Vorige week publiceerde ik op mijn blog een bespreking van het boek Patience with God van Frank Schaeffer (1,2). Omdat mijn stuk nogal lang ging worden (nog langer dan mijn andere stukken op dit blog meestal zijn, en die zijn al niet kort), besloot ik het in tweeën te knippen. Een logische plek daarvoor was het punt waarop ik het verhaal van de auteur en mijn eigen verhaal had verteld en eindelijk klaar was voor de daadwerkelijke bespreking van het boek. Achteraf gezien had ik toch misschien beter mijn recensie in een keer kunnen plaatsen. Het eerste deel van mijn artikel leidde namelijk tot verhitte discussie. Niet op mijn blog, maar vooral op het medium waar ik vaak om aandacht vraag voor mijn blog: Twitter. Ik heb nog nooit zoveel reacties gehad op een van mijn stukken. Voor mij maakt dat het interessant nog eens dieper op het onderwerp in te gaan.
Ik had het boek van Schaeffer niet uit de kast gepakt bij de Slegte omdat ik verwachtte het met hem eens te zijn of honderd procent te staan achter wat hij beweerde. Vaak bespreek ik op mijn blog boeken waarbij ik dezelfde overtuiging heb als de auteur, maar het zou ongezond zijn alleen maar informatie tot je te nemen van mensen die hetzelfde denken als jij. Dan wordt je nooit aangezet tot het relativeren van je eigen gelijk en ontwikkel je nooit begrip voor de denk- en leefwereld van anderen. Ik wil wel af en toe vraagtekens zetten bij wat ik altijd voor waar heb aangenomen, vaak op gezag van anderen, zonder het goed te overdenken.
Wel was ik door het boek gefascineerd omdat ik me herkende in het traject dat Schaeffer had doorlopen in zijn leven. Let wel, het gaat me hier om zijn persoonlijke verhaal, niet om zijn theologische conclusies of zijn intellectuele theorieën. Ik zag iets van mezelf in zijn fundamentalistische opvoeding, zijn uiteindelijke desillusie met die omgeving en zijn worsteling met de vraag wat hij nog kon geloven. Je kunt jezelf herkennen in iemands levensreis zonder het met hem eens te zijn en zonder op hetzelfde punt uit te komen als hij. We zijn allemaal mensen. Wat we geloven (als intellectuele proposities, theorieën) is niet het belangrijkste onderdeel van ons bestaan. We hebben meer overeen dan we van elkaar verschillen.
Dat besef drong sterk tot me door toen ik vorig jaar in India was, en in Doha. Ik was in de wereld van het Hindoeisme, en in de wereld van de Islam. En in beide werelden waren mensen gewoon mensen. Ze sliepen, ze aten, ze werkten. Ze trouwden en vierden feest. Ze lachten met elkaar, speelden volleybal op een stoffig veldje achteraf of zaten met een laptop op tafel in de souk een waterpijp te roken. Ze leefden. En het leven van mensen kan niet worden gereduceerd tot een geloof. Als er een religie de ware is, moet dat er een zijn die het hele leven van mensen bevestigt, die waarde toekent aan dit heel alledaagse: eten, slapen, liefhebben. Het moet een Groot Verhaal zijn dat ons hele kleine verhaal omvat. Niet een geloof dat alleen bestaat in vastgelegde rituelen, in wetjes en regeltjes, in emoties die los staan van de realiteit, of in intellectuele overtuigingen. Niet dat die niet ook belangrijk zijn, maar ze staan los van mijn levensverhaal als persoon.
Iemand die ik ken van jaren geleden op de studentenvereniging Ichthus bleek de evangelische kerk verlaten te hebben. Na lezing van mijn artikel reageerde ze op Twitter. Ze zei dat ik in mijn artikel had verwoord wat haar grote probleem was met de evangelische wereld, namelijk dat ze er een rol moest spelen. Dat was ook wat Schaeffer tegen ging staan: hij moest zich voegen in een rol, die niet bij hem paste, hij moest de blije christen spelen, die volledig overtuigd was van zijn gelijk, en die zich kon houden aan alle eisen van het geloof. Wat een opluchting om de pretentie te laten varen! Om eerlijk te kunnen toegeven dat je niet aan bidden toekomt, en de bijbel je soms niet zoveel doet. En dat je gewoon een mens bent als alle anderen. Dat je soms twijfelt, en dat je niet weet hoe je Openbaringen moet uitleggen.
