Posts tonen met het label Godsbeeld. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Godsbeeld. Alle posts tonen

dinsdag 12 januari 2016

Filmbespreking: The Apostle

Genade. Het blijft moeilijk het te begrijpen. Zelfs als je regelmatig over Gods onvoorwaardelijke liefde schrijft, hele boeken vol zelfs, verlies je soms uit het oog hoe aanstootgevend genade kan zijn.
Want als God echt in Christus de hele wereld met zichzelf verzoend heeft, als Jezus werkelijk de zonden van de hele wereld op zich heeft genomen, als er werkelijk niets meer is dat ons kan scheiden van de liefde van Christus … dan geldt dat voor iedereen. Ook voor mensen die het in mijn ogen niet verdiend hebben, die er niet hun best voor hebben gedaan, die andere dingen geloven dan ik, die hun impulsen niet onder controle hebben. Voor charlatans en kwakzalvers, voor kindermoordenaars en genocideplegers, voor religieuzen en heidenen. Voor Hitler en voor moeder Teresa. Voor iedereen.
Dat is ‘heady stuff’, dat komt hard binnen. Daar moet je even van gaan zitten. Want het lijkt alsof God zich niet aan de regels houdt, alsof hij niet eerlijk is, alsof hij vals speelt. Alsof hij een loopje met zichzelf laat nemen, en dingen door de vingers ziet. En dat kan toch niet? Als dat zo is, hoe kan ik dan ooit beoordelen of ik een goed mens ben, of ik deug, of ik erbij hoor? Als dat zo is, hoe kan ik er ooit voor zorgen dan anderen zich naar mijn maatstaven gedragen? Als dat zo is, hoe krijg ik dan ooit garanties? Die zijn er niet. Ik ben helemaal vrij. En dat is eng. En andere mensen zijn ook helemaal vrij. Dat is nog veel enger! Daar heb ik niet om gevraagd!
Het is veel gemakkelijker mijn gedrag in regels vastgelegd te hebben, met straffen en beloningen erbij, dan vrij te zijn om te kiezen: heb ik anderen lief of niet, creëer ik schoonheid of niet, streef ik rechtvaardigheid na of niet? Als dat alleen van mijn eigen keuze afhangt, zonder een wortel of een zweep … En dan weet ik ook niet of anderen mij wel gaan liefhebben, voor mij schoonheid maken, me rechtvaardig behandelen. Laten we de hekken dus maar snel weer oprichten. Ja, we zijn behouden op grond van genade, door het geloof, maar … nu moeten we wel leven als goede christenen … Ja, God houdt van ons zoals we zijn, maar … Hij houdt te veel van ons om ons zo te laten. Ja, Jezus' werk aan het kruis geldt voor iedereen, maar … ze moeten wel de juiste dingen geloven of doen om in de hemel te komen. Ja … maar …

Het moge duidelijk zijn, we voegen graag ‘maren’ toe aan een boodschap waar ze oorspronkelijk niet bij hoorden. Hoe moeilijk het ook is voor ons te accepteren: het evangelie is niets anders dan een boodschap. Een aankondiging van iets dat realiteit is. Niet iets waar wij iets voor hoeven doen. Het is geen onderhandeling, geen verbond met twee partijen (de bijbel suggereert dat het een verbond is waarbij maar een enkele partner aan voorwaarden hoeft te voldoen, namelijk God), geen polderstructuur of overlegsessie. Er worden geen voorwaarden gesteld of belastingen geheven.
Het is simpelweg een nieuwsbericht dat aan ons wordt verkondigd: het koninkrijk van God is gearriveerd. Het is al in ons en onder ons. Het enige dat voor ons overblijft, is die boodschap te horen. Onze vingers niet in de oren te steken, maar de boodschap ontvangen. Ervoor open staan als een kind. Dit is al realiteit, of wij het nu willen of niet. We kunnen ons er slechts naar schikken. God heeft ons in Christus met zichzelf verzoend. Nu wij weer … de vraag bereikt ons opnieuw: ‘wat wil je?’
Zo radicaal is het. We hoeven niet eens in het goede nieuws te geloven. Het is realiteit of we erin geloven of niet (erin geloven is wel mooi omdat het je ontspanning kan geven en de energie om lief te hebben en schoonheid te creëren). Of dat we nu net het verkeerde dogma geloven. Onze intellectuele overtuigingen kunnen niets doen om het koninkrijk te doen komen of het tegen te houden. Onze emotionele ervaringen ook niet. God bouwt zijn koninkrijk - het is een belofte en hij gaat die gestand doen. Zelfs ons morele of amorele gedrag heeft erop geen invloed. Het is er en als wij het willen, horen we erbij.

Maar goed, dan moeten we ons associëren met degenen die volgens Jezus in dat koninkrijk thuishoren. De melaatsen, de hoeren, de tollenaars. De laatsten, die de eersten zullen zijn. De Farizeeën wilden er daarom niet bij horen. Als dat gespuis zomaar wordt toegelaten … is dat dan waarom wij ons altijd zo hebben uitgesloofd? Dus wilden ze zelf het koninkrijk niet binnengaan, niet leven alsof het al realiteit was (wat het was), en hielden ze anderen tegen te leven alsof het koninkrijk gekomen was. En op die manier sloten ze zichzelf erbuiten.
Die Farizeïsche neigingen herken ik (helaas) nog steeds bij mezelf. Anders dan toen ik in een wat extreme, strenge kerk opgroeide, en mezelf onder andere liet voorstaan op mijn kennis van de bijbel (alsof het voor God wat uitmaakt hoeveel Bijbelteksten je uit je hoofd kent). De kerk waar ik in opgroeide, had het verzamelen van kennis op een voetstuk staan, en gaf mij dus een excuus om goed over mezelf te denken (ik ben intellectueel namelijk vrij sterk). De kerk bevestigde datgene waar ik toch al sterk in was, waar ik mijn leven op baseerde. Tegelijk zag ik in mezelf ook tekortkomingen (de reden dat ik stopte met het lezen van spannende verhalen en het kijken van films - ik vond mijn fantasie verdacht). Om mezelf te rechtvaardigen in het zo hard onderdrukken van mijn eigen verlangens, werd ik nog trotser op wat ik kon presteren op intellectueel gebied. En vond ik minder verlichte gelovigen, mensen die er met de pet naar gooiden, of die naar metalmuziek luisterden, het eigenlijk niet zo goed doen.
Nu ga ik niet meer naar die kerk, ben ik van intellectuele leerstellingen niet meer zo zeker en leg ik mezelf niet zulke zware regels meer op. Maar ten eerste ben ik als ik naar mezelf kijk nog steeds niet echt overtuigd dat ik waardevol ben en dat God van mij kan houden. Ik zie grove fouten en tekortkomingen - ook als anderen die niet zien. En ten tweede heb nog steeds dingen waar ik me op kan laten voorstaan. “Ik dank u, Heer, dat ik niet ben zoals die dakloze, die verslaafde (of: die religieuze, nog steeds wettische, nog steeds in het creationisme gelovende christen).” Zelfs twijfel en onzekerheid kunnen zaken worden waar ik me op kan laten voorstaan. En deze neigingen kunnen elkaar gaan versterken (gelukkig zit ik niet in een kerk die me verleidt om van dingen zeker te zijn en intellectueel te geloven).
Daarom heb ik het nodig om steeds opnieuw van mijn stuk te worden gebracht door de realiteit van Gods liefde, de boodschap van genade. Dat ik geaccepteerd ben. Punt. Alleen dat zorgt ervoor dat ik het oordeel los kan laten. Het oordeel over mezelf. En dat over de ander.

En op die manier van mijn stuk gebracht worden, dat kan alleen door schokkende verhalen. Voor mensen die, zoals ik, zijn opgegroeid met de kinderbijbel en zondagsschoolverhalen, lijken de gelijkenissen die Jezus vertelde, vertrouwde kost. Ze komen niet echt heel confronterend over: lieve schaapjes, verloren penningen. We hebben de gelijkenissen platgegooid met uitleggingen en verklaringen. Maar ze zijn echt niet zo eenvoudig, burgerlijk of kinderlijk. Voor Jezus’ tijdgenoten waren ze ronduit aanstootgevend. Allemaal!
Werkers die allemaal het zelfde betaald krijgen ook als de een een uur heeft gewerkt en de ander de hele dag? Zonen die hun vader dood verklaren en dan toch weer zomaar terug worden ontvangen? Werkgevers die er niet om geven rechtvaardig gevonden te worden. God die zichzelf vergelijkt met boze koningen en onrechtvaardige rechters, gelovigen die zich moeten gedragen als corrupte rentmeesters? Dat is toch geen moreel hoogstaande literatuur? Dat is toch niet opbouwend? Waarom zet God zichzelf neer als een gladjakker (of als iemand die zich door gladjakkers beet laat nemen)?
Het antwoord is simpel: omdat God zich naar ons toe nu eenmaal niet rechtvaardig gedraagt. Niet volgens onze normen. Hij doet ons niet naar onze zonden, hij vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. De schuldbrief die tegen ons getuigde door zijn inzettingen en die onze tegenstander was, heeft hij uitgewist en die uit de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen. De religiewinkel is gesloten en er zijn planken tegen het raam getimmerd. Is dat eerlijk? Nee. Maar laten we eerlijk zijn: als God eerlijk was, waar zouden wij dan nog recht op hebben? Ik weet dat mijn geweten mij vertelt dat ik niet volmaakt ben. En dus kan ik maar beter niet al te hoog van de toren blazen. Als Gods liefde niet echt, radicaal onvoorwaardelijk is …

Een verhaal, een gelijkenis, dat de radicaliteit van Gods genade duidelijk maakt in een moderne setting is de film ‘The Apostle’, van Robert Duvall. In deze fascinerende film speelt Robert Duvall Sonny, een predikant uit een pinkstergemeente, die niet over straat kan lopen zonder ‘Jezus’ te prevelen, en niet voorbij een ongeluk kan rijden zonder stil te staan en de verongelukte tot de Heer te leiden. En de kerk die hij leidt, samen met zijn vrouw, is een groot succes. Hij is geliefd, omdat hij met zoveel passie kan preken. Het is duidelijk dat de Heilige Geest door hem heen werkt. Ja, hij is een rokkenjager. Hij is eigenlijk heel impulsief, en kan agressief en dominerend uit de hoek komen. Maar vooral is hij predikant.
Even terzijde, hoewel dit een hele nieuwe bespreking waard kan zijn: het is interessant hoe deze film laat zien dat de pinksterkerk de impulsiviteit en controleproblemen van mensen bevestigt en versterkt. Zoals de kerk waar ik in opgroeide intellectualisme en kennis bevestigde en versterkte, en maakte dat mensen met veel kennis en intellect op een voetstuk kwamen te staan, gebeurt dat in de pinksterkerk in deze film met mensen die zichzelf moeilijk kunnen bedwingen. Want je moet je juist open stellen voor de geest, je wordt geacht je remmingen los te laten, en God door je heen te laten werken. Mensen die dat uit zichzelf goed kunnen, bijvoorbeeld vanwege een geringe impulscontrole, stijgen dus snel op de ladder van ‘geestelijkheid’. Zij kunnen namelijk spontaan zijn, opeens in rare woorden gaan spreken, en durven zich zomaar met een woord of profetie in het leven van anderen te mengen. Dit betekent echter ook dat het de ongezonde kanten van zichzelf niet kunnen beheersen of impulsen niet kunnen bedwingen in deze kringen makkelijker tot uiting kunnen komen. Dit zie je in pinksterleiders die privejets willen hebben en andere extremiteiten. En in deze film in het feit dat Sonny in een vlaag van woede iemand neer mept met een honkbalknuppel en er dan vandoor gaat. En zichzelf zo blijft opjagen dat hij niet stilstaat bij wat hij gedaan heeft. Hij heeft in de kerk niet geleerd deze ongezonde karaktereigenschappen onder controle te brengen, en dat breekt hem nu op.
Tegelijk: het verhaal van gevierd kerkleider zijn, mensen opzwepen in religieuze extase, voor de groep staan en de sfeer bepalen, dat is het enige verhaal dat Sonny kent. Het is zijn heldenverhaal, dus dat is wat hij gaat doen als alles hem is afgenomen. Hij noemt zich de ‘Apostel E.F.’ en reist naar een afgelegen plek waar hij een ingedut kerkje nieuw leven in gaat blazen. Is dit wat de Heer hem ingeeft, of is het zijn ‘heldenverhaal’? Het feit is: hij weet niet anders. De film toont Sonny echter niet als charlatan of onoprecht. Hij is wel degelijk voortdurend in dialoog met God. Hij schreeuwt zelfs tegen hem, fluistert naar hem, tiert tegen God, als een David - die ook een vriend van God was. Hij is echt overtuigt dat God er is, en werkt in mensen. Maar tegelijk leeft hij het verhaal uit dat zijn heldenverhaal is, en waarvan hij overtuigt is dat het de enige manier is waarop hij zijn leven betekenis kan geven. Onze motieven zijn nooit helemaal zuiver. De mijne ook niet. Schrijf ik mijn boek of mijn blog omdat ik echt iets wil overdragen, of omdat ik mijn zelfbeeld laat afhangen van het aantal mensen dat op de link klikt? Het laatste is namelijk ook waar, ik ga dadelijk ook weer controleren hoeveel mensen dit stuk hebben gelezen.
Wij als kijkers weten dat Sonny iemand is met impulscontroleproblemen, een rokkenjager en een moordenaar, bovendien iemand die zichzelf niet bij de politie heeft aangegeven. En toch: God werkt door hem heen. Als een racistische ‘redneck’ problemen zoekt, ziet Sonny de nood achter de ogen van de man en bidt met hem. De man laat zijn plan varen en zoekt verzoening. Een jonge man die in zijn eentje leefde, vindt gemeenschap en komt uiteindelijk tot bekering. Een noodlijdende gemeente wordt een levend geheel, waar mensen die elkaar eerst niet mochten, elkaar in de armen vallen. En dat is blijvend! Het werk dat God door Sonny heen heeft gedaan, stort niet opeens ineen. Hij heeft zelfs mensen achtergelaten die het zullen gaan oppakken.
En als Sonny dan door de politie is ingerekend, en te werk is als gevangene, dan nog werkt God door hem heen. Dan nog verkondigt hij het goede nieuws, het evangelie, de aankondiging dat God in Jezus de wereld al, voor eens en altijd met zichzelf verzoend heeft.

