In biologieboekjes voor kinderen las ik ooit de beschrijving van een proefje dat je makkelijk thuis kunt uitvoeren. Het is heel simpel. Je hebt een witte bloem nodig, bijvoorbeeld een chrysant, die zet je in water. Vervolgens giet je blauwe inkt, bijvoorbeeld uit een vulpenvulling, in het water. Je laat de bloem staan. Even later is de bloem blauw geworden. Misschien zijn de punten van de bloemblaadjes nog wit, maar als je lang genoeg wacht verkleuren die ook. De inkt is via de steel opgezogen en is uiteindelijk via steeds kleinere capillairvaten terecht gekomen tot in het verste uiteinde van de bloem.
Het experiment leert de jonge onderzoekers iets over bloemen en planten, maar het laat volgens mij ook iets zien over de werking van God in de schepping, namelijk dat verandering begint van binnen en vervolgens naar buiten toe doorwerkt. De innerlijke verandering zal uiteindelijk aan de buitenkant zichtbaar worden, maar begint daar niet. Je zou kunnen zeggen dat wat binnenin is (het erfelijke materiaal, de kleurstof) wordt geopenbaard. Je zou kunnen zeggen dat de kleur aan de buitenkant het sacrament is van de inwendige verandering, namelijk van de inkt in het water.
Als God dit principe zo duidelijk in de biologische schepping heeft gelegd, is het mijns inziens redelijk te veronderstellen dat het wel eens breder zou kunnen gelden. Het zou zo maar eens kunnen dat het is hoe hij zelf actief is in zijn schepping: van binnenuit. Niet voor niets gebruikt Jezus is zijn gelijkenissen zoveel voorbeelden uit de biologie. Zaad dat onzichtbaar in de aarde gezaaid is, en zichtbaar wordt als het groen bovenkomt. Gist dat in brooddeeg verstopt is en zichtbaar wordt als het deeg rijst. Een wijnrank die vast moet blijven zitten aan de stam en dan vrucht zal dragen. De boom die je kunt herkennen aan de vrucht. Het is hetzelfde principe. De verandering waar God op aan stuurt volgens de gelijkenissen is niet een cosmetische verandering, een verandering van het uiterlijk, van het gedrag. Het gaat hem er helemaal niet om hoe we ons gedragen, of we wel genoeg ons best doen, of we er wel uitzien als het ideaalbeeld. Kijk naar wat Jezus de Farizeeën verwijt. Hij zegt tegen ze dat ze wel de buitenkant van de beker schoonmaken, maar niet de binnenkant. Dat ze witgekalkte graven zijn. Van buiten mooi schoongemaakt, maar van binnen vol dood en verderf. (Matteus 23) Ze gaven wel tienden van de tuinkruiden aan de tempel, maar in hun hart werden ze gekenmerkt door trots en hebzucht. Het was alleen nog niet openbaar geworden. Dat zou gebeuren rond de kruisiging van Jezus, toen voor iedereen zichtbaar werd wat er belangrijk was voor deze mensen. Wat binnen in hen was, kwam toen naar buiten, volgens het principe van de schepping, van Gods werkelijkheid.
De religieuze wereld van Jezus’ tijd functioneerde rond het uitgangspunt dat het draaide om het aanpassen van gedrag: je werd rein door bepaald gedrag te vertonen, en door ander gedrag werd je onrein, bijvoorbeeld door de verkeerde dingen te eten of de verkeerde mensen aan te raken. Jezus rekent met die manier van denken af: ‘Zien jullie niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt hem onrein kan maken ... Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen komen slechte gedachten ...’ (Marcus 7:18,21). Mensen worden niet onrein omdat ze zich op een verkeerde manier gedragen. Ze gedragen zich verkeerd omdat hun hart, hun spirituele DNA, onrein is. Maar het geldt dus ook andersom. Als je hart goed is, als je spirituele DNA in orde is, zal dat ook in je gedrag zichtbaar worden, zal dat geopenbaard worden in je manier van leven. Dat is waarom Jacobus kan stellen dat geloof dat zich niet daadwerkelijk bewijst, dood is (Jakobus 2:17v). Het geloof dat uiteindelijk niet iemands leven verandert, was kennelijk iets dat zich alleen aan de buitenkant bevond, zoals de gehoorzaamheid van de Farizeeën. Het was niet iets binnenin het hart, iets dat als vanzelf naar de buitenkant doordrong. Het was een vernislaagje, meer niet. Als iemands hart werkelijk door het geloof vernieuwd is, kan het niet anders of dat heeft gevolgen. Het nieuwe leven is als bruisend, stromend water, dat in ons hart ‘een bron wordt waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’ (Jh4:14; 7:38). Het borrelt over, en komt naar buiten via onze woorden, ons gedrag, ons lichaam.
