Posts tonen met het label groei. Alle posts tonen
Posts tonen met het label groei. Alle posts tonen

maandag 23 november 2015

Gedicht: Vuur

Vuur

Ik zit als een kind gehurkt,
mijn armen om mijn knieën,
zacht wiegend. Rondom zwarte
sporen, en lijnen op de
verre wanden. In mijn borst
sluimert een verwoestend vuur
dat niet meer uit mag breken
of ik brand jou, bewaker,
teken jouw huid en doe je
schreeuwen. Jouw vlammen branden
net zo fel, en ik ben rood,
mijn haar verdwenen, de pijn
haast onverdraaglijk. Toch
mag ik niet klagen, ik moet
ze in mij absorberen,
ze bij de mijne voegen
voor jouw vrijheid. Hoewel ik
zwak ben, doe ik wat jij
niet kunt. Wie is er nu bang
voor mijn kracht? Wie weet, misschien
baan ik een weg naar buiten.
Want vuur kan ook heel mooi zijn.

maandag 22 juni 2015

Het spel verlaten (5 en slot): Verantwoordelijke volwassenen

Ik had nooit gedacht dat ik nog eens vijf essays van meer dan tweeduizend woorden elk zou schrijven naar aanleiding van Tron Legacy, maar de film bleek voor mij een mooie kapstok voor ideeën die al langer in mijn gedachten rond slingerden. Zoals bij elke filmbespreking kan ik niet zeggen of de filmmakers deze uitleg letterlijk voor ogen hadden bij het opnemen en monteren. Maar dat is (zoals ik betoogde) niet doorslaggevend. George MacDonald heeft ooit gezegd dat terwijl Gods werk niet meer kan betekenen dan Hij bedoelde, dat van de mens wel meer moet betekenen dan hij bedoelde. “Een mens kan heel goed zelf een waarheid ontdekken in wat hij schreef, want hij had te maken met zaken die voortkwamen uit gedachten hoger dan de zijne.” In het verhaal wordt voor mij iets van de waarheid onder alle dingen zichtbaar, mijn verlangen wordt erdoor opgewekt, en dat is mijns inziens wat telt.
Het laatste beeld uit deze film dat ik wil aanstippen komt uit het einde van het verhaal. Ik had al aangestipt dat Sam aan het eind van het verhaal zijn volwassen verantwoordelijkheid op zich neemt. Hij durft initiatieven te gaan nemen, zich te bemoeien met zijn erfdeel, en een relatie met een vrouw aan te gaan. Hij is niet langer een recalcitrant kind, dat afhankelijk is van de goedkeuring van zijn vader, die helaas is uitgebleven, maar hij kan op eigen benen staan. Hij is zeker van zijn eigen waarde. Daarom is aan het einde van de film zijn vader ook niet bij hem. Maar hij draagt om zijn hals wel een ketting, met daaraan een USB-stick. Ook al ziet en spreekt hij zijn vader niet meer, hij hoeft alleen maar naar die stick te kijken om aan zijn vader herinnerd te worden. Sterker nog: die stick bevat een kopie van de computerwereld die zijn vader gemaakt heeft. Het is een symbolische herinnering en tegelijk de wereld zelf! Zolang Sam de USB-stick ziet en kan aanraken, kan hij niet twijfelen aan wat hij heeft meegemaakt, en wat zijn vader hem vertelde. Het is echt, en dat blijkt uit de stick, hoe klein het apparaatje ook lijkt en hoe levenloos het er van buiten ook uitziet. Het is het enige dat Sam nodig heeft om zijn leven als volwassen man te gaan leiden.

