Vorige week was ik toevallig in de Slegte in Utrecht. Het zal waarschijnlijk geen van mijn reguliere lezers verrassen als ik zeg dat ik graag in die winkel kom. Ik kan er uren doorbrengen, bladerend en lezend. Ik verzamel eerst een arm vol boeken, bedenk dan dat ik toch geen tijd heb om ze allemaal te lezen, en zet ze dan weer terug, tot ik er een of twee over heb. Dit keer sloeg ik mijn slag bij de afdeling met theologische boeken. Een commentaar op Galaten van Maarten Luther en een boek van Frank Schaeffer.
‘Wie?’, denken de meesten van jullie nu. (Of: 'Spelt hij zijn naam wel goed?') Frank Schaeffer is niet heel erg bekend (in christelijk Nederland helemaal niet). Hij heeft enkele romans geschreven en een autobiografie, maar die ben ik nooit in de boekwinkel tegengekomen. Dat is anders voor zijn vader. Zijn vader is namelijk de in christelijke kringen behoorlijk bekende Francis Schaeffer. Hij is de oprichter van L’Abri, een internationale organisatie met leefgemeenschappen waar (vooral jonge) mensen vraagstukken over het leven en het geloof kunnen bestuderen. Hij hield zich later in zijn leven in de Verenigde Staten bezig met politiek, en was een van de grondleggers van ‘christelijk rechts’, vooral omdat hij vragen rond abortus en euthanasie aansneed. Verder heeft hij boeken geschreven waarin hij het christelijk geloof verdedigde. Hij analyseerde de Westerse cultuur, op basis van zowel recente filosofen als moderne kunstenaars en zette daar tegenover het wereldbeeld van de bijbel. In de periode voor mijn overspannenheid verslond ik zijn boeken. Ik noemde Schaeffer in een adem met C.S. Lewis: beiden gaven intellectuele argumenten om vast te houden aan de waarheid van het christelijke geloof. Tot de boeken van Schaeffer behoren titels als: Hij is er en Hij spreekt, De God die Leeft, Leven door de Geest, Hoe zouden wij dan Leven et cetera ... Er staat er nog steeds een rijtje van bij mij in de kast, en ik haal ze ook nog af en toe met instemming aan in boeken en artikelen.
Jarenlang woonden Francis Schaeffer en zijn vrouw en kinderen in Zwitserland, bij een boerendorpje in de buurt. Ze stichtten er de eerste L’Abri-gemeenschap en probeerden tegelijk de mensen uit de omgeving te bekeren. Hun kinderen werden meegesleept door het religieuze enthousiasme, zo ook Frank. Hij leerde al jong om zelf ook te evangeliseren, om bijbelteksten aan te halen, om met mensen te bidden. Het was de bedoeling dat hij het werk van zijn vader zou voortzetten en in dat kader maakte hij filmopnames, stelde hij schilderijen ten toon en verscheen hij op televisie. Zo vader, zo zoon.
Maar er ging iets mis wat betreft zijn beoogde carrière. Frank voelde zich namelijk steeds ongemakkelijker bij zijn rol. Hij realiseerde zich dat het dat ook was: een rol. Hij wist precies wat hij moest doen en zeggen om als ‘christelijk’ over te komen, maar hij was voor zijn gevoel niet ‘echt’. En hij realiseerde zich dat veel van wat hij deed en zei als christelijk leider in de schijnwerpers gebaseerd was op het beschermen van het eigen gelijk, en het afwijzen en veroordelen van andersdenkenden. Hij zegde de Evangelisch christelijke wereld vaarwel. In plaats daarvan begon hij romans te schrijven (waarin hij zijn ervaringen als kind van een bekend prediker meenam). Hij verliet de kerk waar hij in opgegroeid was. Maar hoewel hij zijn zekerheid had verloren, was hij het geloof niet kwijtgeraakt. Frank vond een geestelijk thuis bij de Grieks Orthodoxe kerk.
Toen hij zijn autobiografie schreef - Crazy for God - waarin hij onder andere de minder plezierige kanten van zijn ouders en de eerste L’Abri-gemeenschap belichtte, kreeg hij kritiek van twee kanten. Van de fundamentalistische gelovigen uit de Evangelische wereld, die hem ervan beschuldigden God te hebben verraden en zijn erfgoed te hebben verkwanseld, en van de zogenoemde ‘Nieuwe Atheisten’, die niet begrepen waarom hij niet een stap verder ging en totaal afscheid nam van het geloof. Dit was voor hem reden om een nieuw boek te schrijven: Patience with God. Hij zegt zelf in het voorwoord: “This is a book for those of us who have faith in God in the same way we might have the flu, less a choice than a state of being. In spite of doubt, in spite of feeling wounded by past religious contagion, in spite of our declared agnosticism or even atheism, in spite of the sorts of idiots like me, who are attracted to or, more accurately, bred to religion and run around defending and/or criticizing it.”
