maandag 31 oktober 2011

Filmbespreking: The Soloist

Een journalist bij de prestigieuze krant de LA Times (gevestigd in, jawel, Los Angeles) moet elke dag opnieuw zijn column afleveren. Om steeds opnieuw met een nieuw verhaal te komen, dat is niet eenvoudig. Uiteindelijk droogt de inspiratie wat op. Zijn eindredacteur stuurt Steve Lopez dan ook achter onderwerpen aan die op z’n zachtst gezegd minder verheffend aan, zoals bloed geven bij een bloedbank. Steve laat het zich gezeggen. Hij heeft toch weinig energie meer. Hij is gescheiden (zijn eindredacteur is zijn ex), hij belt zijn studerende zoon niet, en hoewel de wasberen zijn tuin kapot graven heeft hij weinig zin er iets aan te doen. Op een dag hoort hij op straat muziek. Bij een standbeeld van de componist Beethoven staat een zwerver, met een volgeladen winkelwagen en een viool met twee snaren. In de woordenstroom van de duidelijk niet honderd procent geestelijk gezonde muzikant vangt hij het woord Juillard op: de naam van een prestigieus conservatorium in New York. Enig navragen leert Steve dat de zwerver inderdaad op deze school les heeft gehad. Voila: een verhaal! De journalist raakt steeds meer betrokken bij Nathaniel Ayers. Hij zorgt dat hij een cello krijgt, regelt voor hem een kamer bij een opvangcentrum, en vraagt iemand om hem les te geven. Steve wil proberen de muzikale carriere van de zwerver weer op poten te krijgen. Maar daarmee zet hij de prille vriendschap op het spel ...

The Soloist is niet een grootse film. Het verhaal is niet groots: een columnist en een zwerver die met elkaar omgaan - gelukkig weten we sinds de Lord of the Rings-films dat zelfs de kleinste persoon (of het kleinste verhaal) een groot verschil kan maken. Maar de manier van filmen is ook niet groots. Geen spectaculaire shots die de aandacht trekken. De kleuren zijn helder - zoals dat past bij het zonsovergoten Los Angeles - de schaduwen hard. De regisseur zet zichzelf niet op de voorgrond. Bij deze film gaat het om de acteurs. Robert Downey Junior zet een cynisch geworden schrijver neer, die moet ontdekken dat hij de wereld niet kan veranderen. En Jamie Foxx speelt Nathaniel Ayers overtuigend. Deze man is verward, is schizofreen, en zal dat ook blijven, maar hij verliest daarmee niet zijn menselijkheid. Zijn liefde voor de muziek is ontroerend en mooi in beeld gebracht (al had de symbolische lichtshow niet gehoeven - ze hadden de camera ook op het gezicht van de acteur gericht hebben kunnen houden).
Wat mij echter tegenstaat aan de film was wat ik na afloop ontdekte toen ik op het internet naar informatie zocht. Het blijkt namelijk dat dit verhaal gebaseerd is op echte gebeurtenissen. Maar er zijn nogal wat dingen in veranderd. Steve Lopez was helemaal niet gescheiden en werkte al helemaal niet samen met zijn ex-vrouw. De cello-instructeur was helemaal geen sentimentele kerkganger. En Nathaniel had op het conservatorium niet de cello bespeeld, maar de bas. Hij is nooit meer bas gaan spelen, maar had zichzelf de viool en de cello leren bespelen toen hij al op straat leefde. Ik snap dat sommige veranderingen een verhaal beter kunnen laten lopen, maar ik geloof dat de werkelijke gebeurtenissen al mooi genoeg waren zonder er kunstmatig drama aan toe te voegen.
Hoe dan ook, de film liet mij met tranen in de ogen achter. Wat mij betreft een aanrader.

Tijdens het kijken van de film moest ik denken aan een jeugdvriend van me, met wie ik tijdens mijn lagere en middelbare school periode veel optrok. We hadden allebei een levendige fantasie en verzonnen talloze avonturen. Ik ben boeken gaan schrijven, omdat hij het idee had een keer samen een verhaal te schrijven. We zouden om de beurt een bladzijde afleveren. Mijn vriend hield er na twee rondes al mee op, maar ik was toen al zo in beslag genomen door het plot, dat ik besloot het in mijn eentje af te maken. Mijn vriend had echter een psychiatrische aandoening, waardoor hij zijn ouders tot wanhoop dreef en uiteindelijk van opvang naar opvang ging. Ik wist niet wat ik ermee aan moest - ik heb hem bijvoorbeeld nooit in een opvangcentrum opgezocht. Ik voelde me namelijk machteloos en ongemakkelijk. Ik wist niet hoe ik hem kon helpen. Daarvoor schaamde ik me. Onlangs kregen we voor het eerst in jaren weer contact en vertelde mijn vriend me dat hij toch met veel plezier aan ons contact terugdacht en me als echte vriend beschouwde. Na het kijken van deze film vermoed ik dat dit is, juist omdat ik hem niet kon of wilde veranderen, juist omdat ik mijn machteloosheid toegaf. Ik kon alleen maar een vriend zijn. Meer niet. Maar dat was genoeg.
Mensen lijken soms geneigd andere mensen niet als gelijken te behandelen. Steve Lopez ziet Nathaniel Ayers in het begin van de film vooral als onderwerp voor zijn verhaal. In plaats van een compleet persoon, een doel in zichzelf, is de muzikant voor hem een middel geworden - een middel om zijn column nieuw leven in te blazen en zijn carrière op te krikken. Hij gebruikt de ander om zichzelf te verhogen, het gaat om wat hij ontvangt. Vervolgens slaat Steve om naar het andere uiterste. Hij wil Nathaniel veranderen. Als hij maar genoeg geeft, genoeg organiseert, genoeg hulp inroept, kan hij de man wel van zijn ziekte genezen, kan hij hem wel maken tot de veelbelovende muzikant die hij ooit was. Hij zal het wel organiseren. Steve wordt god, en Nathaniel zijn onderdaan - die hij ook letterlijk opdrachten geeft. Nog steeds is de ander voor hem een project en geen persoon. Steve staat nog steeds boven hem en niet naast hem. Dat wordt gesymboliseerd in de namen die ze voor elkaar gebruiken. Steve noemt de man, die minstens zo oud is als hij zelf, bij zijn voornaam: Nathaniel. De ander noemt hem beleeft: Mr. Lopez. Hun relatie is niet in evenwicht. Dat kan natuurlijk niet goed aflopen. De begeleider van het opvanghuis waar Nathaniel terechtkomt, voorspelt het al: als de ander je als god ziet, wat als je hem teleurstelt? Wat als de aanbeden ander van zijn voetstuk valt?
We denken allemaal dat we als god kunnen zijn, dat we - als we maar genoeg ons best doen - onszelf en anderen aan ons ideaalbeeld kunnen laten voldoen. Dit is een instelling die overal in onze maatschappij te vinden is, en ook in de (evangelische) kerk. We geloven in de maakbaarheid van de mens. Als we maar meer werken, een opleiding volgen, de juiste kleren dragen, genoeg sporten, dan krijgen we de levenspartner waar we naar verlangen, de baan die bij ons past, en die tweede auto op de oprit. Of als we maar genoeg bidden, bijbel lezen, evangeliseren of ons schuldig voelen, geeft God ons gezondheid en welvaart, en vinden we misschien wel een glansrijke carrière als zendeling of prediker. Wij zijn in staat om daadwerkelijke verandering tot stand te brengen. Dat dit een verwording is van de christelijke boodschap, moge duidelijk zijn. Het was nooit de bedoeling dat we god zouden zijn, niet voor anderen, en niet voor onszelf. Jezus predikte niet dat we succesvol zouden zijn als we hem zouden volgen, of dat anderen naar ons zouden opkijken. Hij voorspelde ook niet dat we een morele natie zouden kunnen opbouwen, of de wereld voor Hem zouden kunnen winnen. Hij riep zijn volgelingen op de minste te willen zijn, zich niet te stellen boven de zwakken, de zieken en de zondaars, maar naast hen te gaan staan, af te dalen op hun eigen niveau. Hij hield zijn toehoorders voor dat ze zouden lijden, dat ze zouden worden vervolgd en veracht, dat ze tot het uitschot van de Aarde gerekend zouden worden. En hij voorspelde dat de wereld niet beter zou worden, maar slechter, dat de kerk niet zou overwinnen, maar dat ze zou lijken te verliezen. Dat het de vraag was of hij het geloof zou vinden als hij terugkwam. Paulus zei dat hij niet trots was op zijn eigen kracht, maar op zijn eigen zwakheid. Want daarin werd op een bijzondere, onvoorspelbare manier de kracht van God zichtbaar.

Ik las op de Internetmonkwebsite het volgende stukje over een karakter uit het boek Brideshead Revisited van Evelyn Waugh: “Lord Sebastian Flyte, the aristocratic, handsome, wealthy, socially prominent and attractive figure the narrator meets at Oxford.In an ordinary novel (or made-for-TV movie), we’d have a happy ending where Sebastian sobers up, meets a lovely girl , settles down to marriage and family life and buckles down to the successful career that his education and status in society deserve. Or if we were still going with the religion angle, he’d become a wildly successful society preacher saving the souls of bright young things like he was, or a cardinal, or end up as a male equivalent of Mother Teresa (or maybe St. Damien of Molokai, only without the leprosy, because leprosy isn’t glamorous when you’re the one suffering from it). Either way, he’d have a glittering, fulfilling career and a visible and measurable by the standards of the world record of achievement, whether in the service of God or Mammon.
What does Evelyn Waugh do with him? He succumbs to his alcoholism, goes abroad to lead a dissolute life with pathetic little attempts to make some kind of a go of things and finally ends up in Morocco trying to join a monastery because he wants to be a missionary to lepers or cannibals or savages of some description. This is impossible, of course, because he’s not fit for it, and eventually he ends up – after bouts of drinking and falling ill – being taken in by the monks and given a pity job as a kind of under-porter, halfway between being a lay man and being a religious, and (through the character of Sebastian’s youngest sister, Cordelia, telling Sebastian’s uncomprehending friend Charles about where he ended up and in what state), Waugh forecasts his life: unexceptional save for his periodic falls off the wagon and shame-faced return to the monastery, years going by like this, getting older, becoming something of a joke to the novices and tolerated affectionately by the older monks, “a familiar figure pottering round with his broom and his bunch of keys” and “He’ll  develop little eccentricities of devotion, intense personal cults of his own; he’ll be found in the chapel at odd times and missed when he’s expected” until his eventual death which will be no more edifying nor uplifting than his life and the best his sister can anticipate for him is that “Then one morning, after one of his drinking bouts, he’ll be picked up at the gate dying, and show by a mere flicker of the eyelid that he is conscious when they give him the last sacraments.  It’s not such a bad way of getting through one’s life.” Waugh also has Cordelia tell Charles “The Superior simply said, ‘I did not think there was anything I could do to help him except pray.’  He was a very holy old man and recognized it in others.” “Holiness?”  “Oh yes, Charles, that’s what you’ve got to understand about Sebastian” and “I’ve  seen others like him, and I believe they are very near and dear to God.


