vrijdag 17 januari 2014

Het sacrament en jij (5 en slot): Geloven is jezelf worden

In een eerdere serie op mijn blog schreef ik over het bezoek van mijn Amerikaanse vriend Bryan aan Nederland en hoe we elkaar in Amsterdam ontmoetten. We raakten aan de praat en herkenden veel in elkaars verhaal. Zo vertelde hij dat hij Doctor Who-fan was. Maar daar gaat deze serie niet over. Een van de overeenkomsten tussen ons was dat we allebei een tijd lang onze gevoelens en verlangens, uitingen van ons lichaam, hadden afgewezen. Mede daardoor (en waarschijnlijk doordat we allebei intellectuele mensen zijn) ervoeren we afstand ten aanzien van ons lichaam, alsof we als een marionettenspeler boven ons lichaam zweven en er niet werkelijk mee in contact staan. Mijn vriend had leren inzien dat ‘mens zijn’ betekent ‘lichaam zijn’ en had besloten te proberen meer in contact te komen met zijn lichaam. Dat deed hij onder andere door te koken en door bier te maken. Niet in eerste instantie door recepten te volgen, maar door zelf met de ingrediënten bezig te gaan. Zelf bij het kneden te voelen wanneer het deeg de juiste consistentie had, zelf te voelen wanneer het genoeg gerezen was, zelf te proeven of hij het juiste mengsel te pakken had. Experimenteren en vervolgens ervaren wat de gevolgen zijn - de sensaties van zijn zintuigen te leren ervaren als goed en waardevol. En zo weer af te dalen in zijn lichaam, en dat weer te bewonen. Om, als het ware ‘vlees te worden’ of te incarneren in zijn eigen lichaam.

Spreken over incarnatie als het gaat om onze relatie met ons lichaam is in dit geval niet vreemd. Te vaak hebben we als christenen geloofd in een dualistisch beeld van ons lichaam, recentelijk vooral in navolging van Descartes, waarbij de ziel inderdaad werd gezien als een entiteit los van het lichaam, die dat bestuurde als een soort poppenspeler. Volgens Descartes vond de interactie tussen de immateriële, onstoffelijke ziel en het lichaam plaats via de pijnappelklier. Andere denkers zeiden later dat de interactie plaatsvond via de hersenen. Als delen van de hersenen beschadigd raakten zou de ziel zich niet meer volledig kunnen uiten (bijvoorbeeld in het geval van een aangeboren afwijking als Down), maar de ziel zelf zou daardoor niet zijn aangetast. De ziel bleef immers gescheiden van de materie. De hersenen waren gebrekkig materieel, en de ziel zou niet kunnen wachten om die achter te kunnen laten.
Zelfs denkers als N.T. Wright spreken over de geest van de mens als ‘software’ die loopt op ‘hardware’. Ze bevestigen het belang van het lichaam (software heeft hardware nodig om te functioneren), en verklaren het leven na de dood door te stellen dat God onze ‘software’ op zijn eigen ‘hardware’ laat lopen. Maar in feite houden ze nog steeds een scheiding in stand. En atheïstische wetenschappers als Dick Swaab doen hetzelfde, door het immateriële te ontkennen. Ze zeggen wat wij onze hersenen zijn, en dat wat wij beschouwen als keuzevrijheid, persoonlijkheid of bewustzijn alleen maar bijverschijnselen zijn van natuurkundige of biologische processen in de hersenen.
Allemaal gaan ze uit van een gescheiden zijn van geest en lichaam.

Maar kijk naar de incarnatie, de vleeswording van Jezus. Jezus was God en mens tegelijk, maar zijn goddelijke en zijn menselijke kant konden niet van elkaar worden gescheiden. Zijn goddelijke kant hing niet als een marionettenspeler boven zijn menselijke lichaam. Zijn goddelijke natuur was ook geen software die liep op zijn menselijke hardware.
De geloofsbelijdenissen suggereren dat Jezus volledig, 100 procent, God was, en volledig, 100 procent, mens. De mens Jezus is God. Dat wil zeggen dat de ene eigenschap van Jezus dus tegelijk volledig goddelijk was, en tegelijk volledig menselijk. Anders gezegd: wie Jezus zag in zijn goddelijke glorie (bijvoorbeeld bij de verheerlijking op de berg, in zijn berispen van de storm, in zijn grote vergevingsgezindheid), zag hoe God mensen bedoeld had. Dit is waarvoor wij zijn geschapen. ‘Wie op mij vertrouwt zal hetzelfde doen als ik’, zei Jezus (Johannes 14:12). Maar andersom: wie Jezus’ menselijkheid zag, zag daarin de natuur van God. Bijvoorbeeld in het feit dat hij huilde bij het graf van Lazarus, in zijn woede op de Farizeeën, maar ook in zijn aanraken van melaatsen. ‘Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’, zegt Jezus, en dat dus letterlijk (v9). Hoe Jezus was in zijn menselijkheid, is hoe God in zijn eeuwigheid is.
In het lichaam van Jezus is God dus werkelijk zichtbaar, hoewel het lichaam niet ophoudt materie te zijn. Dus kan de kerk leren dat in het brood en de wijn van het avondmaal het lichaam en het bloed van Jezus werkelijk zichtbaar zijn, hoewel ze niet ophouden brood en wijn te zijn. Dit moet je niet dood analyseren (op welk moment wordt het brood dan metafysisch lichaam?). Het is een kenmerk van het sacramentele karakter van brood en wijn, dat er iets werkelijks in zichtbaar wordt, hoewel het materieel is. En zo is het ook met ons. We zijn een enkel geheel. Er zweeft boven ons geen immateriële geest. En al helemaal niet een geest die bij de bevruchting uit de hemel op ons is neergekomen en na de dood daarnaar weer teruggaat.
Ook over de menselijke natuur hebben speculaties als ‘op welk moment na de bevruchting krijgt het lichaam een geest’ geen enkele zin. Wij zijn ons lichaam. Daarin heeft Swaab gelijk. Ontleed ons en je komt geen los onderdeel tegen. Het gaat om meer dan onze hersenen. Onze andere organen, hormonen en spijsvertering, onze huid, onze zintuigen, zelfs de bacteriën in onze darmen, doen allemaal mee. Tegelijkertijd geldt: ons lichaam is ons. Mijn lichaam is mij. Mijn lichaam maakt de persoon ‘Johan’ zichtbaar. In mijn verlangens, in mijn keuzes, in mijn relaties. Ik ben niet te reduceren tot mijn lichaam, ik ben niet ‘maar een lichaam’, mijn lichaam is een sacrament, waarin de persoon zichtbaar wordt ‘die God heeft geschapen als zijn evenbeeld’ (Jakobus 3:9).
We zijn naar Gods beeld geschapen in het feit dat we personen zijn, die tot werkelijke creativiteit in staat zijn, die waarheid kunnen nastreven en vinden, en die vrije relaties met anderen kunnen aangaan. En dat wordt zichtbaar in onze lichamelijkheid. Niet volmaakt - het bijbelverhaal suggereert dat deze werkelijkheid is onderworpen aan invloeden van een transactionele aard, waardoor ze ‘als in barensweeen zucht en lijdt’ (Romeinen 8:22). Dit geldt ook voor ons lichaam. We worden tegengewerkt in onze uiting van onze glorie als geschapen wezen, maar eens zullen de vrijheid en luister van Gods kinderen volkomen worden geopenbaard, eens komt de verlossing van ons sterfelijk bestaan (v23). Daar kijken we naar uit, in deze hoop zij we gered (v24). Maar dat onze vleeswording niet volmaakt is, wil niet zeggen dat ze niet relevant is. Als Jezus een sacrament is, zijn wij, kortom, zelf ook een sacrament. Ik denk dat dit bevestigd wordt door de opstanding van Jezus, en de belofte dat wij net als hij zullen opstaan uit de dood. En het feit dat bij geen van de opwekkingen (die van het dochtertje van Jairus, of die van Lazarus) de suggestie wordt gewekt dat de persoon ‘terugkeerde uit de hemel’. De persoon was dood. Hij (of zij) werd weer levend en werd vanaf dat moment weer sacrament.

Dit inzien, leidt ertoe dat we ons lichaam op een andere manier gaan bekijken. Ons lichaam met alles wat daarbij hoort, want juist het lichamelijke is sacrament van wie we zijn. Dat is: het lichaam zoals dat door miljoenen jaren evolutie is gevormd, inclusief de verschillen tussen man en vrouw, onze seksualiteit, onze sociale structuren, onze taalvaardigheid. Om een voorbeeld te geven van de manier waarop we met dit uitgangspunt anders kunnen gaan denken over wie we zijn, wijs ik terug naar de discussie op de blog van Richard Beck of feministen wel hoge hakken konden dragen, of dat het feit dat mannen visueel zijn ingesteld inherent slecht is. Wat hij suggereert is dit: “The visual bias in male sexual arousal is an adaptive feature of the brain. A feature adaptively intertwined with the female gaze. I'm tentatively suggesting that the gazes, being adaptive features of the brain, are morally neutral, adaptations that are similar to why we find sugar sweet. We generally think of incarnational theology as being about embodiment. If so, an incarnational approach to being "sexy" will recognize and enjoy the evolutionary and biological aspects influencing both the male and female gaze. Males and females have been gazing at each other and finding each other sexy for millions of years. And there is a creational goodness in how these erotic feelings spontaneously emerge within us. How you catch my eye. How that gesture melts my heart. And, being humans, we've reveled in all the ways we can creatively and artistically enhance those feelings. From love songs to diamond rings to, well, to high heels. We become chefs to enhance the pleasures of taste. We do the similar things to enhance the pleasures of sexual attraction and arousal. One of many bodily goods that both genders enjoy, from the taste of good coffee to the pleasure of a symphony. The male and female gaze is embodied pleasure.” Het is een uiting van wie wij zijn, van ons diepste zelf. Net als creativiteit dat is. Wie kan zeggen waar in de hersenen creatieve ideeën vandaan komen? Toch (dat merk ik althans zelf) horen mijn creatieve ideeën diep bij mij, zijn ze niet van mijzelf te scheiden. Een ander zou niet dezelfde creatieve ideeën hebben als ik.
Deze verlangens, creativiteit en seksueel, komen uit mijn diepste hart voort. Ikzelf wordt erin zichtbaar. Ze zijn een sacrament. Als ik goed en liefdevol ben, zal dat in deze uitingen te zien zijn. Als mijn gerichtheid transactioneel is, op mijzelf gericht, zal dat in deze uitingen te zien zijn. De gerichtheid wordt erin zichtbaar. Maar ze zijn zelfs meer dan dat. Mijn creativiteit als mens, als geschapen wezen, is een sacrament van de creativiteit van God, het maakt zichtbaar hoeveel mogelijkheden God ziet en hoeveel nieuwe schoonheid hij tevoorschijn kan brengen. ‘Zie ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten’ (Jesaja 43:9). En: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft’ (1 Korintiers 2:9). Hetzelfde geldt voor onze seksualiteit, het plezier dat de man en de vrouw in elkaar hebben, initiatief en overgave, het is een beeld van God in zijn liefde voor ons, een sacrament van het goddelijke plezier in zijn relaties, van het plezier van de Bruid met de bruidegom. ‘Dit mysterie is groot - en ik betrek het op Christus en zijn kerk’ (Efeze 5:32). Dit is waar wij voor bedoeld zijn, om ‘beelddragers van God’ te zijn, om zijn liefde en passie zichtbaar te maken en te openbaren. ‘God heeft ons gemaakt om een relatie met Hem te hebben en zijn gelijkenis in alle gebieden van ons leven tot uitdrukking te laten komen’, stellen Jerram Barrs en Ranald Macaulay. ‘Met ons lichaam, ons verstand, onze emoties en onze wil.’ (Geloven is weer mens worden).

De kern van de zonde is dat dit beeld niet meer zichtbaar wordt. Dat in onze uitingen, onze verlangens, creativiteit en seksualiteit, niet meer de oprechte, opofferende sacramentele liefde van God zichtbaar is, maar dat in ons lichaam onze transactionele natuur zichtbaar wordt, onze gerichtheid om onszelf en anderen te kopen en te verkopen, om mensen (onszelf incluis) te reduceren tot ‘alleen maar lichamen’, om te vragen ‘What’s in it for me’.
Als dat is wat zichtbaar is, tonen we niet het beeld van God, zoals we bedoeld waren, maar het beeld van de duivel, de gepersonifieerde transactionaliteit. “As a heterosexual man--the product of a long, long evolutionary history--I don't know how to look at my wife and not find her sexy”, schrijft Richard Beck op zijn blog experimental theology. “And I love how she, joyously, creatively, and artistically, surprises my gaze. I love the way my wife dresses. Does her hair. The whole thing. And yet, if I start to demand that she dresses a certain way. If I start to privilege my gaze--if anyone, in any sort of romantic context, heterosexual or otherwise, starts to privilege their gaze--we begin in that instance to conflate our gaze with power. When we begin to lord over our partners to indulge our visual appetites we are back to oppression.”
Wat is de oplossing voor dit dilemma? Een antwoord dat Richard Beck geeft is dat we offers moeten brengen. We moeten bereid zijn om af te zien van de vervulling van ons verlangen, als die afhankelijk is van iets dat anderen niet willen geven. De ander moet belangrijker voor ons zijn, en diens integriteit, dan onze eigen begeerte. Anders zijn we immers transactioneel. Anders zijn we 'entitled'. Dus we moeten offers brengen. Niet eisen, maar vragen en ‘nee’ kunnen accepteren. Het belang van de ander boven dat van onszelf stellen. Maar dit soort denken zou terug kunnen vallen in een afwijzen van onze verlangens en onze seksualiteit. Als we immers bereid moeten zijn er van af te zien, als we het moeten opofferen, kunnen we de verlangens immers maar beter helemaal opzij schuiven. Dan kunnen we ze maar beter als slecht bestempelen en onderdrukken. Dan weten we immers zeker dat we niet over een grens gaan, dat we het goed doen. En dan is het maar een kleine stap om te gaan geloven dat we door de offers die we brengen, aangenamer worden voor God. Dat hij wel heel blij met ons is als we zoveel voor de ander en voor hem over hebben. Dan zijn we terug bij het transactionele. Dit kan echter niet de oplossing zijn.
Gelukkig is er een derde weg, beweert Richard Beck, en daarvoor grijpt hij terug op de oosters orthodoxe theologie. “The object of love isn't the sacrifice of the gaze but the divinization of the gaze. No doubt, mortification may be a part of this process. But the goal isn't to repress and sacrifice the biological and erotic aspects of love but to have our bodies taken up and transformed by the love of God.” Dit is de oplossing. Niet het opgeven van het verlangen, maar de vrijheid van het verlangen. Als wij zijn gegrepen door de onvoorwaardelijke liefde van God, als we werkelijk zijn gaan geloven dat hij van ons houdt zoals we zijn, zoveel dat hij daar alles voor over had aan het kruis. Als we die liefde toelaten en accepteren, ons ervoor open stellen. Als we onszelf zien als geliefde kinderen van God, dan gaat dat in ons doorwerken. Dan verandert die wetenschap onze verlangens. Als inkt in een bloem wordt het zichtbaar in onze keuzes, en in onze relaties.

