Het vertellen van verhalen over de werkelijkheid is een eigenschap die hoort bij de mens - van verhalen over de zin van ons leven van elke dag tot de grootste verhalen over tijd en ruimte, we doen niet anders dan aan voorwerpen en personen buiten ons betekenis toekennen: zijn ze belangrijk of onbelangrijk, goed of kwaad? En de betekenis die we aan voorwerpen en personen toekennen, bepaalt of we van die dingen of mensen houden, of ze haten. We kunnen om te functioneren niet zonder levensbeschouwing. We zijn ongeneeslijk religieus.
Volgens professor Dick Swaab (Wij zijn ons Brein) biedt het vertellen van zinsgevingsverhalen groepen mensen een voordeel in de strijd om het voortbestaan. ‘Het evolutionaire voordeel van religie voor de mens is duidelijk’, schrijft hij. ‘In de eerste plaats houdt religie de groep bijeen ... Een van de universele mechanismen om de groep bijeen te houden is de boodschap dat het een zonde is iemand die iets anders gelooft dan jij te huwen ... met bijbehorende straffen en waarschuwingen. Het geloof legt -om de groep bijeen te houden- aan het individu vele sociale regels op in de naam van God, soms met niet mis te verstane dreigementen voor het geval je je er niet aan houdt. Het geloof wil dat je herkenbaar bent als behorend tot de groep. Dit kan door uiterlijke tekens of lichamelijke kenmerken, en door kennis van de heilige geschriften, gebeden en rituelen. Je moet kunnen zien en horen wie er tot de groep behoort om van je groepsgenoten bescherming te kunnen krijgen. De sociale contacten binnen de groep brengen ook tegenwoordig nog grote voordelen met zich mee.” Swaab suggereert nog een paar andere evolutionaire voordelen van religie: reinheidsvoorschriften bieden een gezondheidsvoordeel, een religieuze overtuiging geeft je troost en hulp in moeilijke tijden, het hebben van een godsdienst geeft het gevoel van optimisme en verder zou het geloof een deel van de angst voor de dood wegnemen. Ten slotte: “Het is altijd van groot belang geweest dat je uit naam van je eigen god mensen uit andere groepen mocht doden. Het evolutionaire voordeel van de combinatie van agressie, een eigen door de religie herkenbare groep en discriminatie van anderen is duidelijk.”
Het mag duidelijk zijn dat Swaab enigszins bevooroordeeld is ten aanzien van mensen die in God geloven. Hij is zelf overtuigd atheïst. Maar enthousiaste atheïsten doen hetzelfde als waar Swaab godsdiensten van beschuldigd - ook zij beschermen op bijkans religieuze wijze de eigen groep. Ik citeer zijn woorden hier echter niet om ze te bestrijden, maar om er mee in te stemmen. De patronen die Swaab beschrijft zijn erg herkenbaar, ook in christelijke gemeenschappen. Zo zijn kerken vaak niet divers in samenstelling, maar bestaan ze uit mensen van gelijke huidskleur of klasse. Ook zijn kerkdiensten vaak weinig toegankelijk voor buitenstaanders, wordt er een eigen jargon gebruikt dat alleen door christenen wordt begrepen en worden mensen die de normale gang van zaken verstoren gewantrouwd. Dan is er nog de afwijzing van andersdenkenden of mensen met een andere geaardheid - en in de kerk waar ik opgroeide een negatieve houding ten opzichte van vrouwen. Dat de kerk zich in het verleden heeft schuldig gemaakt aan het doden van mensen buiten de groep in naam van God zal voor iedereen duidelijk zijn, maar net als Swaab denk ik niet dat er nu veel veranderd is. Extremen zoals de ‘Westboro baptist church‘ (die met ‘God hates fags’-borden bij publieke gelegenheden staat) geven ons daarom een ongemakkelijk gevoel omdat ze een uitvergroting zijn van een tendens die dieper aanwezig is in christelijke kringen - of dichterbij: een tendens die ik herken bij mezelf.