Dit is het geheim van de genade: ons succes is geen maatstaf voor de liefde van God voor ons. We kunnen van ons voetstuk afkomen. Wat we ook ontvangen, het blijft altijd een geschenk. In deze film is de muziek een krachtig symbool van genade. Het komt van een onwaarschijnlijke bron: een schizofrene zwerver, wiens viool maar twee snaren heeft. Maar het brengt iets tot stand in de toehoorder. Hij begint met zijn voet te bewegen, zijn lippen krommen zich tot een glimlach. En hij komt in actie. Niet omdat het moet, niet omdat hij verplicht wordt, maar omdat hij het wil. De muziek heeft hem veranderd. Steve Lopez zorgt dat Nathaniel Ayers een optreden in een concerthal kan bijwonen. Tijdens dat optreden kijkt hij niet naar de muzikanten, maar naar zijn metgezel, en hij verwondert zich over de overgave waarmee hij van de muziek geniet
"It was such an unbelievable experience," zegt Steve later tegen zijn ex-vrouw. "We're listening to the same music, but ... But no. You see him, it's one thing, but you feel him ... I'm watching him. He's watching the music. And while they're playing I say: 'My God, there is something higher out there and he lives in it, and he's with it.' I've never even experienced it, but I can tell ... I don't even know what you call it ..."
Het antwoord van zijn vrouw? "Grace."
De genade leidt er uiteindelijk toe dat Steve van zijn voetstuk afkomt, en het opgeeft Nathaniel te moeten veranderen. Hij accepteert de situatie en wordt wat de andere op dat moment nodig heeft: een vriend. Hij behandelt hem voortaan met het respect waarmee Nathaniel hem behandelt.
Genade verandert mensen. Vergeving verandert mensen. De liefde van mensen die degenen die hen pijn deden of teleurstelden een tweede kans geven, brengt daadwerkelijke verandering tot stand. Acteur Robert Downey Jr. weet dat als geen ander. Hij was verslaafd aan drank en drugs en zijn carrière zat in het slop. Hij was op weg naar de afgrond. Maar een andere acteur en regisseur, Mel Gibson, was bereid een risico te nemen. “When I couldn’t get sober, he told me not to give up hope and encouraged me to find my faith. It didn’t have to be his or anyone else’s as long as it was rooted in forgiveness. And I couldn’t get hired, so he cast me in the lead of a movie that was actually developed for him. He kept a roof over my head and food on the table and most importantly he said if I accepted responsibility for my wrongdoing and embraced that part of my soul that was ugly – hugging the cactus he calls it — he said that if I hugged the cactus long enough, I’d become a man.”I did and it worked.” Gibson ging naast hem staan, respecteerde hem als mens, niet als project, en toonde opofferende liefde. Het was genade. En daardoor veranderde het hart van Downey Jr. Nu kon hij zelf genade doorgeven, en wel aan degene die hem genade had bewezen. Dit is wat de acteur zei over Mel Gibson bij een uitreiking eerder dit jaar: “All he asked in return was that someday I help the next guy in some small way. It’s reasonable to assume at the time he didn’t imagine the next guy would be him or that someday was tonight. So anyway on this special occasion and in light of the recent holidays including Columbus Day, I would ask that you join me, unless you are completely without sin in which case you picked the wrong f—ing industry, in forgiving my friend his trespasses and offering him the same clean slate you have me, allowing him to continue his great and ongoing contribution to our collective art without shame. He’s hugged the cactus long enough.” Genade brengt genade voort.
Zo wordt genade - die geen verandering eist, maar aan mensen liefde geeft zonder iets terug te verwachten - als een olievlek die zich uitbreidt - tot het koninkrijk van God ‘als uit zichzelf’ is verschenen. Ook dit wordt symbolisch in beeld gebracht in de film, in een scene tijdens de aftiteling. De scene is opgenomen in het opvangcentrum. Maar zijn bewoners, die eerst in beeld waren als geestezieke daklozen, als slachtoffers, als patienten, zijn nu alleen te zien als mensen, als gelijken. Steve Lopez en zijn (niet langer ex)-vrouw bevinden zich onder hen, niet boven hen. Er klinkt namelijk muziek, en iedereen danst. Ook wij zullen ooit dansen op het ongedwongen ritme van de genade. Ik kijk er naar uit.

zaterdag 29 oktober 2011

Terug naar de basis (8): de overwinning van de 'underdog'

Ik las op de middelbare school ooit Het Transgalactisch Liftershandboek van de Engelse auteur Douglas Adams. Je bent geen science fiction liefhebber of anderszins ‘geeky’ aangelegde boekenwurm, als je dit boek en zijn vervolgen niet minstens een keer van voor naar achteren hebt verslonden. Er staat immers in grote letters: ‘Geen paniek’ op de voorkant. Als dat niet uitnodigt tot lezen ... Het is bovendien tot de nok gevuld met heerlijke, absurde humor, die niet alleen de conventies van het Science Fiction genre op de hak neemt, maar ook ons Westerse leven heerlijk parodieert. Als je om jezelf wilt lachen, is dit boek een goed beginpunt. De voornaamste kracht van het boek is namelijk in mijn ogen, dat het laat zien wat voor bizarre wezens mensen zijn - ze denken dat ze speciaal of bijzonder zijn, maar ze leven in een universum dat -op zijn best zinloos is, op zijn slechtst totaal onbegrijpelijk. De hoogmoed van de mens in het zicht van de uitgestrektheid van de oneindige ruimte van de mens wordt pijnlijk scherp inzichtelijk gemaakt, al direct in de eerste alinea’s: “Far out in the uncharted backwaters of the unfashionable end of the Western Spiral Arm of the Galaxy lies a small unregarded yellow sun. Orbiting this at a distance of roughly ninety-two million miles is an utterly insignificant little blue-green planet whose ape-descended life forms are so amazingly primitive that they still think digital watches are a pretty neat idea.
De auteur was een overtuigd atheist, en trok zijn standpunt in het boek tot de uiterste consequenties door. Als je alleen maar uitgaat van het bestaan van de materie, van elektronen, neutronen en protonen, blijkt het leven uiteindelijk zinloos te zijn. Als je gedachten niet ‘geestelijk’ zijn, maar het gevolg van materiele processen in je hersenen, dan kun je uiteindelijk van niets meer zeker zijn. Je kunt niet zeker zijn dat wat je denkt betrekking heeft op de werkelijkheid. In het boek wordt een computer gevraagd naar het antwoord op ‘Het leven, het heelal en de rest’. Na acht miljoen jaar komen de volksvertegenwoordigers het antwoord aan de computer vragen. De computer houdt de boot af. “Jullie willen het niet weten,” houdt hij vol, “Jullie willen het echt niet weten…” Maar uiteindelijk laat het apparaat zich overhalen. Het antwoord op het leven, het heelal en de rest blijkt te zijn: “Tweeënveertig.” Maar wat de vraag is waar dit het antwoord op is kan de computer niet vertellen. De avonturen van de hoofdpersonen lopen op niets uit. Heldendom brengt niets tot stand. Echte, opofferende liefde is niet mogelijk. Schoonheid is betekenisloos en verdwijnt zonder iets achter te laten.
Er komt in het boek een robot voor, Marvin, die voortdurend depressief is. De suggestie is dat hij degene is die de natuur van het universum werkelijk doorziet. Aan het eind van het boek praat de robot met de computer van een ruimteschip. “I explained my view of the Universe to it”, zegt hij. Een ander karakter vraagt wat er toen gebeurde. Marvin’s antwoord: “It committed suicide.” Het Transgalactisch Liftershandboek doet me denken aan de woorden van Paulus in 1 Korintiers 15:32: “Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we’.”

Vorige week keek ik nog een keer de verfilming die in 2005 van dit boek is gemaakt: The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy. Het is geen goede film, hoewel er onderhoudende stukjes in zitten. En de mooie, aansprekende momenten in de film zijn juist gebeurtenissen die niet in het boek voorkomen. Die zelfs niet in overeenstemming zijn met de sfeer van het boek. In de film wordt de Aarde bijvoorbeeld vernietigd, net als in het boek, maar later in een prachtige scene hersteld. De natuur wordt weer tot leven gebracht. Deze beelden waren werkelijk mooi, ze bevestigden de waarde die de schepping heeft, terwijl het boek deze juist relativeerde. In de film ontdekt de hoofdpersoon dat hij helemaal niet geeft om de vraag van het leven, het heelal en de rest, maar dat er voor hem in het oog van de dood maar een vraag telt: “Is zij de ware? En het antwoord is: Ja! Helemaal ja!” In het boek is van zo’n romantisch sentiment geen sprake. De hoofdpersoon doorloopt in de film een traditionele heldenreis - waarin hij zijn zwakheden overwint en uiteindelijk verandert in een doorgewinterde ‘lifter’. Terwijl in het boek hij niet werkelijk verandert en in het laatste deel ten slotte met de Aarde ten onder gaat.
Wat mij aansprak in de film waren glimpen van het Grote Verhaal, momenten waarop echte betekenis, echte liefde, echte schoonheid zichtbaar werden, en niet alleen maar absurde humor over de zinloosheid van het leven. Als het een goede verfilming was geweest, waren deze echte liefde, echte schoonheid, en echte avontuurlijkheid wel achterwege gelaten. Een goede regisseur had recht gedaan aan de visie van de auteur en een compromisloos atheïstisch meesterwerk afgeleverd. Maar een slechte regisseur luistert vooral naar de producers. De film moet immers geld opleveren en dus moet hij voldoen aan wat het publiek verwacht. Hij moet aanknopingspunten bevatten, momenten waarin de kijkers zich herkennen, en een einde dat ze met een goed gevoel achterlaat. Een slechte regisseur maakt een populistisch werk.
Ik moest denken aan wat ik las in het boek Heretics van mijn favoriete auteur Chesterton: “Good literature may tell us the mind of one man; but bad literature may tell us the mind of many men. A good novel tells us the truth about its hero; but a bad novel tells us the truth about its author ... it tells us the truth about its readers ... men’s basic assumptions and everlasting energies are to be found in penny dreadfuls and halfpenny novelettes ... from bad literature a man might learn to govern empires and look over the map of mankind.” In de lectuur, niet in de literatuur, wordt zichtbaar wat het gros van de mensheid bezighoudt, de grootste gemene deler, zeg maar. Het Verhaal van de Werkelijkheid steekt zijn kop op, juist daar waar mensen niet proberen een goed verhaal te vertellen. Daar waar het niet gaat om het ego van de verteller, maar om de lezer, de kijker. De vormen van het menselijke hart worden in de pulpfictie openbaar, dat wil zeggen: het beeld van de Schepper naar wiens beeld wij geschapen zijn.
Ik denk dat dit vanaf het begin van de tijd een kenmerk is geweest van de mythologie: de eerste verhalenvertellers vertelden niet wat ze zelf wilden vertellen, maar wat hun publiek wilde horen. De eerste mythes waren geen kunst met een grote K, geen individuele meesterwerken die maar een keer gemaakt konden worden, die nooit meer konden worden herhaald. Het waren verhalen die waren gevormd doordat ze duizenden malen werden verteld. Ze waren geschaafd door elke lach van een toehoorder, elke biggelende traan, elke zucht van opluchting bij het einde ervan. Ze berustten ook niet op de manipulatie van de vertelmanier. Elke opsmuk was ervan afgesleten, doordat de verhalen niet alleen duizenden malen aan een verschillend publiek werden verteld, maar bovendien door duizenden verschillende vertellers. Het ging dus niet om de vorm, maar om de inhoud van wat er verteld. Hoe minder het ego van de schrijver of van het publiek het verhaal vormt, hoe meer het gaat om wat ons mensen maakt. En hoe meer het gaat lijken op het Grote Verhaal. Ik geloof dat dit is waarom in de populaire films en boeken zo veel overeenkomsten zijn te vinden met het evangelie. George MacDonald, een leermeester van C.S. Lewis, Tolkien en ook Chesterton, zei het zo: ‘Terwijl Gods werk niet meer kan betekenen dan Hij bedoelde, moet dat van de mens wel meer betekenen dan hij bedoelde. Een mens kan heel goed zelf een waarheid ontdekken in wat hij schreef, want hij had te maken met zaken die voortkwamen uit gedachten hoger dan de zijne.’