Dit wil zeggen dat wat van ons aan de buitenkant zichtbaar is, niet van zichzelf ‘slecht’ is. Ons lichaam is niet onherroepelijk verdorven. De ‘oude natuur’ staat niet gelijk aan onze lichamelijke verlangens, de wensen van ons lichaam, waarmee we zijn geboren. De oude mens afleggen is niet ophouden mens te zijn en je menselijke kant ontkennen. Het verschil tussen de oude mens en de nieuwe mens, tussen de wereld en het koninkrijk van God, is niet dat tussen geestelijk en lichamelijk, tussen materieel en immaterieel. Het is een kwestie van gerichtheid. Onze wil, ons verstand, onze creativiteit, onze seksualiteit waren nooit slecht in zichzelf. Het was hun gerichtheid, waarmee iets mis was. Je kunt het vergelijken met een kompasnaald, die onder invloed van een elektrische stroom niet langer meer naar het Noorden wijst, maar naar het Zuiden. Het is echter niet de kompasnaald zelf, maar de richting ervan, die het probleem veroorzaakt.
Wat de gerichtheid is die leidt tot de desintegratie van het lichaam, die leidt tot het toebrengen van pijn en vernedering aan andere mensen, die leidt tot de dood, heb ik beschreven in het vorige deel van deze serie. Het is het transactionele denken dat het lichaam en andere mensen reduceert tot handelswaren, als lappen vlees waarmee kan worden betaald, of die zelf kunnen worden gekocht en verkocht. Bij de verleiding in de hof van Eden beschuldigde Satan God ervan transactioneel te zijn en stelde de slang zelf een transactie voor: ‘zodra je daarvan eet, zullen jullie als goden zijn en kennis hebben van goed en kwaad’. Let op het ‘als ... dan’, het ‘voor wat, hoort wat’. Daarvoor te kiezen veranderde de gerichtheid van de mens, en werkte direct door in hoe de mens zijn eigen lichaam zag: als een bron van schaamte. En de mens en zijn kinderen gingen vervolgens ook transactioneel met God om. Kain dacht dat het feit dat hij offerde God aan hem verplichte. En hij vond het oneerlijk dat God zich niets van zijn offer aantrok. Tegelijk zag hij zijn broer Abel niet als inherent waardevol, als beschermwaardig puur vanwege het feit van zijn bestaan. Hij zag Abel alleen als concurrent om de gunst van God, en vond zichzelf dus in zijn recht staan als hij hem doodde. Hij dacht dat het leven wat Gods gunst betrof een ‘zero sum game’ was en wilde tegen elke prijs de winnaar zijn. Transactioneel denken leidt tot de dood. ‘Door een enkel mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12). De besmetting spreidt zich uit, van individuele mensen naar de hele wereld. Want mensen die door anderen op transactionele wijze zijn behandeld, gaan de wereld ook transactioneel zien. Uiteindelijk wijst ieders kompas de verkeerde kant op.
Met de naald zelf is echter niets mis. Dat betekent dat om deze situatie te herstellen, om mensen uit de desintegratie van het transactionele leven te verlossen, niet de naald verwijderd hoeft te worden, of vervangen hoeft te worden, maar dat de naald weer de goede richting op gezet moet worden. Net zo hoeven wij onze wil, ons verstand, onze creativiteit of onze seksualiteit niet af te leggen. Ze horen bij ons. De verandering in ons leven begint niet op dat niveau, maar veel dieper. Op dezelfde plek waar we de wereld gingen zien in transactionele termen, moeten we weer in staat worden gesteld om onvoorwaardelijk lief te hebben, om andere mensen en de wereld te zien als inherent waardevol en respect en bescherming waardig. Daar gingen we aan twijfelen door de woorden van de slang, die suggereerde dat God iets voor mensen achterhield, en hen klein wilde houden. Die twijfel kan alleen veranderen, als God ons voor eens en altijd laat zien dat hij echt, onverdeeld, onbetwijfelbaar liefde is, en ons allemaal, individueel liefheeft met een ondeelbare, onvoorwaardelijke liefde. Liefde die ons niet alleen maar tolereert, of die onverschillig is voor onze tekortkomingen. Liefde die niet iets terug wil in ruil voor de liefde, die niet zich laat voorstaan op de eigen offervaardigheid. Liefde die het beste zoekt voor ons, en ons maakt tot de personen zoals we altijd al bedoeld waren. Scheppende liefde.