Het christendom is in belangrijke mate een voorbeeld geworden van religie volgens de definitie van Swaab: een gedeeld verhaal waarmee de eigen groep zich kan verheffen boven andere groepen en zo overlevingsvoordeel verkrijgt. Ik maakte daar ook deel van uit, want net als ieder mens ben ik religieus. En ik zal hier ook maar direct stellen dat ik het met Swaab eens ben dat religie in deze vorm schadelijk is en achtergelaten dient te worden (met de kanttekening dat dit ook geldt voor atheïsme als identiteitsbepalende overtuiging van een groep). Ik besef daarbij ook dat ik niet anders kan dan opnieuw in deze valkuil vallen - ook als ik zoek naar wat dan wel het Grote Verhaal is. Ik ben namelijk geneigd verhalen te vertellen over de werkelijkheid, waarmee ik en mijn eigen belangen gediend worden.
Bij het vertellen van het een verhaal, staat namelijk vanzelf de verteller centraal. Hij geeft door te benoemen en te vertellen vorm aan zijn wereld. Hij is daarmee ‘als God’, want hij is de schepper. Daarmee is hij tegelijk het ijkpunt waaraan elk onderdeel van zijn schepping wordt gerelateerd. Ik ben het vaste punt waar alles in mijn universum om draait. Ik ben de hoofdpersoon. Elke betekenis die ik zelf aan de realiteit verleen is dus gekoppeld aan mijn eigen waardensysteem. Elke waarde die ik aan anderen toeken, hangt af van de relatie die ik met ze heb. Ik oordeel over alles. Zo word ik zelf de maatstaf voor goed en kwaad. Vraag maar eens bij een vechtpartij verschillende mensen naar hun versie van het verhaal - ze zullen allemaal iets anders vertellen. Het was altijd de ander die begon. Zelf krijgen ze van zichzelf het voordeel van de twijfel. ‘Zij zijn groot, en ik ben klein, en dat is niet eerlijk ...’
In groepen werkt het precies hetzelfde: in het verhaal dat de groep vertelt, draait alles om de groep. Al het andere en ieder ander wordt daaraan gerelateerd: zijn ze voor ons of tegen ons? Zijn ze het met ons eens, of werken ze ons tegen? Wij weten namelijk zeker dat wij gelijk hebben, en als de ander zich niet vrijwillig wil aanpassen, moet hij eraan geloven. Opnieuw wordt goed en kwaad afgewogen aan de belangen van de groep - de groep oordeelt.
En of het nu het individu betreft, of de groep, als wij onszelf centraal stellen door te oordelen, heeft dat altijd negatieve gevolgen. De ander moet namelijk in ons oordeel passen om geaccepteerd te worden. Ons verhaal moet de overhand krijgen over het zijne. Grenzen worden overtreden, respect wordt afgenomen, keuzevrijheid wordt beperkt. Een naar eigen mening objectieve atheist als Swaab ontsnapt hier niet aan: lees zijn opmerkingen over gelovige wetenschappers als Cees Dekker maar eens. Oordelen leidt dus tot onvrijheid, en uiteindelijk tot de dood. Vaak letterlijk, nog vaker figuurlijk. Niet alleen voor degene die een oordeel opgedrukt krijgt, maar ook voor degene die oordeelt. Hij wordt namelijk zelf ook slachtoffer van zijn verhaal, altijd oordelend, altijd afwegend, niet vrij om te veranderen, te genieten, om lief te hebben, oftewel: te leven. Oordelen snijdt je af van de wereld buiten je, en maakt gelijkwaardige relaties met andere mensen onmogelijk. Oordelen is gif voor de liefde. Uiteindelijk blijf je dus alleen over in een universum niet groter dan jezelf. Zo komt door de zonde de dood in de wereld binnen, ‘en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12).
Wanneer al het spreken over boven van beneden komt, zoals sommige moderne theologen zeggen, als er geen ander verhaal is dan dat wij vertellen, ziet het er somber uit voor de mensheid. Dan is oordeel, en daarmee onvrijheid en de dood, ons lot.