Ik kreeg meer bijval van meerdere jongere lezers (en lezers die jong van hart zijn), sommigen die nog midden in de evangelische wereld staan. Herkenning van iemand die ik van mijn studie ken, die als wetenschapper werkt, maar lid is van een kerk waar het jonge aarde creationisme nog de norm is. Die, weet ik uit gesprekken, ook een reis maakt waarin hij zoekt naar de waarheid die hij nog kan vasthouden. Meer negatieve reacties kwamen van enkele mensen van een iets hogere leeftijd (niets nadeligs aan. Ik bereik als het goed is over een paar jaar vanzelf dezelfde leeftijd, en dan zullen er weer jonge mensen zijn die mij niet begrijpen en die ik niet begrijp). Iemand vroeg zich af of ik in plaats van zekere waarheden koos voor onzekere leugens, en iemand vroeg zelfs of iemand die zijn herkenning had uitgesproken ook bezig was van zijn geloof af te vallen. Een paar van hen zijn mensen die mijn twitterfeed en mijn blog al een tijd volgen, en mijn andere artikelen en filmrecensies hebben gelezen. Zij zouden moeten weten dat ik NIET bezig ben van mijn geloof af te vallen. Ja, ik noem mijzelf ‘nauwelijks nog gelovig’ - maar dan gaat het om mijn vertrouwen in intellectuele redenaties en de bewijsbaarheid van leerstellingen. Ik stel vragen bij het rationele construct van mijn geloof, en ik concludeer dat ik niet een kloppend verhaal kan construeren, dat alles omvat. Daar kan ik mijn zekerheid niet op baseren. Maar ik ben wel gegrepen door Jezus Christus, en mijn verbeelding en verlangen zijn geraakt door zijn belofte van opstanding en herstel. Daar houd ik mij aan vast. Ik geloof namelijk dat dit Verhaal van alle religieuze verhalen het meest waarde verleent aan mijn gewone, dagelijkse leven en de wereld en mensen om mij heen, en ook echte hoop geeft op verandering.
Dit is, zo je wilt, een houding die gelieerd is aan de postmoderne tijdgeest, waarin grote verhalen worden gewantrouwd en de verbinding tussen woorden en de realiteit wordt gerelativeerd. Ik ben waarschijnlijk, samen met mijn jonge (en jong van hart zijnde) medestanders, meer deel van het postmoderne klimaat. En zonder direct een label te willen opplakken kwamen de meer kritische reageerders over als wat ‘moderner’ in hun aanpak.
Mijn meer postmoderne houding, zo je wilt, uit zich ook in mijn relatie met het instituut kerk. Ik kreeg te horen dat ik te kritisch was, dat er ook veel goeds is in de evangelische kerk (zal ik niet ontkennen) en dat ik me te snel door negatieve voorbeelden liet ontmoedigen. ‘Als een dametje door rood licht rijdt, hou je toch ook niet op met autorijden?’, vroeg iemand. Dat was volgens mij niet de juiste metafoor. Het ging er juist om dat het biddende dametje een symptoom was van iets dat ik veel vaker had waargenomen in de evangelische geloofsbeleving - het was de druppel die de spreekwoordelijke emmer deed overlopen. En op deze manier werd het (vervoer)middel verward met het doel. Het gaat immers niet om het merk auto waar je in rijdt, of zelf of je rijdt of met het openbaar vervoer reist, of besluit te voet te gaan. Het gaat om de bestemming waar je wilt eindigen. De auto is slechts het vervoermiddel. En als ik bij een bepaald merk auto steeds weer hetzelfde mankement tegenkom, ga ik me ernstig afvragen of ik er wel in moet blijven rijden. Misschien merk ik dat ik als persoon niet geschikt ben voor het autorijden, omdat ik slecht zicht heb, of te schrikachtig ben, en kan ik beter met het openbaar vervoer gaan. Dat verandert niets aan het feit dat ik op reis ben, en wel naar dezelfde bestemming. Daar zijn mijn ogen op gericht.
Het mankement dat ik waarneem in de huidige ‘evangelische’ kerk is dat ik er niet het evangelie hoor. De preek van afgelopen zondag was bijvoorbeeld goed, maar de naam van Jezus werd geen enkele keer genoemd en er werd met geen woord gerept over zijn dood en opstanding. Er werd met geen woord gerept over Gods liefde voor ons, het nieuwe leven, de rechtvaardiging en het herstel. Het ging weer vooral over wat van ons verwacht wordt. (En ik had net de dag ervoor het artikel gelezen van internetmonk Michael Spencer over 'Christless preaching'). Misschien gebeurt dit in georganiseerde groepen wel automatisch, worden boodschappen erop aangepast om mensen bij de groep te houden en zich ervoor te laten inspannen. Dat zou voor mij een groot defect zijn in het ‘vervoermiddel’.