Het openstellen voor de liefde van God zal ertoe leiden dat we onszelf, compleet, zien als waardevol en betekenisvol. Dit is een proces van zelfaanvaarding. Geen afwijzing van delen van mezelf, maar mezelf accepteren. Dit is wie ik ben, en ik ben door God geliefd. Ik bedoel hier niet mee een goedpraten van de zondige, transactionele kanten van mijn verlangens en mijn keuzes. Die zijn nooit goed, omdat ze mijzelf, de ander en de wereld beschadigen. En God accepteert die ook niet. Liefde is volgens 1 Korintiers 13 immers niet blij met de ongerechtigheid. Maar dat is gerichtheid, niet kern. Het ik dat gericht is op zelfverrijking, of ‘voor wat hoort wat’, is door God geaccepteerd. Volledig. Ook als het op zichzelf gericht is. Maar die acceptatie ervaren, die tot je laten doordringen, daarin gaan leven, verandert je gerichtheid. Als je jezelf echt onvoorwaardelijk gaat accepteren, zoals God dat doet, ga je ook anderen zien in datzelfde licht: als belangrijk, waardevol, betekenisvol. Je ziet ze niet meer als bijfiguren in jouw verhaal. Je ziet ze als belangrijk in Gods verhaal. ‘Daarom beoordelen we vanaf nu niemand meer volgens de maatstaven van deze wereld’ (2 Korintiers 5:16). Je gaat hen ook liefhebben, zoals God hen liefheeft.
Dit is volgens mij wat de bijbel bedoelt met de uitspraak: ‘Voor wie rein zijn, is alles rein’ (Titus 1:15). En: ‘Ieder die in Hem blijft, zondigt niet’ (1 Johannes 3:6)
En op deze manier werkt Gods liefde door, via ons. Want wij worden voor anderen een sacrament van Gods liefde, in ons wordt Gods acceptatie zichtbaar. Zodat anderen die kunnen accepteren, en zichzelf kunnen gaan zien als waardevol en betekenisvol, als sacramenten. En zo breidt de vernieuwing zich uit als een olievlek, of althans, zo zou het kunnen gaan. Het transactionele wereldbeeld, gebaseerd op de leugen dat we Gods acceptatie moeten verdienen, viert hoogtij. In onze wereld, in ons. Daarom dat wij met de schepping zuchten in afwachting van de ‘verlossing van ons sterfelijk bestaan’ (Romeinen 8:23). Wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan hem gelijk zullen zijn wanneer hij zal verschijnen, want dan zien we hem zoals hij is (1 Johannes 3:2). Wat in de toekomst volledig openbaar wordt, is nu echter in het verborgene al wel werkelijkheid. We zijn al nieuwe mensen! Daarom: ‘Ieder die dit vol vertrouwen van hem verwacht maakt zich rein, zoals ook Jezus rein is’ (1 Johannes 3:3).

Ik vind dit hele principe prachtig in beeld gebracht in de recente Disneyfilm Frozen (die ik op mijn blog eerder ook heb besproken). In dat verhaal is koningin Elsa bang dat wat uit haar voortkomt niet goed is. Ze heeft er mensen mee beschadigt en probeert haar gave nu te onderdrukken. Ze accepteert zichzelf niet. En als haar gave door haar muur van bescherming heenbreekt, doet ze anderen pijn. Zelfs haar eigen zus. De enige manier die ze kan vinden om anderen geen pijn te doen, is door zich te isoleren. Helemaal alleen op een berg. Het heeft de vorm van vrijheid (geen regels), maar ze is niet vrij. Hoe ze zich ook aan het keurslijf ontvochten heeft, ze blijft van binnen overtuigd dat ze anderen pijn zal doen, en dat iets dat echt bij haar hoort gevaarlijk is en blijft.
Tot iemand zich voor haar opoffert. Iemand die ze eerst had afgewezen, die ze pijn had gedaan, die ze van zich had afgestoten. Zonder er twee keer over na te denken springt die persoon tussenbeide. Ze vraagt: ‘Waarom doe je zoiets?’. De ander antwoordt: ‘Uit liefde’. en dat verandert het hart van koningin Elsa. Het is haar hart dat bevroren was, en het is haar hart dat moet ontdooien. En als haar hart ontdooid is, kan ze niet alleen maar bevriezen, dan kan ze zelf ook de wereld om haar heen ontdooien. Ze kan nog steeds volledig zichzelf zijn, maar uit haar komen goede dingen voort, geen slechte. Een betere parabel voor het evangelie is volgens mij niet mogelijk.

donderdag 16 januari 2014

Gedicht: Het ei

Het ei
De wereld lijkt niet groter
dan ik kan zien. Een schaal
niet door mij te doordringen
hoe ik ook tast. Boven en onder mij
voel ik de wand, hard als beton
 als ijs zo glad. Geen grip te krijgen.
Geen naad. Geen deur die open slaat.
Verslagen zink ik neer. Met ogen dicht
zie ik hetzelfde en mijn stem
keert onverrichterzake terug
als van galmend koper. Ik vlucht
in de sensaties, vermaak mezelf
tot ik ooit niet wakker word;
het einde van de wereld en van mij.

Dan schrik ik op, wakker geschud
door een geluid dat ik niet maakte,
nauwelijks gekras, aan de grens
van mijn gehoor. Het komt van buiten.
Waar ik eerst niets vermoedde, daar ontstaan
nu mogelijkheden, oneindig rijk.
Ik zie barsten, onverklaarbaar,
over het blauw en groen en grijs,
te dun om terug te vinden. Het licht
erachter is voor mijn ogen vreemd,
komt niet van zon of maan,
is niet te delen, behalve met wie
het ooit zelf zag. Ik wacht nu
tot mijn wereld openbreekt.

dinsdag 14 januari 2014

Filmbespreking: The Secret Life of Walter Mitty

Ik las op de middelbare school het korte verhaal waarop deze film (heel erg losjes) is gebaseerd. In een boek over Engelse literatuur. Niet verwonderlijk, want volgens Wikipedia is dit verhaal van James Thurber een van de meest in anthologieën opgenomen verhalen uit de Amerikaanse literatuurgeschiedenis. Het sprak me meteen aan. Ik herkende namelijk mezelf in de hoofdpersoon, die zodra hij de kans krijgt, zich verliest in dagdromen. Zo stelt hij zichzelf voor als vliegbootspiloot, als chirurg en voor het vuurpeloton. Ikzelf heb ook al van jongs af aan een nogal levendige fantasie. Oh, dit wordt trouwens weer een wat autobiografische filmbespreking, dus als je daar geen trek in hebt, kun je beter stoppen met lezen en de film kijken. Ik ga hem namelijk hieronder van harte aanbevelen.
Maar verder over mij, voordat ik op de film overga: ik liep als kind al fantaserend over straat, van huis naar school (en terug). Ik verzon allerlei avonturen (gebaseerd op tekenfilmseries als G.I. Joe), maar stelde mezelf ook graag voor als ontdekkingsreiziger, waarbij ik nieuwe vissoorten ontdekte, en die vervolgens in een aquarium hield en tot voortplanting bracht. Ik las veel aquariumtijdschriften, dat verklaart een boel. Ik was hierdoor ook wel wat afwezig, wat leidde tot plagerijen, maar ook tot een bijna-aanrijding, omdat ik op de fiets de straat overstak zonder op of om te kijken. (Dit is de reden dat ik nu ook nog steeds niet graag fiets: je kunt dan niet veilig in gedachten verzonken blijven). In een of twee situaties gebruikte ik het fantaseren bewust als vlucht uit de realiteit, zoals die ene keer dat ik voor straf op de gang moest zitten.
Het lezen van dit korte verhaal op de middelbare school kwam daarom ook wel heel dichtbij. Want het is duidelijk dat Walter Mitty het in dit verhaal niet makkelijk heeft. Hij is een meegaande man, die wordt afgesnauwd, onder andere door zijn wat dominante vrouw. In zijn fantasieën is hij echter sterk, inventief, heldhaftig. Alles wat hij in het echt niet is. Maar zijn fantasieën brengen hem er niet toe in actie te komen om zijn situatie te verbeteren, maar zorgen er juist voor dat hij langer passief blijft. Ik was gefascineerd door het verhaal, maar voelde me ook beschuldigd. Wilde de schrijver zeggen dat verbeelding iets negatiefs was? In mijn leven bevonden zich genoeg andere stemmen die mij ervan beschuldigden uit de realiteit te willen vluchten. En er zat een kern van waarheid in, want ik werd op de middelbare school gepest, en voelde me afwijkend vergeleken met klasgenoten, en niet begrepen door mijn ouders en de kerk. Ik had het gevoel dat ik alleen mezelf kon zijn in de wereld die ik in mijn gedachten bij elkaar fantaseerde. Dus kon ik de waarschuwing van het verhaal nooit goed achter mij laten. Er bleef een knauwende twijfel bij me achter, of ik soms niet de waarheid over mezelf onder ogen durfde zien. Mijn fantasie kon ik echter onmogelijk afwijzen. Daarom was ik opgelucht toen ik ontdekte dat de film een andere kant op gaat, en laat zien hoe fantasie een positieve rol in iemands leven kan gaan spelen.
Ik ben dus niet een van de critici die er een probleem mee heeft dat deze film afwijkt van het originele verhaal of zelf er een heel andere draai aan geeft. Ik juich het juist toe! Alleen verdwijnt uiteindelijk het element van fantasie uit het plot. Gelukkig ben je dan als kijker al gefascineerd door het verhaal en de hoofdpersoon (briljant neergezet door Ben Stiller, nu eens niet boos of opgewonden, maar introvert en bescheiden, althans in het begin), en merk je deze andere nadruk nauwelijks. Mooi zijn verder de subtiele grafische toevoegingen aan de shots, de beelden van prachtige natuur en de geloofwaardige relaties (al hoop ik niet dat er werkelijk zulke afstotelijke managers bestaan als in deze film - van die mannen die baarden dragen, alleen omdat de tijdschriften zeggen dat het in de mode is). Grappig zijn de filmpersiflages in de fantasiescenes en de heel diverse bijfiguren. In de bioscoopzaal werd meerdere malen hardop gelachen. Ik hoop de film nog meerdere malen te kijken en zou zelf niet verbaasd zijn als hij tot mijn favorieten zou gaan horen.

Wie de hoofdpersoon is in deze film wordt verklapt door de titel. Walter Mitty. Hij werkt bij het tijdschrift Life, op de foto-afdeling. Hij is de contactpersoon van sterfotograaf Sean, die nog steeds zweert bij filmrolletjes. Terwijl hij filmnegatieven ontwikkelt, heeft Walter een oogje op zijn knappe collega Cheryl. Hij durft haar echter niet aan te spreken. In plaats daarvan verliest hij zich in dagdromen waarin hij dat wel durft, en een interessanter leven leidt dan hij doet. Wanneer Life wordt overgenomen en het papieren tijdschrift wordt opgeheven, staat ook Walters baan op het spel. Hij moet voor het laatste nummer van het tijdschrift de coverfoto verzorgen, aan hem toegestuurd door Sean. Maar het negatief in kwestie, nummer 25, ontbreekt. Uit de andere foto’s probeert Walter aanwijzingen te destilleren. Hij ontdekt dat een van de plaatjes een schip betreft in Groenland. Aangespoord door Cheryl gaat Walter op zoek naar Sean. Het is de eerste keer dat Walter het land uit is, en het voelt heel avontuurlijk, maar al snel ontdekt hij dat het werkelijke leven nogal eens anders uitpakt dan hij zich in zijn dromen voorstelt.