Het enige dat God doet is die actieve liefde aan ons te laten zien, die liefde openbaren. Hij maakt zijn werkelijke natuur voor ons zichtbaar. Zichtbaar voor onze zintuigen. Zichtbaar in de materie. Dit gebeurde in de incarnatie, toen God mens werd. Jezus zei: ‘Wie mij heeft gezien, heeft de vader gezien’ (Johannes 14:7). Johannes zei: ‘Wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is’ (1 Johannes 1:1). In de mens Jezus Christus was de liefde van de Vader zichtbaar geworden. In de manier waarop hij omging met hoeren en tollenaars (en met Farizeeën), in zijn woorden en zijn wonderen, maar ook in zijn dood en in zijn opstanding. Het leven was geopenbaard (1 Johannes 1:2). Jezus was in al zijn aspecten, in zijn leven, zijn dood en zijn opstanding, een sacrament. In hem was de waarheid van Gods liefde zichtbaar geworden, zodat nooit iemand daaraan kan twijfelen. En dit teken laat dus zien dat God ons op dezelfde manier liefheeft. God heeft ons lief zoals Jezus anderen liefhad. Maar vooral: God heeft ons lief, zoals Hij Jezus liefhad (Johannes 17:23).
Dezelfde scheppende liefde, waarmee hij Jezus opwekte uit de dood, is de liefde waarmee Hij ons liefheeft. Als we dat werkelijk toelaten, als we die liefde zijn gang laten gaan in ons hart, zonder al die transactionele bezwaren (voor wat hoort wat ... goedkope genade et cetera), verandert er bij ons iets van binnen. We zien opeens dat de liefde van God geen ‘zero sum game’ is, maar steeds toeneemt, en nooit opraakt. We zien opeens dat we daarom niet meer onszelf hoeven bewijzen. Dat we niet meer bang hoeven zijn voor onze duistere kanten, onze tekortkomingen en ons falen. Maar ook dat we ons niet meer hoeven laten voorstaan op onze prestaties. We leren dat me niet meer ‘entitled’ kunnen zijn, of ook maar ergens recht op hebben. We rusten in het feit dat we geliefd zijn. En de wetenschap dat we geliefd zijn, zal van binnen naar buiten in ons doorwerken. Dit is namelijk hoe God ons oorspronkelijk bedoeld had, en als vanzelf zullen alle verlangens en talenten en zintuigen zich naar deze gerichtheid voegen. Onze nieuwe gerichtheid zal zichtbaar worden in wat we willen, waarover we denken, wat we scheppen en hoe we liefhebben. We zullen onze transactionele spelletjes meer en meer opgeven, en anderen zien als respect waardig. We zullen de wereld niet meer uitbuiten en de schepping willen beschermen.
Kortom, we zijn geïntegreerd geraakt: we verdelen onszelf niet meer in delen die we moeten afwijzen, of waarmee we geestelijk gezien handel kunnen drijven (ons lichaam, onze ziel). We zijn weer een eenheid, een compleet persoon, die door God geliefd is als individu. En we reduceren ook anderen niet meer tot ‘slechts lichamen’, tot minder dan mensen. We zien geen verschil meer in waarde tussen mannen en vrouwen, slaven en vrijen, Joden en heidenen (vgl. Galaten 3:28). We hoeven immers van niemand meer iets te krijgen. We zijn, hoe we ook van elkaar verschillen, ‘een lichaam’ geworden (1Korintiers 12:13). Het is het lichaam van Christus. Dat wil zeggen: in ons wordt het leven van Jezus zichtbaar. We zijn zelf ook (collectief en individueel) sacramenten geworden - tekenen van de liefde van God. Wie ons ziet, heeft de liefde van God gezien. Dit is wat het betekent dat Christus in ons hart woning heeft gemaakt (Efeze 3:17). We zijn een nieuwe schepping geworden, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden (2 Korintiers 5:17). En het lichaam van Christus, het sacrament waarin hij zichtbaar wordt, verandert de wereld. In ons en voor ons en door ons heen krijgt het koninkrijk van God gestalte, de samenleving die gekenmerkt wordt door zijn liefde (vgl Kolossenzen 1:16).