Werd ik erdoor geschokt? Ja. Laat het bij het kijken van de film tot je doordringen. God heeft Sonny lief -onvoorwaardelijk— zoals Sonny is en wat hij ook gedaan heeft, precies zoals hij jou en mij liefheeft, en niet anders. Het is zoals Sonny zelf steeds zegt: ‘Jesus loves you in this moment, and so do I.’ En God houdt niet meer van mij of van moeder Theresa dan van Sonny. En God werkt niet meer door mij of moeder Theresa, dan door Sonny. In de bijbel staat dat God de heidense koning Xerxes gebruikte. Hij sprak zelfs door een ezel. Waarom zouden wij ‘maren’ toevoegen aan zijn beslissing, het willen kwalificeren, iets toevoegen dat wij eraan kunnen bijdragen (al was het alleen dat wij ‘geloven dat het waar is’)? God is het die handelt, en hij handelt alleen. Zo mooi is het goede nieuws. En ondertussen moeten we niet neerkijken op mensen die anders zijn dan wij, net zulke zondaars als wij (hooguit misschien wat zichtbaarder), met wie wij Gods koninkrijk delen. Zij zullen ons daarin voorgaan, met de tollenaars en hoeren en al dat soort types waarmee de Farizeeën zich niet wilden associëren. Trouwens, zelfs als wij op hen zouden neerkijken, zou dat Gods liefde voor ons niet minder maken. God houdt zelfs van huichelaars. De vader zocht de oudste zoon op, toen die het feest niet wilde binnengaan. Zo radicaal is nou het evangelie.
Oh, en geniet bij het kijken van de film van de ‘Southern gospel’-muziek. Fantastisch!

zaterdag 19 december 2015

Gedicht: Fractaltheologie

Fractaltheologie

Hoe komt de wereld toch zo vol
vormen allemaal verschillend,
elke leemte ingenomen,
geen optie onbenut? Leven
rijst vanuit een zee van chaos
op en ontvouwt zich als een bloem
ooit gezaaid in rijke aarde,
volgens wetten simpel. Het spel
van vrijheid en beperkingen
levert complexiteit, op elk
bestaansniveau. Zelfs geest ontstaat
uit talloze verbindingen:
in staat zichzelf te zien, schoonheid
te onderscheiden, te danken
wie de regels schreef. Een godheid,
die koos zichzelf te verbazen,
niet te heersen maar voor altijd
lief te hebben zijn gelijken
en met hen te dansen zonder
dat de muziek zich ooit herhaalt.

vrijdag 18 december 2015

Nog een voorpublicatie van 'De loser die wint ...'

De boodschap van christenen staat in onze maatschappij niet bekend als een mooi verhaal, laat staan als het mooiste verhaal aller tijden. En om eerlijk te zijn schuif ook ik in de kerkbanken vaak ongemakkelijk heen en weer. Wat ik regelmatig hoor is dat ik vaker moet bidden en evangeliseren, of meer missionair moet zijn. Dat ik moet strijden tegen bepaalde gewoontes. Dat God mij alleen geneest of voorspoedig maakt, als ik daar niet aan twijfel. Over schoonheid heb ik daarentegen nog nooit een preek gehoord. Dat ik mag verlangen naar avontuur en naar oprechte relaties komt nauwelijks aan de orde. John Eldredge verzucht: ‘Het plan van de vijand is om al het leven, de schoonheid en het avontuur, uit het evangelie te laten wegsijpelen en christenen te begraven onder verplichtingen, waardoor niemand er nog aandachtiger naar wil kijken. Het evangelie is onaantrekkelijk geworden!’
Dit is niet een tekortkoming van het goede nieuws zelf. Het probleem zit hem in de manier waarop wij het nieuws in kwestie zo vaak vertellen. We maken van het Verhaal van de Werkelijkheid een verhaal dat om onszelf draait, een verhaal over macht. En daardoor maken we het saai. Onze op onszelf gerichte clichés ontnemen het al zijn schokkende wendingen en overweldigende dramatiek. Auteur Dorothy Sayers had hier geen goed woord voor over: ‘Een eerlijke schrijver zou zich ervoor schamen als hij een kleuterverhaaltje zo zou behandelen als jullie, goede christelijke mensen, het grootste drama in de geschiedenis behandelen. Niet omwille van zijn geloof, maar vanwege zijn roeping.’
Ik geloof dat het verhaal van de Bijbel wel degelijk voldoet aan het criterium van schoonheid. Om te beginnen stellen christenen de Verteller van het Verhaal soms te klein voor. God wordt in onze verhalen een wezen iets boven ons niveau, met wie wij zouden kunnen onderhandelen, die wij op onze hand kunnen krijgen met onze inspanning, of die we zijn gemoedsrust kunnen ontnemen door ongehoorzaam te zijn. Iemand die wordt bepaald door ons verhaal. Maar zo'n beeld doet tekort aan de God van de Bijbel. Het verhaal draait namelijk om hem. ‘De goden van de volken zijn minder dan niets,’ zingt David, ‘maar de Heer: hij heeft de hemel gemaakt’ (1 Kronieken 16:26). ‘In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt hij als zandkorrels’ (Jesaja 40:15). God kan ‘de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten’ (Job 38:18).
Deze God is volgens gelovigen de hoogste werkelijkheid. Als hij zich voorstelt, zegt hij eenvoudig: ‘Ik ben.’ Dat wil zeggen: God bestaat. Als enige bestaat hij zonder ergens aan ontsprongen te zijn, zonder iets nodig te hebben, zonder ooit op te houden te bestaan. Hij is het bestaan zelf. En daarmee is hij de bron van al het bestaan. Hij is de enige over wie geen verhaal wordt verteld, want hij is de Verteller van alle verhalen. ‘Hij bestaat voor alles en alles bestaat in hem’, zegt Paulus (Kolossenzen 1:17). En: ‘Er is slechts een God, de Vader, uit wie alles is ontstaan, en een Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven’ (1 Korintiërs 8:6). Er is geen bestaan mogelijk onafhankelijk van de Schepper. Ons bestaan is afgeleid van dat van hem. Hij is het die ‘aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt’ (Handelingen 17:25).
Over deze God zegt de Bijbel dat hij liefde is (1 Johannes 4:8,16) Niet dat hij liefheeft, maar dat hij liefde is! C.S. Lewis zei het zo: ‘We weten dat wat voorbij het bestaan ligt, niet simpel een wetmatigheid is, maar een verwekkende liefde, een liefde die werd opgewekt, en de liefde tussen deze twee.’ Bestaan en liefde zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iemands identiteit wordt immers gevormd door zijn relaties. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God. 'Ik ben' is niet alleen; hij is Vader, Zoon en Geest, drie personen die elk met volle overgave de twee anderen liefhebben en volledige en onvoorwaardelijke liefde van hen terug ontvangen. In deze voortdurende interactie, in deze 'dans' zoals sommige theologen deze omschrijven, ligt de goddelijke eenheid.
De drie personen van de Drie-eenheid geven zichzelf ongedwongen en uit vrije wil aan elkaar, zonder iets terug te verwachten of een rekening bij te houden. Maar tegelijk zijn Vader, Zoon en Geest individuen die zichzelf volledig accepteren. Ze hebben de anderen niet nodig om hun zelfbeeld op te krikken. Ze kunnen – het klinkt bijna oneerbiedig – met zichzelf alleen zijn. Juist daardoor zijn ze vrij om lief te hebben. Elkaar, maar ook ons. Dat God in zijn drie personen volledig zeker is van zijn eigenwaarde en betekenis, garandeert dat hij ons niet zal manipuleren of controleren. Hij heeft niet onze aanbidding nodig om te beseffen dat hij glorieus is. Hij heeft niet onze dienstbaarheid nodig om te weten dat hij autoriteit heeft. Hij heeft niet onze aandacht nodig om zichzelf geliefd te voelen. Juist omdat hij ons niet nodig heeft, kan hij ons liefhebben. Gods relaties met de wereld, met ons, en in zichzelf zijn volkomen vrij.
En de God van de Bijbel is niet alleen Liefde, Hij is Waarheid. Hij is Schoonheid. Hij is immers per definitie helemaal zichzelf. En dus is hij de bron van alle waarheid, schoonheid en liefde. Niets of niemand anders kan ooit werkelijk ons verlangen vervullen, onze behoefte aan een realiteit buiten ons, die waar is, die mooi is en kenbaar. De Drie-eenheid geeft ons leven betekenis. In hem leven, bewegen wij en zijn wij (Handelingen 17:28). ‘God bevat al de goden en meer’, schrijft Peter Kreeft daarom. ‘Alles wat de menselijke geest zich heeft voorgesteld, al dat het menselijke hart ooit heeft verlangd. Vreugde borrelt op en vloeit over in het hart van God, de kern van de werkelijkheid [...] Dit is de vreugde die ons hart doet breken van liefde en verlangen, elke keer als we haar proeven in menselijke liefde, of de schaduwen ervan zien in de schoonheid van de natuur, of de verre echo’s ervan horen in goede muziek.’
Het is waar dat we een gat in onze ziel hebben, waar alleen God in past als een puzzelstuk. Daarom is het goed nieuws dat God bestaat. Dit is het evangelie ‘over de majesteit van de gelukzalige God’ (1 Timoteüs 1:11). Hij is zelf de boodschap. Ons hart komt – zo zei Augustinus het – tot rust als het rust vindt in hem.