Iemand merkte op dat ik anders dan anderen niet persoonlijk aan een bepaald merk auto gehecht was. Inderdaad: ik heb na twee kerkscheuringen wel geleerd me niet meer met een kerk te identificeren. Ik ben gedesillusioneerd geraakt, en daar ben ik dankbaar voor. De kerk kan mij immers niet behouden. Alleen Jezus kan dat. Hij is het doel. De kerk is het (vervoer)middel, Jezus is de voleinding van het geloof.
Op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal geen tempel meer zijn, er zal geen kerk of instituut meer zijn, we zullen ons niet meer identificeren als ‘evangelisch’, ‘katholiek’, ‘luthers’ of ‘orthodox’ - we zullen elkaar zien als mensen die delen in de liefde van Christus. En ik wil dus nu op Aarde ook niet te veel hechten aan het ‘label’ evangelisch.
Tegelijk wil ik wel zo eerlijk zijn om toe te geven dat de oorzaak van mijn worsteling met de (evangelische) kerk misschien niet zo zeer bij de kerk ligt, maar bij mij. In een gesprek afgelopen weekeinde werd ik erop gewezen dat ik elke verwachting die anderen uitspreken direct internaliseer. Ik trek het me direct aan. En tegelijk verzet ik me daar tegen: ik wil elke claim, elke verwachting afwijzen. Ondertussen vind ik het heel erg moeilijk om gewoon mezelf te zijn, te weten wat ik zelf wil, zodat ik met overtuiging kan kiezen en verwachtingen die ik niet waar kan of wil maken gewoon kan afwijzen. Dat breekt mij niet alleen op in mijn relatie met de kerk, maar ook in mijn privérelaties.
Dus ja: misschien zou ik de preken moeten relativeren, misschien moet ik het me niet zo aantrekken, misschien hebben andere mensen de boodschappen over meer bijbellezen en bidden wel nodig, anders dan ik. Dat is allemaal heel goed mogelijk. Maar het punt is: ik kan mezelf niet veranderen. Ik ben een beschadigd mens. Ik kan de knop niet bij mij van binnen omzetten. Net zoals de oproepen om meer te bidden me alleen maar schuldig laten voelen, hebben de woorden dat ik het me niet aan moet trekken, dat ik mezelf niet zo voor de verplichting moet openstellen, hetzelfde effect. Ik zit in een spagaat, waaruit ik mezelf niet kan redden. Ik kan mezelf niet aan mijn haren uit het moeras omhoog trekken.
Wat ik nodig heb is genezing, wat ik nodig heb is genade, wat ik nodig heb is het goede nieuws: dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren te behouden, van wie ik de voornaamste ben. Ik weet dat ik vrij wordt als ik me helemaal overgeef aan de onvoorwaardelijke liefde van God, maar zelfs die overgave kan ik niet tot stand brengen uit eigen kracht. Ik ben afhankelijk van God voor mijn genezing. Tot die tijd is de evangelische kerk voor mij geen veilige plek, en daar kan ik zelf niets aan doen.
Ik ben als de door rovers in elkaar geslagen man die aan de kant van de weg ligt, en aan wie de vertegenwoordigers van de religieuze instanties van die tijd voorbij liepen. Ja, misschien was het zijn verantwoordelijkheid om zichzelf naar de tempel te begeven, om net als de priester en de leviet te voldoen aan de verplichtingen. Maar hij kon het niet, zelfs al wilde hij het. Hij was afhankelijk van de liefde van de Samaritaan (iemand buiten het religieuze kader), die hem verzorgde en onderdak gaf, zonder er iets voor terug te verwachten. Hij had een omgeving nodig waar hij niets hoefde doen, niets hoefde bijdragen, waar hij alleen maar hoefde te zijn. Alleen daar kon hij herstellen. Zou het niet geweldig zijn als er groepen volgelingen van Jezus waren die gewonde, van binnen bevroren mensen zoals ik een veilige plek konden bieden, een plek waar deze mensen gewoon zichzelf kunnen zijn, waar ze liefde ervaren en genade? Ik betwijfel zelf of dit mogelijk is in een strak georganiseerde evangelische gemeente, die niet kan draaien als mensen hun taken niet uitvoeren. Ik denk dat hiervoor relaties nodig zijn, mensen die samen leven, koffie drinken, een biertje drinken en hun hart voor elkaar openstellen. Mensen die het evangelie niet alleen geloven, maar het ook uitleven. Mensen die echt mens zijn. Zoals Frank Schaeffer. Het lezen van zijn verhaal gaf me wat meer toestemming om mezelf te zijn, om inderdaad ontevreden te zijn met het spelen van een rol, om wat meer geduld te hebben met God en met andere mensen.