Maar wat de liefde van God doet is niet alleen ons aardig maken, voor onszelf en andere mensen. De liefde van God is een scheppende liefde. Het is de liefde van God die ooit de wereld ten aanschijn riep. Die als een duif op de wateren broedde en het leven schiep. Het is de liefde van God die ook nu elk leven schept. Die ons ‘leven en adem en al het andere geeft’ (Handelingen 17:25). God grijpt niet van buitenaf in de schepping in, alsof hij in een grote viskom graait. God onderhoudt de schepping voortdurend “door het woord van zijn kracht” (Hebreeen 1:3). Hij is niet op te houden met scheppen, zodat de wereld nu als een machine op zichzelf draait, maar alles wat wij om ons heen zien gebeuren is het scheppende werk van God. De aarde draait niet uit zichzelf om de zon, het is het werk van God. Dat het regent is niet het automatisch gevolg van natuurwetten, maar is een handeling van God. God is als het ware in de schepping aanwezig als levenbrengende kracht, die alles in beweging houdt. En net zo was God door zijn liefde aanwezig in Jezus, toen hij dood in het graf lag. En die liefde was een scheppende kracht, en gaf Jezus zijn leven terug. En meer dan dat: een opstandingslichaam. Liefde herstelt niet alleen maar, maar schept. Liefde geeft betekenis. En als God dat doet, geeft liefde daadwerkelijk bestaan. Dat Gods liefde dit tot stand bracht in Jezus, is een teken dat hij hetzelfde wil doen voor ons. Jezus heeft zich namelijk met ons geïdentificeerd. Nu worden wij met hem geïdentificeerd. Hij was de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Korintiers 15:20). Omdat hij is opgestaan, is de hele mensheid, die in hem begrepen is, samen met hem uit de dood opgestaan en met hem gezeten in de hemelse gewesten (Efeziers 2:6).
Dit is al waar, maar het is alleen nog niet zichtbaar geworden. Maar ook wij zullen worden veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Korintiers 3:18). Ons materiële lichaam zal de eigenschappen van de nieuwe gerichtheid vertonen, we worden vernieuwd ‘naar het beeld van onze schepper’ (Kolossenzen 3:10). We zullen ook wat ons lichaam betreft op Jezus lijken, tot in de kleinste cel. Niets zal verloren gaan, of minder waard blijken te zijn. Daarom kan de bijbel zeggen: ‘Christus is in u, hij is uw hoop op goddelijke luister’ (Kolossenzen 1:27). En ook deze materiële vernieuwing eindigt niet bij ons, maar zet zich door: de hele schepping zucht nu nog ‘als in barensweeën’ en ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn (Romeinen 8:19). Dan zal de heerlijkheid van God de aarde vervullen, zoals de wateren de zee. God heeft beloofd dat hij alle dingen nieuw zal maken (Openbaring 21:5). De vernieuwing hoeft alleen nog zichtbaar te worden.
Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij het zichtbaar worden van God in ons leven en in de schepping niet in de weg staan, dat wij geen dam opbouwen voor het levende water. Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij zijn als Jezus. Niet in alle dingen die hij deed, niet in zijn activiteit. Zijn activiteit kwam namelijk voort uit een houding van ontvangen. Hij deed wat hij de vader zag doen. Hij deed niets uit zichzelf (Johannes 5:19). We hoeven dus alleen maar gelijk worden aan Jezus in zijn dood (Filippenzen 3:10). Want: pas ‘als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding’ (Rm6:5). We hoeven alleen maar te worden zoals de aarde was voorafgaande aan Gods scheppingswerk: woest en ledig. Er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn voor de Geest om in ons te broeden. Anders gezegd: er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn om de liefde van God voor ons, zijn scheppende woord, te ontvangen. Om het in ons te laten werken. We worden opgeroepen te zijn als Maria, die zich voor de scheppende geest openstelde, door te zeggen: ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Lucas 1:38). We worden opgeroepen te zijn als de aarde in de gelijkenis van Jezus. Niet de harde grond, niet het stuk begroeid met dorens en distels, maar de ontvankelijke aarde, die het zaad in zich opnam, zodat het kon groeien en vrucht dragen. ‘You cannot be partly pregnant’, schrijft Peter Kreeft in ‘Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask’, “Ever since Heaven came to earth in mary’s womb, there have been only two choices: spiritual pregnancy, or spiritual barrenness. Heaven begins now, and so does Hell.”
