliteiten, ziet ze me niet als een 'loser', of suggereert ze dat ik aan mezelf moet werken. Ze zegt dan dat ze van me houdt. Punt. En het hoeft waarschijnlijk niet te worden gezegd, maar: ik hou ook van haar. Zoals ze is. Elk moment met haar is een feestje, een prachtige dans van twee mensen die zichzelf aan de ander willen geven. Zoals het ook met God is.

Er waren een aantal lezers die mijn blog aandachtig volgden, en die ook behoorlijk onder de indruk waren van de serie 'Terug naar de basis'. Hans Zellenrath schreef in een reactie: 'Je bent een echte schrijver die moet schrijven, een innerlijke noodzaak. Prachtig weergegeven. Deze bijdragen op je blogs zouden een mooi en interessant boek zijn. Eerlijk en in zwakheid sterk. Dat je jezelf niet spaart maar ons toont in afhankelijkheid, zwakheid maar ook in grandeur en geloof in Hem die alles omvat.' Ook Daniel de Wolf bleek heel enthousiast over mijn ideeën en stimuleerde me er een boek van te maken. En in het voorjaar van 2012 heb ik dat dus ook gedaan, maar daarover later meer!

(wordt vervolgd)