Hij is er en hij spreekt
Het Verhaal van de Werkelijkheid, het goede nieuws, wordt in de Bijbel ook wel aangeduid als het ‘koninkrijk van God’ (Marcus 1:15). Een koninkrijk is niets anders dan het gebied waar de wil van de koning wordt uitgevoerd. Hij hoeft maar te zeggen dat er iets moet gebeuren, en het vindt plaats. Hij is degene die het verhaal vertelt waarnaar het rijk zich vormt. Net zo is het koninkrijk van God de plek waar Gods wil gebeurt, waar wat hij zegt wordt uitgevoerd. Zijn woord heeft de hoogste autoriteit. Er vindt niks plaats, als hij er niet het bevel toe geeft.
Dat begint bij de schepping, waar God tot zijn roept wat nog niet bestond. De Bijbel begint dus niet met een staat van perfectie. Het eerste vers van Genesis vertelt dat de aarde in het begin nog woest en ledig is, en de duisternis over de vloed zweeft. Het doek is leeg, de verf zit nog in de tube, de stapel A4-tjes is nog onbeschreven. Vervolgens gaat God aan het werk. Het was niet voldoende dat de Schepper bij zichzelf nadacht over sterrenstelsels, neutrino’s en bacteriën; het was niet voldoende dat hij de ringen van Saturnus en de voelsprieten van de snuitkever voor zijn geestesoog voorbij zag trekken. De schepping was geen puur mentale activiteit, iets wat zich alleen in Gods geest afspeelde. Zoals het een kunstenaar betaamt, bracht hij wat binnen in hem was naar buiten. En dat deed hij door te spreken.
Spreken is ook voor ons een scheppende daad. Gedachten worden via de stembanden omgezet in concrete luchttrillingen. Wat iemand zegt, kan dus niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God: ‘De Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort’ (Romeinen 9:28). Op het moment van de schepping begon God met het vertellen van zijn verhaal. Hij liet weten wat hij waardevol vindt, wat voor hem betekenis heeft. Hij benoemde alles wat hij in zijn verbeelding voor zich zag. ‘Toen Adam de dieren namen gaf, deelde hij in de woordenmagie van God’, stelt Peter Kreeft. ‘Want dit was niet slechts het opplakken van een ‘label’, dit was schepping. God had het heelal geschapen, eenvoudig door het te benoemen [...] Het is in woorden en taal dat de dingen voor het eerst tot aanzijn komen en bestaan.’
Door te spreken maakt God datgene waaraan hij denkt, concrete werkelijkheid. Wat hij betekenis geeft, ontvangt door zijn woord een werkelijk bestaan. ‘Hij sprak en het was er, hij gebood en het stond er’ (Psalm 33:9). Sterker nog: het voortbestaan van de schepping is voor altijd afhankelijk van het voortdurende spreken van God: ‘Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht’ (Hebreeën 1:3). God ‘beveelt de sneeuw: ‘Val op de aarde’, hij zegt tegen de regenvloed: ‘Stort neer met al je kracht […]’ Of het nu is om de aarde te straffen of ten teken van liefde – hij laat het gebeuren’ (Job 37:6,13). Van oerknal tot herschepping bestaat het universum alleen omdat God het zegt. Alles wat is, ontleent zijn betekenis, zijn bestaan, zijn leven, aan het woord van God. Er is niets dat daar buiten valt, er is geen andere bron van leven of van betekenis.
C.S. Lewis concludeert: ‘Is er voorzienigheid, dan is alles voorzien en dan is elke voorzienigheid een bijzondere voorzienigheid ‘ [...] Ieder mens afzonderlijk is een doel. Misschien ook elk dier. Misschien zelfs elk deeltje van de materie. De loop der gebeurtenissen wordt niet als een staat geregeerd, maar geschapen als een kunstwerk, waarin elk wezen zijn bijdrage levert en waarin alles wat bestaat zowel middel is als doel.’ Daarom is de aankondiging van het koninkrijk van God ook zulk goed nieuws, voor alle mensen, voor de hele schepping. God vertelt immers het verhaal en hij zal het altijd blijven vertellen. Zijn wil gebeurt, ‘op aarde zoals in de hemel’ (Matteüs 6:10). En dat is op geen enkele manier ongedaan te maken door onze beslissingen, of onze verhalen.
Dit is het ‘eeuwig evangelie’ dat bekend moet worden gemaakt aan de mensen op de aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Openbaring 14:6,7).

Bestel het boek bijvoorbeeld bij Bol.com of koop het bij je (christelijke) boekwinkel!

vrijdag 25 september 2015

Gedicht: Gods verantwoordelijkheid

Gods verantwoordelijkheid

Ik had niet gevraagd om dit zogenaamd geschenk.
Wist nergens van, niet van schoonheid en niet
van haat. Was onzelfzuchtig in mijn niet-bestaan. 
Rustte in niet verantwoordelijk zijn. Mijn pad
op de bestemming aangekomen doordat
ik nooit vertrok. Maar dit mocht van u niet blijven.
U duwde mij de wereld in. Naakt landde ik
in vijandschap, moest vechten om te overleven,
zoeken naar het goede op de tast. Alleen,
want hoe ik riep, u leek mij nooit te horen, leek
zelfs niet te bestaan. Toch vertelden mensen dat 
ik zou worden afgerekend op mijn houden van
slechts te raden regels, betwiste rituelen
waarmee ik nooit had ingestemd en faalde ik
dan was het oordeel pijn tot in de eeuwigheid.
U was niet goed, toch moest ik u wel zo noemen.
Ik leed. Toen zag ik u begraven in de grond
een deel van mij in uw etterende wonden, 
de prijs betaald zodat ik u zou vergeven
en deel zou zijn van u. Het leven won finaal
de strijd en ik rees met u op. Het hele land
kreeg kleur en zelfs wie in de hel was afgedwaald
bracht u terug. De aanklacht ongedaan gemaakt
nam ik uw gave aan in jonge dankbaarheid.
 
Dit artikel dat ik afgelopen woensdag las, overtuigde mij dat God uiteindelijk iedereen zal redden. Of dat hij niet werkelijk goed is, en in dat geval: waarom zou ik in Hem geloven? Het is eigenlijk heel eenvoudig: als God uit vrije keuze het heelal en elk van ons heeft gemaakt, is hij uiteindelijk verantwoordelijk voor hoe het met ons afloopt, en niet wij.

maandag 29 juni 2015

Gedicht: Liefde is

Liefde is

Dat ik mezelf kan zijn
en niet word weggejaagd,
niet word uitgelachen
als ik zeg wat ik denk
in mijn eigen woorden.
Dat ik niet sorry hoef
te zeggen als ik me
laat gaan. Dat ik weg mag
als ik dat wil en ook
weer terug mag komen.
Dat mijn woord wordt vertrouwd
ook al zou ik falen.
Dat mijn glimlach reden is
tot vreugde en ik niet
mijn pijn verbergen hoef.
Is dat zoveel gevraagd?
Of is God echt minder
liefdevol dan mijn vrouw?

zondag 14 juni 2015

Gedicht: Kalverstraat

Kalverstraat

Hij staat op de Kalverstraat:
een lange man en mager,
vaal bruin haar, met in zijn hand
een kleine bijbel in leer
gebonden. De vertaling
kan ik niet zien. Hij roept ons
toe ons te bekeren nu 
het nog kan. Want wie gelooft
die wordt gered. Hij weet niet
wie voorbijloopt, een zee van
zondaars zonder gezichten
moordenaars, wellustigen,
ongezien het oordeel waard.
groot en klein. Maar ze slippen 
door het net, als ze herhalen
zijn lege woorden. Hun God
anoniem zoals zij zijn
achter de kale waarheid.
Wie ziet wie wordt weerspiegeld
in de winkelruiten? Wie
kent hun namen, hun verhaal?
Wie luistert zonder oordeel,
schenkt een blik, een glimlach maar?
Niet de man en niet zijn God.
En ik loop door, mijn blik omlaag,
weet niet meer wat ik geloof.

woensdag 22 april 2015

Gedicht: 'The hound of heaven'

'The hound of heaven'

Ik rende jaren lang zo snel
als mijn benen konden. Vluchtte
dwars door niet vergevend land.
Mijn longen brandden. Ogen prikten
van het zweet. Een speer doorstak
mijn zijde, maar ik gaf niet op,
negeerde blaren, krampen, dorst,
door de angst gedreven. Achter mij
meende ik te horen u, hijgend
als een panter, met prooi spelend.
Genietend van de jacht wist u
mij bij te houden, waar ik ook ging
door ravijnen of door dalen.
Dus ik mocht niet meer vertragen,
niet meer struikelen, niet rusten,
rondom me kijken, ademhalen,
of u zou mij grijpen, mij straffen
voor nalatigheid. Mij verlaten. 
Maar ik faalde, viel als dood 
ter aarde, kon niet meer presteren,
alleen nog wachten op mijn lot. 
Maar dat bleef uit. Ik keek voorzichtig op.
Ik zag niets achter mij dan leegte,
hoorde de echo. Ik was het zelf
die mij had opgejaagd. Mijn brul
had mij doen schrikken. Ik wou
mezelf ontlopen. U was nooit
in het geweld te vinden. Uw stem
klonk niet zo luid. Pas toen het stil werd
kon ik u verstaan. En het was goed.

zaterdag 27 december 2014

Filmbespreking: Exodus Gods and Kings

Het gebeurt niet zo vaak dat ik na een film thuiskom, en tegen mijn vrouw uitroep: ‘In deze God wil ik geloven.’ Dat maakt Exodus Gods and Kings al meteen een bijzondere film. En roept de vraag op waarom deze voor mij zo bijzondere film dan toch zo slechte recensies heeft gekregen. Vooral uit christelijke hoek. Aan de kwaliteit van de film als film kan het niet liggen. Fantastische beelden van het oude Egypte, geweldige wolkenluchten, goede kostuums, sterke acteurs (Christian Bale overtreft hier zijn Batmanrol), en de tien plagen zijn heel sterk in beeld gebracht. De overstroming van de rode zee gaat wat anders dan anders, maar is op zijn eigen manier indrukwekkend genoeg. Mijn belangrijkste commentaar is dat er nogal wat anachronisme in zitten. Het schijnt dat Egyptenaren niet van de rug van paarden oorlog voerden. Dat weet ik zelf niet zeker en stoorde me dus niet. Wel stoorde me dat Mozes een aantal keer ‘Vuur!’ riep tegen zijn boogschutters, in plaats van ‘Los!’. Voordat er vuurwapens waren, had het roepen van ‘Vuur!’ geen betekenis! De film is bovendien wat lang, maar ik merkte het eigenlijk niet. Ik had zelfs het idee dat sommige delen van het verhaal snel werden verteld. Zeker niet zo’n lange zit als eerdere Mozes-films.

Een blik op de IMDB-pagina leert dat de zwaarste kritieken komen van mensen die zeggen dat de film afwijkt van het verhaal uit de bijbel. Een goede vriend van me wilde zelfs niet eens naar de film omdat hij aan de trailer kon zien dat het verhaal afweek van dat van de bijbel. Na het kijken van de film moet ik daarom glimlachen. Dit soort opmerkingen verraden een godsbeeld dat in de film kritisch wordt bevraagd: een God die voldoet aan onze eigen verwachtingen, en die zich dus niet kan of mag openbaren op een manier die daarmee in strijd is. Maar is dat nou een God waar je in wilt geloven? Nu vermoed ik dat de christenen die kritiek hebben op de film deze vooral vergelijken met het zondagsschoolverhaal in plaats van met de bijbel. Want ja, er zijn nogal wat afwijkingen met hoe het verhaal in de bijbel wordt verteld, maar dat geldt ook voor de zondagsschoolversie. En elementen die daar uit worden gelaten, komen in deze hervertelling wel weer naar voren. Iedereen die een verhaal doorvertelt, maakt daarbij keuzes. Het een wordt weggelaten, het ander wordt in een ander daglicht geplaatst. Alleen door verschillende versies tot je te nemen zie je uiteindelijk het geheel. En in die mix van versies is dit een hele goede ‘coverversie’ van Exodus. Het is niet alsof ‘The ten commandments' bijbelgetrouwer is.
Wat bovendien meespeelt, is dat dit niet in de eerste plaats een christelijke film is. In elk geval geen fundamentalistisch evangelische film. Met het godsbeeld dat daarbij hoort. Nee, dit is in de eerste plaats een Joodse film. Dit blijkt al aan het begin bij de titels, waarbij de tijdsaanduiding niet wordt aangegeven in jaren ‘voor Christus’, maar ‘BCE’ (before common era) - dit is het verhaal van het Joodse volk, niet van ons. Het is dit volk dat God niet had vergeten, en dat moeten we als kijker niet vergeten. Het hier getoonde Godsbeeld is dus het hunne. Het is de God van het Oude Testament. Van die God van het Oude Testament benadrukken wij als christenen vaak zijn macht, en zijn rechtvaardigheid. Maar wat we daarbij wel eens vergeten is dat dit ook een God is die met mensen in gesprek gaat, die zich laat overtuigen in discussies, die boos wordt en teleurgesteld is, die probeert te overreden en die zich laat leiden door zijn onstuimige liefde. Dit is een God die heel duidelijk een persoon is. En in deze film staat de vraag centraal hoe God met mensen omgaat. De tragiek van de Israëlische slavernij in Egypte neemt een ondergeschikte plaats in (hoewel de omstandigheden gruwelijk genoeg in beeld zijn gebracht) ten opzichte van de vraag die Mozes zich moet stellen: wat voor God is God? En hoe kan Mozes met hem omgaan?