Ik had het boek van Schaeffer niet uit de kast gepakt bij de Slegte omdat ik verwachtte het met hem eens te zijn of honderd procent te staan achter wat hij beweerde. Vaak bespreek ik op mijn blog boeken waarbij ik dezelfde overtuiging heb als de auteur, maar het zou ongezond zijn alleen maar informatie tot je te nemen van mensen die hetzelfde denken als jij. Dan wordt je nooit aangezet tot het relativeren van je eigen gelijk en ontwikkel je nooit begrip voor de denk- en leefwereld van anderen. Ik wil wel af en toe vraagtekens zetten bij wat ik altijd voor waar heb aangenomen, vaak op gezag van anderen, zonder het goed te overdenken.
Wel was ik door het boek gefascineerd omdat ik me herkende in het traject dat Schaeffer had doorlopen in zijn leven. Let wel, het gaat me hier om zijn persoonlijke verhaal, niet om zijn theologische conclusies of zijn intellectuele theorieën. Ik zag iets van mezelf in zijn fundamentalistische opvoeding, zijn uiteindelijke desillusie met die omgeving en zijn worsteling met de vraag wat hij nog kon geloven. Je kunt jezelf herkennen in iemands levensreis zonder het met hem eens te zijn en zonder op hetzelfde punt uit te komen als hij. We zijn allemaal mensen. Wat we geloven (als intellectuele proposities, theorieën) is niet het belangrijkste onderdeel van ons bestaan. We hebben meer overeen dan we van elkaar verschillen.
Dat besef drong sterk tot me door toen ik vorig jaar in India was, en in Doha. Ik was in de wereld van het Hindoeisme, en in de wereld van de Islam. En in beide werelden waren mensen gewoon mensen. Ze sliepen, ze aten, ze werkten. Ze trouwden en vierden feest. Ze lachten met elkaar, speelden volleybal op een stoffig veldje achteraf of zaten met een laptop op tafel in de souk een waterpijp te roken. Ze leefden. En het leven van mensen kan niet worden gereduceerd tot een geloof. Als er een religie de ware is, moet dat er een zijn die het hele leven van mensen bevestigt, die waarde toekent aan dit heel alledaagse: eten, slapen, liefhebben. Het moet een Groot Verhaal zijn dat ons hele kleine verhaal omvat. Niet een geloof dat alleen bestaat in vastgelegde rituelen, in wetjes en regeltjes, in emoties die los staan van de realiteit, of in intellectuele overtuigingen. Niet dat die niet ook belangrijk zijn, maar ze staan los van mijn levensverhaal als persoon.
Iemand die ik ken van jaren geleden op de studentenvereniging Ichthus bleek de evangelische kerk verlaten te hebben. Na lezing van mijn artikel reageerde ze op Twitter. Ze zei dat ik in mijn artikel had verwoord wat haar grote probleem was met de evangelische wereld, namelijk dat ze er een rol moest spelen. Dat was ook wat Schaeffer tegen ging staan: hij moest zich voegen in een rol, die niet bij hem paste, hij moest de blije christen spelen, die volledig overtuigd was van zijn gelijk, en die zich kon houden aan alle eisen van het geloof. Wat een opluchting om de pretentie te laten varen! Om eerlijk te kunnen toegeven dat je niet aan bidden toekomt, en de bijbel je soms niet zoveel doet. En dat je gewoon een mens bent als alle anderen. Dat je soms twijfelt, en dat je niet weet hoe je Openbaringen moet uitleggen.