Is het makkelijk zo ontvankelijk te zijn? Is het makkelijk het transactionele denken op te geven en erop te vertrouwen dat God zichzelf in mij en door mij zichtbaar zal maken? Ik geloof van niet. Maar ik geloof wel dat het goed nieuws is. Nieuws dat ons complete mensen maakt, en ervoor zorgt dat we de wereld en andere mensen gaan zien als inherent waardevol, omdat ook in hen Gods liefde te vinden is. In de komende twee berichten wil ik uitwerken welke gevolgen dit sacramentele wereldbeeld kan hebben voor ons beeld van de wereld en van onszelf!
Het experiment leert de jonge onderzoekers iets over bloemen en planten, maar het laat volgens mij ook iets zien over de werking van God in de schepping, namelijk dat verandering begint van binnen en vervolgens naar buiten toe doorwerkt. De innerlijke verandering zal uiteindelijk aan de buitenkant zichtbaar worden, maar begint daar niet. Je zou kunnen zeggen dat wat binnenin is (het erfelijke materiaal, de kleurstof) wordt geopenbaard. Je zou kunnen zeggen dat de kleur aan de buitenkant het sacrament is van de inwendige verandering, namelijk van de inkt in het water.
Als God dit principe zo duidelijk in de biologische schepping heeft gelegd, is het mijns inziens redelijk te veronderstellen dat het wel eens breder zou kunnen gelden. Het zou zo maar eens kunnen dat het is hoe hij zelf actief is in zijn schepping: van binnenuit. Niet voor niets gebruikt Jezus is zijn gelijkenissen zoveel voorbeelden uit de biologie. Zaad dat onzichtbaar in de aarde gezaaid is, en zichtbaar wordt als het groen bovenkomt. Gist dat in brooddeeg verstopt is en zichtbaar wordt als het deeg rijst. Een wijnrank die vast moet blijven zitten aan de stam en dan vrucht zal dragen. De boom die je kunt herkennen aan de vrucht. Het is hetzelfde principe. De verandering waar God op aan stuurt volgens de gelijkenissen is niet een cosmetische verandering, een verandering van het uiterlijk, van het gedrag. Het gaat hem er helemaal niet om hoe we ons gedragen, of we wel genoeg ons best doen, of we er wel uitzien als het ideaalbeeld. Kijk naar wat Jezus de Farizeeën verwijt. Hij zegt tegen ze dat ze wel de buitenkant van de beker schoonmaken, maar niet de binnenkant. Dat ze witgekalkte graven zijn. Van buiten mooi schoongemaakt, maar van binnen vol dood en verderf. (Matteus 23) Ze gaven wel tienden van de tuinkruiden aan de tempel, maar in hun hart werden ze gekenmerkt door trots en hebzucht. Het was alleen nog niet openbaar geworden. Dat zou gebeuren rond de kruisiging van Jezus, toen voor iedereen zichtbaar werd wat er belangrijk was voor deze mensen. Wat binnen in hen was, kwam toen naar buiten, volgens het principe van de schepping, van Gods werkelijkheid.
De religieuze wereld van Jezus’ tijd functioneerde rond het uitgangspunt dat het draaide om het aanpassen van gedrag: je werd rein door bepaald gedrag te vertonen, en door ander gedrag werd je onrein, bijvoorbeeld door de verkeerde dingen te eten of de verkeerde mensen aan te raken. Jezus rekent met die manier van denken af: ‘Zien jullie niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt hem onrein kan maken ... Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen komen slechte gedachten ...’ (Marcus 7:18,21). Mensen worden niet onrein omdat ze zich op een verkeerde manier gedragen. Ze gedragen zich verkeerd omdat hun hart, hun spirituele DNA, onrein is. Maar het geldt dus ook andersom. Als je hart goed is, als je spirituele DNA in orde is, zal dat ook in je gedrag zichtbaar worden, zal dat geopenbaard worden in je manier van leven. Dat is waarom Jacobus kan stellen dat geloof dat zich niet daadwerkelijk bewijst, dood is (Jakobus 2:17v). Het geloof dat uiteindelijk niet iemands leven verandert, was kennelijk iets dat zich alleen aan de buitenkant bevond, zoals de gehoorzaamheid van de Farizeeën. Het was niet iets binnenin het hart, iets dat als vanzelf naar de buitenkant doordrong. Het was een vernislaagje, meer niet. Als iemands hart werkelijk door het geloof vernieuwd is, kan het niet anders of dat heeft gevolgen. Het nieuwe leven is als bruisend, stromend water, dat in ons hart ‘een bron wordt waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’ (Jh4:14; 7:38). Het borrelt over, en komt naar buiten via onze woorden, ons gedrag, ons lichaam.