We zien in de film verschillende manieren waarop mensen met God of de goden omgaan. Ten eerste in Egypte. De film begint met het opensnijden van een vogel om in de ingewanden ervan de aanwijzingen van de goden te lezen. De Egyptenaren brengen offers aan de goden en denken ze zo op hun hand te krijgen. De goden zijn hen dan advies verschuldigd. Of later in het verhaal wonderen, als de rampen beginnen plaats te vinden. Dit ziet er aan de buitenkant heel godsdienstig uit: ze houden zich aan de tradities, bidden, en geloven, maar het gaat ze niet om de goden, maar om hun eigen succes. Dit verraadt zich uiteindelijk als Ramses, de Farao, roept: ‘Ik ben de God! Ik ben de God!’ Hij moet het voor het zeggen hebben. En dus gaat hij de strijd met God aan. ‘Laten we kijken wie er beter is in doden’, zegt hij tegen Mozes, ‘Jij en jouw God of ik!’
Maar zelfs bij Mozes’ vrouw Zipporah, dochter van Jethro, vinden we een godsbeeld dat God niet helemaal serieus neemt als persoon. Als Mozes van de berg afkomt, trekt ze zijn visioen in twijfel, omdat het niet overeenkomt met het beeld dat zij van God heeft. ‘Zo kan God niet zijn’, besluit ze. Hoewel ze zelf God nooit heeft gezien. Daarnaast houdt ze Mozes tegen hun zoontje vragen te laten stellen over wie God is en waarom een bepaalde berg heilig is en andere niet. Ten slotte zegt ze tegen Mozes, als hij op het punt staat weg te gaan, dat ze haar geloof zou afzweren, als dat hem ertoe zou brengen bij haar te blijven. Ze heeft haar eigen gezin en haar eigen geluk bovenaan staan. Haar geloof in God is iets dat haar ondersteunt in haar dagelijkse leven, iets dat ze zomaar wil opgeven als het haar niet uitkomt. Niet een dynamische relatie met een werkelijke persoon.
De omgang van de Israëlieten met God is anders. ‘De Israëlieten zijn een koppig en vechtlustig volk’, zegt een van de Egyptenaren. ‘Weet je wat hun naam betekent? Zij die vechten met God.’ Mozes corrigeert hem. ‘Zij die worstelen met God. Er is een verschil.’ Zo is dat. Vechten is iets anders dan worstelen. Bij vechten gaat het erom dat een van de twee de ander verslaat en vernedert. Een moet als winnaar bovenkomen. De ander is een verliezer. En moet vernederd afdruipen. Dit is hoe de Egyptenaren met God omgaan: ze gaan het gevecht aan. Maar worstelen is anders. Bij worstelen blijf je in relatie met elkaar. Ik worstelde vroeger met mijn broers op de stoelkussens die we in de gang op de grond hadden uitgespreid. Misschien won ik van een jongere broer, maar we bleven elkaar aankijken. We bleven vrienden. In het worstelen meet je je aan de ander, test je je kracht, maar vooral om elkaar te leren kennen, om jezelf te leren kennen in relatie met de ander, en om daarmee de relatie te verdiepen. Niet een relatie waarin er een de overwinnaar is en de ander verliezer, waarmee iemand zijn respect en waardigheid verliest. Een relatie waarin beide partijen zichzelf en de ander respecteren, en ook na afloop in hun waarde laten. En dit is hoe God met ons wil omgaan. Hoe hij met Mozes wil omgaan.

Mozes zelf is een scepticus. Een twijfelaar. Iemand die niet zomaar alles aanneemt wat anderen zeggen. En dat maakt hem iemand met wie God kan ‘worstelen’. God openbaart zich aan Mozes in de vorm van een jongetje van tien. Ik vond het een mooie keuze. Het is duidelijk dat deze verschijning slechts een boodschapper is, maar het laat zien dat God het gesprek wil aangaan. Maar God openbaart zich niet op een manier die voor anderen net zo duidelijk is als voor Mozes. Anderen zien bijvoorbeeld God niet. En Mozes had een steen op zijn hoofd gekregen. Maakt dat zijn visioenen niet minder betrouwbaar. Ook als God duidelijker zijn hand laat zien, in de vorm van de plagen en het wonder van de rode zee, zijn er mensen die natuurlijke verklaringen vinden. Er wordt zelfs gerefereerd aan insecten die ziekten verspreiden. Wie wil kan de wonderen afdoen als gewone verschijnselen. Zelfs hier laat God ruimte voor twijfel, zodat de Egyptenaren zelf kunnen kiezen te doen wat goed is. Als die keuze uitblijft, komt de laatste plaag, die geen twijfel meer overlaat. Dan moet de Farao de wil van God doen. Hij is in het gevecht verslagen, heeft geen waardigheid meer, maar moet als verliezer de Israëlieten laten gaan. Terwijl hij het ook had kunnen doen als waardig persoon, die zich door God als persoon had laten overreden.
God is in gevecht met de Farao, maar ook met Mozes. Of is het een worstelpartij. Eerst overtuigt God Mozes ervan dat hij naar Egypte moet gaan. Mozes denkt dat hij een guerrillaoorlog moet voeren, dat God hem had geroepen vanwege zijn militaire ervaring. Maar zijn strijd loopt er alleen maar op uit dat de Farao de Israëlieten harder aanpakt. Er vallen doden en het conflict zou een generatie kunnen duren voor er ooit een oplossing komt. Dus gaat God zelf aan het werk. Maar waarvoor had God Mozes dan nodig? ‘Wilt u mij soms nederig maken?’, roept hij tegen de hemel. ‘Want dat zal u niet lukken!’. Mozes draait zich om en ziet dus niet hoe God in de vorm van het jongetje naar hem kijkt met een verholen glimlach. Ja, Mozes is op een weg om zijn trots kwijt te raken. Lang wil hij zich niet identificeren met de Hebreeërs. Hij blijft zichzelf zien als een Egyptenaar die boven hen staat. Hij zal hen wel even de weg leiden naar het beloofde land. Hij heeft toch een kaart gemaakt? Maar zijn hoogmoed zorgt ervoor dat het volk op een verkeerde plek uitkomt, tussen de rode zee en het leger van de Farao in. Zonder uitweg. En God laat zich niet zien. Op dat moment geeft Mozes zich gewonnen. Hij geeft toe dat hij trots is geweest. Hij erkent dat hij bij het volk van God hoort. En hij gooit zijn zwaard weg (het symbool van zijn identiteit en zijn verbintenis met Ramses). Vervolgens ziet hij het eerste teken van Gods ingrijpen, een meteoriet die naar de horizon valt …
Maar Mozes is ook een gewaagde tegenstander voor God. Als God zijn laatste plaag aankondigt, gaat Mozes tegen hem in. Zoiets kan God niet zomaar doen! De Farao moet de kans krijgen zich te bekeren! Mozes gaat tegen God tekeer. En God laat zich overreden. Mozes kan Ramses bezoeken en hem waarschuwen. Hij mag de Farao nog een keer de kans geven de eisen van God in te willigen, zodat de ramp kan worden afgewend. God heeft zich laten overreden. Staat dit zo in de bijbel? Niet letterlijk. Maar Mozes voerde wel vaker discussies met God, die ertoe leidden dat God van gedachten veranderde. En hetzelfde gold voor Abraham. Het is dus zeker een bijbels gegeven. En in deze film mooi weergegeven. Gods relatie met Mozes is zeker geen eenrichtingsverkeer. Het is een dialoog. Een dialoog waarbij beide partijen flink boos op elkaar kunnen worden, maar het blijft een dialoog.

Aan het eind van de film ontmoeten God en Mozes elkaar weer, op dezelfde berg als waar ze elkaar de eerste keer troffen. God zegt dan tegen Mozes, als hij hem thee brengt in een mooi menselijk gebaar, dat Mozes al die tijd nooit deed wat God van hem vroeg, als hij het er niet zelf mee eens was. Mozes keert het om: God heeft al die tijd ook nooit gedaan wat Mozes vroeg, als hij het er zelf niet mee eens was. En dan glimlacht God. “And still, here we are, talking … En toch zijn we nog steeds met elkaar in gesprek.” Er is nog steeds een relatie. De worstelpartij is ondertussen al lang overgegaan in een dans.
Dit was het punt waarop ik echt enthousiast werd en mijn geloof in God werd versterkt. Want God zoals hij hier getoond wordt respecteert zichzelf, en de ander, als persoon. Hij doet zichzelf niet tekort, is geen goddelijke pinautomaat of goedgezinde opa in de hemel. Hij is een persoon, echt helemaal zichzelf. Maar tegelijk respecteert hij Mozes. Hij probeert hem niet te onderwerpen en wil hem niet veranderen in een ‘ja’-knikkende robot. Hij wil dat Mozes een persoon blijft, die ook op zijn tijd zijn hart durft te luchten. Die durft aan te geven wat hij zelf wil en verlangt. Niet dat dit betekent dat hij het ook krijgt. God is immers zichzelf. Maar hij wil wel weten wat Mozes wil. Vervolgens is God vrij het Mozes wel of niet te geven. Zoals wij in gezonde relaties onszelf blijven, maar ook de ander zichzelf laten blijven. En dit beeld van God vond ik ongelofelijk hoopgevend. Want dit is hoe ik God heb leren kennen in mijn gesprekken met Hem. Niet als een orakel, niet als iemand die al mijn wensen inwilligt, maar als iemand die het gesprek met mij wil aangaan. Omdat hij van mij houdt. In de woorden van Lewis: Aslan is goed, maar hij is geen tamme leeuw. De God van Exodus is geen tamme God, maar hij is ook geen slechte machtswellusteling. Hij is een persoon en Hij is Goed. En hij wil met mij een relatie. Als het nodig is wil hij worstelen, maar met als doel dat de worsteling overgaat in een dans. Ik vond de laatste beelden van de film, waarbij God zich nog een keer ontfermt over de dan oude Mozes, ook ontroerend.
Wil je ook in je geloof bemoedigd worden, en zien hoe goed een God kan zijn die met je wil worstelen, staar je er dan niet blind op dat dit verhaal niet lijkt op dat uit de zondagsschool, maar ga deze film kijken. En praat er met anderen over na!

Hier is mijn bespreking van een andere verfilming van dit verhaal: The Prince of Egypt.

donderdag 18 september 2014

Gedicht: Acceptatie

Acceptatie

De bloem is goed genoeg
Gewoon zoals hij is,
ontvangt de stralen van de zon.
En het gras. Geen onderscheid
wordt door Gods hand gemaakt.
Gulle regen verkwikt
wie haar wil ontvangen.
Zelfs het nederigste mos.
De vogel krijgt in overvloed
dagelijks brood, en vindt
zich in zijn val gedragen
door plotselinge wind.

donderdag 11 september 2014

Gedicht: Dialoog

Dialoog

Ik vraag:
"Bent u met mij tevreden?
Doe ik
wat u van mij verlangt?"

U zegt
dat ik in mijn hart moet kijken.
Wat is 't
dat ik boven alles zoek?

"Schoonheid
te vinden en te scheppen.
Waarheid.
Er te zijn voor vrouw en vriend.

Niets meer
hoef ik als dit voor mij echt wordt;
mens zijn,
oprecht mezelf op elk moment."