Een van de glimpen van het Grote Verhaal die we opvangen in de volksverhalen is het thema van de zwakte, wat het hoofdelement is in het Verhaal van Gods Koninkrijk. Chesterton legt het uit: ‘The strong old literature is all in praise of the weak ... When men were tough and raw, when they lived amid hard knocks and hard laws, when they knew what fighting really was, they had only two kinds of songs. The first was a rejoicing that the weak had conquered the strong, the second a lamentation that the strong had, for once in a way, conquered the weak ... in the coarsest ballads of the greenwood men are admired most when they defy, not only the king, but what is more to the point, the hero” (Heretics). De sympathie van de oude volksverhalen ligt bij de underdog. Het is de jongste zoon, de zwakke, de nietswaardige, die uiteindelijk de schat krijgt en de prinses trouwt. En de underdog is de met zichzelf ingenomen sterke niet de baas door hem in een gevecht te verslaan, niet door hem met zijn eigen middelen (wapens, macht) het onderspit te laten delven. Hij wint door de ander te slim af te zijn, door zijn eigen kracht en wapens tegen hem te keren, door hem in zijn eigen kuil te laten vallen.
Dit is het uitgangspunt van talloze sprookjes en vertellingen. En van moderne films en verhalen. In fantasyverhalen is het altijd de varkenshoeder, de stalknecht, de jongen in de kast onder de trap of de hobbit die uiteindelijk de afloop van de strijd bepaalt. In films is het de blonde jongen op een achterafplaneet met twee zonnen, de voortdurend dronken piratenkapitein, de arme tekenaar die een plaatsje op Titanic heeft bemachtigd, de verlamde soldaat die zijn broer vervangt op Pandora, of de leeuwenwelp die buiten het koninkrijk opgroeit, die uiteindelijk de slechterik verslaat en het recht herstelt. Ook in de film The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy is het uiteindelijk de sullige Arthur die het verloop van het verhaal bepaalt, en uiteindelijk zorgt dat de Aarde hersteld wordt.

En de overwinning van de zwakke, de verhoging van de onaanzienlijke, de uiteindelijke rechtvaardiging van de nederige, is de rode draad die door de hele bijbel heen loopt. Je ziet het thema terug in de wetgeving van het volk Israel, waar het volk van God werd voorgehouden extra zorg te besteden aan de vreemdeling, de wees en de weduwe. Slaven moesten goed worden behandeld. Op jubeljaren moesten ze zelfs vrij worden gelaten. Mensen die een dodelijk ongeluk hadden veroorzaakt moesten een vrijplaats hebben. Wie zichzelf niet kon verdedigen, moest worden verdedigd. En de profeten wijzen er keer op keer op dat de grote fout van Israel is, dat ze wel hun religieuze plichten vervullen, maar niet opkomen voor de vreemdelingen, de weduwen en de wezen. “Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden en ieder juk breken?” vraagt God. “Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen?” (Jesaja 58:6,7). God staat aan de kant van de nederigen. “In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” (57:15).
Niet alleen moesten Gods mensen omzien naar de nederigen, ze moesten zelf ook een nederige houding betrachten: “Er is jou mens, gezegd, wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God” (Micha 9:8). Zolang de Israelieten op hun eigen kracht en hun wapenen vertrouwden ging het ze slecht. Maar als ze in de put raken, als hun pogingen om hun eigen geluk te creëren mislukten, als ze zwak en teleurgesteld waren, gaf God hen de belofte: “Ik genees hen van hun ontrouw, mijn hart gaat naar hen uit. Mijn toorn heb ik laten varen. Ik zal voor Israel zijn als de dauw. Het zal bloeien als een lelie, wortelen als een ceder op de Libanon ... dan zegt Efraim: ‘Wat heb ik nog met afgoden te maken? Ik wil zijn liefde beantwoorden, mijn oog op hem richten. Dan ben ik als een cipres, altijd groen. Het zijn uw vruchten die ik draag’.” (Hosea 14:5-9).
De wetgevers en de profeten zijn op dit punt eensgezind. Ze kunnen ook niet iets anders prediken, want dit is het Verhaal van Israel zelf. Het verhaal van Israel is het ultieme ‘underdog’-verhaal. Op alle momenten. Het begint bij Abraham, die een zwervend bestaan leidt in een andere cultuur, geen kinderen heeft, en zelf een loser is die bereid is zelfs zijn vrouw te verloochenen om zijn leven te behouden. Jakob is de jongste van twee zoons, die bereid is verraad te plegen om zichzelf te verhogen (tot meerdere keren toe). Jozef wordt door zijn (oudere!) broers naar Egypte verkocht, en komt uiteindelijk terecht in de gevangenis. Jakob en zijn zonen vertrekken naar Egypte, waar ze een minderheid zijn, en waar ze al snel onderdrukt worden en als slaven worden ingezet. Mozes vluchtte voor de Farao, werkte veertig jaar als herder, en wilde als stotteraar niet terug om het volk te bevrijden. Bij die bevrijding speelde de militaire macht van Israel geen enkele rol - de Israelieten zelf waren vooral bang toen het leger van Farao achter hen aankwam. Het is allerminst een succesverhaal. Mozes zegt het zo: “Het is niet omdat u talrijker was dan de andere volken dat hij u lief kreeg en uitkoos - u was het kleinste van allemaal!” (Deuteronomium 7:7). Om uiteindelijk te ontsnappen moeten ze door het water heen - in de bijbel een teken van de dood. Om te leven moesten de Israelieten tot het diepste punt afdalen dat mogelijk is. Ze moesten zichzelf identificeren met het watergraf. Het moest volledig duidelijk zijn dat ze zichzelf niet konden redden. Ze moesten sterven.
Maar God wekte hen tot leven. God bracht hen aan de andere kant van de rode zee weer uit het water omhoog. Hij gaf hen water en voedsel. “Is er ooit een god geweest die het heeft aangedurfd zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk macht uitoefende en die dat deed met grootse daden, met tekenen en wonderen en felle strijd, met sterke hand en opgeheven arm, en op angstaanjagende wijze - zoals u met eigen ogen de Heer uw God, in Egypte hebt zien doen?” (Deuteronomium 4:34). Alle zegeningen die het volk kreeg waren afkomstig van God. God was het die hen het land liet innemen. God zal het ook zijn die het volk Israel uiteindelijk herstelt, en in vrede laat leven. Het is allemaal zijn inspanning, niet die van het volk. ‘Daarom heeft hij u opgedragen de sabbat te houden’, zegt Mozes (Deuteronomium 5:15).
De belangrijkste feestdag voor de Israelieten was niet een dag waarop ze van alles voor God moesten doen, waarop ze allerlei rituelen moesten houden of hard moesten werken, het was een dag waarop ze moesten rusten. Een dag waarop ze zich een keer niet moesten inspannen, waarop ze een keer niet moesten rennen en draven. Ze eerden God door zichzelf eraan te herinneren dat hun zegen, hun geluk, niet van hun eigen harde werken afkomstig was, maar van God. Hun identiteit was niet in hun religieuze inspanning, maar in hun ontspanning. In het besef dat het niet van hen afhing, maar van God, hun bevrijder. Op de Sabbat vierden ze dat niet de sterke overwint, maar de zwakke.

Op deze manier komt in zowel de mythes van de mensheid, als in de daadwerkelijke opgeschreven geschiedenis het Grote Verhaal tot expressie, het koninkrijk van God. Deze gebeurtenissen zijn geen ingrijpen van God van bovenaf, als een vissenliefhebber die opeens zijn hand in een vissenkom steekt. Het is niet een verhaal dat vreemd is aan onze wereld. Wat zichtbaar wordt is het Verhaal van de Werkelijkheid zelf, het Verhaal dat God vertelt. Het is wat altijd al waar is in het hele universum. Het Koninkrijk van God is al realiteit.
Robert Farrar Capon beschrijft dit op onnavolgbare wijze in zijn boek Kingdom, Grace, Judgement. “Let me posit God not as a divine tailor in heaven sending down an interventionist needle from time to time but as a divine iceberg present under all of time. On that analogy, one tenth of his presence to history will be visible above the surface of its waters, and nine tenths will be invisible below the surface, but his presence out of sight will be just as much a part of history as his presence in broad daylight. The divine acts in history are not just occasional interventions of a reality that wasn’t present before; they are precisely acted parables - sacraments, if you will, real presences - of a reality that was there all along ... Better yet, the WHOLE of the mystery that underlies creation is present every time one of those sacramental outcroppings of the mystery occurs. It is not, for example, that the mystery of the Creation occurs only at the beginning, to be superseded later on by the mystery of the Passover and then by the mystery of the Cross, the mystery of the Resurrection, and the mystery of the Judgement at the End. It is that those several manifestations are outcroppings of a single, age-long mystery of Creation-Call-Passover-Redemption-Resurrection-Judgment that is fully present in every one fo the. Just as each upthrusting of the iceberg is one and the same iceberg in a visible aspect, so each upthrusting of the mystery is a visible aspect of one and the same mystery.”
De geschiedenis van het volk Israel, de roeping van Abraham, de uittocht uit Egypte, de strijd van David, het zijn allemaal uitingen van hetzelfde Grote Verhaal, en de waarheid van het hele verhaal is in al die gebeurtenissen aanwezig. Er is echter maar een gebeurtenis waarbij het Verhaal van de Werkelijkheid volledig zichtbaar werd, waarin het Woord vlees werd. Dat is het leven van Jezus, de Echte Mythe.

vrijdag 28 oktober 2011

Amerika: de bronnen van Yellowstone

Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat ik een fan ben van het park Yellowstone. Waar het park vooral om bekend staat zijn de verschillende vulkanische fenomenen: heetwaterbronnen, modderpoelen en geisers. Vlak bij de bekende geiser Old Faithfull is een heel veld vol borrelend en spuitend water. Hier moet je niet van het pad afraken, want als je door de dunne mineraalkorst aan het oppervlak zou zakken zou je levend verbranden. En dat willen we ook weer niet, natuurlijk.

 





En dit is dan Old Faithfull zelf!

woensdag 26 oktober 2011

Geen rol meer spelen

Vorige week publiceerde ik op mijn blog een bespreking van het boek Patience with God van Frank Schaeffer (1,2). Omdat mijn stuk nogal lang ging worden (nog langer dan mijn andere  stukken op dit blog meestal zijn, en die zijn al niet kort), besloot ik het in tweeën te knippen. Een logische plek daarvoor was het punt waarop ik het verhaal van de auteur en mijn eigen verhaal had verteld en eindelijk klaar was voor de daadwerkelijke bespreking van het boek. Achteraf gezien had ik toch misschien beter mijn recensie in een keer kunnen plaatsen. Het eerste deel van mijn artikel leidde namelijk tot verhitte discussie. Niet op mijn blog, maar vooral op het medium waar ik vaak om aandacht vraag voor mijn blog: Twitter. Ik heb nog nooit zoveel reacties gehad op een van mijn stukken. Voor mij maakt dat het interessant nog eens dieper op het onderwerp in te gaan.