Dit wil zeggen dat wat van ons aan de buitenkant zichtbaar is, niet van zichzelf ‘slecht’ is. Ons lichaam is niet onherroepelijk verdorven. De ‘oude natuur’ staat niet gelijk aan onze lichamelijke verlangens, de wensen van ons lichaam, waarmee we zijn geboren. De oude mens afleggen is niet ophouden mens te zijn en je menselijke kant ontkennen. Het verschil tussen de oude mens en de nieuwe mens, tussen de wereld en het koninkrijk van God, is niet dat tussen geestelijk en lichamelijk, tussen materieel en immaterieel. Het is een kwestie van gerichtheid. Onze wil, ons verstand, onze creativiteit, onze seksualiteit waren nooit slecht in zichzelf. Het was hun gerichtheid, waarmee iets mis was. Je kunt het vergelijken met een kompasnaald, die onder invloed van een elektrische stroom niet langer meer naar het Noorden wijst, maar naar het Zuiden. Het is echter niet de kompasnaald zelf, maar de richting ervan, die het probleem veroorzaakt.
Wat de gerichtheid is die leidt tot de desintegratie van het lichaam, die leidt tot het toebrengen van pijn en vernedering aan andere mensen, die leidt tot de dood, heb ik beschreven in het vorige deel van deze serie. Het is het transactionele denken dat het lichaam en andere mensen reduceert tot handelswaren, als lappen vlees waarmee kan worden betaald, of die zelf kunnen worden gekocht en verkocht. Bij de verleiding in de hof van Eden beschuldigde Satan God ervan transactioneel te zijn en stelde de slang zelf een transactie voor: ‘zodra je daarvan eet, zullen jullie als goden zijn en kennis hebben van goed en kwaad’. Let op het ‘als ... dan’, het ‘voor wat, hoort wat’. Daarvoor te kiezen veranderde de gerichtheid van de mens, en werkte direct door in hoe de mens zijn eigen lichaam zag: als een bron van schaamte. En de mens en zijn kinderen gingen vervolgens ook transactioneel met God om. Kain dacht dat het feit dat hij offerde God aan hem verplichte. En hij vond het oneerlijk dat God zich niets van zijn offer aantrok. Tegelijk zag hij zijn broer Abel niet als inherent waardevol, als beschermwaardig puur vanwege het feit van zijn bestaan. Hij zag Abel alleen als concurrent om de gunst van God, en vond zichzelf dus in zijn recht staan als hij hem doodde. Hij dacht dat het leven wat Gods gunst betrof een ‘zero sum game’ was en wilde tegen elke prijs de winnaar zijn. Transactioneel denken leidt tot de dood. ‘Door een enkel mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12). De besmetting spreidt zich uit, van individuele mensen naar de hele wereld. Want mensen die door anderen op transactionele wijze zijn behandeld, gaan de wereld ook transactioneel zien. Uiteindelijk wijst ieders kompas de verkeerde kant op.
Met de naald zelf is echter niets mis. Dat betekent dat om deze situatie te herstellen, om mensen uit de desintegratie van het transactionele leven te verlossen, niet de naald verwijderd hoeft te worden, of vervangen hoeft te worden, maar dat de naald weer de goede richting op gezet moet worden. Net zo hoeven wij onze wil, ons verstand, onze creativiteit of onze seksualiteit niet af te leggen. Ze horen bij ons. De verandering in ons leven begint niet op dat niveau, maar veel dieper. Op dezelfde plek waar we de wereld gingen zien in transactionele termen, moeten we weer in staat worden gesteld om onvoorwaardelijk lief te hebben, om andere mensen en de wereld te zien als inherent waardevol en respect en bescherming waardig. Daar gingen we aan twijfelen door de woorden van de slang, die suggereerde dat God iets voor mensen achterhield, en hen klein wilde houden. Die twijfel kan alleen veranderen, als God ons voor eens en altijd laat zien dat hij echt, onverdeeld, onbetwijfelbaar liefde is, en ons allemaal, individueel liefheeft met een ondeelbare, onvoorwaardelijke liefde. Liefde die ons niet alleen maar tolereert, of die onverschillig is voor onze tekortkomingen. Liefde die niet iets terug wil in ruil voor de liefde, die niet zich laat voorstaan op de eigen offervaardigheid. Liefde die het beste zoekt voor ons, en ons maakt tot de personen zoals we altijd al bedoeld waren. Scheppende liefde.