"En hoe
wordt dit zichtbaar in je leven?
Draagt vrucht
wat in je ziel is uitgezaaid?"

Ik knik.
Elke dag zijn er weer kansen,
contact
met de ander buiten mij.

Stilte.
Dan moet ik naar adem happen
Ik zie
wat u met mij hebt bedoeld.

Maar toch
Kan ik het niet laten rusten:
"Doe ik
echt wel genoeg voor u?"

"Waaruit
is deze vraag ontsprongen?
Door welk
geloof is hij geïnspireerd?"

"Niet door
schoonheid, waarheid en liefde,
maar angst
dat God toch boos zou zijn."

Uw stem
blijft echter vriendelijk.
Ik weet
dat ik mezelf de last opleg.

Nog niet
kan ik de teugels laten vieren.
Maar ooit
vind ik de vrijheid die u schenkt.

woensdag 12 maart 2014

Het heilige evenwicht (5 en slot): Het einde van de reis

Voor wie mijn nerveuze blogberichten over de kerk in het verleden wel eens heeft gelezen, zal deze bekentenis niet als een verrassing komen. Ik lijd aan het ‘Post Traumatic Church syndrome’. Nee, dit is geen officiële diagnose. Nee, het staat niet in de DSM IV, of welk nummer het boek ondertussen ook heeft. Maar het is wel echt. Ik las erover in een stuk op het internet. “There is a spiritual condition that is even more real and more dangerous than the disease that robbed me of my physical health for many years: Post-Traumatic Church Syndrome. PTCS presents as a severe, negative -almost allergic- reaction to inflexible doctrine, outright abuse of spiritual power, dogma and (often) praise bands and preachers. Internal symptoms include but are not limited to: withdrawal from all things religious, failure to believe in anything, depression, anxiety, anger, grief, loss of identity, despair, moral confusion, and, most notably, the loss of desire/inability to darken the door of a place of worship. The physical symptoms of PTCS -which may or may not be present- include: cold sweats, hives, nausea, vomiting, sexual dysfunction, sleep disturbance, rashes, heart palpitations, increased blood pressure — oh, to heck with it. The symptoms are as varied as the people who suffer them.”
Ja, dat beschrijft wel mijn symptomen. Ik ben jarenlang niet naar de kerk gegaan, en als ik naar de kerk ging, zat ik op mijn stoel angstig heen en weer te schuiven, omdat ik me schuldig voelde, en omdat mijn zelfbeeld afbrokkelde. Vaak had ik de hele zondag nodig om me er weer van te overtuigen dat ik geen slecht mens was, dat ik niet hoefde veranderen, dat God van me hield. Ik kon niet met regelmaat bidden, of bijbellezen. En inderdaad: ik had stressverschijnselen: eczeem, slapeloosheid, nervositeit. 
Wat is de oorzaak? “We crash into religion when we go looking for God. And the crashing has left us with spiritual whiplash, broken bones, bruises, welts and lacerations. It has left us feeling alone and scared and suffering. It has left us with a boatload of internal and external symptoms the persons of spiritual authority tell us are all in our heads and would go away if we just had more faith. Don’t believe them.” Er zijn veel mensen die problemen hebben met de kerk, en ze willen allemaal hetzelfde: ze verlangen naar God zonder door dogma’s te worden ingeperkt of aan geestelijk misbruikt te worden onderworpen. Helaas is er geen standaard recept te geven tegen deze aandoening. “Each journey back to spiritual health is as unique as the person taking it.
Voor mij was de weg naar genezing erg lang, en het betekende onder andere dat ik de evangelische kerk verliet en me aansloot bij de Anglicaanse kerk (waar mijn vrouw en ik onlangs belijdenis hebben gedaan (confirmation).). Ik ervaar de aanwezigheid van Christus in de diensten, en ontmoet Hem in het avondmaal. Elke keer als ik kniel en neem van het brood en de beker, landt het weer een beetje dieper dat zijn liefde niet van mij afhankelijk is, dat ik er niets voor hoef te doen, zelfs niet geloven, maar dat ik het alleen hoef te ontvangen. Maar tegelijk weet ik dat ik ook in de Anglicaanse kerk niet in een perfecte gemeenschap ben beland, moet ik me nog steeds wapenen tegen sommige boodschappen en zal ik me waarschijnlijk nooit intensief met de kerk of met kerkpolitiek bemoeien. Daarvoor ben ik iets te veel beschadigd.
Er zijn echter mensen die vinden dat ik me niet moet aanstellen. Die vinden dat ‘post traumatisch kerk syndroom’ een excuus is om je af te zetten tegen mensen die het allemaal goed bedoelen, en je verantwoordelijkheid te ontlopen. Iedereen die worstelt met een geestelijk probleem zal hiermee te maken hebben. Heb je last van winterdepressie, dan krijg je ook te horen dat je gewoon een paar kaarsjes moet aansteken, want dat is gezellig. Let wel, ik geloof niet dat het verstandig is als ik me veel aantrek van wat iemand tegen iemand anders gezegd heeft over mij, op basis van wat die ander weer tegen die derde vertelde. Daar zitten namelijk teveel lagen communicatie tussen. Ik houd het dus niet tegen deze derde persoon, maar wil het wel gebruiken als voorbeeld aan de start van dit bericht. Mijn broer, die ook wel eens worstelt met zijn houding ten opzichte van de kerk, had met een van zijn vrienden gepraat, onder andere over het feit dat ik bij de evangelische kerk was weggegaan. Die ander had gezegd dat ik een keer moest ophouden met vluchten. Ik had eigenlijk in de evangelische kerk moeten blijven, en moeten proberen die van binnenuit te veranderen. Nu had ik de makkelijkste weg gekozen, door weg te gaan. Ai. Toen mijn broer me dit vertelde, voelde ik het vertrouwde schuldgevoel al bijna weer terugkeren. Had ik moeten blijven? Was het mijn verantwoordelijkheid geweest de kerk van binnenuit te veranderen?

Maar voor ik door deze opmerkingen in een negatieve spiraal terecht kwam, ging het licht bij mij branden. Het was namelijk helemaal niet mijn verantwoordelijkheid. Ik ben helemaal niet verantwoordelijk voor de kerk, en al helemaal niet voor de evangelische kerk. Ten eerste is de Anglicaanse kerk net zo goed een kerk als de evangelische kerk - ik ben geen verrader omdat ik van kerk ben veranderd. Ik ga zelfs vaker naar de kerk dan ik de laatste jaren deed toen ik officieel bij de evangelische kerk hoorde. Bovendien kunnen andere mensen dan ik ook leren van de Anglicaanse kerk. De bronnen die mij hebben geholpen in mijn groeiproces, waardoor mijn denken is veranderd, zijn voor iedereen beschikbaar. Mensen hebben mij dus niet nodig. En dan nog: ik geloof helemaal niet dat ik mensen kan veranderen, laat staan een kerk. Je kunt niet mensen veranderen als die niet veranderd willen worden. En als mensen zelf al willen veranderen, zullen ze dat ook. En dan vinden ze ook de mensen en bronnen die daarbij helpen. ‘When the pupil is ready, the teacher will come.’ Ik ben niet de messias van wie het lot van de kerk afhangt. Dat zou ook een veel te zwaar gewicht zijn om te dragen. Het is nog altijd Jezus die zijn kerk bouwt, niet ik. En die kerk is breder dan de ‘evangelische kerk’. Het gebouw en de naam doen er niet toe. Net zo is het met het lot van de wereld. Ja, ik weet dat het klimaat naar de pleuris gaat, ik lees over het uitsterven van soorten, ik lees over milieuvervuiling, en over onrecht en oorlogen. Maar ik kan de wereld niet veranderen. Ik gebruik nog steeds soms in plastic verpakte producten, en koop goedkope kleren. En ik kan het me niet veroorloven me daar al te schuldig om te voelen. Ik kan het lot van de wereld namelijk niet op mijn schouders nemen. Het enige dat ik kan, en dus ook het enige dat ik hoef te doen, is leven als een geliefd kind van God (‘Het God lief en doe wat je wilt'). Dat betekent dat ik gedichten schrijf, filmbesprekingen, blogberichten. Dat ik verhalen schrijf, en stripverhalen teken, dat ik naar de film ga en daarover napraat met vrienden, dat ik luister naar anderen, dat ik mijn werk doe op kantoor, en lees in boeken en tijdschriften, en fotografeer. Het betekent dat ik in twitter links plaats over uitsterven van diersoorten en de kap van het regenwoud, en daar aandacht voor vraag, het betekent ook dat ik soms geld naar goede doelen overmaak, en dat ik als ik tijd en energie heb biologisch probeer te eten, of afval probeer te scheiden. En het betekent dat ik, als het me lukt, op zondag naar de kerk ga. En God kan door al die dingen heen werken. Als God mij nodig heeft om de kerk te veranderen, of de wereld, kan hij daar mijn blog voor gebruiken, of mijn boeken, of mijn overgemaakte geld. Het staat hem helemaal vrij. Ik kan niet bepalen hoe hij wil werken. Dat is aan Hem.
Ik hoef bovendien niet te produceren om een goed zelfbeeld te ontwikkelen, ik hoef niet een gepubliceerd schrijver te zijn om mezelf waardevol te vinden. Ik hoef niet te werken om ertoe te doen, of aan een bepaalde maatstaf voldoen. Dat is het denken dat bij de zondeval de wereld is ingekomen. Ik ben al waardevol, voor ik ook maar iets gedaan heb. Ik denk terug aan een inzicht dat ik een paar jaar geleden voor het eerst had, maar dat nu pas echt realiteit voor me aan het worden is. Toen God over Jezus zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb’, had Jezus nog niks gedaan. Hij had niks gepresteerd. Hij had zelfs nog niet de verzoeking in de woestijn doorstaan. Niks. En toch had God al welbehagen in hem. En zo kijkt God ook naar ons. Hij heeft ons al lief. Hij heeft ons lief sinds de grondlegging van de wereld. We hoeven niks te doen om dat waar te maken. Anders gezegd: hij wil met ons geassocieerd worden. Met ons zoals we zijn. We hoeven niet aan een ideaalbeeld te voldoen voor we daarvoor goed genoeg zijn.
Ik kan dus bijvoorbeeld verhalen van G.R.R. Martin lezen, die veel beter schrijft dan ik, zonder me erdoor te laten intimideren. Ik schrijf zoals ik schrijf, en dat is ook waardevol. Als iemand mijn verhalen wil uitgeven, dan is dat mooi, en het is mooi als anderen ze willen lezen, maar het zegt niks over mijn betekenis. Dat betekent dat ik de avonturen verzinnen die ik zelf wil verzinnen. Ik mag een stripverhaal tekenen dat alleen door mij en mijn vrouw wordt gelezen. Ik hoef ook niet met regelmaat te bloggen. Ik hoef mezelf niet te verantwoorden, of anderen ergens van te overtuigen. Dat betekent bijvoorbeeld dat dit wel eens mijn laatste blogserie zou kunnen zijn. Waarschijnlijk niet - het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en over een paar maanden is er weer iets nieuws waar ik over heb nagedacht en dat ik graag wil delen, zo goed ken ik mezelf ook weer. Maar ik hoef in principe niet te bloggen. En als ik wel blog, hoef ik me er niet op voor te laten staan, net als W.H. Auden in het geheim mensen hielp, zonder de aandacht op zichzelf te vestigen. Als er boeken van mij gepubliceerd worden, hoef ik daar niet mensen mee om de oren te slaan. Ik hoef geen airs te krijgen als ik mag spreken op een C.S. Lewis-studiedag. Het maakt me allemaal niet beter dan anderen. Ik kan nu eenmaal schrijven en denk graag na over C.S. Lewis (onder andere). Maar ook daar mag ik voor uitkomen. Valse bescheidenheid is ook niet nodig. Als iemand mij complimenteert voor mijn striptekeningen (zoals laatst gebeurde), mag ik dat gewoon ontvangen. Dit is de vrijheid waar ik naar verlangde. Ik mag creatief zijn, ik mag goed doen, ik mag verlangen, allemaal zonder mezelf nog langer te wantrouwen.