Zoals gezegd kwam ik dit boek tegen bij de Slegte. Omdat ik de naam van Schaeffer herkende en op internet had gelezen hoe hij zich had afgezet tegen het geloof van zijn ouders, pakte ik het uit de kast. Toen ik op de achterflap las dat Schaeffer moe was van waarheidsclaims die rieken naar valse zekerheid, raakte ik nog sterker gefascineerd. Vooral over het alternatief dat hij voorstelde, dat overeenkomt met de manier waarop het leven geleefd wordt, wat niet het geval is bij de manier waarop er in fundamentalistische evangelische kring over geloof wordt gepraat. Hij noemt het de kerk van ‘Hoopvolle Onzekerheid’.
Ik herken namelijk veel van mijn eigen geloofsreis in die van Frank Schaeffer. Net als hij groeide ik op in een behoorlijke strenge, evangelische gemeenschap. En net als hij nam ik wat ik daar leerde serieus. Ik wilde een ‘sprekende broeder’ worden (zoals we ‘voorgangers’ noemden in de Vergadering van Gelovigen), een soort van Willem Ouweneel, en daarom deed ik erg veel bijbelstudie, leerde ik bijbelteksten uit het hoofd, bad ik elke dag, en probeerde ik te evangeliseren.
Maar al die activiteit, het harde werken, in combinatie met een verkeerde studiekeuze, leidde ertoe dat ik overspannen werd. Het kaartenhuis stortte in. Mijn zekerheid was verdwenen. Ik ben nog een tijd wel naar een evangelische kerk gegaan, maar heb me altijd ongemakkelijk gevoeld bij de meeste preken, en de manier van kerkzijn, om dezelfde reden als Schaeffer: valse zekerheid. Volgens mij komt daar een wettische, veroordelende instelling uit voort. De druppel die de emmer deed overlopen kwam op een gebedsavond voorafgaande aan de tweede kamer-verkiezingen. Een dametje bad die avond een gebed waarbij God werd gevraagd zijn zegen niet van Nederland weg te nemen, want Nederland zou keuzes maken die tegen God ingingen. De gelijkstelling van ‘christelijke keuzes maken’ en als land gezegend worden deed me huiveren. De implicatie is dat landen waar het slecht gaat, wat betreft natuurrampen of een slechte economie, dus niet goed of christelijk zijn. En dat wij heel erg ons best moeten doen om wel goed te zijn, anders zouden ons dezelfde rampen treffen. Dat ‘wij zijn goed, zij zijn fout’-denken is de basis voor veroordeling. Het is ook niet in overeenstemming met de bijbel, waar God zegt dat hij het doet regenen over de goeden en de slechten, en waar Prediker zegt dat tijd en toeval allen treffen. Maar wat mij die avond vooral trof was dat iedereen die er aanwezig was braaf ‘Amen’ zei op dit gebed. We zongen zelfs een lied dat stelde dat we als land Gods genade te gretig hadden aangenomen. Ik werd er verdrietig van: met dit geloof kan ik me niet meer identificeren.
Zowel mijn intellectuele zekerheid van het geloof, als mijn gevoel erbij, zijn tegenwoordig grotendeels verdwenen. Vorig jaar noemde ik me op mijn blog ‘nauwelijks gelovig’ - en dat klopt nog steeds. Ik zie heel veel redenen om niet te geloven - niet in het minst het gedrag van andere christenen. Aan de andere kant kan ik het geloof niet loslaten. Het is nu eenmaal een deel van me. Maar ik zoek naar manieren om dat geloof uit te leven. Laat ik het hier maar eerlijk toegeven: ik identificeer me niet meer met de evangelische kerk - hoewel ik nog wel naar een evangelische gemeente ga, omdat ik daar mensen ken. Maar mijn theologie past er niet meer bij. Aan de andere kant kan ik ook weinig met de ‘nieuwe atheïsten’ - die bijvoorbeeld door Swaab (daar heb je hem weer) instemmend worden aangehaald - die alle godsdienst naar de vuilnisbak verwijzen, het menselijke ras van zijn betekenis ontdoen, en het individu reduceren tot een verzameling atomen en moleculen die er is om genen door te geven aan de volgende generatie. Ik verlang naar betekenis. Ik kan niet niet geloven.
Dat was precies het dilemma waarin volgens de tekst op de achterflap ook Frank Schaeffer zich lange tijd bevond, dus nam ik het boek mee naar huis. Wellicht kon ik iets leren van iemand op dezelfde reis als ik.