Het enige dat God doet is die actieve liefde aan ons te laten zien, die liefde openbaren. Hij maakt zijn werkelijke natuur voor ons zichtbaar. Zichtbaar voor onze zintuigen. Zichtbaar in de materie. Dit gebeurde in de incarnatie, toen God mens werd. Jezus zei: ‘Wie mij heeft gezien, heeft de vader gezien’ (Johannes 14:7). Johannes zei: ‘Wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is’ (1 Johannes 1:1). In de mens Jezus Christus was de liefde van de Vader zichtbaar geworden. In de manier waarop hij omging met hoeren en tollenaars (en met Farizeeën), in zijn woorden en zijn wonderen, maar ook in zijn dood en in zijn opstanding. Het leven was geopenbaard (1 Johannes 1:2). Jezus was in al zijn aspecten, in zijn leven, zijn dood en zijn opstanding, een sacrament. In hem was de waarheid van Gods liefde zichtbaar geworden, zodat nooit iemand daaraan kan twijfelen. En dit teken laat dus zien dat God ons op dezelfde manier liefheeft. God heeft ons lief zoals Jezus anderen liefhad. Maar vooral: God heeft ons lief, zoals Hij Jezus liefhad (Johannes 17:23).
Dezelfde scheppende liefde, waarmee hij Jezus opwekte uit de dood, is de liefde waarmee Hij ons liefheeft. Als we dat werkelijk toelaten, als we die liefde zijn gang laten gaan in ons hart, zonder al die transactionele bezwaren (voor wat hoort wat ... goedkope genade et cetera), verandert er bij ons iets van binnen. We zien opeens dat de liefde van God geen ‘zero sum game’ is, maar steeds toeneemt, en nooit opraakt. We zien opeens dat we daarom niet meer onszelf hoeven bewijzen. Dat we niet meer bang hoeven zijn voor onze duistere kanten, onze tekortkomingen en ons falen. Maar ook dat we ons niet meer hoeven laten voorstaan op onze prestaties. We leren dat me niet meer ‘entitled’ kunnen zijn, of ook maar ergens recht op hebben. We rusten in het feit dat we geliefd zijn. En de wetenschap dat we geliefd zijn, zal van binnen naar buiten in ons doorwerken. Dit is namelijk hoe God ons oorspronkelijk bedoeld had, en als vanzelf zullen alle verlangens en talenten en zintuigen zich naar deze gerichtheid voegen. Onze nieuwe gerichtheid zal zichtbaar worden in wat we willen, waarover we denken, wat we scheppen en hoe we liefhebben. We zullen onze transactionele spelletjes meer en meer opgeven, en anderen zien als respect waardig. We zullen de wereld niet meer uitbuiten en de schepping willen beschermen.
Kortom, we zijn geïntegreerd geraakt: we verdelen onszelf niet meer in delen die we moeten afwijzen, of waarmee we geestelijk gezien handel kunnen drijven (ons lichaam, onze ziel). We zijn weer een eenheid, een compleet persoon, die door God geliefd is als individu. En we reduceren ook anderen niet meer tot ‘slechts lichamen’, tot minder dan mensen. We zien geen verschil meer in waarde tussen mannen en vrouwen, slaven en vrijen, Joden en heidenen (vgl. Galaten 3:28). We hoeven immers van niemand meer iets te krijgen. We zijn, hoe we ook van elkaar verschillen, ‘een lichaam’ geworden (1Korintiers 12:13). Het is het lichaam van Christus. Dat wil zeggen: in ons wordt het leven van Jezus zichtbaar. We zijn zelf ook (collectief en individueel) sacramenten geworden - tekenen van de liefde van God. Wie ons ziet, heeft de liefde van God gezien. Dit is wat het betekent dat Christus in ons hart woning heeft gemaakt (Efeze 3:17). We zijn een nieuwe schepping geworden, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden (2 Korintiers 5:17). En het lichaam van Christus, het sacrament waarin hij zichtbaar wordt, verandert de wereld. In ons en voor ons en door ons heen krijgt het koninkrijk van God gestalte, de samenleving die gekenmerkt wordt door zijn liefde (vgl Kolossenzen 1:16).