Alleen als we de betekenis van anderen niet langer van onszelf laten afhangen, zijn we vrij om lief te hebben, om te leven. We moeten het Verhaal van de werkelijkheid dus niet zelf vertellen, het moet ons worden verteld. Niet door een mens of een religieuze groep, maar door de Verteller van het verhaal zelf. Hij moet ons uitnodigen in zijn Verhaal. En willen wij onze eigen verhalen daarvoor opgeven, dan moet het duidelijk zijn dat geen mens dit Verhaal had kunnen vertellen. Anders raken we weer gevangen. Het Ware Verhaal moet anders zijn dan de kleine verhalen waarin wij leven, of de verhalen van de levensbeschouwingen van deze wereld. Het moet niet om mij draaien, of om de groep. Het moet ons juist uit dat beperkte cirkeltje breken en de wereld buiten ons laten liefhebben, in plaats van te oordelen. Een mooi verhaal laat ons even deel zijn van een wereld van schoonheid, intimiteit en betekenisvolle daden, die realiteit is onafhankelijk van ons. Het Ware Verhaal moet het mooiste verhaal zijn dat ooit verteld kan worden en ons tegelijkertijd voor altijd deel maken van die wereld.
Ik geloof dat het Verhaal dat Jezus vertelt over de werkelijkheid aan deze criteria voldoet. Zoals J.R.R. Tolkien zei: “Er is nooit een verhaal verteld waarvan de mensen liever zouden willen dat het waar was, en geen dat zoveel sceptische mensen om zijn eigen verdiensten als waar hebben aanvaard.” (Over Sprookjesverhalen). Jezus gaf geen theologisch onderwijs op de hogescholen van zijn tijd. Hij schreef geen filosofisch boek dat door geleerden bestudeerd kon worden. Er zijn van hem geen dogma’s opgetekend. Hij speelde ook niet in op de emoties van zijn toehoorders, gaf ze geen goed gevoel. Hij ontmoedigde juist een al te groot enthousiasme, en ontvluchtte de menigte. Zijn boodschap is er niet een die in de eerste plaats met het verstand moet worden begrepen, maar een die moet worden omarmd door de verbeelding. Het is niet iets dat je moet kunnen navertellen, maar iets waar je naar moet gaan verlangen. Wie vertrouwde op zijn intellect om God te kennen, begreep niet wat Jezus bedoelde. De Farizeeen konden hem niet volgen. Hij liet zich niet in hun theologische kaders vatten. Jezus’ boodschap is verder niet alleen iets dat ‘goed voelt’. Het gaat er niet om dat je ervan gaat huilen, gaat lachen of op de grond valt. Het moet je hart raken en leiden tot een veranderd leven. Daarom dat Jezus weigerde wonderen te doen voor iemand als Herodes, zelfs als hij er zijn vrijheid mee kon winnen. Sensatiebeluste mensen trokken bij hem aan het kortste eind. Wie op welvaart en geluk rekende, kreeg de belofte van lijden en een inspannende weg.
Kortom, Jezus wilde niet dat mensen anderen gingen overtuigen van dogma's en ook niet dat ze mensen emotioneel zouden manipuleren. Hij wilde dat mensen anderen zouden gaan liefhebben. Daarom vertelde Jezus zijn verhaal in gelijkenissen, in voorbeelden, Maar hij vertelde zijn verhaal ook door zijn daden, zijn zwijgen, zijn genezingen. Zijn hele leven was een gelijkenis, elk van zijn handelingen een expressie van het Verhaal. ‘Jezus bracht geen theologie, bedreven door de deskundigen, voor de deskundigen,’ schrijft Alison Morgan in The Wild Gospel. ‘Wat Jezus ons brengt in de gelijkenissen is dichtkunst. En de taak van een dichter is een nieuwe wereld te bouwen, een wereld die de innerlijke realiteit van onze levens verduidelijkt - en ons uit te nodigen die wereld binnen te gaan.’ Jezus doet hetzelfde als een goede sprookjesverteller: zijn woorden en zijn daden creeeren een andere wereld, die de luisteraar met zijn verbeelding kan binnengaan.
Maar het luisteren naar een verhaal, in plaats van zelf een verhaal te vertellen, vergt een nederige houding. Een houding van ontvangen in plaats van nemen. Een houding van afhankelijkheid van de ander, in plaats van trotse zelfgenoegzaamheid. Wie luistert naar een verhaal, staat zelf niet meer centraal. Jezus sprak in gelijkenissen, zodat het goede nieuws het hart zou binnenkomen van de mensen die zich ervoor wilden openstellen. Bij deze mensen veranderen hun verlangens. Hun verhaal draait niet meer om hen, maar om de Verteller. Ze gaan aan mensen en voorwerpen buiten hen de betekenis toekennen die ze hebben in het Grote Verhaal. Ze gaan liefhebben, God boven alles en hun naaste als henzelf. Zo draagt het goede nieuws vrucht, dertigvoudig, vijftigvoudig, honderdvoudig. En zo worden de gelijkenissen van Jezus werkelijkheid, zo verschijnt in deze wereld het Koninkrijk van God.