Deze bijdrage is behalve een boekbespreking ook een persoonlijke ontboezeming geworden. Vandaar dat ik hem in tweeën heb geknipt. In het volgende deel meer over de conclusies van Frank Schaeffer met betrekking tot zijn evangelische verleden en hoe die overeenkomen (of niet) met waar ik ben op mijn zoektocht naar wat het betekent christen te zijn.
‘Wie?’, denken de meesten van jullie nu. (Of: 'Spelt hij zijn naam wel goed?') Frank Schaeffer is niet heel erg bekend (in christelijk Nederland helemaal niet). Hij heeft enkele romans geschreven en een autobiografie, maar die ben ik nooit in de boekwinkel tegengekomen. Dat is anders voor zijn vader. Zijn vader is namelijk de in christelijke kringen behoorlijk bekende Francis Schaeffer. Hij is de oprichter van L’Abri, een internationale organisatie met leefgemeenschappen waar (vooral jonge) mensen vraagstukken over het leven en het geloof kunnen bestuderen. Hij hield zich later in zijn leven in de Verenigde Staten bezig met politiek, en was een van de grondleggers van ‘christelijk rechts’, vooral omdat hij vragen rond abortus en euthanasie aansneed. Verder heeft hij boeken geschreven waarin hij het christelijk geloof verdedigde. Hij analyseerde de Westerse cultuur, op basis van zowel recente filosofen als moderne kunstenaars en zette daar tegenover het wereldbeeld van de bijbel. In de periode voor mijn overspannenheid verslond ik zijn boeken. Ik noemde Schaeffer in een adem met C.S. Lewis: beiden gaven intellectuele argumenten om vast te houden aan de waarheid van het christelijke geloof. Tot de boeken van Schaeffer behoren titels als: Hij is er en Hij spreekt, De God die Leeft, Leven door de Geest, Hoe zouden wij dan Leven et cetera ... Er staat er nog steeds een rijtje van bij mij in de kast, en ik haal ze ook nog af en toe met instemming aan in boeken en artikelen.
Jarenlang woonden Francis Schaeffer en zijn vrouw en kinderen in Zwitserland, bij een boerendorpje in de buurt. Ze stichtten er de eerste L’Abri-gemeenschap en probeerden tegelijk de mensen uit de omgeving te bekeren. Hun kinderen werden meegesleept door het religieuze enthousiasme, zo ook Frank. Hij leerde al jong om zelf ook te evangeliseren, om bijbelteksten aan te halen, om met mensen te bidden. Het was de bedoeling dat hij het werk van zijn vader zou voortzetten en in dat kader maakte hij filmopnames, stelde hij schilderijen ten toon en verscheen hij op televisie. Zo vader, zo zoon.
Maar er ging iets mis wat betreft zijn beoogde carrière. Frank voelde zich namelijk steeds ongemakkelijker bij zijn rol. Hij realiseerde zich dat het dat ook was: een rol. Hij wist precies wat hij moest doen en zeggen om als ‘christelijk’ over te komen, maar hij was voor zijn gevoel niet ‘echt’. En hij realiseerde zich dat veel van wat hij deed en zei als christelijk leider in de schijnwerpers gebaseerd was op het beschermen van het eigen gelijk, en het afwijzen en veroordelen van andersdenkenden. Hij zegde de Evangelisch christelijke wereld vaarwel. In plaats daarvan begon hij romans te schrijven (waarin hij zijn ervaringen als kind van een bekend prediker meenam). Hij verliet de kerk waar hij in opgegroeid was. Maar hoewel hij zijn zekerheid had verloren, was hij het geloof niet kwijtgeraakt. Frank vond een geestelijk thuis bij de Grieks Orthodoxe kerk.
Toen hij zijn autobiografie schreef - Crazy for God - waarin hij onder andere de minder plezierige kanten van zijn ouders en de eerste L’Abri-gemeenschap belichtte, kreeg hij kritiek van twee kanten. Van de fundamentalistische gelovigen uit de Evangelische wereld, die hem ervan beschuldigden God te hebben verraden en zijn erfgoed te hebben verkwanseld, en van de zogenoemde ‘Nieuwe Atheisten’, die niet begrepen waarom hij niet een stap verder ging en totaal afscheid nam van het geloof. Dit was voor hem reden om een nieuw boek te schrijven: Patience with God. Hij zegt zelf in het voorwoord: “This is a book for those of us who have faith in God in the same way we might have the flu, less a choice than a state of being. In spite of doubt, in spite of feeling wounded by past religious contagion, in spite of our declared agnosticism or even atheism, in spite of the sorts of idiots like me, who are attracted to or, more accurately, bred to religion and run around defending and/or criticizing it.”