Maar wat de liefde van God doet is niet alleen ons aardig maken, voor onszelf en andere mensen. De liefde van God is een scheppende liefde. Het is de liefde van God die ooit de wereld ten aanschijn riep. Die als een duif op de wateren broedde en het leven schiep. Het is de liefde van God die ook nu elk leven schept. Die ons ‘leven en adem en al het andere geeft’ (Handelingen 17:25). God grijpt niet van buitenaf in de schepping in, alsof hij in een grote viskom graait. God onderhoudt de schepping voortdurend “door het woord van zijn kracht” (Hebreeen 1:3). Hij is niet op te houden met scheppen, zodat de wereld nu als een machine op zichzelf draait, maar alles wat wij om ons heen zien gebeuren is het scheppende werk van God. De aarde draait niet uit zichzelf om de zon, het is het werk van God. Dat het regent is niet het automatisch gevolg van natuurwetten, maar is een handeling van God. God is als het ware in de schepping aanwezig als levenbrengende kracht, die alles in beweging houdt. En net zo was God door zijn liefde aanwezig in Jezus, toen hij dood in het graf lag. En die liefde was een scheppende kracht, en gaf Jezus zijn leven terug. En meer dan dat: een opstandingslichaam. Liefde herstelt niet alleen maar, maar schept. Liefde geeft betekenis. En als God dat doet, geeft liefde daadwerkelijk bestaan. Dat Gods liefde dit tot stand bracht in Jezus, is een teken dat hij hetzelfde wil doen voor ons. Jezus heeft zich namelijk met ons geïdentificeerd. Nu worden wij met hem geïdentificeerd. Hij was de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Korintiers 15:20). Omdat hij is opgestaan, is de hele mensheid, die in hem begrepen is, samen met hem uit de dood opgestaan en met hem gezeten in de hemelse gewesten (Efeziers 2:6).
Dit is al waar, maar het is alleen nog niet zichtbaar geworden. Maar ook wij zullen worden veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Korintiers 3:18). Ons materiële lichaam zal de eigenschappen van de nieuwe gerichtheid vertonen, we worden vernieuwd ‘naar het beeld van onze schepper’ (Kolossenzen 3:10). We zullen ook wat ons lichaam betreft op Jezus lijken, tot in de kleinste cel. Niets zal verloren gaan, of minder waard blijken te zijn. Daarom kan de bijbel zeggen: ‘Christus is in u, hij is uw hoop op goddelijke luister’ (Kolossenzen 1:27). En ook deze materiële vernieuwing eindigt niet bij ons, maar zet zich door: de hele schepping zucht nu nog ‘als in barensweeën’ en ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn (Romeinen 8:19). Dan zal de heerlijkheid van God de aarde vervullen, zoals de wateren de zee. God heeft beloofd dat hij alle dingen nieuw zal maken (Openbaring 21:5). De vernieuwing hoeft alleen nog zichtbaar te worden.
Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij het zichtbaar worden van God in ons leven en in de schepping niet in de weg staan, dat wij geen dam opbouwen voor het levende water. Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij zijn als Jezus. Niet in alle dingen die hij deed, niet in zijn activiteit. Zijn activiteit kwam namelijk voort uit een houding van ontvangen. Hij deed wat hij de vader zag doen. Hij deed niets uit zichzelf (Johannes 5:19). We hoeven dus alleen maar gelijk worden aan Jezus in zijn dood (Filippenzen 3:10). Want: pas ‘als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding’ (Rm6:5). We hoeven alleen maar te worden zoals de aarde was voorafgaande aan Gods scheppingswerk: woest en ledig. Er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn voor de Geest om in ons te broeden. Anders gezegd: er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn om de liefde van God voor ons, zijn scheppende woord, te ontvangen. Om het in ons te laten werken. We worden opgeroepen te zijn als Maria, die zich voor de scheppende geest openstelde, door te zeggen: ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Lucas 1:38). We worden opgeroepen te zijn als de aarde in de gelijkenis van Jezus. Niet de harde grond, niet het stuk begroeid met dorens en distels, maar de ontvankelijke aarde, die het zaad in zich opnam, zodat het kon groeien en vrucht dragen. ‘You cannot be partly pregnant’, schrijft Peter Kreeft in ‘Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask’, “Ever since Heaven came to earth in mary’s womb, there have been only two choices: spiritual pregnancy, or spiritual barrenness. Heaven begins now, and so does Hell.”
Is het makkelijk zo ontvankelijk te zijn? Is het makkelijk het transactionele denken op te geven en erop te vertrouwen dat God zichzelf in mij en door mij zichtbaar zal maken? Ik geloof van niet. Maar ik geloof wel dat het goed nieuws is. Nieuws dat ons complete mensen maakt, en ervoor zorgt dat we de wereld en andere mensen gaan zien als inherent waardevol, omdat ook in hen Gods liefde te vinden is. In de komende twee berichten wil ik uitwerken welke gevolgen dit sacramentele wereldbeeld kan hebben voor ons beeld van de wereld en van onszelf!