Ik had het boek van Schaeffer niet uit de kast gepakt bij de Slegte omdat ik verwachtte het met hem eens te zijn of honderd procent te staan achter wat hij beweerde. Vaak bespreek ik op mijn blog boeken waarbij ik dezelfde overtuiging heb als de auteur, maar het zou ongezond zijn alleen maar informatie tot je te nemen van mensen die hetzelfde denken als jij. Dan wordt je nooit aangezet tot het relativeren van je eigen gelijk en ontwikkel je nooit begrip voor de denk- en leefwereld van anderen. Ik wil wel af en toe vraagtekens zetten bij wat ik altijd voor waar heb aangenomen, vaak op gezag van anderen, zonder het goed te overdenken.
Wel was ik door het boek gefascineerd omdat ik me herkende in het traject dat Schaeffer had doorlopen in zijn leven. Let wel, het gaat me hier om zijn persoonlijke verhaal, niet om zijn theologische conclusies of zijn intellectuele theorieën. Ik zag iets van mezelf in zijn fundamentalistische opvoeding, zijn uiteindelijke desillusie met die omgeving en zijn worsteling met de vraag wat hij nog kon geloven. Je kunt jezelf herkennen in iemands levensreis zonder het met hem eens te zijn en zonder op hetzelfde punt uit te komen als hij. We zijn allemaal mensen. Wat we geloven (als intellectuele proposities, theorieën) is niet het belangrijkste onderdeel van ons bestaan. We hebben meer overeen dan we van elkaar verschillen.
Dat besef drong sterk tot me door toen ik vorig jaar in India was, en in Doha. Ik was in de wereld van het Hindoeisme, en in de wereld van de Islam. En in beide werelden waren mensen gewoon mensen. Ze sliepen, ze aten, ze werkten. Ze trouwden en vierden feest. Ze lachten met elkaar, speelden volleybal op een stoffig veldje achteraf of zaten met een laptop op tafel in de souk een waterpijp te roken. Ze leefden. En het leven van mensen kan niet worden gereduceerd tot een geloof. Als er een religie de ware is, moet dat er een zijn die het hele leven van mensen bevestigt, die waarde toekent aan dit heel alledaagse: eten, slapen, liefhebben. Het moet een Groot Verhaal zijn dat ons hele kleine verhaal omvat. Niet een geloof dat alleen bestaat in vastgelegde rituelen, in wetjes en regeltjes, in emoties die los staan van de realiteit, of in intellectuele overtuigingen. Niet dat die niet ook belangrijk zijn, maar ze staan los van mijn levensverhaal als persoon.
Iemand die ik ken van jaren geleden op de studentenvereniging Ichthus bleek de evangelische kerk verlaten te hebben. Na lezing van mijn artikel reageerde ze op Twitter. Ze zei dat ik in mijn artikel had verwoord wat haar grote probleem was met de evangelische wereld, namelijk dat ze er een rol moest spelen. Dat was ook wat Schaeffer tegen ging staan: hij moest zich voegen in een rol, die niet bij hem paste, hij moest de blije christen spelen, die volledig overtuigd was van zijn gelijk, en die zich kon houden aan alle eisen van het geloof. Wat een opluchting om de pretentie te laten varen! Om eerlijk te kunnen toegeven dat je niet aan bidden toekomt, en de bijbel je soms niet zoveel doet. En dat je gewoon een mens bent als alle anderen. Dat je soms twijfelt, en dat je niet weet hoe je Openbaringen moet uitleggen.
Ik kreeg meer bijval van meerdere jongere lezers (en lezers die jong van hart zijn), sommigen die nog midden in de evangelische wereld staan. Herkenning van iemand die ik van mijn studie ken, die als wetenschapper werkt, maar lid is van een kerk waar het jonge aarde creationisme nog de norm is. Die, weet ik uit gesprekken, ook een reis maakt waarin hij zoekt naar de waarheid die hij nog kan vasthouden. Meer negatieve reacties kwamen van enkele mensen van een iets hogere leeftijd (niets nadeligs aan. Ik bereik als het goed is over een paar jaar vanzelf dezelfde leeftijd, en dan zullen er weer jonge mensen zijn die mij niet begrijpen en die ik niet begrijp). Iemand vroeg zich af of ik in plaats van zekere waarheden koos voor onzekere leugens, en iemand vroeg zelfs of iemand die zijn herkenning had uitgesproken ook bezig was van zijn geloof af te vallen. Een paar van hen zijn mensen die mijn twitterfeed en mijn blog al een tijd volgen, en mijn andere artikelen en filmrecensies hebben gelezen. Zij zouden moeten weten dat ik NIET bezig ben van mijn geloof af te vallen. Ja, ik noem mijzelf ‘nauwelijks nog gelovig’ - maar dan gaat het om mijn vertrouwen in intellectuele redenaties en de bewijsbaarheid van leerstellingen. Ik stel vragen bij het rationele construct van mijn geloof, en ik concludeer dat ik niet een kloppend verhaal kan construeren, dat alles omvat. Daar kan ik mijn zekerheid niet op baseren. Maar ik ben wel gegrepen door Jezus Christus, en mijn verbeelding en verlangen zijn geraakt door zijn belofte van opstanding en herstel. Daar houd ik mij aan vast. Ik geloof namelijk dat dit Verhaal van alle religieuze verhalen het meest waarde verleent aan mijn gewone, dagelijkse leven en de wereld en mensen om mij heen, en ook echte hoop geeft op verandering.
Dit is, zo je wilt, een houding die gelieerd is aan de postmoderne tijdgeest, waarin grote verhalen worden gewantrouwd en de verbinding tussen woorden en de realiteit wordt gerelativeerd. Ik ben waarschijnlijk, samen met mijn jonge (en jong van hart zijnde) medestanders, meer deel van het postmoderne klimaat. En zonder direct een label te willen opplakken kwamen de meer kritische reageerders over als wat ‘moderner’ in hun aanpak.

Mijn meer postmoderne houding, zo je wilt, uit zich ook in mijn relatie met het instituut kerk. Ik kreeg te horen dat ik te kritisch was, dat er ook veel goeds is in de evangelische kerk (zal ik niet ontkennen) en dat ik me te snel door negatieve voorbeelden liet ontmoedigen. ‘Als een dametje door rood licht rijdt, hou je toch ook niet op met autorijden?’, vroeg iemand. Dat was volgens mij niet de juiste metafoor. Het ging er juist om dat het biddende dametje een symptoom was van iets dat ik veel vaker had waargenomen in de evangelische geloofsbeleving - het was de druppel die de spreekwoordelijke emmer deed overlopen. En op deze manier werd het (vervoer)middel verward met het doel. Het gaat immers niet om het merk auto waar je in rijdt, of zelf of je rijdt of met het openbaar vervoer reist, of besluit te voet te gaan. Het gaat om de bestemming waar je wilt eindigen. De auto is slechts het vervoermiddel. En als ik bij een bepaald merk auto steeds weer hetzelfde mankement tegenkom, ga ik me ernstig afvragen of ik er wel in moet blijven rijden. Misschien merk ik dat ik als persoon niet geschikt ben voor het autorijden, omdat ik slecht zicht heb, of te schrikachtig ben, en kan ik beter met het openbaar vervoer gaan. Dat verandert niets aan het feit dat ik op reis ben, en wel naar dezelfde bestemming. Daar zijn mijn ogen op gericht.
Het mankement dat ik waarneem in de huidige ‘evangelische’ kerk is dat ik er niet het evangelie hoor. De preek van afgelopen zondag was bijvoorbeeld goed, maar de naam van Jezus werd geen enkele keer genoemd en er werd met geen woord gerept over zijn dood en opstanding. Er werd met geen woord gerept over Gods liefde voor ons, het nieuwe leven, de rechtvaardiging en het herstel. Het ging weer vooral over wat van ons verwacht wordt. (En ik had net de dag ervoor het artikel gelezen van internetmonk Michael Spencer over 'Christless preaching'). Misschien gebeurt dit in georganiseerde groepen wel automatisch, worden boodschappen erop aangepast om mensen bij de groep te houden en zich ervoor te laten inspannen. Dat zou voor mij een groot defect zijn in het ‘vervoermiddel’.
Iemand merkte op dat ik anders dan anderen niet persoonlijk aan een bepaald merk auto gehecht was. Inderdaad: ik heb na twee kerkscheuringen wel geleerd me niet meer met een kerk te identificeren. Ik ben gedesillusioneerd geraakt, en daar ben ik dankbaar voor. De kerk kan mij immers niet behouden. Alleen Jezus kan dat. Hij is het doel. De kerk is het (vervoer)middel, Jezus is de voleinding van het geloof.
Op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal geen tempel meer zijn, er zal geen kerk of instituut meer zijn, we zullen ons niet meer identificeren als ‘evangelisch’, ‘katholiek’, ‘luthers’ of ‘orthodox’ - we zullen elkaar zien als mensen die delen in de liefde van Christus. En ik wil dus nu op Aarde ook niet te veel hechten aan het ‘label’ evangelisch.

Tegelijk wil ik wel zo eerlijk zijn om toe te geven dat de oorzaak van mijn worsteling met de (evangelische) kerk misschien niet zo zeer bij de kerk ligt, maar bij mij. In een gesprek afgelopen weekeinde werd ik erop gewezen dat ik elke verwachting die anderen uitspreken direct internaliseer. Ik trek het me direct aan. En tegelijk verzet ik me daar tegen: ik wil elke claim, elke verwachting afwijzen. Ondertussen vind ik het heel erg moeilijk om gewoon mezelf te zijn, te weten wat ik zelf wil, zodat ik met overtuiging kan kiezen en verwachtingen die ik niet waar kan of wil maken gewoon kan afwijzen. Dat breekt mij niet alleen op in mijn relatie met de kerk, maar ook in mijn privérelaties.
Dus ja: misschien zou ik de preken moeten relativeren, misschien moet ik het me niet zo aantrekken, misschien hebben andere mensen de boodschappen over meer bijbellezen en bidden wel nodig, anders dan ik. Dat is allemaal heel goed mogelijk. Maar het punt is: ik kan mezelf niet veranderen. Ik ben een beschadigd mens. Ik kan de knop niet bij mij van binnen omzetten. Net zoals de oproepen om meer te bidden me alleen maar schuldig laten voelen, hebben de woorden dat ik het me niet aan moet trekken, dat ik mezelf niet zo voor de verplichting moet openstellen, hetzelfde effect. Ik zit in een spagaat, waaruit ik mezelf niet kan redden. Ik kan mezelf niet aan mijn haren uit het moeras omhoog trekken.
Wat ik nodig heb is genezing, wat ik nodig heb is genade, wat ik nodig heb is het goede nieuws: dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren te behouden, van wie ik de voornaamste ben. Ik weet dat ik vrij wordt als ik me helemaal overgeef aan de onvoorwaardelijke liefde van God, maar zelfs die overgave kan ik niet tot stand brengen uit eigen kracht. Ik ben afhankelijk van God voor mijn genezing. Tot die tijd is de evangelische kerk voor mij geen veilige plek, en daar kan ik zelf niets aan doen.
Ik ben als de door rovers in elkaar geslagen man die aan de kant van de weg ligt, en aan wie de vertegenwoordigers van de religieuze instanties van die tijd voorbij liepen. Ja, misschien was het zijn verantwoordelijkheid om zichzelf naar de tempel te begeven, om net als de priester en de leviet te voldoen aan de verplichtingen. Maar hij kon het niet, zelfs al wilde hij het. Hij was afhankelijk van de liefde van de Samaritaan (iemand buiten het religieuze kader), die hem verzorgde en onderdak gaf, zonder er iets voor terug te verwachten. Hij had een omgeving nodig waar hij niets hoefde doen, niets hoefde bijdragen, waar hij alleen maar hoefde te zijn. Alleen daar kon hij herstellen. Zou het niet geweldig zijn als er groepen volgelingen van Jezus waren die gewonde, van binnen bevroren mensen zoals ik een veilige plek konden bieden, een plek waar deze mensen gewoon zichzelf kunnen zijn, waar ze liefde ervaren en genade? Ik betwijfel zelf of dit mogelijk is in een strak georganiseerde evangelische gemeente, die niet kan draaien als mensen hun taken niet uitvoeren. Ik denk dat hiervoor relaties nodig zijn, mensen die samen leven, koffie drinken, een biertje drinken en hun hart voor elkaar openstellen. Mensen die het evangelie niet alleen geloven, maar het ook uitleven. Mensen die echt mens zijn. Zoals Frank Schaeffer. Het lezen van zijn verhaal gaf me wat meer toestemming om mezelf te zijn, om inderdaad ontevreden te zijn met het spelen van een rol, om wat meer geduld te hebben met God en met andere mensen.