Het is te eenvoudig om fantasie te reduceren tot een ‘vlucht uit de werkelijkheid’. Dat moet James Thurber zich ook hebben gerealiseerd. Hij was per slot van rekening schrijver, en gebruikte zijn verbeelding om Walter Mitty te verzinnen. Verbeelding is iets heel moois en krachtigs. Verbeelding is scheppend. Toen ik op de basisschool zat was er niet zoveel mis in mijn leven (ik werd toen bijvoorbeeld niet gepest). Toch fantaseerde ik veel. Ik vond het geweldig om verhalen te verzinnen, nieuwe werelden, spannend en mooi. Daar ging ik in op. Niet omdat ik iets had om van te vluchten, maar omdat ik deze verhalen zo mooi vond. Ik ging ze zelfs naar de werkelijke wereld vertalen, door te tekenen, maar ook door te schrijven. Ik keek steeds uit naar het schrijven van opstellen, maar begon toen die er te weinig kwamen, ook thuis te schrijven. Schriften en mappen vol. Tot ik uiteindelijk een boek schreef dat het waard was om uitgegeven te worden. Dat had ik niet gekund als ik niet als kind (en als volwassene) in mijn eigen verbeelding was opgegaan. Ja, ik was iemand die liever in de verzonnen werelden ronddoolde, dan bijvoorbeeld te voetballen of te klussen in huis. Of naar dansfeestjes te gaan of geld te verdienen. Maar dat is in zichzelf niet erg. J.R.R. Tolkien weerlegt bijvoorbeeld de beschuldiging dat sprookjesverhalen escapistisch zouden zijn. “Waarom zou iemand worden gehoond als hij, wanneer hij merkt dat hij in een gevangenis zit, probeert uit te breken en naar huis te gaan? Of wanneer hij dat niet kan, aan andere onderwerpen denkt dan gevangenisbewaarders en gevangenismuren? De wereld buiten is niet minder echt geworden omdat de gevangene die niet kan zien.”
Als christen en als mens geloof ik niet dat die wereld van geld, huizen, auto’s en sport de enige wereld is, en zou ik er depressief van worden als dat wel zo was. Ik zoek naar betekenisvoller activiteiten. Maar hier ligt het verschil: ik geloof dat die er zijn, dat schoonheid, avontuur en intimiteit (volgens John Eldredge de drie kernelementen van elk episch verhaal) werkelijk betekenis hebben. Daarom was mijn ontsnapping in de verbeelding de ontsnapping van een gevangene en niet het verraad van een deserteur, om opnieuw Tolkien te citeren. Die laatste, de deserteur, vlucht omdat hij zijn land haat, de eerste ontsnapt omdat hij van de buitenwereld houdt. Oh, toen ik uiteindelijk gepest werd deserteerde ik ook wel eens, niets menselijks is mij vreemd, tenslotte.
Maar dat waren andere fantasieën. Het waren fantasieën waarin ik zelf heel succesvol was, waarin ik pesters in elkaar sloeg of opeens beroemd schrijver was. Het was de fantasie zoals C.S. Lewis die beschrijft van kinderboeken die zich op scholen afspelen. ‘There are two kinds of longing,’ zegt hij in On Three Ways of Writing for Children. ‘The one is a spiritual exercise and the other is a disease.’ De tweede, die van de realistische verhalen, doet kinderen ernaar verlangen de beste van de klas te zijn, en het meisje te versieren, en doet mannen ernaar verlangen succesvol zakenman te zijn, een sportauto te rijden of overspel te plegen. ‘I never expected the real world to be like the fairy tales’, geeft Lewis toe. ‘I think that I did expect school to be more like the school stories.’ Als een romanpersonage dat soort dingen ongestraft kan doen, dan jij toch ook?
De fantasieën van Walter Mitty in het begin van deze film horen tot deze categorie. Ze gaan over hemzelf. Hij stelt zich bijvoorbeeld voor hoe hij de vervelende manager een lesje leert in een gevecht als in een Matrix-film. Het is de vlucht van een deserteur. En deze fantasieën houden hem gevangen. Want ze helpen Walter niet zichzelf waardevol te vinden, maar maken hem juist teleurgesteld in zichzelf. Hij denkt dat hij oninteressant is, en niks bijdraagt: maar hij heeft ondertussen een fascinerende baan bij een mooi tijdschrift, een collega die ook een vriend is, hij zorgt trouw voor zijn moeder en is er voor zijn zus. Hij denkt dat niemand van hem kan houden, maar het is duidelijk dat Cheryl in hem geïnteresseerd zou zijn, als hij zichzelf maar zou zien door haar ogen (ook dat is voor mij trouwens pijnlijk herkenbaar).
Er is gelukkig ook een tweede vorm van fantasie, die niet leidt tot passieve aanvaarding, maar tot actie, tot opstand tegen het kwaad. Het is verbeelding, fantasie, die iemand inspireert en tot daden aanzet. Want om iets aan je omstandigheden te veranderen, moet je je eerst kunnen voorstellen dat ze anders zouden kunnen zijn. Het kenmerk van deze tweede vorm van fantasie is dat het niet op zichzelf gericht is, niet zelfzuchtig is. Ze geeft juist de dingen buiten ons betekenis, en stimuleert ons ernaar te verlangen. Ze suggereert ons dat het leven de moeite waard is. Opnieuw Lewis: “Fairy land arouses a longing for he knows not what. It stirs and troubles him (to his life long enrichment) with the dim sense of something beyond his reach and, far from dulling or emptying the actual world, gives it a new dimension of depth. He does not despise real woods because he has read of enchanted woods. Thsi reading makes all real woods a little enchanted.
En ook deze vorm van verbeelding komt in deze film aan bod. Namelijk als Walter zich Cheryl voorstelt en hoe zij hem aanmoedigt een helikopter in te gaan. Zijn verbeelding is gericht op iets buiten hem, en hij ontdekt door zijn verlangen te volgen waartoe hij allemaal in staat is. Hij ontdekt wie hij eigenlijk is. Hij was namelijk ooit sportief en scateboarde, maar is dat kwijtgeraakt. Nu vind hij het terug. Ikzelf schreef heel lang verhalen, tot ik het kwijtraakte. Door boodschappen van anderen. Juist boodschappen die de fantasie afwezen. Ik dacht dat wat bij mij hoorde niets waard was, en dat ik mijn plicht moest doen. Ik begroef, net als Walter, mijn verlangen, omdat ik dacht dat er iets mis met mij was. Ik moest net als hij op een punt komen dat ik me voorstelde dat ik elk moment kon sterven, en me dan de vraag stellen wat ik het liefst van alles wilde doen. Voor mij was dat schrijven. En dus ging ik het weer doen. En dat leidde ertoe dat ik mezelf meer ging aanvaarden. Er was nooit iets mis geweest met mij. Ik was altijd, ook toen ik het zelf niet kon zien, een waardevol mens geweest. Net zo met relaties. Ik moest op het punt komen dat ik besloot dat ik 'ziek en moe was van ziek en moe te zijn'. Maar voor ik durfde een meisje uit te vragen, moest ik gaan verlangen. In plaats van met mij en mijn onvermogen bezig te zijn, moest ik gaan zien dat iemand anders zo goed was dat ik voor haar de sprong in het diepe wilde maken. Ik moest me kunnen voorstellen dat een relatie waardevol was, voor ik daar een risico voor wilde nemen. Het risico bleek gelukkig de moeite waard te zijn!

Dit is ook het punt van de film. De boodschap is niet dat Walter op reis moest gaan, dat hij avonturen moest beleven, om dan pas waardevol te zijn. De boodschap is niet dat hij pas interessant is voor vrouwen, als hij uit een helikopter is gesprongen en in de Himalaya heeft gereisd. Ik zie dit bevestigd als Walter eindelijk de medewerker van eHarmony ontmoet, die hem de hele film al heeft lastig gevallen omdat hij op zijn profiel niet heeft ingevuld waar hij geweest is en wat hij gedaan heeft. Deze man lijkt zelf ook geen avontuurlijk type, maar is meer een stereotype nerd, die achter de computer zit.
Nee, de boodschap is dat Walter al vanaf het begin waardevol, interessant en menselijk was als zichzelf. Altijd al. Maar hij wist het niet van zichzelf (door boodschappen uit zijn omgeving). Dus zijn avonturen gaven hem geen waarde, ze openden alleen zijn ogen voor de waarde die hij al had. Fotograaf Sean zegt het ergens in de film dat ‘Beautiful things don't ask for attention’. Je eigen schoonheid dus ook niet. Dus moet je die leren zien, leren waarderen. De ongezonde fantasie zorgt dat je je vergelijkt met anderen die succesvoller zijn dan jij, rijker, gelukkiger in de liefde. De gezonde fantasie zorgt dat je de betekenis ziet in alles en iedereen, in schoonheid, waarheid en intimiteit, en dus ook in jezelf - als jezelf, niet als een ideaal.
Wat Walter tijdens de film nastreeft, waar hij naar op zoek is, bevindt zich dus dichter bij huis dan hij zich kon voorstellen. Letterlijk en figuurlijk. Maar soms moet je een omweg bewandelen om te ontdekken wat altijd al waar was. Het geheime leven van Walter Mitty is niet het leven in zijn fantasie, maar het waardevolle leven dat hij al leidde, maar dat voor hemzelf nog een geheim was. Hij had een ander nodig die het voor hem kon waarnemen. Een fotograaf.
Een van de mooie scenes in de film (een van de vele) vindt plaats in de Himalaya, waar fotograaf Sean en een groep dragers bivakkeren. Aan het eind van de dag gaan ze een potje voetballen. Walter wordt gevraagd om mee te doen. Dat is volgens mij het moment van overgave. Hij bevindt zich namelijk op zijn dieptepunt, heeft zijn hoop verloren, maar wordt toch gevraagd om mee te spelen. Spelen is iets fundamenteel ander dan werken. Daar heb ik op mijn blog ook al over geschreven. Spelen vraagt van je dat je gewoon jezelf bent. En dat is Walter, onder de Oosterse zon, hoog in de bergen, ver van huis, een mens onder de mensen.
Ik herinner me zelf hoe ik in India de vraag kreeg of ik mee wilde volleyballen. En daar stond ik even later aan het eind van de middag op een veldje, tussen allemaal Indiase jongens, geen westerling te bekennen, de hemel oranje, palmbomen hun toppen boven de muren uitstekend, en ik sloeg een bal over het net heen. Ik heb weinig momenten me zoveel momenten gewoon ‘Johan’ gevoeld als toen. En dat moment van zelfacceptatie hielp me om terug in Nederland ook mezelf te blijven accepteren.
Zo ook met Walter als hij terugkeert. Hij vlucht niet meer in zijn fantasieën, maar zegt de veranderingsmanager wat hij vindt, en hij vraagt Cheryl of ze met hem uit wil gaan. En dat hoewel hij is ontslagen. Hij leeft. En zijn fantasie is nu niet meer een vlucht, maar hoort bij het leven zelf. Walter kan weer scateboarden, hij kan weer tekenen, hij kan weer creatief zijn. Dit is de quintessence van ‘Life’ - zoals de leus van het tijdschrift zei: ‘To see the world, things dangerous to come to, to see behind walls, draw closer, to find each other, and to feel. That is the purpose of life’. Ik kan me hierbij aansluiten. Ikzelf zie deze maanden ook weer een lang gekoesterde droom in vervulling gaan, met de kans om meer tijd aan schrijven te besteden. Ik kan steeds vaker de vlaggen verzetten, met aandacht leven voor anderen, de natuur, maar ook mezelf. En dat, dat bewustzijn, is wat leven inhoudt. 

zondag 12 januari 2014

Het sacrament en jij (4): Verrast door schoonheid

In december nodigden vrienden van ons mijn vrouw en mij uit om samen met hen en hun kinderen een Lord of the Rings-marathon te houden. Drie films, in de ‘extended edition’, in twee dagen: beginnen op de vrijdagavond, en dan doorkijken tot zaterdag. En tussendoor veel eten, slapen en praten. Die verleiding konden wij natuurlijk niet weerstaan, en zo zaten we onderuit op de bank, met een schaal M&M’s, te kijken naar deze epische films, die tien jaar na dato nog niks van hun zeggingskracht hebben verloren. Ik werd er zelf in elk geval opnieuw door geraakt. Neem bijvoorbeeld de scene waarin Sam en Frodo na veel omzwervingen de Doemberg bereikt hebben. Frodo is echter te moe om verder te gaan. Om hem te motiveren haalt Sam herinneringen op aan de Gouw, aan de smaak van aardbeien en aan muziek. Maar zijn voorbeelden spreken Frodo niet langer aan. Ze wekken zijn verlangen niet meer op. “No, Sam. I can't recall the taste of food...”, moet hij toegeven. “Nor the sound of water... nor the touch of grass. I'm naked in the dark, with nothing, no veil... between me and the wheel of fire! I can see him... with my waking eyes!”
Als kijker snappen we dat dit het effect moet zijn van de ring van macht, die Frodo al drie films lang met zich meezeult. De ring van macht, die de drager ervan ook naar macht doet verlangen, op een verslavende manier. Dit heeft een vervormend effect op de persoonlijkheid, zien we bij het karakter Gollum. Maar het heeft kennelijk ook een vervormend effect op hoe iemand de wereld ziet. Frodo kan, nemen we aan, met zijn ogen nog wel de werkelijkheid waarnemen: hij is niet opeens kleurenblind geworden, en is niet opeens zijn reukvermogen kwijtgeraakt. Wat veranderd is, is de betekenis die deze werkelijkheid voor hem heeft. Hij ziet alles alleen nog maar in de termen van de ring, in de termen van macht: geeft het hem meer macht, of bedreigt het zijn macht? In die termen is hij zelfs zijn vriend Sam gaan zien! Het is een betekenis die hij zelf aan de dingen geeft, niet iets wat ze uit zichzelf hebben. En daardoor wordt de wereld grauw, kleurloos, levenloos. Want verlangen naar het goede, naar schoonheid, naar liefde, staat het machtsverlangen alleen maar in de weg. Frodo kan nergens meer van genieten. Want dan zou hij zich niet meer van zichzelf bewust zijn, en dat staat de ring niet toe. Hij is zich dus alleen nog maar bewust van de macht, van de ring.
Hoe anders is dan een karakter als Sam, die juist wel verlangt naar aardbeien met room, naar het groene gras en de lachende kinderen, naar ‘Rosie Cotton dancing, with ribbons in her hair’. De schoonheid, de waarheid en de intimiteit die hij waarneemt, roepen uit zichzelf een reactie op in zijn hart. Hij ziet nog wel datgene wat inherent goed en betekenisvol is aan de wereld om hem heen, onafhankelijk van hemzelf. Hij ziet nog wel dat de wereld het waard is ervoor te strijden, jezelf ervoor op te offeren. En hoewel hij de ring zelf niet kan dragen, kan hij wel Frodo op zijn schouders nemen en tegen de Doemberg opklimmen. Niet voor niets is Sam voor veel mensen het favoriete karakter uit de films (en de boeken). Waar Frodo een schaduw van zichzelf is geworden (hij is op weg een ringgeest te zijn), laat Sam juist zien dat hij werkelijk zichzelf is, een gepassioneerd, liefhebbend peroon ...