Ik kreeg meer bijval van meerdere jongere lezers (en lezers die jong van hart zijn), sommigen die nog midden in de evangelische wereld staan. Herkenning van iemand die ik van mijn studie ken, die als wetenschapper werkt, maar lid is van een kerk waar het jonge aarde creationisme nog de norm is. Die, weet ik uit gesprekken, ook een reis maakt waarin hij zoekt naar de waarheid die hij nog kan vasthouden. Meer negatieve reacties kwamen van enkele mensen van een iets hogere leeftijd (niets nadeligs aan. Ik bereik als het goed is over een paar jaar vanzelf dezelfde leeftijd, en dan zullen er weer jonge mensen zijn die mij niet begrijpen en die ik niet begrijp). Iemand vroeg zich af of ik in plaats van zekere waarheden koos voor onzekere leugens, en iemand vroeg zelfs of iemand die zijn herkenning had uitgesproken ook bezig was van zijn geloof af te vallen. Een paar van hen zijn mensen die mijn twitterfeed en mijn blog al een tijd volgen, en mijn andere artikelen en filmrecensies hebben gelezen. Zij zouden moeten weten dat ik NIET bezig ben van mijn geloof af te vallen. Ja, ik noem mijzelf ‘nauwelijks nog gelovig’ - maar dan gaat het om mijn vertrouwen in intellectuele redenaties en de bewijsbaarheid van leerstellingen. Ik stel vragen bij het rationele construct van mijn geloof, en ik concludeer dat ik niet een kloppend verhaal kan construeren, dat alles omvat. Daar kan ik mijn zekerheid niet op baseren. Maar ik ben wel gegrepen door Jezus Christus, en mijn verbeelding en verlangen zijn geraakt door zijn belofte van opstanding en herstel. Daar houd ik mij aan vast. Ik geloof namelijk dat dit Verhaal van alle religieuze verhalen het meest waarde verleent aan mijn gewone, dagelijkse leven en de wereld en mensen om mij heen, en ook echte hoop geeft op verandering.
Dit is, zo je wilt, een houding die gelieerd is aan de postmoderne tijdgeest, waarin grote verhalen worden gewantrouwd en de verbinding tussen woorden en de realiteit wordt gerelativeerd. Ik ben waarschijnlijk, samen met mijn jonge (en jong van hart zijnde) medestanders, meer deel van het postmoderne klimaat. En zonder direct een label te willen opplakken kwamen de meer kritische reageerders over als wat ‘moderner’ in hun aanpak.
Mijn meer postmoderne houding, zo je wilt, uit zich ook in mijn relatie met het instituut kerk. Ik kreeg te horen dat ik te kritisch was, dat er ook veel goeds is in de evangelische kerk (zal ik niet ontkennen) en dat ik me te snel door negatieve voorbeelden liet ontmoedigen. ‘Als een dametje door rood licht rijdt, hou je toch ook niet op met autorijden?’, vroeg iemand. Dat was volgens mij niet de juiste metafoor. Het ging er juist om dat het biddende dametje een symptoom was van iets dat ik veel vaker had waargenomen in de evangelische geloofsbeleving - het was de druppel die de spreekwoordelijke emmer deed overlopen. En op deze manier werd het (vervoer)middel verward met het doel. Het gaat immers niet om het merk auto waar je in rijdt, of zelf of je rijdt of met het openbaar vervoer reist, of besluit te voet te gaan. Het gaat om de bestemming waar je wilt eindigen. De auto is slechts het vervoermiddel. En als ik bij een bepaald merk auto steeds weer hetzelfde mankement tegenkom, ga ik me ernstig afvragen of ik er wel in moet blijven rijden. Misschien merk ik dat ik als persoon niet geschikt ben voor het autorijden, omdat ik slecht zicht heb, of te schrikachtig ben, en kan ik beter met het openbaar vervoer gaan. Dat verandert niets aan het feit dat ik op reis ben, en wel naar dezelfde bestemming. Daar zijn mijn ogen op gericht.
Het mankement dat ik waarneem in de huidige ‘evangelische’ kerk is dat ik er niet het evangelie hoor. De preek van afgelopen zondag was bijvoorbeeld goed, maar de naam van Jezus werd geen enkele keer genoemd en er werd met geen woord gerept over zijn dood en opstanding. Er werd met geen woord gerept over Gods liefde voor ons, het nieuwe leven, de rechtvaardiging en het herstel. Het ging weer vooral over wat van ons verwacht wordt. (En ik had net de dag ervoor het artikel gelezen van internetmonk Michael Spencer over 'Christless preaching'). Misschien gebeurt dit in georganiseerde groepen wel automatisch, worden boodschappen erop aangepast om mensen bij de groep te houden en zich ervoor te laten inspannen. Dat zou voor mij een groot defect zijn in het ‘vervoermiddel’.
