'The hound of heaven'
als mijn benen konden. Vluchtte
dwars door niet vergevend land.
Mijn longen brandden. Ogen prikten
van het zweet. Een speer doorstak
mijn zijde, maar ik gaf niet op,
negeerde blaren, krampen, dorst,
door de angst gedreven. Achter mij
meende ik te horen u, hijgend
als een panter, met prooi spelend.
Genietend van de jacht wist u
mij bij te houden, waar ik ook ging
door ravijnen of door dalen.
Dus ik mocht niet meer vertragen,
niet meer struikelen, niet rusten,
rondom me kijken, ademhalen,
of u zou mij grijpen, mij straffen
voor nalatigheid. Mij verlaten.
Maar ik faalde, viel als dood
ter aarde, kon niet meer presteren,
alleen nog wachten op mijn lot.
Maar dat bleef uit. Ik keek voorzichtig op.
Ik zag niets achter mij dan leegte,
hoorde de echo. Ik was het zelf
die mij had opgejaagd. Mijn brul
had mij doen schrikken. Ik wou
mezelf ontlopen. U was nooit
in het geweld te vinden. Uw stem
klonk niet zo luid. Pas toen het stil werd
kon ik u verstaan. En het was goed.