Een van de belangrijkste vragen in de filosofie is naar ik heb begrepen, die waarom er iets is en niet niets. Waarom bestaat er eigenlijk iets, als er net zo goed niets had kunnen bestaan? In populairwetenschappelijke artikelen lees ik wel over ‘quantumfluctuaties’, waarbij schijnbaar in een volkomen vacuum spontaan deeltjes ontstaan. Maar zelfs als dit bewezen kan worden, verklaart het nog steeds niet het waarom. Ook voor christenen is het een relevante vraag. Vooral omdat God door niets en niemand gedwongen was om ook maar iets te maken. Er was geen wet die het hem zei, geen verplichting. Maar als je luistert naar hoe sommige christenen over de schepping praten, is het moeilijk voor te stellen waarom God energie in het scheppingsproces zou hebben gestoken. De wereld heeft voor Hem toch immers geen enkele waarde? Schoonheid leidt de zintuigen toch alleen maar af van het geestelijke? De wereld zal toch in vlammen vergaan, en er zal toch niets van overblijven? Je begrijpt opeens waarom de gnostici geloofden in een demiurg, want God kon zijn handen toch niet vies maken met zoiets vuigs als materie, als bestaan? Toch zijn we er, en is de wereld er, in al zijn complexiteit. Van het prachtige mechanisme in de binnenkant van de cel (waar wetenschappers als Cees Dekker lyrisch over schrijven), tot galactische fenomenen, quasars, neutronensterren en planeten om andere sterren, zo ver dat we er nooit met een ruimteschip tot door zullen kunnen dringen. We leven in een wereld die bestaat in overvloed. En God zei erover: ‘Het is goed!’, hij zag zelfs dat het zeer goed was. Zo goed dat hij zelf in de avondkoelte in de tuin wandelde om ervan te genieten. God is zelf inderdaad geen materieel wezen in de zin zoals wij het woord gebruiken (al kan hij kennelijk wel een interactie aangaan met de materie. Hij is denk ik niet immaterieel, maar bovenmaterieel). Maar dat betekent niet dat hij de materie die hij geschapen heeft minacht. Ik sta zelf ook als levend wezen in de scheppingsorde op een positie boven dood papier. Toch behandel ik de verhalen die ik op papier heb geschreven zorgvuldig, en heb ik groot verdriet als ik een pagina kwijtraak, of een manuscript bezoedeld raakt. Het feit dat ik deze schriften heb volgeschreven, maakt ze voor mij waardevol. Zelfs als ik nu kan zien dat er schrijffouten en onvolkomenheden in staan. Net zo is de goedheid van de geschapen werkelijkheid zelf nooit veranderd, ook niet door wat wij zo makkelijk de ‘zondeval’ noemen. Toen veranderde misschien de gerichtheid van sommige processen, maar materie bleef materie, leven bleef leven, mens bleef mens, en onverminderd Gods creatie waarover hij had gezegd dat hij goed was. Daarom vindt Jacobus het ook zo erg als wij met de tong andere mensen vervloeken - ook de ‘slechte’ mensen - omdat ze naar het beeld van God geschapen zijn (Jakobus 3:9).

Materie is dus belangrijk, ook voor God. Volgens mij omdat alleen door middel van materie en energie (de geschapen werkelijkheid) schoonheid, waarheid (avontuur) en intimiteit gekend kunnen worden. Ik las hierover een mooi citaat van de elfde-eeuwse benedictijnse monnik Guido van Arezzo waarin hij de aangename werking prijst van versierde gregoriaanse muziek: ‘Het wekt geen verbazing dat een rijkdom aan tonen het gehoor vergenoegd, zoals een rijkdom aan kleuren het oog streelt, een rijkdom aan geuren een weldaad is voor de neus en een afwisseling in smaak de tong blij maakt. Zo dringt namelijk door de vensters van het lichaam de liefelijkheid van aangename dingen diep in het hart door.’
De liefelijkheid van aangename dingen is waar het om gaat. Schoonheid is een eigenschap van materie. Er is materie voor nodig die mooi is, en materie (ogen) die haar kunnen waarnemen. Schoonheid is niet iets abstracts. Een abstract begrip kan wel mooi zijn, maar zelfs dan moet het worden uitgelegd, het moet in woorden gevangen zijn, zichtbaar worden. Maar vooral moet schoonheid zich buiten ons bevinden, geen hersenschim zijn of slechts verbeelding. Net zo geldt het voor de waarheid. Die moet concreet zijn. Om ons verlangen naar betekenis te vervullen, naar avontuur, moet de waarheid zich buiten ons bevinden en onwankelbaar zijn. We moeten ons ermee kunnen meten, de waarheid moet effect op ons kunnen hebben. En ook intimiteit kan alleen bestaan tussen van elkaar gescheiden wezens, die elk zichzelf zijn. Je kunt alleen een relatie hebben met iets dan niet jouzelf is. De ander moet op zichzelf staan. Vorm hebben gekregen, zodat je de ander kunt kennen. De ander moet te onderscheiden zijn van alle anderen, uniek zijn. En je communicatie met de ander moet uniek zijn. Dat kan alleen in de vorm van materie. De katholieke filosoof Peter Kreeft zegt het zo: “Spirits are the meeters, but matter is the street corner where they meet. Angels are much better than we at intelligence, will and power, but they cannot smell flowers or weep over a chopin nocturne ... God invented the senses to reveal the unique and irreplaceable tang of the particular to consciousness.” God vindt eigenheid belangrijk, uniciteit, voorwerpen en wezens die eigen zijn, die zichzelf zijn. Daarom is er geen cel hetzelfde, daarom is er geen sterrenstelsel identiek, en daarom zijn er geen ‘dubbelgangers‘ aan te wijzen onder de mensen. God is als een kunstenaar die oneindig veel verschillende werken maakt, en die verscheidenheid is alleen mogelijk in het concrete en niet in het abstracte.  

Er is nog een andere overeenkomst tussen God en kunstenaars. In de verhalen die ik heb geschreven, is iets van mijzelf zichtbaar geworden. Ik heb mijn hart erin gelegd en wie de manuscripten uit de kast pakt en ze leest, leert mij beter kennen. Je zou kunnen zeggen dat mijn creativiteit en iets van mijn karakter en overtuigingen in die verhalen voor anderen openbaar zijn geworden. Wie mijn verhalen heeft gelezen, heeft mij gezien. En in zekere zin ben ik ook zelf aanwezig in mijn verhalen, door mijn verhalen spreek ik zelf tot mensen. Ze zijn dus een sacrament geworden. Net zo, en nog veel meer, maakt Gods schepping hem zichtbaar. Als kunstenaar spreekt hij door zijn schepping. En omdat hij zijn schepping onderhoudt ‘door het woord van zijn kracht’, blijft hij voortdurend spreken. Omdat hij de aarde om de zon doet draaien en de druppel uit de wolk doet vallen, wordt hij voortdurend zichtbaar. Wie naar de materiële werkelijkheid kijkt, ziet hem, actief. Het onzichtbare wordt zichtbaar. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er sprake is van incarnatie - overal om ons heen is God de drijvende kracht achter het bestaan. Vleeswording is niet een geïsoleerde gebeurtenis die plaats vond toen Jezus de werkelijkheid binnenkwam - Jezus’ vleeswording was zelf een sacrament van wat God altijd al deed, en altijd zal blijven doen: zijn geest inademen in zijn schepping en haar leven, adem en alles geven.
Het zal direct duidelijk zijn dat dit geen wetenschappelijke uitspraken zijn, en dat het bestaan van virussen, parasieten en supernova’s geen openbaringen zijn over Gods karakter. Het vleeswordingsproces is nog niet afgelopen. Er zijn ontwikkelingen aan de gang. De complexiteit neemt toe. Organismen ontwikkelen intelligentie. Er ontstaan samenlevingen. Er ontstaan wezens die elkaar kunnen liefhebben. Wezens die moraliteit ontdekken en anderen en de schepping met respect behandelen. Er is een lijn, die uiteindelijk zal leiden tot de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In die werkelijkheid zal de bedekking zijn weggenomen. Wij die nu nog door een spiegel zagen, in raadselen, zullen dan kennen zoals we zelf gekend zijn. God zal volledig zichtbaar zijn, en sacramenten als de tempel en het offer zullen niet meer nodig zijn. Maar tot die tijd wordt God zichtbaar in dat proces van groeiende liefde. Zelfs aan het toenemen van liefde zou je kunnen twijfelen, maar zie dan dat God zichtbaar wordt in het feit van het bestaan alleen al. In het simpele feit dat er iets is, in plaats van niets. En dat dit iets waardevol is, puur en alleen omdat het bestaat. God heeft het ten aanschijn geroepen. God heeft gezegd dat het er moest zijn en het was er. God heeft het betekenis gegeven. God heeft het lief. Want dat is liefhebben: betekenis aan iets of iemand verlenen. Alleen al in het feit dat wij bestaan en dat het heelal bestaat zien we dat God liefde is. Dat hij vreugde is. Dat hij geniet van het creeren. Daarom schrijft Peter Kreeft: ‘Joy bubbles and brims at the heart of God, the heart of reality. God is an overflowing fountain of joy, a million burning suns of joy, a joy that could uttlerly break our hearts if we touched even a drop of it at its source ... He IS the joy that DOES break our hearts with hope and longing whenever we catch a taste of it in human love or see the shadows of it in thee beauties of nature or hear the remote echoes of it in great music’ (Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask).
Wat we ontmoeten in de schoonheid, in de waarheid en in de intimiteit van de geschapen werkelijkheid, is God zelf. Je ziet God als je op het balkon van je flat staat en je ziet de zon opkomen. Als je langs de sloot loopt en je ziet een kikker wegspringen. Als je in de ogen van je geliefde kijkt. Maar ook als je een witte plastic tas ziet dansen op de wind (als in de film American Beauty, zie mijn recensie). Als je op een bergtop staat en zeker weet dat er een God moet zijn. En dat hij goed moet zijn, want waarom zou je anders zulke schoonheid, zulk avontuur, zulke liefde maken dan uit overvloedige liefde? Ja, de wereld is besmeurd door onze transactionele keuzes. We buiten de wereld uit, kappen bossen, vervuilen zeeën. En volgens de bijbel zijn er ook onpersoonlijke transactionele machten, die leiden tot ziekte, hongersnoden, parasieten. Maar ze veranderen niets aan de goedheid van de materie. We ervaren ze niet voor niets als verstorend, als binnendringers, als verbasteringen. Tolkien zei al dat het kwaad niets zelf kan scheppen, maar het alleen maar kan vervormen. Wat we daarom in de vervorming van het kwaad kunnen zien, is hoe mooi de werkelijkheid bedoeld was. Ik moet als ik hierover schrijf denken aan het gedicht ‘God’s grandeur’, van Gerard Manley Hopkins:

‘The world is charged with the grandeur of God.
  It will flame out, like shining from shook foil;
  It gathers to a greatness, like the ooze of oil
Crushed. Why do men then now not reck his rod?
Generations have trod, have trod, have trod;       
  And all is seared with trade; bleared, smeared with toil;
  And wears man’s smudge and shares man’s smell: the soil
Is bare now, nor can foot feel, being shod.

And for all this, nature is never spent;
  There lives the dearest freshness deep down things
And though the last lights off the black West went
Oh, morning, at the brown brink eastward, springs—
Because the Holy Ghost over the bent
  World broods with warm breast and with ah! bright wings.’

Ik zie hierin (het broeden van de heilige Geest over de wereld) een beschrijving van de sacramentele werkelijkheid die in de materie zichtbaar wordt, zelfs te midden van transactionele mensen die die glorie niet zien of zelfs door te kopen en verkopen besmeuren. Deze glorieuze wereld is onze woning. We zijn gemaakt om te leven te midden van alle schoonheid, alle waarheid, alle intimiteit, die zich via de materie aan ons openbaart en ons Gods hart doet zien. En daardoor worden we gevormd. We bestaan immers niet op onszelf. We bestaan bij gratie van onze omgeving. We worden gedefinieerd door de interacties die we hebben met schoonheid, waarheid en identiteit. Mens zijn is deel zijn van een ecologie, van een samenleving, van relaties.
Wie deze niet waardeert, of ze bezoedelt of verkoopt is een slecht mens. Wie ze beschermt, najaagt, deelt met anderen is een goed mens. Maar deze interacties vormen ons ook. Nog sterker gezegd: ze scheppen ons. We hebben van onszelf niet door hoe weinig invloed we zelf hebben op wie we zijn geworden. Ons gezin heeft grote invloed gehad, de school waarop we les kregen, de stad waarin we woonden, de cultuur waarin we leefden. Zelfs het feit dat we tussen mensen leefden was nodig om ons mensen te maken. Ik hoorde via een vriend over de zogenoemde wolfskinderen. Kinderen die als baby of peuter in de natuur zijn achtergelaten, en zijn geadopteerd door bijvoorbeeld wolven, denk aan Mowgli. Zij zijn in hun gedrag en communicatie ‘wolf’ geworden. Als ze door mensen worden opgenomen lukt het ze misschien een paar woorden te leren, maar hele zinnen kunnen ze niet meer maken, en ze blijven vaak onzindelijk. Dit geldt ook voor verwaarloosde kinderen, die in een kelder zijn opgegroeid zonder dat iemand tegen ze sprak. Ze kunnen niet spreken, ze kunnen geen deel meer worden van de menselijke wereld. Ze zien eruit als mensen, maar ze zijn geen mensen geworden. Om de potentie die in ons ligt te verwezenlijken, moeten we dus in relatie staan met de wereld om ons heen, met andere mensen, andere zielen. Ons zelf wordt door die dingen in ons opgewekt. Want wij zijn ons verlangen, ons verlangen is wat ons voortdrijft, en dat moet ergens vandaan komen. Peter Kreeft zegt het zo: ‘Only in relationship to others do we BECOME human selves, that is: lovers.’ (Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask). We zijn naar het beeld van God geschapen. God is liefde. Wij zijn dus ook geschapen om lief te hebben. Dat is wie we zijn. En daarom wordt dat zelf opgewekt door datgene wat het waard is liefgehad te worden, door het mooie, het ware, het liefdevolle. Door dat waarin God zichtbaar wordt.