zondag 23 oktober 2011

Amerika: de watervallen van Yellowstone

Yellowstone heeft niet alleen heetwaterbronnen, borrelende modderpoelen, geisers en kraters, maar ook watervallen, en zelfs een eigen Grand Canyon. Compleet met rode wanden omdat er zelfs in de wanden van het ravijn hete bronnen zijn met de daarbij behorende hitte minnende bacteriën.






zaterdag 22 oktober 2011

Terug naar de basis (7): Het verhaal van de liefde

De term die Jezus gebruikt voor het Verhaal van de Werkelijkheid is: het koninkrijk van God. Het koninkrijk van God is niet gelijk te stellen met een religieuze groep, een kerk of een natie. Het kan niet door mensen worden toegeëigend met hun gebruikelijke middelen, zoals machtsuitoefening of manipulatie. ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld’, zei Jezus zelf (Johannes 18:36). In het Koninkrijk van God regeert God.
Van deze God suggereren de Bijbelschrijvers dat hij in zijn wezen liefde is - drie personen die elkaar oneindige waarde toekennen - die zich uitstorten naar elkaar toe in een eeuwigdurende dans. Deze dynamische relatie is het begin van alle dingen. Van deze drie-enige God gebeurt wat hij zegt, zijn woord is wet. De Schepping vond plaats omdat hij sprak. “Hij sprak en het was er, hij gebood en het stond er” (Psalm 33:9). Sterker nog: het voortbestaan van de schepping is afhankelijk van het spreken van God, immers: “Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht.” (Hebreeën 1:3) Het universum bestaat alleen omdat God het voortdurend vertelt.
Let op: de schepping komt niet tot stand omdat God alles bedenkt, het is geen mentaal proces, dat zich alleen in Gods geest afspeelt. Hij spreekt. Hij brengt wat binnen in hem is naar buiten. Waar hij waarde aan hecht, waar God naar verlangt, wordt een concrete werkelijkheid. Wat hij betekenis geeft, bestaat. Gods schepping is daarmee een uiting van zijn liefde. Liefhebben kan namelijk worden gedefinieerd als: aan iets of iemand een onvervangbare waarde toekennen. Wie liefheeft, geeft iets buiten hem of haar betekenis. Je zou dus kunnen zeggen dat liefhebben een scheppende activiteit is. Omgekeerd: wie iets creëert, doet dat uit liefde. Elke kunstenaar kan dit volgens mij beamen. We maken iets - een schilderij, een beeld, en boek - omdat we er passie voor hebben, omdat het iets voor ons betekent, omdat we ervan houden. Elke verfstreep, elke letter, elke beitelslag is een daad van liefde. Net zo maakte God het universum uit gepassioneerde liefde.

De basis onder de Werkelijkheid -het begin ervan en het voortbestaan ervan - is dus Gods scheppende Liefde. Die is niet abstract of algemeen, maar actief en bijzonder: elke ster, elke kiezelsteen, elk atoom bestaat en blijft bestaan alleen omdat God ervan houdt. Zou hij zijn liefde terugtrekken, dan zouden ze ophouden te bestaan. Alles wat is, bestaat dus in een voortdurende relatie met de Schepper. Ook dat wordt geïmpliceerd door het spreken van God: als er iemand spreekt is er immers iets of iemand tot wie gesproken wordt. Als er een verhaal wordt vertelt, is er iemand aan wie het verhaal verteld wordt. Als er betekenis wordt gegeven, is er iets dat betekenis ontvangt. God communiceert voortdurend zijn liefde.
Maar de levenloze materie kan die liefde niet teruggeven, kan Gods spreken niet beantwoorden. Er is geen interactie mogelijk. En dat is wat de liefde verlangt: een ander die uit eigen vrije wil kan reageren op het initiatief van de geliefde. Een ander die schoonheid kan waarderen, die op avonturen wil gaan, die kan liefhebben. Een ander die in staat is om te dansen. Een man die een vrouw liefheeft wil immers niet alleen maar van een afstandje naar haar blijven kijken. Hij wil haar leren kennen, en door haar gekend worden. Wie liefheeft wil geliefd worden. Dat betekent dat de ander geen robot kan zijn, maar in staat moet zijn waarde toe te kennen aan de wereld buiten hem of haar. Hij moet zelf verhalen kunnen vertellen. Hij moet dieren en planten namen kunnen geven. Hij moet zelf dus ook een schepper kunnen zijn. In dat opzicht moet deze ander dus gelijk zijn aan de Schepper zelf. Zijn creatieve beelddrager.
Dat is hoe de bijbel spreekt over de mens. Die was bedoeld om te leven in een innige relatie met de drie-eenheid en met elkaar, om de schepping tot bloei te brengen en haar schoonheid te cultiveren, en om namen te geven aan wat nog onbenoemd was: de hele grote Werkelijkheid van God te ontdekken en in kaart te brengen. Dit alles in de zekerheid van de Waarde en Betekenis die de mens had ontvangen van zijn maker, in de rol die hem in het verhaal was gegeven door de Verteller. Niet als de hoofdpersoon, de held, maar als de geliefde, degene voor wie de held alles overheeft. God heeft het initiatief: “God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat hij hem roept.” (Romeinen 9:12). Vanaf het begin zouden wij God, anderen en onszelf liefhebben omdat God ons eerst had liefgehad.

Onze voorouders waren echter niet tevreden om als een planeet om de zon te blijven draaien. Ze wilden zelf het middelpunt zijn. “Instead of recognizing that they were supposed to derive life FROM the center,” schrijft Greg Boyd in Repenting of Religion, “they placed themselves IN the center. They tried to make creation -and God- revolve around them. They attempted to use things and people to derive their worth from, meet their needs and expectations, or improve their lives in some way. And they ‘knew good and evil’ in the process, for they invariably judged things as ‘good’ or ‘evil’ on the basis of how well they played the idolatrous role they assigned them.” Mensen wilden zelf de maatstaf zijn voor goed en kwaad, ze wilden zelf oordelen. Ze wilden in dat opzicht als God zijn.
En daarmee sneden ze zichzelf af van de liefde van God, van werkelijke vrije relaties met andere mensen, en het grote, ruime, betekenisvolle universum. Niet omdat God hen nu wilde straffen of hen voor altijd afwees, maar omdat ze zelf niet meer in staat waren Gods liefde te ontvangen. Hun wereld was namelijk zo klein geworden als zij zelf, daarin was geen ruimte voor iets anders. Opnieuw Boyd: “Without God as our center, we are not a source of life, but a vacuum that sucks life. The world and God revolve around us, and we become a virtual black hole.” Dit is de dood. En wie dood is, kan zichzelf niet meer tot leven brengen. Wie zichzelf naar het middelpunt heeft verplaatst, kan daar niet meer vandaan komen. Als je eenmaal door het zwarte gat wordt aangetrokken, blijf je er in vallen. Dit is het wat het betekent verloren te gaan.

Het Verhaal is echter niet afgelopen. God vertelt het nog steeds, ondanks de kleine, beperkende verhalen die mensen naast Hem over zichzelf en de wereld zijn gaan vertellen. Hoewel Gods schepselen de betekenis die Hij ze had gegeven niet wilden accepteren, bleef God haar onvermoeibaar aanbieden. De waarheid die God ooit heeft uitgesproken, verandert nooit. En uiteindelijk zal Gods verhaal dus opnieuw de realiteit bepalen. Gods wil zal geschieden, op Aarde, zoals in de hemel. Het Koninkrijk van God zal het hele heelal vervullen. Zijn woord zal overal wet zijn. Zijn onderdanen zullen zich schikken naar zijn oordeel over hen. De hemellichamen die hun eigen koers hadden getrokken, zullen hun baan om hun ware middelpunt weer innemen. God zal alles zijn en in allen. De harmonie zal worden hersteld, de dans van de drie-eenheid zal alle dingen opnieuw in zich opnemen. De dood -het gevolg van de zonde- zal er niet meer zijn.
Het thema van Gods verhaal is ook niet veranderd: Liefde. Gods natuur blijft altijd hetzelfde, gisteren en heden en tot in eeuwigheid. En zijn natuur is er een van uitdelen van zichzelf in plaats van nemen van anderen, van dienen in plaats van heersen, van opoffering in plaats van zelfverheffing. Dit is de dynamiek van de drie-eenheid: altijd gericht op de ander, nooit alleen op het eigen belang uit. Dit is de dynamiek van elke gezonde relatie, van de liefde. Dus brengt God zijn koninkrijk niet tot stand door zijn verhaal aan mensen op te dringen. Hij ontneemt ze nooit hun vrijheid, hij neemt hun scheppende vermogen niet van ze af. Hij overtreedt hun grenzen niet, hij maakt niemand slachtoffer. Hij dreigt ook niet en hij koopt niemand om. Hij gebruikt geen geweld om de ander aan zichzelf gelijk te maken. Hij vergeldt geen kwaad met kwaad, maar hij overwint het kwade door het goede (vgl. Romeinen 12:21).

Dat betekent niet dat God het kwade goedpraat, of de dood accepteert. Liefde kan niet blij zijn met de dood en met zinloosheid. God identificeert zich daarentegen tot het diepst mogelijke met ons en met ons kwaad. In plaats van zelf pijn en straf uit te delen, neemt Hij het juist op zich. Hij is in al zijn gevende, scheppende liefde aanwezig, midden in het lijden, in de zinloosheid, in de kleine verhalen van de mensen. En hij neemt de verantwoordelijkheid daarvoor van ons over. Hij neemt deze dingen op in zijn Verhaal, en dat is wat ze uiteindelijk transformeert. De Schepper handelt midden in deze omstandigheden, dat wil zeggen: van binnenuit. Zijn koninkrijk, Zijn verhaal, is verborgen in de wereld, als zaad in de aarde. Het is niet opvallend, van buitenaf zichtbaar. Het lijkt niet op kracht, maar op zwakheid, op overgave.
Maar zoals zaad leven heeft in zichzelf en uiteindelijk opkomt, gaat ook het koninkrijk van God onherroepelijk opbloeien, in welke duisternis het ook gezaaid is. Het schiet op, tussen het onkruid. Het gaat vrucht dragen, midden in de pijn en moeite. Midden in de levens van mensen. En die worden daardoor verlost. Ze krijgen een andere betekenis. Het kleine verhaal, waarin de mens zelf het middelpunt is, heeft niet meer het laatste woord, maar het Verhaal van God. Individuen die nooit liefde gekend hebben, gaan nieuwe relaties aan. De woestijn verandert als vanzelf in een bloeiende tuin. Alles blijkt mede te werken ten goede. Zelfs onze keuzes die zelfzuchtig waren, waarmee we kwaad in de zin hadden. De steken die we lieten vallen, worden door God meegenomen in het patroon van het tapijt. En dat blijkt daardoor nog mooier dan het al was. God is zelfs aanwezig in de dood - die daardoor zijn kracht heeft verloren. Uiteindelijk stroomt zelfs uit dat zwarte gat het leven onstuitbaar naar buiten. 
Op dit moment zijn nog alleen de eerste vruchten van deze vernieuwde schepping zichtbaar. Het gist heeft nog niet het hele deeg doortrokken. Op dit moment lijken de agressieve wereldmachten, de overheersers die hun verhaal aan anderen opleggen, de tirannen van geweld, verval en dood, nog de overhand te hebben. Maar hun macht wordt van binnenuit uitgehold, hun dreigementen zijn loze woorden geworden. Er komt een moment dat ze geen voet meer hebben om op te staan, dat zichtbaar wordt dat ze verslagen zijn. Er komt een moment dat het verhaal hen heeft opgeslokt, dat de dood is verslonden door het leven. De Liefde zal het laatste woord hebben.