Volgens professor Dick Swaab (Wij zijn ons Brein) biedt het vertellen van zinsgevingsverhalen groepen mensen een voordeel in de strijd om het voortbestaan. ‘Het evolutionaire voordeel van religie voor de mens is duidelijk’, schrijft hij. ‘In de eerste plaats houdt religie de groep bijeen ... Een van de universele mechanismen om de groep bijeen te houden is de boodschap dat het een zonde is iemand die iets anders gelooft dan jij te huwen ... met bijbehorende straffen en waarschuwingen. Het geloof legt -om de groep bijeen te houden- aan het individu vele sociale regels op in de naam van God, soms met niet mis te verstane dreigementen voor het geval je je er niet aan houdt. Het geloof wil dat je herkenbaar bent als behorend tot de groep. Dit kan door uiterlijke tekens of lichamelijke kenmerken, en door kennis van de heilige geschriften, gebeden en rituelen. Je moet kunnen zien en horen wie er tot de groep behoort om van je groepsgenoten bescherming te kunnen krijgen. De sociale contacten binnen de groep brengen ook tegenwoordig nog grote voordelen met zich mee.” Swaab suggereert nog een paar andere evolutionaire voordelen van religie: reinheidsvoorschriften bieden een gezondheidsvoordeel, een religieuze overtuiging geeft je troost en hulp in moeilijke tijden, het hebben van een godsdienst geeft het gevoel van optimisme en verder zou het geloof een deel van de angst voor de dood wegnemen. Ten slotte: “Het is altijd van groot belang geweest dat je uit naam van je eigen god mensen uit andere groepen mocht doden. Het evolutionaire voordeel van de combinatie van agressie, een eigen door de religie herkenbare groep en discriminatie van anderen is duidelijk.”
Het mag duidelijk zijn dat Swaab enigszins bevooroordeeld is ten aanzien van mensen die in God geloven. Hij is zelf overtuigd atheïst. Maar enthousiaste atheïsten doen hetzelfde als waar Swaab godsdiensten van beschuldigd - ook zij beschermen op bijkans religieuze wijze de eigen groep. Ik citeer zijn woorden hier echter niet om ze te bestrijden, maar om er mee in te stemmen. De patronen die Swaab beschrijft zijn erg herkenbaar, ook in christelijke gemeenschappen. Zo zijn kerken vaak niet divers in samenstelling, maar bestaan ze uit mensen van gelijke huidskleur of klasse. Ook zijn kerkdiensten vaak weinig toegankelijk voor buitenstaanders, wordt er een eigen jargon gebruikt dat alleen door christenen wordt begrepen en worden mensen die de normale gang van zaken verstoren gewantrouwd. Dan is er nog de afwijzing van andersdenkenden of mensen met een andere geaardheid - en in de kerk waar ik opgroeide een negatieve houding ten opzichte van vrouwen. Dat de kerk zich in het verleden heeft schuldig gemaakt aan het doden van mensen buiten de groep in naam van God zal voor iedereen duidelijk zijn, maar net als Swaab denk ik niet dat er nu veel veranderd is. Extremen zoals de ‘Westboro baptist church‘ (die met ‘God hates fags’-borden bij publieke gelegenheden staat) geven ons daarom een ongemakkelijk gevoel omdat ze een uitvergroting zijn van een tendens die dieper aanwezig is in christelijke kringen - of dichterbij: een tendens die ik herken bij mezelf.
Het christendom is in belangrijke mate een voorbeeld geworden van religie volgens de definitie van Swaab: een gedeeld verhaal waarmee de eigen groep zich kan verheffen boven andere groepen en zo overlevingsvoordeel verkrijgt. Ik maakte daar ook deel van uit, want net als ieder mens ben ik religieus. En ik zal hier ook maar direct stellen dat ik het met Swaab eens ben dat religie in deze vorm schadelijk is en achtergelaten dient te worden (met de kanttekening dat dit ook geldt voor atheïsme als identiteitsbepalende overtuiging van een groep). Ik besef daarbij ook dat ik niet anders kan dan opnieuw in deze valkuil vallen - ook als ik zoek naar wat dan wel het Grote Verhaal is. Ik ben namelijk geneigd verhalen te vertellen over de werkelijkheid, waarmee ik en mijn eigen belangen gediend worden.