In de Lord of the Rings-filmmarathon kwam een scene voorbij die me hieraan deed denken, namelijk in de eerste film, als het reisgezelschap het elfenland Lothlorien verlaat om verder te reizen naar de Doemberg. Iedereen krijgt dan van mooie elfenkoningin Galadriel een geschenk. De een krijgt een boog, de ander een mes, de ander elfentouw. Dan komt Galadriel aan bij de dwerg Gimli. Tussen dwergen en elfen heeft altijd wantrouwen bestaan, en Gimli voelde zich beledigd toen hij door de dwergen gevangen werd genomen. Maar toen zag hij Galadriel. Hij is een andere dwerg geworden. Daarom vraagt hij van haar om een van de haren van haar gouden hoofd. Zodat hij altijd iets zou hebben dat hem herinnert aan de schoonheid van de elfenkoningin. “Ik noem niets anders meer mooi”, zegt hij. En hij verzucht: “Ze gaf me er zelfs drie.” Gimli is een elfenvriend geworden en trekt uiteindelijk zelfs met Legolas over de zee naar het westen.
Tolkien was katholiek, en in Galadriel heeft hij iets van het Katholieke denken over Maria opgenomen. En ik realiseerde me dat hier een kern van waarheid in zit. Namelijk dat wat Katholieken in mijn beleving eigenlijk zeggen met hun leer over Maria, is dat wij daadwerkelijk mogen verlangen naar het goede en schone uit de schepping (Maria is immers geschapen. Galadriel ook). Dat de schoonheid die wij zien in een vrouw of man, in een schilderij, in de natuur, en die ons hart beroert, ons niet van God afleidt, maar ons juist naar hem toevoert. Dat de liefde die ze in ons oproept, ten diepste liefde is voor God. Want hij is het die in die dingen zichtbaar wordt.

vrijdag 10 januari 2014

Het sacrament en jij (3): een nieuwe gerichtheid

In biologieboekjes voor kinderen las ik ooit de beschrijving van een proefje dat je makkelijk thuis kunt uitvoeren. Het is heel simpel. Je hebt een witte bloem nodig, bijvoorbeeld een chrysant, die zet je in water. Vervolgens giet je blauwe inkt, bijvoorbeeld uit een vulpenvulling, in het water. Je laat de bloem staan. Even later is de bloem blauw geworden. Misschien zijn de punten van de bloemblaadjes nog wit, maar als je lang genoeg wacht verkleuren die ook. De inkt is via de steel opgezogen en is uiteindelijk via steeds kleinere capillairvaten terecht gekomen tot in het verste uiteinde van de bloem.
Het experiment leert de jonge onderzoekers iets over bloemen en planten, maar het laat volgens mij ook iets zien over de werking van God in de schepping, namelijk dat verandering begint van binnen en vervolgens naar buiten toe doorwerkt. De innerlijke verandering zal uiteindelijk aan de buitenkant zichtbaar worden, maar begint daar niet. Je zou kunnen zeggen dat wat binnenin is (het erfelijke materiaal, de kleurstof) wordt geopenbaard. Je zou kunnen zeggen dat de kleur aan de buitenkant het sacrament is van de inwendige verandering, namelijk van de inkt in het water.

Als God dit principe zo duidelijk in de biologische schepping heeft gelegd, is het mijns inziens redelijk te veronderstellen dat het wel eens breder zou kunnen gelden. Het zou zo maar eens kunnen dat het is hoe hij zelf actief is in zijn schepping: van binnenuit. Niet voor niets gebruikt Jezus is zijn gelijkenissen zoveel voorbeelden uit de biologie. Zaad dat onzichtbaar in de aarde gezaaid is, en zichtbaar wordt als het groen bovenkomt. Gist dat in brooddeeg verstopt is en zichtbaar wordt als het deeg rijst. Een wijnrank die vast moet blijven zitten aan de stam en dan vrucht zal dragen. De boom die je kunt herkennen aan de vrucht. Het is hetzelfde principe. De verandering waar God op aan stuurt volgens de gelijkenissen is niet een cosmetische verandering, een verandering van het uiterlijk, van het gedrag. Het gaat hem er helemaal niet om hoe we ons gedragen, of we wel genoeg ons best doen, of we er wel uitzien als het ideaalbeeld. Kijk naar wat Jezus de Farizeeën verwijt. Hij zegt tegen ze dat ze wel de buitenkant van de beker schoonmaken, maar niet de binnenkant. Dat ze witgekalkte graven zijn. Van buiten mooi schoongemaakt, maar van binnen vol dood en verderf. (Matteus 23) Ze gaven wel tienden van de tuinkruiden aan de tempel, maar in hun hart werden ze gekenmerkt door trots en hebzucht. Het was alleen nog niet openbaar geworden. Dat zou gebeuren rond de kruisiging van Jezus, toen voor iedereen zichtbaar werd wat er belangrijk was voor deze mensen. Wat binnen in hen was, kwam toen naar buiten, volgens het principe van de schepping, van Gods werkelijkheid.
De religieuze wereld van Jezus’ tijd functioneerde rond het uitgangspunt dat het draaide om het aanpassen van gedrag: je werd rein door bepaald gedrag te vertonen, en door ander gedrag werd je onrein, bijvoorbeeld door de verkeerde dingen te eten of de verkeerde mensen aan te raken. Jezus rekent met die manier van denken af: ‘Zien jullie niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt hem onrein kan maken ... Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen komen slechte gedachten ...’ (Marcus 7:18,21). Mensen worden niet onrein omdat ze zich op een verkeerde manier gedragen. Ze gedragen zich verkeerd omdat hun hart, hun spirituele DNA, onrein is. Maar het geldt dus ook andersom. Als je hart goed is, als je spirituele DNA in orde is, zal dat ook in je gedrag zichtbaar worden, zal dat geopenbaard worden in je manier van leven. Dat is waarom Jacobus kan stellen dat geloof dat zich niet daadwerkelijk bewijst, dood is (Jakobus 2:17v). Het geloof dat uiteindelijk niet iemands leven verandert, was kennelijk iets dat zich alleen aan de buitenkant bevond, zoals de gehoorzaamheid van de Farizeeën. Het was niet iets binnenin het hart, iets dat als vanzelf naar de buitenkant doordrong. Het was een vernislaagje, meer niet. Als iemands hart werkelijk door het geloof vernieuwd is, kan het niet anders of dat heeft gevolgen. Het nieuwe leven is als bruisend, stromend water, dat in ons hart ‘een bron wordt waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’ (Jh4:14; 7:38). Het borrelt over, en komt naar buiten via onze woorden, ons gedrag, ons lichaam.

Dit wil zeggen dat wat van ons aan de buitenkant zichtbaar is, niet van zichzelf ‘slecht’ is. Ons lichaam is niet onherroepelijk verdorven. De ‘oude natuur’ staat niet gelijk aan onze lichamelijke verlangens, de wensen van ons lichaam, waarmee we zijn geboren. De oude mens afleggen is niet ophouden mens te zijn en je menselijke kant ontkennen. Het verschil tussen de oude mens en de nieuwe mens, tussen de wereld en het koninkrijk van God, is niet dat tussen geestelijk en lichamelijk, tussen materieel en immaterieel. Het is een kwestie van gerichtheid. Onze wil, ons verstand, onze creativiteit, onze seksualiteit waren nooit slecht in zichzelf. Het was hun gerichtheid, waarmee iets mis was. Je kunt het vergelijken met een kompasnaald, die onder invloed van een elektrische stroom niet langer meer naar het Noorden wijst, maar naar het Zuiden. Het is echter niet de kompasnaald zelf, maar de richting ervan, die het probleem veroorzaakt.
Wat de gerichtheid is die leidt tot de desintegratie van het lichaam, die leidt tot het toebrengen van pijn en vernedering aan andere mensen, die leidt tot de dood, heb ik beschreven in het vorige deel van deze serie. Het is het transactionele denken dat het lichaam en andere mensen reduceert tot handelswaren, als lappen vlees waarmee kan worden betaald, of die zelf kunnen worden gekocht en verkocht. Bij de verleiding in de hof van Eden beschuldigde Satan God ervan transactioneel te zijn en stelde de slang zelf een transactie voor: ‘zodra je daarvan eet, zullen jullie als goden zijn en kennis hebben van goed en kwaad’. Let op het ‘als ... dan’, het ‘voor wat, hoort wat’. Daarvoor te kiezen veranderde de gerichtheid van de mens, en werkte direct door in hoe de mens zijn eigen lichaam zag: als een bron van schaamte. En de mens en zijn kinderen gingen vervolgens ook transactioneel met God om. Kain dacht dat het feit dat hij offerde God aan hem verplichte. En hij vond het oneerlijk dat God zich niets van zijn offer aantrok. Tegelijk zag hij zijn broer Abel niet als inherent waardevol, als beschermwaardig puur vanwege het feit van zijn bestaan. Hij zag Abel alleen als concurrent om de gunst van God, en vond zichzelf dus in zijn recht staan als hij hem doodde. Hij dacht dat het leven wat Gods gunst betrof een ‘zero sum game’ was en wilde tegen elke prijs de winnaar zijn. Transactioneel denken leidt tot de dood. ‘Door een enkel mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12). De besmetting spreidt zich uit, van individuele mensen naar de hele wereld. Want mensen die door anderen op transactionele wijze zijn behandeld, gaan de wereld ook transactioneel zien. Uiteindelijk wijst ieders kompas de verkeerde kant op.

Met de naald zelf is echter niets mis. Dat betekent dat om deze situatie te herstellen, om mensen uit de desintegratie van het transactionele leven te verlossen, niet de naald verwijderd hoeft te worden, of vervangen hoeft te worden, maar dat de naald weer de goede richting op gezet moet worden. Net zo hoeven wij onze wil, ons verstand, onze creativiteit of onze seksualiteit niet af te leggen. Ze horen bij ons. De verandering in ons leven begint niet op dat niveau, maar veel dieper. Op dezelfde plek waar we de wereld gingen zien in transactionele termen, moeten we weer in staat worden gesteld om onvoorwaardelijk lief te hebben, om andere mensen en de wereld te zien als inherent waardevol en respect en bescherming waardig. Daar gingen we aan twijfelen door de woorden van de slang, die suggereerde dat God iets voor mensen achterhield, en hen klein wilde houden. Die twijfel kan alleen veranderen, als God ons voor eens en altijd laat zien dat hij echt, onverdeeld, onbetwijfelbaar liefde is, en ons allemaal, individueel liefheeft met een ondeelbare, onvoorwaardelijke liefde. Liefde die ons niet alleen maar tolereert, of die onverschillig is voor onze tekortkomingen. Liefde die niet iets terug wil in ruil voor de liefde, die niet zich laat voorstaan op de eigen offervaardigheid. Liefde die het beste zoekt voor ons, en ons maakt tot de personen zoals we altijd al bedoeld waren. Scheppende liefde.
Het enige dat God doet is die actieve liefde aan ons te laten zien, die liefde openbaren. Hij maakt zijn werkelijke natuur voor ons zichtbaar. Zichtbaar voor onze zintuigen. Zichtbaar in de materie. Dit gebeurde in de incarnatie, toen God mens werd. Jezus zei: ‘Wie mij heeft gezien, heeft de vader gezien’ (Johannes 14:7). Johannes zei: ‘Wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is’ (1 Johannes 1:1). In de mens Jezus Christus was de liefde van de Vader zichtbaar geworden. In de manier waarop hij omging met hoeren en tollenaars (en met Farizeeën), in zijn woorden en zijn wonderen, maar ook in zijn dood en in zijn opstanding. Het leven was geopenbaard (1 Johannes 1:2). Jezus was in al zijn aspecten, in zijn leven, zijn dood en zijn opstanding, een sacrament. In hem was de waarheid van Gods liefde zichtbaar geworden, zodat nooit iemand daaraan kan twijfelen. En dit teken laat dus zien dat God ons op dezelfde manier liefheeft. God heeft ons lief zoals Jezus anderen liefhad. Maar vooral: God heeft ons lief, zoals Hij Jezus liefhad (Johannes 17:23).
Dezelfde scheppende liefde, waarmee hij Jezus opwekte uit de dood, is de liefde waarmee Hij ons liefheeft. Als we dat werkelijk toelaten, als we die liefde zijn gang laten gaan in ons hart, zonder al die transactionele bezwaren (voor wat hoort wat ... goedkope genade et cetera), verandert er bij ons iets van binnen. We zien opeens dat de liefde van God geen ‘zero sum game’ is, maar steeds toeneemt, en nooit opraakt. We zien opeens dat we daarom niet meer onszelf hoeven bewijzen. Dat we niet meer bang hoeven zijn voor onze duistere kanten, onze tekortkomingen en ons falen. Maar ook dat we ons niet meer hoeven laten voorstaan op onze prestaties. We leren dat me niet meer ‘entitled’ kunnen zijn, of ook maar ergens recht op hebben. We rusten in het feit dat we geliefd zijn. En de wetenschap dat we geliefd zijn, zal van binnen naar buiten in ons doorwerken. Dit is namelijk hoe God ons oorspronkelijk bedoeld had, en als vanzelf zullen alle verlangens en talenten en zintuigen zich naar deze gerichtheid voegen. Onze nieuwe gerichtheid zal zichtbaar worden in wat we willen, waarover we denken, wat we scheppen en hoe we liefhebben. We zullen onze transactionele spelletjes meer en meer opgeven, en anderen zien als respect waardig. We zullen de wereld niet meer uitbuiten en de schepping willen beschermen.
Kortom, we zijn geïntegreerd geraakt: we verdelen onszelf niet meer in delen die we moeten afwijzen, of waarmee we geestelijk gezien handel kunnen drijven (ons lichaam, onze ziel). We zijn weer een eenheid, een compleet persoon, die door God geliefd is als individu. En we reduceren ook anderen niet meer tot ‘slechts lichamen’, tot minder dan mensen. We zien geen verschil meer in waarde tussen mannen en vrouwen, slaven en vrijen, Joden en heidenen (vgl. Galaten 3:28). We hoeven immers van niemand meer iets te krijgen. We zijn, hoe we ook van elkaar verschillen, ‘een lichaam’ geworden (1Korintiers 12:13). Het is het lichaam van Christus. Dat wil zeggen: in ons wordt het leven van Jezus zichtbaar. We zijn zelf ook (collectief en individueel) sacramenten geworden - tekenen van de liefde van God. Wie ons ziet, heeft de liefde van God gezien. Dit is wat het betekent dat Christus in ons hart woning heeft gemaakt (Efeze 3:17). We zijn een nieuwe schepping geworden, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden (2 Korintiers 5:17). En het lichaam van Christus, het sacrament waarin hij zichtbaar wordt, verandert de wereld. In ons en voor ons en door ons heen krijgt het koninkrijk van God gestalte, de samenleving die gekenmerkt wordt door zijn liefde (vgl Kolossenzen 1:16).