Deze verschijning van het Koninkrijk midden in ons leven, nu nog gedeeltelijk, maar ooit volmaakt, is per definitie volledig en alleen Gods verantwoordelijkheid. Hij is de enige die zijn wil kan laten gebeuren. Alleen Hij kan wat gebroken is herstellen, alleen Hij kan wat dood is levend maken. Alleen hij kan wat niet is uit het niets tevoorschijn roepen. Alleen hij kan werkelijk verandering tot stand brengen, want alleen Hij is de schepper. Hij is degene die spreekt. Al het andere kan zijn wil slechts toelaten te werken, kan het leven alleen ontvangen, kan alleen luisteren. Zoals Paulus het zegt in Galaten 3:20: “Er is er maar een die handelt, en God handelt alleen.” Hij is degene die het Verhaal tot zijn conclusie brengt, Hij is het acterende karakter. Hij is de held. “Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid,” aldus Romeinen 9:23. “Niet van de wil of de inspanning van de mens.”
Dit wil zeggen dat het Koninkrijk van God realiteit zal worden, of wij er nu in geloven of niet. Het is een belofte van God, en onvoorwaardelijk. Er zijn geen voorwaarden of eisen aan verbonden. Het is niet belangrijk of we het juiste weten of het juiste voelen. Gods koninkrijk is niet eens afhankelijk van ons goede gedrag. Of we nu passief zijn, of actief proberen God tegen te werken, of dat we twijfelaars zijn, en maar moeilijk kunnen geloven dat er echt een Groot Verhaal schuilt achter de schijnbare zinloosheid van het leven: God laat zich nergens door tegenhouden.
Het is als in de tweede Matrix-film, The Matrix Reloaded (daar hebben we de rode draad door deze artikelen weer!). De machines die de mensheid in slavernij hebben gebracht staan op het punt het laatste bastion van de vrijheid te ontdekken en te veroveren. De mensen willen een laatste verdediging op poten zetten, een strijd die eigenlijk geen kans heeft om te slagen. Maar volgens generaal Lock moet daar alles voor wijken. De mens moet in elk geval alles doen wat hij kan. Hij botst met Morpheus. Die gelooft dat de oorlog tussen machines en mens op een andere manier beslist zal worden, namelijk door ‘The One’. Dat heeft het orakel geprofeteerd. En ‘The One’ is gevonden: het is Neo. Morpheus vertrouwt erop dat Neo het pleit zal beslechten. Lock bijt hem toe: “Not everyone believes what you believe.” Maar Morpheus antwoordt kalm: “My beliefs do not require them to.” Of er nu veel of weinig mensen geloven dat Neo inderdaad ‘The One’ is, heeft geen invloed op het uitkomen van de profetie. De kans dat hij overwint wordt niet groter als hij meer volgers heeft. En net zoals de overwinning van Neo zou gelden voor de hele mensheid, ook voor generaal Lock, ook voor degenen die niet geloofden dat hij The One was, zo zal het Koninkrijk ook waar worden voor alle mensen, ongeacht of ze het juiste geloofden of het juiste voelden. God heeft de hele wereld lief. Niemand uitgezonderd.

De enige manier waarop je buiten het Grote Verhaal van God kunt blijven, de enige manier om het koninkrijk geen realiteit te zien worden in je leven, is door je er bewust voor af te sluiten. Je moet je ogen ervoor dichtdoen, je vingers in je oren steken en heel hard ‘La, la, la’ roepen. Je zult de Liefde van God alleen niet krijgen, als je weigert haar in ontvangst te nemen. “Israel, dat ernaar streefde door de wet rechtvaardig te worden, heeft dat niet bereikt”, zegt Paulus. “Wat is daarvan de oorzaak? Ze handelden alsof het van hun daden afhing, en niet van geloof (of: vertrouwen JKH).” (Romeinen 9:31,32). Zolang je jezelf blijft vastklampen aan je eigen verhaal, zolang je krampachtig het centrum van de wereld wilt blijven, kan God niet midden in jouw verhaal zijn scheppende woorden spreken. Zolang je zelf de held wilt zijn, zul je je niet door de Held willen laten redden. Robert Farrar Capon zegt het zo in Kingdom, Grace, Judgment: “Unless we are willing to see our death as the one thing necessary to our salvation - unless we can ... die to the grimcrack accounts by which we have justified our lives - we will never be able to enjoy the resurrection, even though it is handed to us on a silver platter.
Wie The Last Battle heeft gelezen, het zevende deel van de Narnia-serie van C.S. Lewis, herinnert zich vast de dwergen nog wel. Die zaten op het gras in het land van Aslan, omgeven door de prachtigste natuur, en onder een heldere hemel. Maar zij bleven stug volhouden dat ze zich in een stal bevonden, tussen stinkende hooibalen, in het donker. Als de Grote Leeuw ze aanraakte, schreven ze het toe aan de wind. Toen anderen hen de heerlijkste gerechten brachten, aten ze het alsof het oude koolbladeren waren. Ze wilden zich namelijk niet laten helpen. Ze wilden zichzelf redden, in plaats van te geloven. Ze weigerden van anderen afhankelijk te zijn. “The Dwarfs are for the Dwarfs!” En zo liepen ze de heerlijkheid van het land van Aslan mis. Om deel te worden van Gods koninkrijk moet je moet bereid zijn van je voetstuk af te komen, de spreekstoel te verlaten, je eigen oordeel te laten varen. Je moet bereid zijn je eigen verhaal op te geven, dat wil zeggen: je moet durven sterven. Alleen zo zul je eeuwig leven.

vrijdag 21 oktober 2011

Terug naar de basis (6): twee vertellers

Het vertellen van verhalen over de werkelijkheid is een eigenschap die hoort bij de mens - van verhalen over de zin van ons leven van elke dag tot de grootste verhalen over tijd en ruimte, we doen niet anders dan aan voorwerpen en personen buiten ons betekenis toekennen: zijn ze belangrijk of onbelangrijk, goed of kwaad? En de betekenis die we aan voorwerpen en personen toekennen, bepaalt of we van die dingen of mensen houden, of ze haten. We kunnen om te functioneren niet zonder levensbeschouwing. We zijn ongeneeslijk religieus.
Volgens professor Dick Swaab (Wij zijn ons Brein) biedt het vertellen van zinsgevingsverhalen groepen mensen een voordeel in de strijd om het voortbestaan. ‘Het evolutionaire voordeel van religie voor de mens is duidelijk’, schrijft hij. ‘In de eerste plaats houdt religie de groep bijeen ... Een van de universele mechanismen om de groep bijeen te houden is de boodschap dat het een zonde is iemand die iets anders gelooft dan jij te huwen ... met bijbehorende straffen en waarschuwingen. Het geloof legt -om de groep bijeen te houden- aan het individu vele sociale regels op in de naam van God, soms met niet mis te verstane dreigementen voor het geval je je er niet aan houdt. Het geloof wil dat je herkenbaar bent als behorend tot de groep. Dit kan door uiterlijke tekens of lichamelijke kenmerken, en door kennis van de heilige geschriften, gebeden en rituelen. Je moet kunnen zien en horen wie er tot de groep behoort om van je groepsgenoten bescherming te kunnen krijgen. De sociale contacten binnen de groep brengen ook tegenwoordig nog grote voordelen met zich mee.” Swaab suggereert nog een paar andere evolutionaire voordelen van religie: reinheidsvoorschriften bieden een gezondheidsvoordeel, een religieuze overtuiging geeft je troost en hulp in moeilijke tijden, het hebben van een godsdienst geeft het gevoel van optimisme en verder zou het geloof een deel van de angst voor de dood wegnemen. Ten slotte: “Het is altijd van groot belang geweest dat je uit naam van je eigen god mensen uit andere groepen mocht doden. Het evolutionaire voordeel van de combinatie van agressie, een eigen door de religie herkenbare groep en discriminatie van anderen is duidelijk.”
Het mag duidelijk zijn dat Swaab enigszins bevooroordeeld is ten aanzien van mensen die in God geloven. Hij is zelf overtuigd atheïst. Maar enthousiaste atheïsten doen hetzelfde als waar Swaab godsdiensten van beschuldigd - ook zij beschermen op bijkans religieuze wijze de eigen groep. Ik citeer zijn woorden hier echter niet om ze te bestrijden, maar om er mee in te stemmen. De patronen die Swaab beschrijft zijn erg herkenbaar, ook in christelijke gemeenschappen. Zo zijn kerken vaak niet divers in samenstelling, maar bestaan ze uit mensen van gelijke huidskleur of klasse. Ook zijn kerkdiensten vaak weinig toegankelijk voor buitenstaanders, wordt er een eigen jargon gebruikt dat alleen door christenen wordt begrepen en worden mensen die de normale gang van zaken verstoren gewantrouwd. Dan is er nog de afwijzing van andersdenkenden of mensen met een andere geaardheid - en in de kerk waar ik opgroeide een negatieve houding ten opzichte van vrouwen. Dat de kerk zich in het verleden heeft schuldig gemaakt aan het doden van mensen buiten de groep in naam van God zal voor iedereen duidelijk zijn, maar net als Swaab denk ik niet dat er nu veel veranderd is. Extremen zoals de ‘Westboro baptist church‘ (die met ‘God hates fags’-borden bij publieke gelegenheden staat) geven ons daarom een ongemakkelijk gevoel omdat ze een uitvergroting zijn van een tendens die dieper aanwezig is in christelijke kringen - of dichterbij: een tendens die ik herken bij mezelf.
Het christendom is in belangrijke mate een voorbeeld geworden van religie volgens de definitie van Swaab: een gedeeld verhaal waarmee de eigen groep zich kan verheffen boven andere groepen en zo overlevingsvoordeel verkrijgt. Ik maakte daar ook deel van uit, want net als ieder mens ben ik religieus. En ik zal hier ook maar direct stellen dat ik het met Swaab eens ben dat religie in deze vorm schadelijk is en achtergelaten dient te worden (met de kanttekening dat dit ook geldt voor atheïsme als identiteitsbepalende overtuiging van een groep). Ik besef daarbij ook dat ik niet anders kan dan opnieuw in deze valkuil vallen - ook als ik zoek naar wat dan wel het Grote Verhaal is. Ik ben namelijk geneigd verhalen te vertellen over de werkelijkheid, waarmee ik en mijn eigen belangen gediend worden.