Het zal voor sommigen misschien te makkelijk klinken. Je kunt toch niet zomaar doen wat je wilt? Je kunt toch niet zomaar anderen pijn gaan doen of kwetsen, of belachelijk maken? Nee, natuurlijk niet! Zulke vragen kreeg Paulus ook. “Zouden wij zondigen opdat de genade toeneme?” Zijn antwoord is: “Volstrekt niet!” En dat is ook mijn antwoord. Het is overigens ook wetenschappelijk aangetoond. “It's important to identify specific lifestyle choices, habits, and character traits that you should happily accept while also being objective about things you might want to work on improving. Finding the sweet spot between self-acceptance vs. self-improvement requires being honest and compassionate about who you are, while simultaneously acknowledging that nobody's perfect and we can always improve ourselves."
Grenzen blijven belangrijk. Niet voor onze acceptatie door God. Maar omdat we mensen zijn en we zijn geschapen om te voldoen aan het beeld van God. Omdat we dood waren, en van God het geschenk van het leven hebben gekregen. Omdat we onszelf zien als geliefde kinderen van God. En dat alles heeft gevolgen. Het heeft bijvoorbeeld als gevolg dat ik mezelf en anderen zie als individuen die respect waard zijn, die een identiteit hebben die ertoe doet, en die ik niet mag behandelen als machines. Het heeft als gevolg dat ik schoonheid zie als iets dat beschermd moet worden, en dat ik relaties serieus neem, dat ik ga staan voor de waarheid, en dat ik streef naar wat goed is. Zoals Paulus schrijft in Filippenzen: “Schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.” (Filippenzen 4:8). Deze houdingen zijn niet van elkaar te scheiden. In dezelfde brief waarin Johannes stelt dat de liefde de angst uitdrijft, zegt hij: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet.’ (1 Johannes 4:8). Dat is net zo radicaal! Maar het een kan niet zonder het andere. De verbinding ligt in wat Johannes vervolgens zegt: “Wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad.” (v19). Dat is de crux. Daar gaat het om.
Als we ontdekken dat God met ons geassocieerd wil worden, dat hij in ons welbehagen heeft, zullen we naar onszelf kijken met compassie, hoeveel er ook mis met ons is, hoeveel pijn en zonde we ook met onszelf meedragen. We zullen ons weer met onszelf willen associëren, ook als we niet volmaakt zijn, en grenzen willen aangeven om ons te beschermen tegen misbruik. En tegelijk zullen we anderen met respect gaan behandelen, omdat we weten dat God ook met hen geassocieerd wil worden, en in hen ook welbehagen heeft. Gods liefde wekt onze liefde op, voor onszelf, en voor de wereld en de mensen om ons heen. En daardoor wordt Zijn Koninkrijk realiteit. Niet door onze prestaties, niet door onze projecten, niet door alles waar we onszelf toe moeten zetten, niet door ons ego. Liefde is het antwoord. Liefde is het einde van de reis. En God is liefde. Hij is dus het einde van de reis, het einde van mijn reis. Daar verlang ik naar.

maandag 10 maart 2014

Het heilige evenwicht (3): De weg uit het dal ...

Ik vond op internet laatst een treffende afbeelding. Het was een bekende plaat, van Jezus die klopt op de deur van het hart. ‘Doe de deur open’, zegt Jezus. ‘Waarom?’ vraagt de mens binnen. ‘Omdat ik je wil redden’, zegt Jezus. ‘Waarvan?’ ‘Van wat ik je ga aandoen als je niet snel die deur opendoet!’.
Ik moest er hartelijk om lachen. De cartoon liet goed zien wat voor Godsbeeld ik met me meedroeg. Het beeld van een God met ‘anger issues’, die niets anders kan dan boos op zijn op zijn eigen kinderen, de mensen die hij zelf had gemaakt, en ik moest wel heel blij en dankbaar zijn dat hij een manier had gevonden om zich in te houden. Nu moest ik vervolgens onder het mom van dankbaarheid mijn leven lang mijn uiterste best doen om hem niet alsnog boos te maken. Dat is liefde, zeiden we in de kerk waar we opgroeiden. Maar dat is helemaal geen liefde! Verre van dat. Liefde drijft de vrees juist uit, aldus 1 Johannes 4:18. “De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden.”
Een paar weken geleden in de kerk werd tijdens het moment van zalving voor genezing en heelmaking muziek gemaakt door piano en trombone. Ik vroeg ondertussen of God tot me wilde spreken. Ik kreeg echter geen openbaring. In plaats daarvan luisterde ik naar de muziek en ik was onder de indruk, onder andere van de mooie loopjes van de piano, mooie hoge tonen, afgewisselde met de diepe trombone. En ik realiseerde me opeens dat die schoonheid en die lieflijkheid ook iets over God zeiden. Als God zichtbaar werd in de tere schoonheid van de muziek, dan kon hij niet slecht zijn. Dan moest hij goed zijn. Dan moest hij wel liefde zijn. Het kon niet anders. De God die op de deur van mijn hart bonst om me van zijn eigen boosheid te redden, kon niet die schoonheid voortbrengen.
Ik heb in de laatste paar series op mijn blog al veel geschreven over het verschil tussen een transactionele visie op God en onze verlossing (‘voor wat hoort wat’) en een sacramentele visie op God en onze verlossing (Gods onvoorwaardelijke liefde werd zichtbaar in Jezus leven, dood en opstanding - zoals God zichtbaar werd in de muziek). Volgens mij sluiten die twee benaderingen elkaar volledig uit. Of God is liefde, zoals Johannes zegt, of hij is het niet. Maar als God geen liefde is, waarom zouden we dan in hem geloven? Waarom zouden we de eeuwigheid bij hem willen doorbrengen? Als God geen liefde zou zijn, zou de hel een beter alternatief zijn (de hel is immers de afwezigheid van God. En gepijnigd worden terwijl je je persoonlijkheid behoudt, is beter dan eeuwig gehersenspoeld te zijn.) Jezus riep tijdens zijn leven al op tot een radicale keuze voor hem of tegen hem, en zijn volgelingen zijn al even scherp. Paulus bijvoorbeeld heeft in Galaten geen goed woord over voor mensen die een andere boodschap brengen dan die van Gods genade. Zelfs als deze zichzelf christen noemen. Hij windt zich er behoorlijk over op.

Ik ontdekte dat ik eigenlijk veel te snel had gekozen om de kerk waar ik in opgroeide te vergeven, dat ik ze het voordeel van de twijfel wilde bieden, dat ik het probleem meer bij mezelf zocht dan bij de kerk. Ik had mezelf nooit echt toegestaan om mijn boosheid over de kerk te voelen of te uiten. Het zijn christenen, en dus moet je voorzichtig zijn, dat is altijd de boodschap. Ze bedoelen het immers goed, ze geloven ook in God en de bijbel, en zo voorts ... Maar als de leer van de kerk echt slecht is, is het gepast boos te zijn! De woorden die van de kansel werden gesproken hebben me daadwerkelijk beschadigd. Dat moet ik erkennen, en daar moet ik boos over zijn. Daardoor ontdek ik wat de grenzen zijn, en hoe belangrijk deze grenzen voor me zijn. En dus laat ik vervolgens anderen niet meer zo makkelijk over deze grenzen heen komen.
Ik ben er van overtuigd dat God liefde is en dat hij deze liefde heeft laten zien in Jezus. Ik geloof ook heilig dat andere boodschappen geen ‘goed nieuws’ zijn en mijzelf en andere mensen beschadigen. Ik wil daar dan ook geen ruimte mee voor laten. Ik zal me er zelfs over opwinden. Wat slecht is, moet ook slecht genoemd mogen worden. En geen ruimte meer krijgen in mijn eigen leven. De boodschap dat God van mij houdt, zoals ik ben, kan alleen echt effect hebben, als ik hem niet langer betwijfel, als ik hem niet langer op armslengte houdt omdat ik ook de optie open moet laten dat God wel eens boos op mij zou kunnen zijn. Zolang ik ergens nog rekening moet houden met het idee dat God wel eens niet met mij geassocieerd zou willen worden, geloof ik nooit dat ik goed genoeg ben. En ergens voor kiezen, is altijd ook ergens tegen kiezen. Zo radicaal moeten we zijn. Zo radicaal moet ik zijn.
Net zo moet ik zo’n keuze maken in mijn relaties met andere mensen. Ik schreef over een belangrijk persoon in mijn leven die mij de boodschap had meegegeven dat die niet met mij geassocieerd wilde worden. Ik moet over deze boodschap boos worden, dat wil zeggen: ik moet radicaal beseffen dat het niets over mij zegt, dat ik -ook als iemand niet met mij geassocieerd zou willen worden- mag zijn wie ik ben. En dat ik zo’n behandeling niet hoef te accepteren, alleen omdat de mogelijkheid zou bestaan dat deze persoon gelijk heeft. Ik heb radicaal gekozen dat ik niet meer wil dat mensen dit soort dingen over mij zeggen, en dat ik er niet meer naar wil leven. Ze hebben gewoon geen gelijk!
Een opmerking van een oud leidinggevende heeft me hier erg bij geholpen. Ik vertelde haar dat ik op de middelbare school gepest was. Ze reageerde begrijpend. En toen zei ze iets dat diep bij me binnenkwam: ‘Maar ook als je niet gepest was, was je nog steeds anders geweest dan je klasgenoten.’ Ook als ik niet gepest was, was ik mezelf geweest. Waar ik mee moest leren omgaan was dus niet het pesten, maar het feit dat ik Johan ben, en in sommige aspecten verschil van anderen. Ik ben gevoelig, ik ben fantasievol, ik ben creatief en gedreven, en ik gebruik veel woorden. Dat is wat ik mag accepteren.
Het weekeinde hierna was ik op een verjaardag van studievrienden van me. Nu heb ik zolang ik me kan herinneren het diepgewortelde gevoel dat als anderen mij in hun aanwezigheid accepteren, het een daad van liefdadigheid is. Ze zien dat ik kwetsbaar en eenzaam ben, en dus nodigen ze me uit. Ik kon niet werkelijk geloven dat mensen het echt leuk vonden als ik er was, dat ze mij (als Johan) echt waardeerden. Maar op die verjaardag zag ik het voor het eerst: mensen genieten er werkelijk van als ik er ben! Mijn vrienden waren werkelijk in mijn geïnteresseerd, luisterden naar wat ik te vertellen had, en lachten om mijn grappen. Ze verdroegen me niet maar in hun gezelschap, ze waardeerden mij werkelijk als vriend. Dat kwam bijna als een klap bij me binnen. Mensen wilden dus wel met mij geassocieerd worden! Ik had de boodschap van de kerk en mijn omgeving zo geïnternaliseerd dat ik dacht dat die voor de hele wereld gold, maar toen ik die boodschap afwees, was er voor mij de ruimte om te zien dat ik er wel mocht zijn! Dat ik wel werd gewaardeerd, gewoon, als mezelf. Als Johan. Zonder de radicale afwijzing van de boodschap van de kerk en anderen, zonder daar echt boos op te worden, kon ik nooit andere boodschappen waarnemen. De twee boodschappen sluiten elkaar namelijk uit. En ik moest kiezen wie ik zou geloven. “Kies dan heden wie u dienen zult”, houdt de bijbel ons voor. Dat geldt ook op dit gebied! Er is geen tussenweg mogelijk, ook niet om de lieve vrede.
Ik moet denken aan het mooie gedicht van Gerard Manley Hopkins:

My own heart let me have more have pity on; let
Me live to my sad self hereafter kind,
Charitable; not live this tormented mind
With this tormented mind tormenting yet.

I cast for comfort I can no more get
By groping round my comfortless, than blind
Eyes in their dark can day or thirst can find
Thirst ’s all-in-all in all a world of wet.

Soul, self; come, poor Jackself, I do advise
You, jaded, let be; call off thoughts awhile
Elsewhere; leave comfort root-room; let joy size
At God knows when to God knows what; whose smile
’s not wrung, see you; unforeseen times rather—as skies
Betweenpie mountains—lights a lovely mile.