Maar wat de liefde van God doet is niet alleen ons aardig maken, voor onszelf en andere mensen. De liefde van God is een scheppende liefde. Het is de liefde van God die ooit de wereld ten aanschijn riep. Die als een duif op de wateren broedde en het leven schiep. Het is de liefde van God die ook nu elk leven schept. Die ons ‘leven en adem en al het andere geeft’ (Handelingen 17:25). God grijpt niet van buitenaf in de schepping in, alsof hij in een grote viskom graait. God onderhoudt de schepping voortdurend “door het woord van zijn kracht” (Hebreeen 1:3). Hij is niet op te houden met scheppen, zodat de wereld nu als een machine op zichzelf draait, maar alles wat wij om ons heen zien gebeuren is het scheppende werk van God. De aarde draait niet uit zichzelf om de zon, het is het werk van God. Dat het regent is niet het automatisch gevolg van natuurwetten, maar is een handeling van God. God is als het ware in de schepping aanwezig als levenbrengende kracht, die alles in beweging houdt. En net zo was God door zijn liefde aanwezig in Jezus, toen hij dood in het graf lag. En die liefde was een scheppende kracht, en gaf Jezus zijn leven terug. En meer dan dat: een opstandingslichaam. Liefde herstelt niet alleen maar, maar schept. Liefde geeft betekenis. En als God dat doet, geeft liefde daadwerkelijk bestaan. Dat Gods liefde dit tot stand bracht in Jezus, is een teken dat hij hetzelfde wil doen voor ons. Jezus heeft zich namelijk met ons geïdentificeerd. Nu worden wij met hem geïdentificeerd. Hij was de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Korintiers 15:20). Omdat hij is opgestaan, is de hele mensheid, die in hem begrepen is, samen met hem uit de dood opgestaan en met hem gezeten in de hemelse gewesten (Efeziers 2:6).
Dit is al waar, maar het is alleen nog niet zichtbaar geworden. Maar ook wij zullen worden veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Korintiers 3:18). Ons materiële lichaam zal de eigenschappen van de nieuwe gerichtheid vertonen, we worden vernieuwd ‘naar het beeld van onze schepper’ (Kolossenzen 3:10). We zullen ook wat ons lichaam betreft op Jezus lijken, tot in de kleinste cel. Niets zal verloren gaan, of minder waard blijken te zijn. Daarom kan de bijbel zeggen: ‘Christus is in u, hij is uw hoop op goddelijke luister’ (Kolossenzen 1:27). En ook deze materiële vernieuwing eindigt niet bij ons, maar zet zich door: de hele schepping zucht nu nog ‘als in barensweeën’ en ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn (Romeinen 8:19). Dan zal de heerlijkheid van God de aarde vervullen, zoals de wateren de zee. God heeft beloofd dat hij alle dingen nieuw zal maken (Openbaring 21:5). De vernieuwing hoeft alleen nog zichtbaar te worden.
Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij het zichtbaar worden van God in ons leven en in de schepping niet in de weg staan, dat wij geen dam opbouwen voor het levende water. Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij zijn als Jezus. Niet in alle dingen die hij deed, niet in zijn activiteit. Zijn activiteit kwam namelijk voort uit een houding van ontvangen. Hij deed wat hij de vader zag doen. Hij deed niets uit zichzelf (Johannes 5:19). We hoeven dus alleen maar gelijk worden aan Jezus in zijn dood (Filippenzen 3:10). Want: pas ‘als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding’ (Rm6:5). We hoeven alleen maar te worden zoals de aarde was voorafgaande aan Gods scheppingswerk: woest en ledig. Er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn voor de Geest om in ons te broeden. Anders gezegd: er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn om de liefde van God voor ons, zijn scheppende woord, te ontvangen. Om het in ons te laten werken. We worden opgeroepen te zijn als Maria, die zich voor de scheppende geest openstelde, door te zeggen: ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Lucas 1:38). We worden opgeroepen te zijn als de aarde in de gelijkenis van Jezus. Niet de harde grond, niet het stuk begroeid met dorens en distels, maar de ontvankelijke aarde, die het zaad in zich opnam, zodat het kon groeien en vrucht dragen. ‘You cannot be partly pregnant’, schrijft Peter Kreeft in ‘Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask’, “Ever since Heaven came to earth in mary’s womb, there have been only two choices: spiritual pregnancy, or spiritual barrenness. Heaven begins now, and so does Hell.”

Is het makkelijk zo ontvankelijk te zijn? Is het makkelijk het transactionele denken op te geven en erop te vertrouwen dat God zichzelf in mij en door mij zichtbaar zal maken? Ik geloof van niet. Maar ik geloof wel dat het goed nieuws is. Nieuws dat ons complete mensen maakt, en ervoor zorgt dat we de wereld en andere mensen gaan zien als inherent waardevol, omdat ook in hen Gods liefde te vinden is. In de komende twee berichten wil ik uitwerken welke gevolgen dit sacramentele wereldbeeld kan hebben voor ons beeld van de wereld en van onszelf!

dinsdag 7 januari 2014

Het sacrament en jij (2): Het waardeloze lichaam

Met kerst hielden mijn vrouw en ik een filmmarathon. We keken de tweede en derde Pirates of the Caribbean-film achter elkaar (de eerste hadden we al eerder gezien). Het zijn leuke films, vol verbeelding, innovatieve actiescènes, partijen met ingewikkelde plannen, en daarnaast ook nog humor. Soms wat ‘over de top’, maar steeds interessant. In de derde film krijgt deze serie opeens een wat diepere laag. De op handel beluste Lord Cutler Beckett heeft de Vliegende Hollander onder zijn controle gekregen en gebruikt dit schip om te jagen op piraten. Kapitein Davy Jones werd zelfs door Cutler Beckett gedwongen de dodelijke kraak te doden. Cutler Beckett heeft controle over het hart van Davy Jones en zet deze mythologische figuur nu in voor het verdienen van geld. Op een tropisch eiland vinden kapiteins Jack Sparrow en Hector Barbosa het karkas van de kraak. “De wereld is een kleinere plek geworden”, zegt Barbosa. “De wereld is niet kleiner”, zegt Jack. “Hij bevat alleen minder.” En ergens anders zegt iemand: “The immaterial has become ... immaterial.” Het niet-materiele doet er niet langer toe. Mysterie en lotsbestemming hebben geen invloed meer. Geld en macht maken de dienst uit. “It’s good business”, geeft Cutler Beckett als verklaring.

Dit is een van de onderwerpen waar ik de laatste weken over nadenk. Want het valt me op dat veel geloven en ideologieën de mens en zijn menselijkheid reduceren tot iets dat niet menselijk is, door ze te scheiden van hun immateriële aspect. Jaren geleden viel het me al op dat er zo’n grote overeenkomst lijkt te bestaan in hoe vrouwen worden behandeld in fundamentalistische godsdiensten, of het nu het Jodendom, het Christendom of de Islam is. In alle drie moeten zij zich zedig kleden, zonder versiering, liefst in het zwart, hun haar bedekken en geen seksuele signalen afgeven. Ze mogen bovendien vaak niet in dezelfde ruimten zijn als mannen (in elk geval niet in religieuze ruimten), en hebben niet dezelfde privileges. Het is een vrouwonvriendelijke omgeving. Wat je volgens mij ziet in alle drie deze godsdiensten is een scheiding tussen het materiële en het immateriële, tussen lichaam en geest. En in deze omgeving is het alleen het immateriële, de geest, die van belang is in de godsdienst.
Ik legde in mijn vorige bericht al uit hoe dat gold in de kerk waar ik opgroeide. Niet toevallig werden ook in die kerk vrouwen onderdrukt - ze mochten niet deelnemen aan de eredienst en moesten voldoen aan kledingvoorschriften. Het idee lijkt te zijn dat uitingen van het lichaam, bijvoorbeeld op seksueel gebied, zondig zijn of ons op zijn minst van God afleiden. Mijn bewustzijn moet volledig op God gericht zijn. Omdat vrouwen bij mannen begeerte opwekken, zijn zij er dus schuldig aan dat mannen zouden zondigen. Dat moet worden voorkomen. Verleidingen moeten worden ingeperkt. De zuiverheid van mannen mag immers niet in gevaar komen.
Deze manier van denken denigreert vrouwen, door hen te reduceren tot lichamen, en bovendien iets van wat voor hen integraal is, hun schoonheid en vrouwelijke seksualiteit, eigenschappen van hun lichaam, inherent slecht te noemen. Maar ze denigreert ook mannen, die immers volgens deze theologie willoze slaven zijn van hun seksuele opwinding, en niet de kracht en discipline hebben om respectvol om te blijven gaan met zichzelf en met vrouwen, als er ook maar een beetje schoonheid aan hun zintuigen wordt aangeboden. Ook dat wat inherent bij mannen hoort, als het gaat om hun lichamelijke reactie, kan dus niet worden vertrouwd, en wordt veroordeeld. Geen positief vrouwbeeld en geen positief man-beeld, als gevolg van verkeerd denken over lichaam en geest. Dat wij man of vrouw zijn is trouwens toch al niet belangrijk -waarschijnlijk omdat het zo duidelijk aan de buitenkant te zien is- ik heb mensen horen zeggen dat we in de hemel onzijdig zouden zijn, omdat onze zielen kennelijk onzijdig zijn.
Interessant genoeg stonden de drie monotheistische wereldgodsdiensten onder de invloed van het Griekse denken. Het moderne Jodendom heeft zijn wortels in een Hellenistische omgeving (Israël was deel van het rijk van Alexander de Grote en zijn opvolgers). Het christendom ontstond in het Romeinse rijk en invloedrijke theologen lasen Griekse denkers (en dan was er nog de invloed van de gnostiek). De Islam ontstond in het Midden-Oosten, waar het Griekse denken ook was doorgedrongen. Islamitische geleerden ontdekten al snel Griekse filosofische manuscripten en kopieerden die, zodat ze bewaard bleven. En ook in de Griekse cultuur zie je niet alleen een scheiding tussen immateriële idealen en de falende, rommelige materiële wereld, tussen geest en lichaam, maar ook tussen man en vrouw, waarbij de vrouw minderwaardig was. Zo minderwaardig dat mannen liever seks hadden onderling, dan met vrouwen om te gaan. Die waren goed om kinderen te krijgen, maar verder niet. (Dit is volgens mij waar Paulus in Romeinen 1 op doelt. Heteroseksuele mannen die vrouwen afstotelijk vinden omdat ze zulke lichamelijke, lustopwekkende wezens zijn. Dit gedeelte gaat mijns inziens niet om wat wij onder homoseksualiteit verstaan). Verder is het interessant dat de noodzaak van het bedekken van het haar van de vrouw uit de Griekse traditie komt - het vrouwelijke haar werd gezien als geslachtsorgaan.

Tegenover de fundamentalistische godsdiensten staat de seculiere samenleving. Die lijkt op het eerste gezicht vrouwvriendelijker, maar is dat volgens mij niet. De losbandigheid is niet zo groot is als christelijke criticasters soms roepen, de meeste mensen leven immers gewoon hun normale leven, maar ze is er wel degelijk. Er is een vorm van vrijheid, waarin wordt gesteld dat alles moet mogen, en dat heeft heel goede kanten. Maar die vrijheid heeft een zuur randje. Seksualiteit blijkt opeens wel heel belangrijk te zijn. Blader door krantjes en tijdschriften. Waar het om gaat in het leven is je seksuele aantrekkelijkheid en presteren. Seks wordt gebruikt om dingen mee te verkopen. Internetporno is makkelijk toegankelijk. Vrouwen modificeren hun lichaam steeds ingrijpender om maar seksueel aantrekkelijk te blijven (zo hoorde ik van de trend om schaamhaar in patroontjes te scheren - het is een bizarre wereld waar we in leven). Mensen spreken van de ‘porno-ificatie van de samenleving’. Hoe je hier ook over denkt, volgens mij komt deze ontwikkeling ook voort uit een scheiding tussen de immateriële en de materiële wereld. Tussen geest en lichaam. Maar een scheiding waarbij de immateriële wereld en de geest afwezig zijn, en dus minder belangrijk zijn (in plaats van het lichaam). Volgens de fundamentalisten is het lichaam niet belangrijk en zelfs slecht, volgens de materialistische cultuur zijn immateriële waarden niet belangrijk. In dit geval is het alleen het lichaam dat telt en lichamelijke reacties. De verlangens van het lichaam moeten worden bevredigd, want er is geen hoger doel van het leven. ‘Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij’, aldus Paulus in 1 Korintiers 15. Of in de woorden van een artiest: ‘You and me, baby, we are nothing but mammals, so let’s do it like they do on the discovery channel.’
Deze houding blijkt ook denigrerend voor vrouwen (de seksindustrie is niet voor niets gekoppeld met mensenhandel), die puur worden afgerekend op uiterlijke, seksuele kenmerken, en zichzelf daarmee moeten zien te verkopen. De vrouwelijke seksualiteit wordt iets vulgairs. Maar in feite is deze cultuur ook denigrerend voor mannen. Die immers de slaaf zijn van hun lusten, en zo maar een vrouw die zich bloot kleed zouden kunnen misbruiken en die tegen zichzelf beschermd zouden moeten worden. Interessant in dit geval was een discussie in het SF-tijdschrift SFX, waarbij een columnist waarschuwde voor een ‘nieuwe preutsheid’. We zijn een volwassen tijdschrift, zei hij, en daarin mogen foto’s staan van knappe actrices. Soms zelfs met weinig verhullende kleding aan. Dat vrouwen seksueel zijn is iets goeds, betoogde hij, en hoeft niet te worden onderdrukt. Hij kreeg in het volgende nummer direct de wind van voren van een andere columnist. Kennelijk met het idee dat als een man een knappe vrouw ziet, met mooie kleren, hij haar direct niet meer ziet als menselijk wezen, maar alleen maar als lustobject. Vrouwen (ook actrices op foto’s) moeten tegen deze ‘male gaze’ worden beschermd. Toen ik laatst in Londen was vielen me trends op in de mode. Vrouwenkleding die me aan de 19e eeuw deden denken: hoog gesloten kragen, bedekte armen, een bepaalde zedigheid. Is er een trend van seculiere preutsheid aan de gang? Denken vrouwen nu zelf dat ze zich moeten bedekken omdat mannen nu eenmaal niet anders kunnen dan hen zien als lustobject? Ik geef toe dat een paar columns in een SF-tijdschrift niet veel datapunten vertegenwoordigen, dus ik geef deze theorie vooral als suggestie. Aan de andere kant las ik op de blog Experimental Theology dat feministen ertegen gekant zijn dat vrouwen hakken dragen of zich ‘sexy’ kleden, omdat zij de ‘male gaze’ gelijk schakelen aan onderdrukking. Er is een nogal negatieve visie van mannelijke seksualiteit, gekoppeld aan het onderdrukken van vrouwelijke uitingen van seksualiteit, die niet veel verschilt van die in fundamentalistische religieuze kringen.
Er zijn ook veel ‘iets-isten’ in onze samenleving trouwens, mensen met een vage ‘New Age’-religie, die geloven in reïncarnatie (maar niet op de fatalistische, hindoeïstische manier), of in horoscopen, chakra’s et cetera. Dit zijn vaak mensen die tegelijk een vrije visie hebben op seksualiteit (niet altijd, maar wel vaak. Zie bijvoorbeeld de ouders van Dharma in TV-serie Dharma and Greg). Ik zie hierin de keerzijde van de gnostiek (er waren ook gnostici die heel losbandig leefden, omdat ze geloofden dat het niet uitmaakte wat je met het lichaam deed. Of die seks zagen als de weg naar God, net als vruchtbaarheidsreligies en mysteriegodsdiensten dat deden). Er is hier een invloed uit het platonische denken zichtbaar. Maar die is er ook in het materialistische wereldbeeld, want ligt de basis van onze filosofie niet nog steeds bij de Grieken? Van een scheiding van lichaam en geest is het maar een kleine stap naar de ontkenning van de geest.