Bij het vertellen van het een verhaal, staat namelijk vanzelf de verteller centraal. Hij geeft door te benoemen en te vertellen vorm aan zijn wereld. Hij is daarmee ‘als God’, want hij is de schepper. Daarmee is hij tegelijk het ijkpunt waaraan elk onderdeel van zijn schepping wordt gerelateerd. Ik ben het vaste punt waar alles in mijn universum om draait. Ik ben de hoofdpersoon. Elke betekenis die ik zelf aan de realiteit verleen is dus gekoppeld aan mijn eigen waardensysteem. Elke waarde die ik aan anderen toeken, hangt af van de relatie die ik met ze heb. Ik oordeel over alles. Zo word ik zelf de maatstaf voor goed en kwaad. Vraag maar eens bij een vechtpartij verschillende mensen naar hun versie van het verhaal - ze zullen allemaal iets anders vertellen. Het was altijd de ander die begon. Zelf krijgen ze van zichzelf het voordeel van de twijfel. ‘Zij zijn groot, en ik ben klein, en dat is niet eerlijk ...’
In groepen werkt het precies hetzelfde: in het verhaal dat de groep vertelt, draait alles om de groep. Al het andere en ieder ander wordt daaraan gerelateerd: zijn ze voor ons of tegen ons? Zijn ze het met ons eens, of werken ze ons tegen? Wij weten namelijk zeker dat wij gelijk hebben, en als de ander zich niet vrijwillig wil aanpassen, moet hij eraan geloven. Opnieuw wordt goed en kwaad afgewogen aan de belangen van de groep - de groep oordeelt.
En of het nu het individu betreft, of de groep, als wij onszelf centraal stellen door te oordelen, heeft dat altijd negatieve gevolgen. De ander moet namelijk in ons oordeel passen om geaccepteerd te worden. Ons verhaal moet de overhand krijgen over het zijne.  Grenzen worden overtreden, respect wordt afgenomen, keuzevrijheid wordt beperkt. Een naar eigen mening objectieve atheist als Swaab ontsnapt hier niet aan: lees zijn opmerkingen over gelovige wetenschappers als Cees Dekker maar eens. Oordelen leidt dus tot onvrijheid, en uiteindelijk tot de dood. Vaak letterlijk, nog vaker figuurlijk. Niet alleen voor degene die een oordeel opgedrukt krijgt, maar ook voor degene die oordeelt. Hij wordt namelijk zelf ook slachtoffer van zijn verhaal, altijd oordelend, altijd afwegend, niet vrij om te veranderen, te genieten, om lief te hebben, oftewel: te leven. Oordelen snijdt je af van de wereld buiten je, en maakt gelijkwaardige relaties met andere mensen onmogelijk. Oordelen is gif voor de liefde. Uiteindelijk blijf je dus alleen over in een universum niet groter dan jezelf. Zo komt door de zonde de dood in de wereld binnen, ‘en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12).

Wanneer al het spreken over boven van beneden komt, zoals sommige moderne theologen zeggen, als er geen ander verhaal is dan dat wij vertellen, ziet het er somber uit voor de mensheid. Dan is oordeel, en daarmee onvrijheid en de dood, ons lot.
Alleen als we de betekenis van anderen niet langer van onszelf laten afhangen, zijn we vrij om lief te hebben, om te leven. We moeten het Verhaal van de werkelijkheid dus niet zelf vertellen, het moet ons worden verteld. Niet door een mens of een religieuze groep, maar door de Verteller van het verhaal zelf. Hij moet ons uitnodigen in zijn Verhaal. En willen wij onze eigen verhalen daarvoor opgeven, dan moet het duidelijk zijn dat geen mens dit Verhaal had kunnen vertellen. Anders raken we weer gevangen. Het Ware Verhaal moet anders zijn dan de kleine verhalen waarin wij leven, of de verhalen van de levensbeschouwingen van deze wereld. Het moet niet om mij draaien, of om de groep. Het moet ons juist uit dat beperkte cirkeltje breken en de wereld buiten ons laten liefhebben, in plaats van te oordelen. Een mooi verhaal laat ons even deel zijn van een wereld van schoonheid, intimiteit en betekenisvolle daden, die realiteit is onafhankelijk van ons. Het Ware Verhaal moet het mooiste verhaal zijn dat ooit verteld kan worden en ons tegelijkertijd voor altijd deel maken van die wereld.

Ik geloof dat het Verhaal dat Jezus vertelt over de werkelijkheid aan deze criteria voldoet. Zoals J.R.R. Tolkien zei: “Er is nooit een verhaal verteld waarvan de mensen liever zouden willen dat het waar was, en geen dat zoveel sceptische mensen om zijn eigen verdiensten als waar hebben aanvaard.” (Over Sprookjesverhalen). Jezus gaf geen theologisch onderwijs op de hogescholen van zijn tijd. Hij schreef geen filosofisch boek dat door geleerden bestudeerd kon worden. Er zijn van hem geen dogma’s opgetekend. Hij speelde ook niet in op de emoties van zijn toehoorders, gaf ze geen goed gevoel. Hij ontmoedigde juist een al te groot enthousiasme, en ontvluchtte de menigte. Zijn boodschap is er niet een die in de eerste plaats met het verstand moet worden begrepen, maar een die moet worden omarmd door de verbeelding. Het is niet iets dat je moet kunnen navertellen, maar iets waar je naar moet gaan verlangen. Wie vertrouwde op zijn intellect om God te kennen, begreep niet wat Jezus bedoelde. De Farizeeen konden hem niet volgen. Hij liet zich niet in hun theologische kaders vatten. Jezus’ boodschap is verder niet alleen iets dat ‘goed voelt’. Het gaat er niet om dat je ervan gaat huilen, gaat lachen of op de grond valt. Het moet je hart raken en leiden tot een veranderd leven. Daarom dat Jezus weigerde wonderen te doen voor iemand als Herodes, zelfs als hij er zijn vrijheid mee kon winnen. Sensatiebeluste mensen trokken bij hem aan het kortste eind. Wie op welvaart en geluk rekende, kreeg de belofte van lijden en een inspannende weg.
Kortom, Jezus wilde niet dat mensen anderen gingen overtuigen van dogma's en ook niet dat ze mensen emotioneel zouden manipuleren. Hij wilde dat mensen anderen zouden gaan liefhebben. Daarom vertelde Jezus zijn verhaal in gelijkenissen, in voorbeelden, Maar hij vertelde zijn verhaal ook door zijn daden, zijn zwijgen, zijn genezingen. Zijn hele leven was een gelijkenis, elk van zijn handelingen een expressie van het Verhaal. ‘Jezus bracht geen theologie, bedreven door de deskundigen, voor de deskundigen,’ schrijft Alison Morgan in The Wild Gospel. ‘Wat Jezus ons brengt in de gelijkenissen is dichtkunst. En de taak van een dichter is een nieuwe wereld te bouwen, een wereld die de innerlijke realiteit van onze levens verduidelijkt - en ons uit te nodigen die wereld binnen te gaan.’ Jezus doet hetzelfde als een goede sprookjesverteller: zijn woorden en zijn daden creeeren een andere wereld, die de luisteraar met zijn verbeelding kan binnengaan.
Maar het luisteren naar een verhaal, in plaats van zelf een verhaal te vertellen, vergt een nederige houding. Een houding van ontvangen in plaats van nemen. Een houding van afhankelijkheid van de ander, in plaats van trotse zelfgenoegzaamheid. Wie luistert naar een verhaal, staat zelf niet meer centraal. Jezus sprak in gelijkenissen, zodat het goede nieuws het hart zou binnenkomen van de mensen die zich ervoor wilden openstellen. Bij deze mensen veranderen hun verlangens. Hun verhaal draait niet meer om hen, maar om de Verteller. Ze gaan aan mensen en voorwerpen buiten hen de betekenis toekennen die ze hebben in het Grote Verhaal. Ze gaan liefhebben, God boven alles en hun naaste als henzelf. Zo draagt het goede nieuws vrucht, dertigvoudig, vijftigvoudig, honderdvoudig. En zo worden de gelijkenissen van Jezus werkelijkheid, zo verschijnt in deze wereld het Koninkrijk van God.

woensdag 19 oktober 2011

Amerika: postapocalyptisch Yellowstone

Hoe ziet de wereld eruit na de apocalyps? Als het zwavel heeft geregend, als de aarde is gescheurd, als bergen in zee zijn gestort, en rivieren zijn opgedroogd? Een beetje zoals Yellowstone, is mijn idee. Vooral onder een loodgrijze hemel maakt het park een grimmige indruk. Dit is een plek waar het leven moet strijden om voort te bestaan, en waar een stap naast het pad voor bezoekers al dodelijk kan aflopen. Hoog oprijzende wolken stoom herinneren je eraan dat je eigenlijk staat op een enorme vulkaan. Wie weet: misschien worden de profetieen uit het boek Openbaringen (dat ik altijd las in de kerk tijdens saaie diensten) wel vervuld doordat Yellowstone uitbarst ...




 Als toegift een wat meer rustgevende foto uit hetzelfde park:

dinsdag 18 oktober 2011

Boekbespreking: Patience with God (2): de Weg van de kerkvaders

Ik had geen spijt van mijn aanschaf van Disappointed with God, al had ik gehoopt dat de auteur, Frank Schaeffer, iets dieper op de theorie achter zijn ideeen was ingegaan. Hij is duidelijk een minder systematisch denker, en minder georganiseerd schrijver dan zijn vader. Hij probeert meer met citaten en herinneringen een sfeer op te roepen dan dat hij een overtuigend betoog houdt. Maar hij schrijft naar mijn mening wel beter dan de andere Schaeffer. Het is duidelijk dat hij ervaring heeft als romanschrijver. De autobiografische passages zijn sterk beeldend, en komen realistisch over.
In het eerste deel van het boek richt Schaeffer zijn blik op de de nieuwe atheïsten. Dawkins, Hitchens en Dennet worden geciteerd - en op een humoristisch kritische manier laat de schrijver zien waar deze nogal luidruchtige wetenschappers en filosofen zelf doen wat ze bekritiseren bij gelovigen, waar ze niet zien hoe ze de waarde van mensen totaal vernietigen en hoe ze stellig zijn waar hun uitspraken niet te onderbouwen zijn. Maar Schaeffer is minstens net zo scherp tegen de evangelische fundamentalisten. Megavoorganger Rick Warren krijgt er van langs en met hem de ‘celebrity’-cultuur uit de kerk, en de Laatste Bazuin-serie: boeken over de eindtijd, die duidelijk een afkeer van andersdenkenden en andersgelovigen illustreren. Bij beide groepen merkt Schaeffer op dat ze gebaseerd zijn op een volledige overtuiging van het eigen gelijk. Maar dat is een valse zekerheid.