Ik heb er dus radicaal voor gekozen mezelf te accepteren, te geloven dat ik geliefd ben door God, zoals ik ben, en dat ik dus ook mezelf mag liefhebben. En daardoor is het voor het eerst mogelijk voor mezelf om mezelf te uiten. Om niet langer voortdurend wantrouwend te zijn. Ik merk bijvoorbeeld dat ik vrijer lach! Ik merk dat er wat meer momenten zijn dat ik ongedwongen ergens van kan genieten (zonder eerst mijn motivaties aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen). Ik merk dat ik vrijer ben om gewoon creatief te zijn (zonder te vinden dat het iets moet opleveren of mensen dichter bij de Heer moet brengen), zo ben ik begonnen aan het tekenen van een stripverhaal. Zelfs mijn vrouw merkt aan me dat ik vrijer naar haar toe ben geworden. Het werkt ook door op kantoor, waar ik steeds meer geneigd ben mezelf te uiten, voor mezelf op te komen, en me kritiek niet langer altijd persoonlijk aan te trekken. Het is ook voor het eerst dat ik niet langer geloof dat ik in een persoonlijkheidstest de laagst mogelijke score zou halen voor mijn zelfvertrouwen. Voor het eerst denk ik dat ik op dit punt hoger zou uitkomen. Ik merk ook dat ik minder bescheiden doe over mijn schrijven en dat ik tegen anderen duidelijker durf te vertellen dat ik boeken heb geschreven. Ik verontschuldig me niet langer voor mijn momenten van enthousiasme. Verder heb ik de keuze gemaakt om meer te durven ‘doorslaan’ in mijn interesses. Ik heb lang betoogd dat ik zoveel hobby's heb dat ik niet de kans loop om in een ervan door te slaan. Maar eigenlijk wil ik in elk ervan volledig enthousiast zijn. Ik wil meer aquariums in huis hebben. Ik wil vaak naar de film. Ik wil me verkleden als middeleeuwse ridder en naar fantasyfestivals. Ik wil tekenen, schrijven, dichten met volledig enthousiasme. Kortom, ik durf eindelijk ruimte in te nemen.
En tegelijk merk ik dat het claimen van deze ruimte, en de daarbij horende boosheid over vernederende boodschappen, mijn relaties met anderen niet vertroebelt. Juist omdat ik duidelijk ben over wie ik ben en waar ik boos over ben, kan ik ook in deze relaties meer mezelf zijn. Ik merk dat ik minder snel geraakt wordt op de zere plekken in mijn hart, omdat ik weet dat de ander geen gelijk heeft (ik ben niet iemand met wie niemand geassocieerd wil worden). De woorden glijden sneller langs me heen, en ik blijf rechter overeind staan. Ik laat me niet meer omver blazen, maar durf te zeggen wat ik wil. En daarmee respecteer ik de ander eigenlijk meer: ik sluit mezelf niet hermetisch af, maar geef weerwoord. Ik haat immers niet de ander, ik ben boos op de boodschap die ik heb meegekregen. En die boodschap mag niet meer tegen mij worden uitgesproken. Ook naar de kerk toe ervaar ik deze vrijheid. Vreemd genoeg merk ik dat ik minder antagonistisch ben als mensen over de evangelische kerk praten. Niet de hele kerk is immers verkeerd, maar alleen die boodschap (die wel breed verkondigd wordt). Ik hoef de mensen niet af te wijzen. Ik kan ze recht in de ogen kijken. Ik wil alleen niet met ‘slecht nieuws’ worden opgezadeld. Boodschappen die suggereren dat God niet van mij kan houden zoals ik ben, komen er bij mij niet meer in. Maar daardoor kan ik de mensen uit de kerk dus makkelijker zien als losse personen, en ze behandelen als mensen, als individuen. Ik ben werkelijk vrij!
Ik merk zelfs dat ik beter slaap. Voor het eerst in bijna veertien jaar slaap ik werkelijk ontspannen. Ik merk zelfs dat ik maar een keer per nacht wakker wordt, soms vlak voor mijn wekker toch al zou gaan. Terwijl ik daarvoor eigenlijk voortdurend met slaapproblemen worstelde, en een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd als ‘goede nacht’ bestempelde. Nu is dat een uitzondering. Ik ben immers niet meer de hele dag bezig mezelf onder controle te houden en te voldoen aan een acceptabel ideaalbeeld in plaats van mezelf te uiten. Ik kan eindelijk ontspannen. Laatst kon ik zelfs een hele middag niets doen, dan op de bank zitten en schetsen maken van mogelijke nieuwe aquariuminrichtingen. Dat was voor mij een overwinning. Eindelijk kon ik zijn, gewoon zijn, zonder mezelf als slavendrijver achter de broek te zitten.

De vrijheid is verfrissend. Ik merk dat het als het ware leeg is in mijn gedachten, dat er een nare, veroordelende stem tot zwijgen is gebracht. Ik ben bij zulke veranderingen altijd bang dat ze niet blijvend zullen zijn en dat ik weer zal terugvallen in oude patronen. Dat zal misschien voor een deel ook gebeuren. Maar het voelt als een grote grondverschuiving, alsof (zoals ik in een eerder blogbericht schreef) het standbeeld op zijn sokkel is terecht gekomen. Die komt niet makkelijk meer van zijn plaats! Zoals het in Efeze staat, ben ik ‘geworteld en gegrondvest in de liefde’.
Ik ben hoewel hij eigenlijk nog maar pas nieuw is, nu al fan van de Disneyfilm Frozen. In een vorig blogbericht heb ik al eens verteld hoe ik me identificeer met een van de hoofdpersonen, Elsa, die ook jarenlang te horen heeft gekregen dat er iets mis met haar is, en dat ze haar ware natuur verborgen moet houden. En dat doet ze, maar daardoor wordt ze diep ongelukkig. Tot ze in het (oscarwinnende) lied Let it go de beperkingen afwerpt. Ze kiest ervoor zichzelf te zijn. Maar ze is er op dat moment nog niet. Ze isoleert zichzelf namelijk, hoog op een berg, ver van andere mensen vandaan, en beschadigt anderen die dichterbij haar willen komen, zelfs haar zus. Ze haalt in haar boosheid uit. Zoals ik eigenlijk ook lang uithaalde naar mensen en naar de kerk. Daarom is de verandering aan het eind van de film nog veel belangrijker, omdat ze dan echt ontdekt dat andere mensen van haar houden, zelfs terwijl ze zichzelf is. En ze leert zichzelf (en anderen) te zien met compassie.

Deze compassie is wat leidt tot werkelijke vrijheid. En daarover zal ik in het volgende blogbericht proberen te schrijven.

zondag 9 maart 2014

Gedicht: Gods gezicht

Gods gezicht

Als God is te zien
in witte bloesem
als breekbaar porselein
in de lentezon.
Als God zich bevindt
in vrolijke muziek,
de hoge noten,
piano en trombone.
Als Hij schuilgaat
achter het kirren
van de baby voor mij
in de kerkbank.
Als cheesecake hem aan
de zintuigen aanbiedt.
Als dansers aanbidden
wie sterren beweegt.
Dan moet Hij goed zijn
en toont zijn gezicht
een glimlach die blijft
tot in de eeuwigheid.

dinsdag 3 december 2013

Over de drempel (5): de boodschap van de omhelzing

Ik herinner me nog goed een 25+ weekeinde van de EO, met als onderwerp de Heilige Geest. Een van de sprekers liet de zaal vier minuten naar God luisteren. Ik was nog wat onzeker, maar probeerde met mijn hart te ontvangen. Na een poosje kreeg ik het gevoel dat de Vader me wilde omarmen. Ik kon het echter niet geloven, waarschijnlijk was het mijn verbeelding. Ondanks mijn zenuwen liep ik naar voren om gebed te vragen. Alle leden van het nazorgteam waren bezet, behalve de spreker, die net van het podium kwam. Hij bad voor me en aan het eind zei hij: “Ik heb het idee dat God wil dat ik je een ‘hug’ geef.” En hij sloeg zijn armen om me heen en drukte me tegen zich aan.

Er zijn meerdere manieren om God te leren kennen. Niet het kennen van intellectuele zekerheden, maar het kennen in de zin waarin het woord in bijbelse tijden werd gebruikt (toen het woord ook voor geslachtsgemeenschap werd toegepast). Het relationele kennen. Dat zijn de bijbel (goed uitgelegd, dus theologie), de traditie, de natuur in haar schoonheid (hoewel die ‘rood van tand en klauw’ is), en het suizen van de zachte koelte waarin Elia de Heer ontmoette. De stem van God in ons hart, in ons binnenste. Ik geloof namelijk dat God met ons in contact staat, zich aan ons openbaart. Niet alleen via de heilige schrift, maar ook op een meer directe manier. Hij is er en Hij spreekt. Tot de een op de ene manier, tot de ander op de andere manier. Ik ken iemand die de Heer ontmoet tijdens het zingen van muziek, anderen ervaren zijn aanwezigheid tijdens het bidden, of in de kerkdienst. Sommigen bij het kijken van films. Anderen bij het ‘journaling’ - het biddend schrijven. Ik als ik over straat loop en in mijn gedachten met God spreek.
Ik zal nooit claimen dat de gedachten die dan in mij opkomen absoluut waar zijn (per slot van rekening is het onderbewuste van mensen tot veel in staat, ook tot het oproepen van Bijbelteksten en positieve bemoedigingen). Maar ik heb ook vaak meegemaakt dat de stem dingen tegen me zei die ik op dat moment niet voelde, of die op een bijna wonderlijke manier werden bevestigd door anderen. Ik ben die stem gaan vertrouwen. En die stem spreekt tot mij met liefde. De stem verzekert mij dat ik door God geliefd ben, dat hij blij met mij is, dat hij trots is op wat ik doe, dat ik niet bang voor hem hoef te zijn, ook niet als ik een paar weken niet met Hem gepraat heb. Hij brengt mij Bijbelteksten in de geest (dit jaar vooral de tekst: ‘Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijn, en ik zal u rust geven.’) Hij bevestigt mij. Hij geeft me leiding. En soms geeft hij beelden: dit voorjaar in de Anglicaanse kerk had ik de ervaring dat ik Jezus met liefdevolle ogen in mijn ogen zag kijken. Degene die tot mij spreekt heeft een bepaald karakter, en dat heb ik leren kennen. Het is namelijk sinds mijn kindertijd hetzelfde.

Een van de dingen die ik me de laatste maanden heb gerealiseerd, is dat ik niet in een theologie of een uitleg van de bijbel kan geloven die in strijd is met het karakter van God zoals hij zich al mijn hele leven aan mij openbaart. Zelfs niet als de stem van God in mijn binnenste maar een voortbrengsel zou zijn van mijn onderbewuste. Want ik kan niet handelen tegen mijn diepste overtuiging in zonder daaraan onderdoor te gaan. Het is zoals Frodo tegen Sam zegt aan het eind van de Lord of the Rings-serie: ‘You cannot always be torn in two.’ Te lang heb ik in een kerk gezeten waar van het podium uitspraken over God werden gedaan die tegen zijn karakter (door mij ervaren) in gingen: dat hij niet van mij zou houden zoals ik was, dat ik meer moest bidden en bijbellezen, dat ik bang moest zijn te kort te schieten. Te lang heb ik leerstellingen aangehangen die me bang voor Hem maakten, alsof Hij niet kon wachten me alsnog te straffen, terwijl Hij me juist probeert te overtuigen dat ik veilig bij hem was. Te lang heb ik gebeden geaccepteerd die suggereerden dat ik een ‘geest van onreinheid en verslaving’ had, terwijl Hij me juist wilde omhelzen. Ik heb geleerd dat schoonheid niet waardevol is, dat lezen een verslaving is, dat ik alles (mijn verlangens en mijn dromen) zou moeten opofferen. Dat Hij zo weinig om me gaf dat ik in de hemel veranderd zou worden zodat ik van zingen zou houden, of dat ik zelfs niet langer ‘man’ zou zijn maar onzijdig. Ik heb geprobeerd die leringen in evenwicht te houden met de woorden die ik van God ontving, maar dat had alleen maar als effect dat ik aan de woorden van de Heer ging twijfelen, dat ik er niet naar handelde, dat ik niet durfde mezelf te accepteren, zoals God mij accepteerde.
De laatste twee jaar heb ik een relatie met een hele lieve vrouw (nu ook daadwerkelijk mijn vrouw), die mij accepteert. En dat was (en is) een bizarre ervaring. Ze vindt het prima als ik soms geen antwoord weet, of als ik verward of moe ben, of zelfs chagrijnig. Ze houdt van mij als ik een afspraak vergeet, of me erger aan andere mensen. Ze accepteert dat ik van schrijven en lezen houdt, en van aquariums, en accepteert dat ik introvert ben. Ze accepteert me meer dan ik mezelf accepteer. Ik mag bij haar mezelf zijn, zonder dat ik aan mezelf hoef te werken, of mezelf hoef te veranderen. Ik ben genoeg. Dat is een bijzondere en helende ervaring. Eindelijk kan ik de teugels een klein beetje laten vieren en opgelucht ademhalen. Maar opnieuw geldt hier: als mijn vrouw al zo van mij kan houden, mij (met mijn goede en slechte eigenschappen) kan accepteren, waarom zou God dat niet kunnen? Waarom zou hij niet gewoon blij met mij kunnen zijn? Zoals ik ben? We kennen allemaal het mantra: ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Maar lees hem eens goed: hier staat dat God misschien in abstracte zin van je houdt, maar je nog steeds niet accepteert. Je bent nog steeds niet goed genoeg. Brennan Manning vormt deze zin zo om: ‘God houdt van je zoals je bent, niet zoals je zou moeten zijn.’