Bij het vertellen van het een verhaal, staat namelijk vanzelf de verteller centraal. Hij geeft door te benoemen en te vertellen vorm aan zijn wereld. Hij is daarmee ‘als God’, want hij is de schepper. Daarmee is hij tegelijk het ijkpunt waaraan elk onderdeel van zijn schepping wordt gerelateerd. Ik ben het vaste punt waar alles in mijn universum om draait. Ik ben de hoofdpersoon. Elke betekenis die ik zelf aan de realiteit verleen is dus gekoppeld aan mijn eigen waardensysteem. Elke waarde die ik aan anderen toeken, hangt af van de relatie die ik met ze heb. Ik oordeel over alles. Zo word ik zelf de maatstaf voor goed en kwaad. Vraag maar eens bij een vechtpartij verschillende mensen naar hun versie van het verhaal - ze zullen allemaal iets anders vertellen. Het was altijd de ander die begon. Zelf krijgen ze van zichzelf het voordeel van de twijfel. ‘Zij zijn groot, en ik ben klein, en dat is niet eerlijk ...’
In groepen werkt het precies hetzelfde: in het verhaal dat de groep vertelt, draait alles om de groep. Al het andere en ieder ander wordt daaraan gerelateerd: zijn ze voor ons of tegen ons? Zijn ze het met ons eens, of werken ze ons tegen? Wij weten namelijk zeker dat wij gelijk hebben, en als de ander zich niet vrijwillig wil aanpassen, moet hij eraan geloven. Opnieuw wordt goed en kwaad afgewogen aan de belangen van de groep - de groep oordeelt.
En of het nu het individu betreft, of de groep, als wij onszelf centraal stellen door te oordelen, heeft dat altijd negatieve gevolgen. De ander moet namelijk in ons oordeel passen om geaccepteerd te worden. Ons verhaal moet de overhand krijgen over het zijne. Grenzen worden overtreden, respect wordt afgenomen, keuzevrijheid wordt beperkt. Een naar eigen mening objectieve atheist als Swaab ontsnapt hier niet aan: lees zijn opmerkingen over gelovige wetenschappers als Cees Dekker maar eens. Oordelen leidt dus tot onvrijheid, en uiteindelijk tot de dood. Vaak letterlijk, nog vaker figuurlijk. Niet alleen voor degene die een oordeel opgedrukt krijgt, maar ook voor degene die oordeelt. Hij wordt namelijk zelf ook slachtoffer van zijn verhaal, altijd oordelend, altijd afwegend, niet vrij om te veranderen, te genieten, om lief te hebben, oftewel: te leven. Oordelen snijdt je af van de wereld buiten je, en maakt gelijkwaardige relaties met andere mensen onmogelijk. Oordelen is gif voor de liefde. Uiteindelijk blijf je dus alleen over in een universum niet groter dan jezelf. Zo komt door de zonde de dood in de wereld binnen, ‘en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12).
Wanneer al het spreken over boven van beneden komt, zoals sommige moderne theologen zeggen, als er geen ander verhaal is dan dat wij vertellen, ziet het er somber uit voor de mensheid. Dan is oordeel, en daarmee onvrijheid en de dood, ons lot.
Alleen als we de betekenis van anderen niet langer van onszelf laten afhangen, zijn we vrij om lief te hebben, om te leven. We moeten het Verhaal van de werkelijkheid dus niet zelf vertellen, het moet ons worden verteld. Niet door een mens of een religieuze groep, maar door de Verteller van het verhaal zelf. Hij moet ons uitnodigen in zijn Verhaal. En willen wij onze eigen verhalen daarvoor opgeven, dan moet het duidelijk zijn dat geen mens dit Verhaal had kunnen vertellen. Anders raken we weer gevangen. Het Ware Verhaal moet anders zijn dan de kleine verhalen waarin wij leven, of de verhalen van de levensbeschouwingen van deze wereld. Het moet niet om mij draaien, of om de groep. Het moet ons juist uit dat beperkte cirkeltje breken en de wereld buiten ons laten liefhebben, in plaats van te oordelen. Een mooi verhaal laat ons even deel zijn van een wereld van schoonheid, intimiteit en betekenisvolle daden, die realiteit is onafhankelijk van ons. Het Ware Verhaal moet het mooiste verhaal zijn dat ooit verteld kan worden en ons tegelijkertijd voor altijd deel maken van die wereld.