Het is, als je deze voorbeelden serieus neemt, een terugkerende tendens in religieuze en zelfs niet religieuze omgevingen om lichaam en geest, materie en immateriële waarden van elkaar te scheiden, en materie te reduceren tot ‘alleen maar’ materie (ongeacht of er een geestelijke wereld is of niet). En dat heeft desastreuze consequenties. Lang kon ik niet voorstellen waar deze menselijke neiging om scheiding aan te brengen vandaan kon komen. Tot ik besefte dat er een verbinding bestond tussen dit fenomeen en het onderscheid tussen de ‘sacramentele’ en ‘transactionele’ blik op de werkelijkheid. Mede onder invloed van het hierboven geciteerde moment uit Pirates of the Carribbean - At World’s End (en een goed gesprek met mijn vrouw) ging ik inzien dat een transactionele visie op de werkelijkheid leidt tot een reduceren van de mens tot ‘alleen maar lichaam’, tot iets dat zonder gewetenproblemen gekocht en verkocht kan worden. Het is een manier om onder de cognitieve dissonantie uit te komen, die zegt dat een persoon intrinsiek waardevol is en geen handelswaar. Zolang je lichaam en geest als een niet te scheiden geheel ziet, wordt een mens te waardevol om in een transactie te gebruiken. Alleen omdat Lord Cutler Beckett geld het meest belangrijk vindt, kan hij zichzelf zover brengen om mannen, vrouwen en kinderen ter dood te brengen (terwijl hij zelf een kop thee drinkt) - Piraten zijn volgens hem geen mensen.
Onze seculiere cultuur is door en door transactioneel. Niet alleen onze economie (we kopen en verkopen met geld. We verzamelen bezit, waar ons zelfbeeld ook nog eens aan gekoppeld is. En om dat te kunnen leveren we op onze werkplek prestaties, waarvoor we worden beoordeeld in functiewaarderingscycli (als we niet goed presteren worden we gestraft)), maar ook onze relaties (lees alle krantjes en tijdschriften maar eens over wat je moet doen om je relatie gezond en levend te houden, zowel voor mannen en vrouwen: tien tips om ..., zo houd je je vriendje ... et cetera). Relaties gaan in onze maatschappij ook om hoe de ander in mijn behoeftes voorziet, en of ik wel aan mijn vervulling kom om seksueel en persoonlijk gebied.
Maar ook als we religieus zijn, zijn we vaak transactioneel. Ik heb eerder al genoeg geschreven hoe het in ons geloof erom gaat dat we straf ontlopen en beloning verdienen, door bepaalde daden niet te doen, en andere dingen wel te presteren. We vergelijken onszelf met elkaar, vinden het belangrijk dat we ons geestelijk voelen, en kijken neer op mensen die iets anders geloven dan wij. We zijn transactioneel. Dit vertaalt zich naar onze organisaties (waarbij iemands positie in de organisatie ook vaak ‘verdiend’ is), en onze relaties (waarbij de eenheid van man en vrouw vooral wordt gezien als basis voor een taak in het koninkrijk van God, en daarop wordt beoordeeld). Van vriendschappen wordt gevraagd of ze je de kans geven de ander te bekeren (vriendschapsevangelisatie) of je op een andere manier ‘dichter bij God’ brengen.
Onze transactionele insteek (religieus of seculier) maakt het nodig de wereld en mensen niet te zien als inherent waardevol, maar alleen de waarde te zien die wereld en mensen voor onszelf hebben, voor onze transacties. Neem hoe we omgaan met ons eigen lichaam, in ascese en zelfkwelling (bijvoorbeeld door het niet erkennen van seksuele verlangens), in de hoop daardoor betere christenen te worden en straf te ontlopen. Dit kan alleen als we ons lichaam en de verlangens van ons lichaam als inherent minderwaardig zien, als het lichaam geen deel uitmaakt van de geest die voor God waardevol is. Net zo in het omgaan met anderen. Niet voor niets moesten mensen met een donkere huidskleur als minderwaardige mensen worden gezien, zonder inherente waarde, voordat westerse mensen ze als vee konden verkopen. En Joden en andere bevolkingsgroepen moesten worden beschouwd als ‘untermenschen’, voor ze systematisch konden worden uitgeroeid. Net zo moet je de schepping niet zien als inherent waardevol, maar alleen waardevol als ‘hulpbron’ voor ons, om haar te kunnen uitbuiten, om bossen te kunnen kappen en diersoorten uit te roeien, om het klimaat te verpesten, voor je eigen gewin. Als materie maar materie is, geeft het toch niet wat we ermee doen? Dan hoeven we er geen respect of ontzag voor te hebben. Dat maakt het makkelijk.

Het zal duidelijk zijn dat het vooral de machthebbers zijn die de positie hebben om anderen hun waarde te ontnemen, door andere mensen en de schepping te zien als ‘maar materie’. Machthebbers en degenen die geen macht hebben, maar ernaar verlangen. Zij vinden dat ze recht hebben op hun positie, dat ze die verdiend hebben (transactioneel). Ze voelen zich ‘entitled’ -om een goed Engels woord te gebruiken. Anderen die zwakker zijn dan zij dienen alleen maar om hun positie mogelijk te maken. Dit geldt tussen mensen met een lichte en mensen met een donkere huidskleur (de westerse samenlevingen waren in technisch en militair oogpunt machtiger en vonden daarom dat ze het recht hadden andere beschavingen te onderwerpen, indianen en Afrikanen), voor de overheersende religies in bepaalde streken (in islamitische gebieden worden christelijke minderheden systematisch vernederd, gemarteld en verjaagd), voor de rijke 1 procent in de VS, die het de schuld vindt van de armen dat ze arm zijn, en voor zichzelf belastingverlagingen bewerkstelligen terwijl anderen het zonder zorg moeten stellen. Het geldt voor leidinggevenden boven werknemer. En voor mannen naar vrouwen toe. Het privilege van de macht. En dat geldt voor beide vormen van disrespect, religieus en seculier. Lees wat iemand als reactie op een blog van Richard Beck hierover schrijft: “What IS a problem is the sense of entitlement to the feelings that "I find you sexually attractive, and that means you have to do something about that." In conservative evangelical purity culture, this takes the form of "I am sexually attracted to you, therefore you must immediately put on a turtleneck or take other action to somehow take responsibility for my feelings of arousal." In the world at large it takes the form of "I think you are hot, therefore I will yell obscene things at you from my car window/make inappropriate sexual remarks in a staff meeting/become hostile if you don't respond when I hit on you/decide that your worth as a human being is contingent on whether or not I personally want to have sex with you/respond to your argument by saying that you're fat and ugly (an internet favorite)/the 90% of men in online dating who didn't bother to read my profile because why would my values, politics or interests have any bearing on the situation.", etc. etc.”  Het probleem is niet dat mannen vrouwen visueel aantrekkelijk vinden. Het probleem is dat dit aan macht wordt verbonden en dat vrouwen zich aan deze macht moeten onderwerpen.
En aan de andere kant biedt de scheiding tussen lichaam en geest, tussen materiële en immateriële dingen de machthebbers een rechtvaardiging van hun eigen positie. Mannen hebben nu eenmaal bepaalde verlangens, daar kunnen ze niets aan doen. Hun eigen lichaam verraadt ze en ze zijn niet sterk genoeg zich daar tegen te verzetten. Dus moeten vrouwen hen tegen zichzelf beschermen. En lees hoe het kapitalistische systeem wordt verdedigd, ook door christenen (vooral in de VS). De 1 % verdedigt hardnekkig de eigen positie. Het werkt dus twee kanten op. De scheiding tussen lichaam en geest pleit ons vrij van onze positie als overheerser, en verklaart waarom de ander zich moet laten overheersen. En zo blijft de status quo in stand. Ook de religieuze status quo.

Maar het transactionele wereldbeeld heeft niet het laatste woord. In de Pirates of the Caribbean-film vindt een wonderlijke opstanding uit de dood plaats. De greep van Cutler Beckett op de Vliegende Hollander wordt verbroken en het schip duikt met een nieuwe kapitein op uit de golven. Een kapitein die zich in dienst heeft gesteld van het mysterie, van het onverklaarbare. En plots zijn de kansen gekeerd. De soldaten en de handelaars, die dachten de zeven wereldzeeën te beheersen, delven het onderspit. En Cutler Beckett kan het niet geloven. Waar hij eerst tegen Jack Sparrow betoogde dat die geen plek meer had in de nieuwe, platte, legere wereld, blijkt het nu zijn eigen wereld, die alleen bestond uit geld, die de werkelijkheid niet kan verdragen en in splinters uiteenvalt. Ik zie hierin een teken van het zichtbaar worden van de Waarheid die onder onze waarheid verborgen ligt, namelijk dat God het is die de materie en ons betekenis geeft. De waarheid dat er niet zoiets is als ‘maar een lichaam’, maar dat iedereen en alles door Gods liefde leven krijgt ingeblazen. Dat schoonheid, waarheid, en inderdaad ... intimiteit (lichamelijk en geestelijk)... werkelijk betekenisvol zijn en verwijzen naar de God die zich er achter bevindt. En dat daarom ieder mens, hoe klein, hoe zwak en hoe onbetekenend ook, onze liefde en ons respect waard is. Deze waarheid kan ons leven grondig op zijn kop gaan zetten. In het volgende bericht schrijf ik hoe dat gebeurt.

zaterdag 4 januari 2014

Filmbespreking: Star Wars I, II en III

Dat ik op nieuwjaarsdag elk jaar een kleine persoonlijke traditie in ere houd, namelijk om in mijn badjas oliebollen en appelflappen te eten en meerdere films achter elkaar te kijken, onder de noemer ‘badjasdag’, zal de lezers van mijn blog ondertussen bekend zijn. Ook het feit dat ik ondertussen getrouwd ben verandert deze gewoonte niet wezenlijk. Mijn vrouw heeft zich er gewoon bij aangesloten. Vorig jaar bekeken we de eerste drie Star Wars-films, verwarrend genoeg getiteld episode IV, V, en VI, dit jaar was het de beurt aan de prequeltrilogie, episodes I, II en III. van deze legendarische en essentiële science fantasy-serie.
Ik had mijn vrouw gewaarschuwd dat de meeste fans deze afleveringen op zijn zachtst gezegd wat teleurstellend vinden, en zich ergeren aan de clichématige dialogen en oppervlakkige karakters (met name Jar Jar Binks moet het op het internet regelmatig ontgelden). Maar ik had haar verder niets over het verhaal verteld, zodat ze er blanco inging. En ze was aangenaam verrast. Ze vond de films zelfs vrij geslaagd, hoewel met name de eerste van de drie in haar optiek traag verteld werd (veel scenes waarbij karakters zeggen dat ze op anderen moeten wachten et cetera), en vond ze de romance in de tweede film ‘creepy’ (het kan zijn dat hij zo bedoeld is trouwens, gezien de uiteindelijke bestemming van de hoofdpersonen). Ze genoot erg van de afgebeelde werelden, met bijzondere wezens, gedetailleerde landschappen en mooie kostuums (Padme Amidala zal gezien deze films een wel enorme kleerkast hebben gehad!). Ikzelf keek met iets meer afstand naar deze film. De eerste zag ik in 1999 in de bioscoop, bijna vijftien jaar geleden. Dat is er wel aan af te zien. De ‘special effects’ beginnen een beetje hun charme te verliezen - behalve degene die niet in de computer zijn gemaakt. De derde film, ook al weer bijna negen jaar oud, ziet er dan wel weer spectaculair uit, met veel gedetailleerdere achtergronden en een veel realistischer lichtval. Wat niet door de tijd achterhaald is (en dat ook niet kan zijn), is de muziek van John Williams, in zichzelf al bijna reden genoeg om deze films te kijken. Net als de spectaculaire lichtzwaardgevechten overigens. De acteurs zijn oké, maar hebben niet echt veel te doen in deze films, behalve in de derde. Zelfs Natalie Portman lijkt wat ‘vlak’ (ik denk niet dat deze actrice in het echte leven op iemand als Anakin zou vallen). Anakin komt over als een nare tiener, maar dat zal ook de bedoeling zijn geweest (dan heeft de acteur het goed gedaan!). De fantasie die in deze films zichtbaar wordt, blijft me echter fascineren en inspireert mijn verbeelding. Ik hoop net zo mooie werelden te kunnen scheppen. En in het verhaal over de teloorgang van de Jedi en de verleiding van Anakin Skywalker, blijven deze films een waarschuwing voor (religieuze) organisaties die op hun lauweren zijn gaan rusten.