En de ironie is natuurlijk dat deze liefde me dus wel verandert. Omdat mijn vrouw mij zo onvoorwaardelijk accepteert, wil ik ook haar accepteren en stimuleren meer zichzelf te worden, wil ik voor haar koken ook als we dat niet hebben afgesproken, omdat ik van haar hou, en doe ik mijn best om niet al te vaak te mopperen, of cynisch te zijn. Zo is het natuurlijk met Gods acceptatie ook. De verloren zoon uit de gelijkenis zal ook zijn veranderd. Maar niet omdat hij moest veranderen! De vader omhelsde hem toen hij nog naar varkens stonk. ‘God houdt van je zoals je bent, en daarom blijf je niet dezelfde’. Alleen al het idee dat God werkelijk van me zou houden zonder dat ik bang voor hem hoef te zijn, vult me met dankbaarheid, doet me aanbiddingsliedjes zingen en laat me met een andere blik naar mijn medemensen kijken. En doet me lange blogberichten schrijven. En geeft me het verlangen te bidden en naar hem te luisteren.
Liefde wakkert het verlangen aan. Omdat God mij, de echte Johan, omhelst en accepteert, komt het verlangen uit mijn werkelijke binnenste. Deze verlangens zijn deel van mij, niet van buiten opgelegd, en ernaar leven voelt ‘vanzelf’. Ik ben zo geprogrammeerd om te handelen uit schuldgevoel en verplichting, dat ik er van schrik als ik opeens uit mezelf zin heb om te bidden, of dat ik uit mezelf graag naar de kerk wil, en niet uit discipline. Ik ben zo gewend aan de stok, dat ik verbaasd ben als die uitblijft. Dit ongedwongen verlangen is de manier waarop ik vrucht ga dragen. Jezus zei het al in Johannes 15: de manier om vrucht te dragen is door in Hem te blijven. Ergens anders zegt hij dat we in zijn liefde moeten blijven (v9). Als we dat doen, komt de vrucht vanzelf. Dat is dan niet meer iets waar we voor werken (gedreven door een verlangen naar beloning of angst voor straf), maar iets dat voor ons net zo vanzelfsprekend is als ademhalen of een favoriete hobby. Of knuffelen (om bij het voorbeeld van het huwelijk te blijven). Liefde geeft de toestemming om mezelf te zijn en wekt daardoor verlangen op.
Ik realiseerde me dit toen we een paar weken geleden in de kerk Galaten 5 lazen, over de werken van het vlees, en de vruchten van de Geest. Ik boog naar mijn vrouw toe en zei (zacht, natuurlijk) tegen haar: ‘De werken van het vlees zijn allemaal voorbeelden van respectloos zijn, naar jezelf en vooral naar anderen. Iemand die de vrucht van de geest voortbrengt, zal echter respectvol zijn’. Dat was een inzicht dat me (heel even) stil maakte. De ‘werken’ van het vlees zijn allemaal dingen die je actief moet ondernemen. Ze eisen een keuze, en wel de keuze om zonder respect te handelen. De vrucht van de Geest bestaat uit eigenschappen -geen handelingen- en dus niet om daden die je kunt verrichten. Je kunt blij doen, maar je kunt jezelf niet blij maken. Je kunt de vrucht van de Geest niet afdwingen. Je kunt er alleen naar verlangen. God kan, door zijn liefde, het verlangen in je opwekken om ook liefdevol te zijn. Van Gods liefde wordt je blij. Gods liefde neemt de behoefte aan agressie weg en maakt dat je behoeftes niet direct hoeven te worden bevredigd. Als God van je houdt, ga je anderen vriendelijker behandelen. Je wilt anderen helpen en goed doen, en blijft naast mensen staan in tijden van tegenspoed. Je wordt niet snel meer boos als je zekerheid is geworteld in de woorden van God. En je hebt geen verslavingen meer nodig als de leegte in je hart wordt gevuld door de omhelzing van je eeuwige Vader. De respectloze werken van het vlees zijn nu minder aantrekkelijk. En je gaat anderen behandelen zoals God jou behandelt: als waardevolle, unieke individuen, die een eeuwige betekenis hebben. Hoe dit leven er uitziet beschrijft Jezus in zijn bekende bergrede. Dit is het leven van het koninkrijk van God, het leven dat in Hem is geopenbaard, het leven dat onlosmakelijk verbonden is aan Gods onvoorwaardelijke liefde.

Als Jacobus waarschuwt dat een geloof dat geen vrucht voortbrengt, dood is, doelt hij op het hierboven beschreven proces. Mijn geloof in de kerk waar ik opgroeide was dood (en dat van veel anderen in die kerk ook, want ik zag weinig liefde, om van blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing nog maar te zwijgen). Het veranderde mij niet werkelijk, omdat het mij motiveerde door angst (en beloning. Maar de beloning was vooral het gevrijwaard blijven van straf. De hemel werd niet echt aanlokkelijk voorgesteld). Ik was bang dat God boos op mij zou worden, bang dat ik tekort zou schieten, en dus deed ik hard mijn best om te bidden en de bijbel te lezen. En omdat ik van huis uit een goede discipline heb, lukte dat ook. Vervolgens voelde ik me trots op mijn religieuze succes en mijn Bijbelkennis. Ik vond dat anderen ook zo moesten leven. Ondertussen voelde ik me diep schuldig over wie ik was. Ik verlangde namelijk nog steeds naar het lezen van verhalen (en nog meer naar het schrijven ervan), naar schoonheid, naar (ja, echt) seks. Dat kon natuurlijk niet. Ik kon mezelf niet accepteren. En als ik al ontevreden was over mezelf, dan God helemaal. Ik moest immers volmaakt zijn, zoals mijn hemelse vader volmaakt was. En elke zonde die ik deed droeg bij aan de pijn van Jezus aan het kruis. De tijd was bovendien kort.
Oh, mensen zeiden wel eens dat ik mezelf moest leren zien, zoals God mij zag. Maar ik wist dat God ten diepste boos op mij was, en mij en mijn verlangens moest afwijzen en straffen, als Jezus niet tussenbeide was gekomen. Dus deed ik nog meer mijn best. Het was een spiraal naar beneden die ermee eindigde dat ik diep, diep overspannen raakte. Maar ik ben ervan overtuigd dat als ik niet zo stressgevoelig was, ik was geëindigd als de broeders op de voorste rij, die zich heel geestelijk voelden, maar er geen been in zagen mensen uit te sluiten uit de gemeenschap, mensen zwart te maken, met de armen over elkaar te zitten uit protest tegen nieuwe liederen, en een kerkscheuring te veroorzaken. Dat is volgens mij een werk van het vlees. Geen vrucht van de geest. Het is een teken van disrespect, van het niet waardevol vinden van mensen die anders geloven, of niet geloven (waarom zou je? God houdt niet werkelijk van ze, zolang ze niet veranderen of de juiste dingen gaan geloven.) Volgens mij was dit zowel voor mij, als voor de broeders in de kerk, een dood geloof.

De weg naar een leven dat vrucht draagt, loopt via de radicale liefde van God en dus via radicale zelfaanvaarding. Dat is het pad waar ik mezelf nu op bevind. Ik bedoel niet dat ik daarmee mijn slechte kanten goedpraat, of geloof dat ik zomaar levende kittens mag villen of mijn huwelijksbeloften mag breken. Goed blijft goed, slecht blijft slecht. Moraal blijft eeuwig. Gods liefde voor mij geeft mij, zoals ik al zei, juist het verlangen om goed te zijn en te doen, om te groeien in zijn beeld. Maar mijn goedheid of slechtheid heeft niks te maken met de mate waarin ik door God aanvaard ben, de mate waarin God van mij houdt en mij accepteert. Als God over David kon zeggen dat hij een man naar zijn hart was (met al zijn vrouwen en bijvrouwen, en de kwestie van Batseba), dan zegt hij dat ook van mij. Dat ik zijn oogappel ben en dat Hij gedurig weder aan mij denken moet (Jeremia 31:20). Dat is wat Jezus heeft laten zien. Greg Boyd noemt kerstmis in een van zijn preken ‘the bearhug from the manger’. De hele wereld bevindt zich al vanaf de eeuwigheid in de omhelzing van God, is wat Jezus laat zien. En hij is niet van plan om ons ooit nog te laten gaan. Zelfs niet als we tegen hem aanschoppen, hem beledigen, hem pijn doen. Die pijn accepteert hij namelijk net zo goed. Het kruis is daar ontegenzeggelijk het beeld van. Hij accepteert zelfs een gruweldood als misdadiger, zonder te reageren met straf. Dan accepteert Hij onze opstandigheid ook. Maar dat betekent dat ik mezelf ook op deze manier mag accepteren. Zonder voorwaarden. Met mijn onvolkomenheden. Ook als ik niet perfect ben (voor een perfectionist als ik is dat moeilijk).
Ik schreef een paar jaar geleden op mijn blog over een openbaring die ik had bij het lezen van Kind aan Huis van Brennan Manning, toen tot me doordrong dat als God mij al zo tegen zich aandrukte zodat ik zijn hartslag kon horen, zonder me te veroordelen, als God bij voorbaat tegen me zegt dat ik zijn geliefde zoon ben in wie Hij welbehagen heeft, dat ik mezelf dan ook niet moest afwijzen, ook niet om mijn (in mijn ogen) tekortkomingen. 'Alles, groot klein, belangrijk, onbelangrijk, veraf en dichtbij, heeft zijn plaats, zijn betekenis en zijn waarde. Door onze vereniging met Hem gaat niets verloren, raakt niets kwijt. Er is nooit een moment dat geen eeuwigheidswaarde kent, geen handeling staat op zichzelf, geen liefde blijft vruchteloos, geen gebed blijft onopgemerkt. 'Wij weten nu, dat God ALLE dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben' (Romeinen 8:28). Al die teleurstellende, waarneembare, of verborgen gebeurtenissen, ziektes, misverstanden, zondes, zelfs die van onszelf) zullen de uiteindelijk vervulling van ons leven dat in Christus verborgen is in God, niet verhinderen.' Dat lukte niet van het ene op het andere moment, en ik heb het er nog steeds moeilijk mee, maar het is wel de weg waar ik me sindsdien op bevind. Het maakt me vrijer. Het maakt me productiever. Het maakt me liefdevoller en begripsvoller. Het maakt dat ik de stem van God die in mijn hart tot me spreekt, eindelijk kan geloven. Dat ik me door hem kan laten omhelzen. Of althans, een beetje. Ik ben op de weg, maar ik ben nog niet aangekomen.

Eerder schreef ik over ditzelfde thema een blogbericht onder de titel ‘Ongelofelijk simpel’, dat nog wat verdieping biedt. Zo eenvoudig is het!