Iemand merkte op dat ik anders dan anderen niet persoonlijk aan een bepaald merk auto gehecht was. Inderdaad: ik heb na twee kerkscheuringen wel geleerd me niet meer met een kerk te identificeren. Ik ben gedesillusioneerd geraakt, en daar ben ik dankbaar voor. De kerk kan mij immers niet behouden. Alleen Jezus kan dat. Hij is het doel. De kerk is het (vervoer)middel, Jezus is de voleinding van het geloof.
Op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal geen tempel meer zijn, er zal geen kerk of instituut meer zijn, we zullen ons niet meer identificeren als ‘evangelisch’, ‘katholiek’, ‘luthers’ of ‘orthodox’ - we zullen elkaar zien als mensen die delen in de liefde van Christus. En ik wil dus nu op Aarde ook niet te veel hechten aan het ‘label’ evangelisch.
Tegelijk wil ik wel zo eerlijk zijn om toe te geven dat de oorzaak van mijn worsteling met de (evangelische) kerk misschien niet zo zeer bij de kerk ligt, maar bij mij. In een gesprek afgelopen weekeinde werd ik erop gewezen dat ik elke verwachting die anderen uitspreken direct internaliseer. Ik trek het me direct aan. En tegelijk verzet ik me daar tegen: ik wil elke claim, elke verwachting afwijzen. Ondertussen vind ik het heel erg moeilijk om gewoon mezelf te zijn, te weten wat ik zelf wil, zodat ik met overtuiging kan kiezen en verwachtingen die ik niet waar kan of wil maken gewoon kan afwijzen. Dat breekt mij niet alleen op in mijn relatie met de kerk, maar ook in mijn privérelaties.
Dus ja: misschien zou ik de preken moeten relativeren, misschien moet ik het me niet zo aantrekken, misschien hebben andere mensen de boodschappen over meer bijbellezen en bidden wel nodig, anders dan ik. Dat is allemaal heel goed mogelijk. Maar het punt is: ik kan mezelf niet veranderen. Ik ben een beschadigd mens. Ik kan de knop niet bij mij van binnen omzetten. Net zoals de oproepen om meer te bidden me alleen maar schuldig laten voelen, hebben de woorden dat ik het me niet aan moet trekken, dat ik mezelf niet zo voor de verplichting moet openstellen, hetzelfde effect. Ik zit in een spagaat, waaruit ik mezelf niet kan redden. Ik kan mezelf niet aan mijn haren uit het moeras omhoog trekken.
Wat ik nodig heb is genezing, wat ik nodig heb is genade, wat ik nodig heb is het goede nieuws: dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren te behouden, van wie ik de voornaamste ben. Ik weet dat ik vrij wordt als ik me helemaal overgeef aan de onvoorwaardelijke liefde van God, maar zelfs die overgave kan ik niet tot stand brengen uit eigen kracht. Ik ben afhankelijk van God voor mijn genezing. Tot die tijd is de evangelische kerk voor mij geen veilige plek, en daar kan ik zelf niets aan doen.
Ik ben als de door rovers in elkaar geslagen man die aan de kant van de weg ligt, en aan wie de vertegenwoordigers van de religieuze instanties van die tijd voorbij liepen. Ja, misschien was het zijn verantwoordelijkheid om zichzelf naar de tempel te begeven, om net als de priester en de leviet te voldoen aan de verplichtingen. Maar hij kon het niet, zelfs al wilde hij het. Hij was afhankelijk van de liefde van de Samaritaan (iemand buiten het religieuze kader), die hem verzorgde en onderdak gaf, zonder er iets voor terug te verwachten. Hij had een omgeving nodig waar hij niets hoefde doen, niets hoefde bijdragen, waar hij alleen maar hoefde te zijn. Alleen daar kon hij herstellen. Zou het niet geweldig zijn als er groepen volgelingen van Jezus waren die gewonde, van binnen bevroren mensen zoals ik een veilige plek konden bieden, een plek waar deze mensen gewoon zichzelf kunnen zijn, waar ze liefde ervaren en genade? Ik betwijfel zelf of dit mogelijk is in een strak georganiseerde evangelische gemeente, die niet kan draaien als mensen hun taken niet uitvoeren. Ik denk dat hiervoor relaties nodig zijn, mensen die samen leven, koffie drinken, een biertje drinken en hun hart voor elkaar openstellen. Mensen die het evangelie niet alleen geloven, maar het ook uitleven. Mensen die echt mens zijn. Zoals Frank Schaeffer. Het lezen van zijn verhaal gaf me wat meer toestemming om mezelf te zijn, om inderdaad ontevreden te zijn met het spelen van een rol, om wat meer geduld te hebben met God en met andere mensen.