Ik geloof dat het Verhaal dat Jezus vertelt over de werkelijkheid aan deze criteria voldoet. Zoals J.R.R. Tolkien zei: “Er is nooit een verhaal verteld waarvan de mensen liever zouden willen dat het waar was, en geen dat zoveel sceptische mensen om zijn eigen verdiensten als waar hebben aanvaard.” (Over Sprookjesverhalen). Jezus gaf geen theologisch onderwijs op de hogescholen van zijn tijd. Hij schreef geen filosofisch boek dat door geleerden bestudeerd kon worden. Er zijn van hem geen dogma’s opgetekend. Hij speelde ook niet in op de emoties van zijn toehoorders, gaf ze geen goed gevoel. Hij ontmoedigde juist een al te groot enthousiasme, en ontvluchtte de menigte. Zijn boodschap is er niet een die in de eerste plaats met het verstand moet worden begrepen, maar een die moet worden omarmd door de verbeelding. Het is niet iets dat je moet kunnen navertellen, maar iets waar je naar moet gaan verlangen. Wie vertrouwde op zijn intellect om God te kennen, begreep niet wat Jezus bedoelde. De Farizeeen konden hem niet volgen. Hij liet zich niet in hun theologische kaders vatten. Jezus’ boodschap is verder niet alleen iets dat ‘goed voelt’. Het gaat er niet om dat je ervan gaat huilen, gaat lachen of op de grond valt. Het moet je hart raken en leiden tot een veranderd leven. Daarom dat Jezus weigerde wonderen te doen voor iemand als Herodes, zelfs als hij er zijn vrijheid mee kon winnen. Sensatiebeluste mensen trokken bij hem aan het kortste eind. Wie op welvaart en geluk rekende, kreeg de belofte van lijden en een inspannende weg.
Kortom, Jezus wilde niet dat mensen anderen gingen overtuigen van dogma's en ook niet dat ze mensen emotioneel zouden manipuleren. Hij wilde dat mensen anderen zouden gaan liefhebben. Daarom vertelde Jezus zijn verhaal in gelijkenissen, in voorbeelden, Maar hij vertelde zijn verhaal ook door zijn daden, zijn zwijgen, zijn genezingen. Zijn hele leven was een gelijkenis, elk van zijn handelingen een expressie van het Verhaal. ‘Jezus bracht geen theologie, bedreven door de deskundigen, voor de deskundigen,’ schrijft Alison Morgan in The Wild Gospel. ‘Wat Jezus ons brengt in de gelijkenissen is dichtkunst. En de taak van een dichter is een nieuwe wereld te bouwen, een wereld die de innerlijke realiteit van onze levens verduidelijkt - en ons uit te nodigen die wereld binnen te gaan.’ Jezus doet hetzelfde als een goede sprookjesverteller: zijn woorden en zijn daden creeeren een andere wereld, die de luisteraar met zijn verbeelding kan binnengaan.
Maar het luisteren naar een verhaal, in plaats van zelf een verhaal te vertellen, vergt een nederige houding. Een houding van ontvangen in plaats van nemen. Een houding van afhankelijkheid van de ander, in plaats van trotse zelfgenoegzaamheid. Wie luistert naar een verhaal, staat zelf niet meer centraal. Jezus sprak in gelijkenissen, zodat het goede nieuws het hart zou binnenkomen van de mensen die zich ervoor wilden openstellen. Bij deze mensen veranderen hun verlangens. Hun verhaal draait niet meer om hen, maar om de Verteller. Ze gaan aan mensen en voorwerpen buiten hen de betekenis toekennen die ze hebben in het Grote Verhaal. Ze gaan liefhebben, God boven alles en hun naaste als henzelf. Zo draagt het goede nieuws vrucht, dertigvoudig, vijftigvoudig, honderdvoudig. En zo worden de gelijkenissen van Jezus werkelijkheid, zo verschijnt in deze wereld het Koninkrijk van God.