Zoals gezegd kwam ik dit boek tegen bij de Slegte. Omdat ik de naam van Schaeffer herkende en op internet had gelezen hoe hij zich had afgezet tegen het geloof van zijn ouders, pakte ik het uit de kast. Toen ik op de achterflap las dat Schaeffer moe was van waarheidsclaims die rieken naar valse zekerheid, raakte ik nog sterker gefascineerd. Vooral over het alternatief dat hij voorstelde, dat overeenkomt met de manier waarop het leven geleefd wordt, wat niet het geval is bij de manier waarop er in fundamentalistische evangelische kring over geloof wordt gepraat. Hij noemt het de kerk van ‘Hoopvolle Onzekerheid’.
Ik herken namelijk veel van mijn eigen geloofsreis in die van Frank Schaeffer. Net als hij groeide ik op in een behoorlijke strenge, evangelische gemeenschap. En net als hij nam ik wat ik daar leerde serieus. Ik wilde een ‘sprekende broeder’ worden (zoals we ‘voorgangers’ noemden in de Vergadering van Gelovigen), een soort van Willem Ouweneel, en daarom deed ik erg veel bijbelstudie, leerde ik bijbelteksten uit het hoofd, bad ik elke dag, en probeerde ik te evangeliseren.
Maar al die activiteit, het harde werken, in combinatie met een verkeerde studiekeuze, leidde ertoe dat ik overspannen werd. Het kaartenhuis stortte in. Mijn zekerheid was verdwenen. Ik ben nog een tijd wel naar een evangelische kerk gegaan, maar heb me altijd ongemakkelijk gevoeld bij de meeste preken, en de manier van kerkzijn, om dezelfde reden als Schaeffer: valse zekerheid. Volgens mij komt daar een wettische, veroordelende instelling uit voort. De druppel die de emmer deed overlopen kwam op een gebedsavond voorafgaande aan de tweede kamer-verkiezingen. Een dametje bad die avond een gebed waarbij God werd gevraagd zijn zegen niet van Nederland weg te nemen, want Nederland zou keuzes maken die tegen God ingingen. De gelijkstelling van ‘christelijke keuzes maken’ en als land gezegend worden deed me huiveren. De implicatie is dat landen waar het slecht gaat, wat betreft natuurrampen of een slechte economie, dus niet goed of christelijk zijn. En dat wij heel erg ons best moeten doen om wel goed te zijn, anders zouden ons dezelfde rampen treffen. Dat ‘wij zijn goed, zij zijn fout’-denken is de basis voor veroordeling. Het is ook niet in overeenstemming met de bijbel, waar God zegt dat hij het doet regenen over de goeden en de slechten, en waar Prediker zegt dat tijd en toeval allen treffen. Maar wat mij die avond vooral trof was dat iedereen die er aanwezig was braaf ‘Amen’ zei op dit gebed. We zongen zelfs een lied dat stelde dat we als land Gods genade te gretig hadden aangenomen. Ik werd er verdrietig van: met dit geloof kan ik me niet meer identificeren.
Zowel mijn intellectuele zekerheid van het geloof, als mijn gevoel erbij, zijn tegenwoordig grotendeels verdwenen. Vorig jaar noemde ik me op mijn blog ‘nauwelijks gelovig’ - en dat klopt nog steeds. Ik zie heel veel redenen om niet te geloven - niet in het minst het gedrag van andere christenen. Aan de andere kant kan ik het geloof niet loslaten. Het is nu eenmaal een deel van me. Maar ik zoek naar manieren om dat geloof uit te leven. Laat ik het hier maar eerlijk toegeven: ik identificeer me niet meer met de evangelische kerk - hoewel ik nog wel naar een evangelische gemeente ga, omdat ik daar mensen ken. Maar mijn theologie past er niet meer bij. Aan de andere kant kan ik ook weinig met de ‘nieuwe atheïsten’ - die bijvoorbeeld door Swaab (daar heb je hem weer) instemmend worden aangehaald - die alle godsdienst naar de vuilnisbak verwijzen, het menselijke ras van zijn betekenis ontdoen, en het individu reduceren tot een verzameling atomen en moleculen die er is om genen door te geven aan de volgende generatie. Ik verlang naar betekenis. Ik kan niet niet geloven.
Dat was precies het dilemma waarin volgens de tekst op de achterflap ook Frank Schaeffer zich lange tijd bevond, dus nam ik het boek mee naar huis. Wellicht kon ik iets leren van iemand op dezelfde reis als ik.
Deze bijdrage is behalve een boekbespreking ook een persoonlijke ontboezeming geworden. Vandaar dat ik hem in tweeën heb geknipt. In het volgende deel meer over de conclusies van Frank Schaeffer met betrekking tot zijn evangelische verleden en hoe die overeenkomen (of niet) met waar ik ben op mijn zoektocht naar wat het betekent christen te zijn.