Waar de eerste films (IV, V en VI) zich trouw hielden aan het door Joseph Campbell opgestelde verhaal van de ‘heldenreis’ - het patroon dat in bijna al onze mythische verhalen terugkomt, en waarvan Luke Skywalker trouw alle stadia weet af te leggen- kiest regisseur George Lucas in de nieuwere trilogie voor een meer politiek verhaal. Dit is niet een verhaal dat zich in een legendarische tijd afspeelt, waarbij een eenling van een achteraf planeet in staat blijkt een overheersende macht omver te werpen. Dit is een verhaal dat zich afspeelt in het complexe heden, met kibbelende partijen in de senaat, handelaars die met boycots een groter winstpercentage willen bereiken, politici die een federatie van planeten bij elkaar moeten zien te houden, vredeshandhavers die steeds meer geweld moeten gebruiken om de vrede te handhaven, van verborgen motieven en manipulatie. Het is onze wereld, niet een sprookjeswereld, en dus een stuk ingewikkelder. Waar in de sprookjeswereld een jonge man met bijzondere gaven de verlosser van de wereld blijkt te zijn, valt hij in de echte wereld ten prooi aan de verleiding van de macht. Wie in de sprookjeswereld een zwaard uit de steen trekt (of een hoog midichlorian-gehalte blijkt te hebben) wordt door het volk op de schouders gedragen en verslaat de overheersers, maar wie dat in de echte wereld doet, wordt al snel een pion in subtiele machtsspelletjes, en blijkt uiteindelijk vooral te worden gebruikt.
Fascinerend genoeg is dit een punt dat George R.R. Martin ook maakt in het eerste boek van A Song of Ice and Fire, A Game of Thrones, waarin de traditioneel heldhaftige Ned Stark het moet afleggen tegen de corruptie aan het hof. Dit boek kwam uit in 1996, en hoewel George Lucas toen vast al bezig was met het script van episode I, is het wel toevallig dat zijn film een vergelijkbare deconstructie bevat van sprookjesplots. Misschien had hij het boek gelezen, of misschien was er iets in de tijdgeest, wie het weet mag het zeggen.
Hoewel de drie films gaan over Anakin Skywalker, de jongen met het hoge midichlorian-gehalte, is de hoofdpersoon volgens mij Obi-Wan Kenobi, de jonge Jedi-ridder, gespeeld door de innemende Ewan McGregor. We ontmoeten hem in de eerste scene van de eerste film, en nemen in de laatste scene van de derde film afscheid van hem. Hij begint als een idealistische strijder voor het goede, onder de leiding van zijn mentor Qui-Gon Jinn. Maar tijdens de trilogie begint hij te twijfelen. Hij volgt de aanwijzingen op en ontdekt een duistere samenzwering. Het lijkt erop dat iemand op een galactische oorlog aan het afsturen is, waarbij beide zijden door dezelfde persoon worden bespeeld. En hij ontdekt dat zijn leerling en beschermeling Anakin langzaam het verkeerde pad opgaat. Hij realiseert zich dat de Jedi-organisatie heeft gefaald (dat roept hij naar Anakin: ‘We failed you!’). Uiteindelijk wordt hij voor een moeilijke keuze gesteld: als de Jedi-orde kennelijk terecht is ontmanteld, gelden zijn idealen dan nog? En als zijn eigen vriend zijn vijand is geworden, ziet hij diens daden dan door de vingers, of strijdt hij voor gerechtigheid?
Ik vind deze reis van Obi-Wan fascinerend, waarschijnlijk omdat ik zelf ook vaak worstel met het conflict tussen mijn idealen en de realiteit. Wie mijn blogberichten leest, weet dat ik kritiek heb op de kerk. Dit instituut dat is ontstaan om de waarheid van Gods liefde en genade levend te houden en te verspreiden, lijkt nu veel mensen te beschadigen en depressief te maken. De Jedi in Star Wars illustreren hoe dat heeft kunnen gebeuren. De Jedi zijn arrogant geworden en werden daardoor blind voor hun eigen tekortkomingen. Als er iets ontbreekt in de archieven, bestaat het niet, wordt er gezegd. Maar daardoor zijn ze ook blind geworden voor de ‘dark side’, de kant van pure machtswellust. Volgens mij waren de Jedi uiteindelijk zelf namelijk ook machtswellustig geworden. Dat gebeurt namelijk als je macht krijgt - je wilt het houden. Het is een van de Sith die hierop wijst, maar zijn argument is overtuigend omdat het zo dicht bij de waarheid ligt. En ook de Jedi zijn bereid steeds verder te gaan om hun macht te bewaren. Van buiten lijken ze te verschillen van de Sith - de Jedi houden zich aan strenge regels over het onderdrukken van verlangen en het voorkomen van binding, maar ze willen ook gewoon invloed uitoefenen, en heersen. De Jedi vinden dat ze goed doen voor anderen, en dat geeft hen bepaalde rechten. Ze voelen zich ‘entitled’. Ze zijn in dat opzicht te vergelijken met de Farizeeën, die zoveel commentaar hadden op de tollenaars en prostituees. Beiden waren evenzeer transactioneel: Farizeeen en tollenaars. De Jedi zijn ook transactioneel. Jedi en Sith zijn twee kanten van dezelfde medaille. Om evenwicht te brengen in de ‘Force’ moeten zowel Jedi als Sith verdwijnen en kan niet een van de twee overblijven. Dit is wat gebeurt in episodes IV, V, VI. Zoals ik schreef in mijn recensie over die films bereikt dan het zichtbaar worden van Lukes opofferende liefde wat geen enkel vertoon van macht tot stand kon brengen. Dit is de overwinning van het sacramentele wereldbeeld op het transactionele wereldbeeld.
Maar hoe moet je ondertussen leven als je wel gelooft in de idealen van de Jedi, maar niet in het instituut? Obi-Wan volgt zijn mentor Qui-Gon Jinn door op sommige punten zijn eigen koers te trekken en de geboden van de Jedi niet slaafs op te volgen. Dat hij de idealen volgt, wil niet zeggen dat hij niet aan de leiders in de raad twijfelt. Aan de andere kant kiest hij ook buiten het instituut, als de Jedi hebben afgedaan, voor de idealen van de Jedi. Democratie, maar vooral liefde. Want Jedi ben je ook zonder de organisatie. Jedi is je identiteit, niet je lidmaatschap. Het is iets wat je belichaamt, niet iets wat je kunt kopen of kwijtraken. Zo geldt het ook voor mijn identiteit als geliefde van God, als christen. Zelfs het falen van de kerk, van de organisatie, hoeft me dus niet tot wanhoop te brengen.

Hoe het niet moet, zien we ondertussen geïllustreerd in de verhaallijn van de jonge Anakin Skywalker. Hij arriveert in het verhaal omringd door tekenen. Hij is de enige mens die kan meedoen met de gevaarlijke races op zandplaneet Tatooine, hij heeft een ongekend hoge concentratie midichlorians in zijn bloed en is meer in contact met de Force dan welke Jedi ook. Hij is zelfs geboren zonder dat er een vader aan te pas kwam, in een duidelijke verwijzing naar Jezus. Het is niet voor niets dat de Jedi al snel gaan denken dat Anakin degene is die in de profetie beloofd werd, dat hij degene is die evenwicht zou brengen in de Kracht. Hoewel hij eigenlijk te oud is om in de Jedi-opleiding te worden toegelaten, wordt er voor hem een uitzondering gemaakt. Hij verlaat zijn moeder en zijn thuisplaneet en wordt getraind tot Jedi. Zijn mentoren verwachten dat hij hen allemaal zal overtreffen. De snel in de politieke rangen klimmende senator Palpatine wordt zijn beschermheer. En Anakin gaat in zijn eigen succesverhaal geloven. Hij denkt dat hij de beste Jedi ooit zal worden, misschien zelfs beter dan Yoda, als hij dat al niet is. Hij gelooft dat zijn mentor Obi-Wan, die hem nogal eens tot voorzichtigheid maant, hem tegenhoudt. Hij zou meer moeten mogen. Als hij als jongste lid ooit wordt toegelaten bij de raad van de Jedi, is hij er ontevreden over dat hij niet direct tot ‘meester’ wordt benoemd. Hij heeft daar immers recht op. Net zo heeft hij ook het recht om de regels van de Jedi anders te interpreteren. Iemand vraagt Anakin in de tweede film of hij als Jedi wel mag liefhebben. Hij legt uit dat Jedi zich niet aan mensen mogen hechten, ze mogen daarom niet trouwen, omdat ze anders bezorgd zouden zijn om hun familie, en angst leidt uiteindelijk tot lijden, pijn en haat. Maar hij heeft zelf een maas in het net ontdekt. Compassie is wel toegestaan, medeleven is zelfs een kernidee van de Jedi, die zich belangeloos willen inzetten voor mensen die lijden. Compassie definieert Anakin als ‘onvoorwaardelijke liefde’. En dus is liefde opeens wel toegestaan. Hij gebruikt deze redenering om voor hemzelf te rechtvaardigen waarom de regels voor hem niet zouden gelden. De waarheid is namelijk dat Anakins liefde helemaal niet onvoorwaardelijk is. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij ontdekt dat zijn moeder is gedood. Hij neemt zelf het recht in eigen handen en rekent af met haar moordenaars. Hij kon zijn wraak niet onderdrukken, maar dat hoefde hij ook niet, vindt hij, want die moordenaars waren toch geen mensen. Eigenlijk niet meer dan beesten. Zijn overtuiging van zijn eigen machtspositie boven de moordenaars van zijn moeder brengt hem ertoe hen te reduceren tot minder dan mensen, tot zielloze dieren, zodat hij geen moreel probleem hoeft te zien in wat hij heeft gedaan. En omdat hij zichzelf ook beter vindt dan de andere Jedi, kan hij hetzelfde argument op hen toepassen. Ze werken hem tegen, zorgen dat hij zijn potentie niet kan bereiken, en dat hij niet datgene kan behouden waar hij denkt recht op te hebben (ook al zeggen de regels anders). Daarom gaat hij ze zien als minder waardevol dan zichzelf, nauwelijks mensen. En hij gaat ze ook zo behandelen. Uiteindelijk blijkt dat hij ook zijn vrouw zo behandelt. Als zij het niet eens is met de weg die hij gekozen heeft, als ze vindt dat hij moet afzien van zijn positie als rechterhand van de keizer over het melkwegstelsel, als ze niet samen met hem wil regeren, moet ze uit zijn leven verdwijnen. Hij had zijn mond er vol van dat hij haar leven wilde redden, dat hij zo krachtig kon worden dat hij zelfs de dood zou kunnen omdraaien, en dat hij voor haar zelfs bereid was de donkere zijde van de Force te omarmen. Maar in werkelijkheid draaide het ook in zijn relatie met haar alleen om hem. Het ging hem niet om haar, het ging om waar hij recht op had. Hij had recht op liefdesgeluk, hij had recht op een lang leven met de koningin van Naboo, en niemand had het recht dat van hem af te nemen, zelfs de dood niet. En zelfs zijn vrouw zelf niet. Ze heeft er niets in te zeggen. Hij roept het tegen Obi-Wan Kenobi: ‘Wie niet voor mij is, is mijn vijand!”. Zijn universum draait om hem en hem alleen. En daardoor is hij zelf degene die zijn eigen angstdroom in vervulling brengt. Zijn trots doet hem datgene kwijtraken, wat hij boven elke prijs wilde behouden.

Obi-Wan Kenobi roept het Anakin toe: ‘Only a Sith deals in absolutes’. Alleen een Sith denkt in absolute tegenstellingen. Dit is volgens mij een belangrijke uitspraak in de film, die het thema scherp blootlegt. Want het kiezen voor de weg van de macht, zoals Anakin dat heeft gedaan, leidt onherroepelijk tot het indelen van de wereld in blokken. In partijen die voor je zijn en tegen je. Partijen die je verder op weg kunnen helpen en partijen die je in de weg staan. Partijen waaraan je kan verdienen, en partijen die je iets kosten. Anakin vraagt aan alles en iedereen: ‘What’s in it for me?’ en maakt dat de basis om mensen en idealen in te delen. Wie niet voor hem is, is voor hem afgeschreven. Het transactionele denken brengt scheiding aan, een absolute scheiding. Is dit de kennis van goed en kwaad waar de bijbel over praat?
Daar tegenover staat het sacramentele pad, in episodes IV, V en VI belichaamd door Luke. Hij deelt de wereld niet in zoals zijn vader, in partijen voor en tegen hem, maar ziet ieder mens als waardevol individu, met recht op respect, en wil hen ook zo behandelen. Zelfs in Darth Vader, de slechterik die met een ijzeren hand het heelal regeert, ziet hij nog het individu, de mens die waarde heeft in zichzelf, en daarom niet zomaar als vijand mag worden neergezet. Luke denkt niet in absolute tegenstellingen. Hij ziet in zijn grootste vijand (Darth Vader) iets terug van zichzelf, iets dat in staat is lief te hebben, en probeert dat weer tevoorschijn te roepen. Hij gelooft dat de waarheid ook in deze man zichtbaar kan worden. En daarvoor is hij bereid heel ver te gaan, in zijn opofferende liefde (In deze films is het Obi-Wan die dit belichaamt, en uiteindelijk Anakin het voordeel van de twijfel geeft). Luke’s instelling is omgekeerd aan die van Anakin. Hij zegt niet: ‘wie niet voor mij is, is tegen mij’, maar: ‘Wie niet tegen mij is, is voor mij’.

Dit was wat Jezus ook zei in de bijbel. Jezus zag zichzelf niet als beter dan andere mensen. Jezus vond niet dat hij recht had op respect, dat hij recht had op liefde. Hij voelde zich niet ‘entitled’ door zijn vermogen wonderen te verrichten. In plaats daarvan zag hij in melaatsen, hoeren en tollenaars mensen zoals hijzelf, en wenkte hij hun menselijke waardevolle kant opnieuw tevoorschijn. In iedereen, hoe slecht ook, kon Gods bedoeling zichtbaar worden. In iedereen kon het koninkrijk verschijnen, zolang mensen er maar niet bewust buiten wilden blijven. Zolang mensen maar niet waren als Anakin en op hun rechten gingen staan. Om mensen voor zich te winnen, was Jezus bereid elke aanspraak op macht en respect te laten schieten. Hij was bereid zich aan het kruis te laten nagelen, liever dan welk mens dan ook zijn leven te ontnemen. Dat is echte onvoorwaardelijke liefde, dat is echte compassie.
En dat voorbeeld te volgen is de weg van de echte Jedi. Wie dat doet, zal niet meer in de duisternis wandelen. Hij zal de ‘donkere kant’ kunnen onderscheiden, binnen en buiten de eigen organisatie, en zal kunnen stand houden, mocht hij verleid worden. En hij vindt uiteindelijk juist in het verliezen van zijn macht de weg die voorbij de dood voert. Het eeuwige leven, dat niet door eigen inspanning kan worden veiliggesteld, alleen door het opgeven van de eigen macht. En uiteindelijk, in episode VI, is dit wat Anakin zelf ook ontdekt.
Toch nog een gelukkig einde.