In het tweede deel van het boek zoekt Schaeffer naar een weg die beiden overstijgt. Hij wijst erop dat er in de geschriften van de oude kerkvaders (die in de Oosters Orthodoxe kerk nog steeds worden bestudeerd) een andere vorm van christelijk geloof te vinden is dan de ‘wie het niet met ons eens is gaat naar de hel’-variant. Het is een theologie die in de westerse kerk, vooral van de protestantse en evangelische tak bijkans vergeten lijkt. Deze kerkvaders betoogden dat mensen God niet in beschrijvingen kunnen vangen. Dat wil zeggen: we kunnen niet van God uitspreken wat of hoe hij IS. Gods wezen is daarvoor nu eenmaal te groot. Wat we wel van God kunnen zeggen is wat en hoe hij NIET is. De term daarvoor is ‘apophatic theology’.
Het moge duidelijk zijn dat deze theologie het niet mogelijk maakt absolute zekerheid te claimen, maar meer een zoeken inhoudt naar de grenzen van de menselijke kennis. Deze theologie maakt het ook mogelijk de paradoxen te omarmen die ons bestaan als mensen kenmerken. “I think that atheism and fundamentalist religion as we know them will last barely a geological eye-blink”, schrijft Schaeffer. “Just a few hundred or a few thousand years more. Then we will begin to understand that we are spiritual beings AND animals; that the universe is impersonal AND love preceded it; that we believe AND we doubt; that a particle may be in one place AND in another place at the same time; and that love is a chemical reaction AND a revelation. Above all, I hope that we will someday understand that apophatic paradox is the blessed, creative and freeing nature of reality, not a ‘problem’.”
De paradox - een (schijnbaar) onmogelijke tegenstelling - is altijd al een kenmerk geweest van de christelijke leer. Zoals de Engelse auteur Michael Green ooit zei: ‘Paradox is an essential form of truth’. Ga maar na: God die zowel een eenheid is als een gemeenschap. Jezus die zowel God is als mens. De mens is niet alleen zowel geest als lichaam, maar ook zowel een heilige is als een zondaar. Het Koninkrijk van God is er, maar nog niet. In de kerkgeschiedenis zijn mensen die een van deze uitersten claimden en de andere kant van de paradox verwierpen, voor ketters uitgemaakt. Dat wil zeggen: de kerk stelt het ‘accepteren dat je iets niet kunt begrijpen’ boven een keuze voor ‘absolute zekerheid’. Dit biedt de ruimte om ook op andere gebieden (zoals die waarover Schaeffer schrijft) zowel het een als het ander te aanvaarden en niet te hoeven kiezen voor een enkel gezichtspunt. Onzekerheid hoort er in het christelijke geloof bij - al heet het dan officieel mysterie.

Volgens de kerkvaders die Schaeffer aanhaalt, is het christelijke leven dus niet een vaste positie van waaruit stellige uitspraken gedaan kunnen worden. Het is een reis, niet gebaseerd op een juiste kennis van de waarheid of het claimen van zekerheid, maar op liefde. Liefde is het dienen van de God die niet beschreven kan worden, omdat hij anders is dan wij. Want wat is liefde anders dan het toekennen van waarde en betekenis aan iets of iemand buiten jezelf? Wat is liefde anders dan je opofferen voor de ander, in plaats van hem of haar af te wijzen voor zijn of haar anders-zijn? Liefde is het omarmen van de paradox, het bijeenbrengen van tegenpolen. Liefde is bovendien niet iets theoretisch. Het is geen lijst met regels die je uit het hoofd kunt leren, of een waarheid waar je over kunt discussieren. Het is ook niet een fijn gevoel of een spirituele ervaring. Liefde is heel praktisch. Liefde wordt uitgeleefd in de rituelen van het dagelijkse bestaan. In het masseren van de voetjes van je vijf maanden oude kleindochter, in het uitzwaaien van je zoon als hij naar zijn werk gaat, in een blik naar de hemel als je aan je werk begint.
Schaeffer beschrijft het zo: “As the congregants in African American churches clap, sing or solemnly process or as new Rangers put on their hard-won tan berets for the first time at their graduation ceremony, or as mothers push a stroller through the park and wave to other mothers, we ARE liturgy. We ARE ‘faith and love drawing near’. We ARE all vowing to ‘fight on ... though I be the lone survivor’, along with those Rangers. We have love, as Maximos says, and love is God’s gift. We see this not with our eyes, but with inner eyes. It is revealed to us, not in a book, but through our experience.”
Het Grote Verhaal speelt zich af in ons dagelijkse leven, sterker nog: het Grote Verhaal IS ons dagelijkse leven. Het optrekken met andere mensen, het genieten van schoonheid, betrokkenheid bij de maatschappij: dat is geloven - geen mentale activiteit of een emotionele toestand. Schaeffer legt die verbinding in een aantal verhalen die hij vertelt over zijn jeugd, over het schoolhoofd dat een voorbeeld geeft van genade en acceptatie, en de metselaar in het kleine Zwitserse dorp die eenvoudig goed zijn werk deed, bij iedereen, en daarmee vanzelf Frank inspireerde hetzelfde te doen, zonder enige vorm van dwang.
Tegelijk is er de liturgie van de kerk. Die is niet gescheiden van het normale leven, alsof het twee verschillende werelden betreft (dat is wel hoe ik vaak de gemiddelde evangelische kerkdienst ervaar - vooral omdat het eenrichtingsverkeer is, denk ik). In de liturgie beleven gelovigen samen het Grote Verhaal - in de vorm van symbolen en rituelen. Net als bij het leven van alle dag gaat het niet om theorie of gevoel, maar om het uitleven van het Verhaal. Door het in de vorm van de liturgie samen mee te maken, wordt het Verhaal meer realiteit voor de gemeenteleden, en herkennen ze het eerder in hun leven in de wereld door de weeks. De liturgie, geestelijke vorming, gebed, liefdadigheid, het is allemaal deel van de weg die leidt naar het uiteindelijke doel van de Schepper, dat we zouden delen in zijn natuur, die niets anders is dan liefde. Niet voor niets werden de eerste christenen ‘volgers van de Weg’ genoemd.

Op sommige punten houd ik iets meer vast aan het traditionele christendom dan Frank Schaeffer. Hij gaat uit van de gedachte dat de mensheid zal evolueren naar een meer spiritueel hoogstaande vorm, die geen valse zekerheid meer zal claimen. Zo optimistisch ben ik dan weer niet - de mens zal volgens mij zonder ingrijpen van buitenaf niet van zijn religieuze neigingen afraken. Ik verwacht het daarom niet van de progressie van de mens, maar van God. Het is zijn Verhaal, niet het onze. Ik zeg nog altijd van harte ‘amen’ op de weergave van dat Verhaal in de Apostolische geloofsbelijdenis. Ik geloof dat alleen de opstanding van Jezus (niet figuurlijk, maar concreet in ruimte en tijd) werkelijke hoop geeft op verandering in mij persoonlijk en in de wereld. Als Jezus niet is opgestaan, hebben we niets om op te vertrouwen.
Desondanks zie ik overeenkomsten tussen mijn huidige beleving van het christelijke geloof en die van Schaeffer. Ik ben vooral gefascineerd door de verbinding die hij legt tussen zijn ‘hoopvolle onzekerheid’ en de uitspraken van sommige kerkvaders. Ikzelf ben me namelijk ook voorzichtig aan het oriënteren op de theologie van de Oosters Orthodoxe kerken. Het blijkt uit wat ik erover op internet lees, dat mijn gedachten over het leven als christen -zoals ik die onder andere verwoord op mijn blog- niet zo origineel zijn als ik wel eens denk: ik vind ze namelijk terug in wat ik lees over de Orthodoxe theologie. Deze tak van de kerk was alleen een paar duizend jaar eerder met het benadrukken van de drie-eenheid, de liefde van God, en redding als genezing en herstel in plaats van een juridische transactie. Gelukkig maar, want ik zou mezelf flink moeten wantrouwen als ik meende als eerste in de geschiedenis van de christenheid de waarheid te hebben gevonden.
Op de blog van Rachel Held Evans beantwoordde schrijfster Frederica Matthewes-Green onlangs meerdere vragen van lezers over de Orthodoxe kerk. Ze werd onder andere gevraagd om te beschrijven hoe mensen volgens de Orthodoxe kerk worden ‘gered’. Lees het onderstaande gedeelte dat ze gaf als antwoord op die vraag. Je zult zien dat deze visie heel anders is dan in westerse protestante of evangelische kerken wordt geleerd. Vooral de nadruk op het feit dat God liefde is en nooit die liefde voor de mensen heeft opgegeven, vind ik erg belangrijk. God vergaf ons al bij voorbaat uit zijn eigen natuur. Hij had daar geen genoegdoening voor nodig. Jezus’ dood en opstanding waren dus geen juridische transactie, maar Gods manier om de dood in ons en de wereld van binnenuit te verslaan en er leven uit voort te brengen. Zoals Jezus de dood overwon, zal uiteindelijk het Koninkrijk van God realiteit worden in het heelal, en zo zullen ook de dood en de gevolgen daarvan in ons niet het laatste woord hebben, maar zal er leven uit de dood voortkomen. We zullen veranderd worden, zodat we op God gaan lijken. Dat is ook wat ik van harte geloof.
“Instead of viewing salvation primarily as a matter of Christ paying his Father the debt for our sins (a view which doesn’t appear before the 11th century), Orthodox Christians hold the first-century view that sees the Father and Son united in a rescue operation, very much foreshadowed by the Exodus at the Red Sea. This time the enemy is not Pharaoh, but Death itself; “The reason the Son of God appeared was to destroy the works of the devil” (Hebrews), and free us from condemnation to eternal death. In the East, there never was a concern that the Father could not forgive us until the debt was paid. Instead, he forgives us freely, without payment, like the father in the parable of the Prodigal Son.
In this ancient view of salvation, Christ became human in order to go into the realm of death, where we were held captive. Once there he revealed his powers and broke down the gates of Hell.  The result is that death is now only a transition into eternal life.
Heaven and Hell (or Paradise and Hades) are not places; they are both experiences of the presence of God. In this life, God is veiled by the material world he created; in the next life, the veil is taken away and there is no separation. We will participate in God’s life, his “energies” in theological language, as distinct from his “essence” which is something beyond human capacity to know. His life or “energies” fill us, like the warmth and light of fire, the “energies” in turn of fire, which penetrate through a piece of iron in a furnace and make it hot and glowing. “Our God is a consuming fire,” and those who loved him in this life will find that fire to be warmth and light. Those who “loved darkness rather than light,” on the other hand, will find the inescapable light to be burning and misery.
These energies are God’s love. He really is love. Love is not an emotion but a living force, the life that upholds the universe. God does not have anger and does not punish, though it is right for us to recall in humility that that is what we deserve.  But those who hate and reject him will feel his love as pain. St. Isaac the Syrian (7th century) said that those who are scourged in hell are whipped with the cords of love. 
The experience of God, by which we assimilate his presence, begins in this life and continues into eternity. As St. Peter says, we are “partakers of the divine nature.” This is called theosis. “Theos” means God, and “-osis” means a process, so it is a process of being “God-ized.” The iron-in-furnace analogy fits well here. When Orthodox think of salvation, union with God is what they mean; and that Christ suffered and died in order to go into the realm of death to set us free, and enable us to choose and embrace it.


Over deze boodschap word ik enthousiast, terwijl ik vooral moe wordt van wat ik gewoonlijk op zondag hoor in de evangelische kerk. Daarom hoop ik binnen afzienbare tijd een keer een Orthodoxe kerkdienst te kunnen bezoeken. Zoals ik het nu zie zijn de Orthodoxe christenen als een ‘oudere broer’ die al een tijd langer op weg is in de richting die ik nu op wil gaan. Ik denk dat ik nog veel van hun ervaringen en wijsheid kan leren. Ik sluit zelfs niet uit dat ik me een keer zal aansluiten bij een Orthodoxe kerk. We zullen zien. Het leven als gelovige blijft ten slotte een reis.

P.S. De serie op mijn blog ‘Terug naar de basis’ beschrijft wat uitgebreider mijn zoektocht naar de kern van wat het inhoudt te geloven. In deel 5 staan voor de geinteresserden nog enkele citaten van Frank Schaeffer.

P.P.S. Nu we het toch over orthodoxie hebben: lees Orthodoxie van G.K. Chesterton voor een frisse, levenslustige manier van geloven.