De bijbel suggereert dat God wil dat we volwassenen zijn. De profeten in het Oude Testament suggereren dat God Israël deed opgroeien tot volwassene, maar teleurgesteld was dat het volk zich als kind bleef gedragen. Het Nieuwe Testament zegt dat we tot ‘volle wasdom’ moeten komen. En in Hebreeën merkt Paulus op dat het niet de bedoeling is dat we melk moeten blijven drinken, maar vast voedsel moeten aankunnen. In de kerk worden gelovigen echter vaak kinderen gehouden. Een ‘kinderlijk geloof’ wordt opgehemeld boven zelf nadenken, vragen stellen, een eigen mening vormen.
In werkelijkheid is dit niet anders dan een systeem van controle, dat ook gebruikt wordt in gezinnen waar sprake is van misbruiksituaties. Ik had het hier laatst met iemand over, die in zo’n gezin is opgegroeid, met ouders die voortdurend over haar grenzen heen kwamen. Ze vertelde dat haar ouders haar bewust in het stadium van ‘magisch denken’ van een kind hielden. Ze maakten haar wijs dat als zij slechte of boze gedachten had, dat er dan slechte dingen zouden gebeuren. Ze vertelden haar dat ze over alle gedachten eerlijk moest zijn, omdat mensen toch wel aan haar konden zien wat ze dacht. Ze moest alle vragen beantwoorden, en mocht niet naderhand van idee veranderen. Ze voelde zich dus gedwongen ook als volwassene al haar ideeën en gedachten te openbaren en iedereen er over te laten oordelen. En ze voelde zich diep schuldig bij een slechte gedachte, omdat ze bang was dat die noodzakelijk ook waarheid zou worden. Bovendien kon ze die ideeën niet corrigeren, omdat ze niet mocht vertrouwen op gezond verstand of de wetenschap. Dat had ze dan wel op school geleerd, maar haar ouders wisten wel beter. Natuurlijk was voor mij als buitenstaander te zien hoe haar ouders deze ideeën gebruikten om haar te manipuleren. Ze had immers niet de vrijheid om zelf over haar gedachten te oordelen en te kiezen of ze ze werkelijkheid wilde maken (door ze uit te voeren of uit te spreken). Hierdoor waren haar ouders in staat om haar van alles wijs te maken - en andere mensen ook. Zoals je een kind van alles kunt wijsmaken. Een kind heeft ook nog niet geleerd dat het zijn ideeën mag toetsen en mag wijzigen, dat het zelf ‘eigenaar’ is van de eigen binnenwereld. En dat het zelf verantwoordelijk is voor hoe de binnenwereld de buitenwereld beïnvloedt. De ouders van degene met wie ik sprak, hadden haar doen geloven dat die verantwoordelijkheid bij hen lag, en niet bij haar.
Ik zag een sterke overeenkomst met hoe ik was opgevoed in de evangelische kerk. Want ik had hetzelfde ‘magische’ idee meegekregen, namelijk dat als er een bepaald verlangen of idee in mij opkwam, dat gelijkstond aan het plegen van een zonde. De gedachte had dezelfde morele lading als de daad zelf. Ik kan echter niet verantwoordelijk zijn voor de gedachten die in mijn opkomen, ik kan niet verantwoordelijk zijn voor waar ik naar verlang. En dus moest ik ook mijn innerlijke leven, mijn verbeelding, laten beoordelen door de kerk, door de leer. De mening van anderen was altijd belangrijker dan die van mij. Ik mocht niet vertrouwen op mijn eigen denken, of mijn waarnemingen. De wetenschap werd gewantrouwd, de kerk was de enige bron van zekerheid. De kerk nam dus de rol van een ouderfiguur in. Ik moest elke gedachte wegen naar de normen van de kerk, en als er een verkeerde tussen doorglipte, moest ik boete doen en om vergeving vragen alsof ik een misdrijf begaan had. Ik stopte bijvoorbeeld met het tekenen van stripverhalen samen met mijn broer, omdat er wel eens mensen in doodgingen (de hoofdpersoon was Ewout Jansen, geheim agent 008), en een verhaal schrijven waarin iemand doodging, was gelijk aan iemand vermoorden. Maar ik mocht ook geen verlangen voelen naar een vrouw! Want dat verlangen stond gelijk aan overspel! Dus bij elk glimpje verlangen dat opborrelde, ging ik doen wat de kerk mijn voorschreef: bidden, bijbel lezen, evangeliseren - alles om maar als een ‘goed christen’ te worden gezien. Door mij in het magische denken van een kind te houden, kreeg de kerk voor elkaar dat ik me voor haar inzette en haar doelen boven de mijne stelde. Net als degene met wie ik sprak over misbruik de doelen van haar ouders diende, en hun vernederende woorden en daden heel lang accepteerde, omdat ze geestelijk gezien een kind werd gehouden, en haar verantwoordelijkheid door hen was overgenomen. Het is manipulatie!
Ik ben geen kind meer. Ik doe niet meer automatisch alles wat in mij opkomt. Ik ben verantwoordelijk voor mijn daden. Ik kan ervoor kiezen anderen met respect te behandelen als waardevolle individuen. Ik kan beslissen God lief te willen hebben boven alles, en mijn naaste als mezelf. En dat betekent dat ik ook vrij ben in mijn denken. Ik hoef niet meer politieagent te zijn voor alles wat in mijn opkomt, of alles zomaar te delen. Ik mag alles denken, en vervolgens kiezen wat ik ervan wil zeggen of in praktijk brengen. Dit las ik op een forum: “There's a (very false) assumption in society that what we imagine is what we want, unconsciously or consciously. As anyone who's been through proper treatment for intrustive thoughts will tell you, a thought or an imagining does not equal a desire. The imagination is mental play for people of all ages. It allows us to have experienes we might not otherwise have "in real life," as it were. I can enjoy imagining being a double agent on a deadly mission to preserve world peace or something, whether it's all in my own head or with the aid of a piece of media. But I'll be damned if I ever do such a thing in real life, no only for the complete lack of plausibility, but because it's not something I have the least bit of interest in pursuing.” Het verhelderde een boel! Dit had ik in de kerk echter niet geleerd! De kerk was er nooit van uitgegaan dat ik voor mijn eigen handelen verantwoordelijk zou kunnen zijn. De kerk vertrouwde me niet. De kerk wilde mij een kind houden.

Let er overigens op dat er in beide gevallen, bij ouders die schuldig zijn aan misbruik, en bij een controlerende, fundamentalistische kerk, een sterk transactioneel element in de relatie zit. De relatie tussen kind en ouder is immers ongelijk. Het kind kan de ouder boos maken, en verdient dan straf. Of het kan de opgedragen karweitjes doen, en dan beloond worden. En als het niet de karweitjes doet, dan zwaait er wat. Voor het kind voelt dit als absoluut, omdat het in alles van de ouder afhankelijk is. Het kan niet op eigen benen staan. Dus moet het gehoorzamen. Het kan niet in twijfel trekken wat de ouder zegt. Een goede ouder zal dat wel toelaten en het kind eigen keuzes laten maken, maar een slechte ouder doet dat niet, omdat die zo macht over het kind behoudt (waardoor de opvoeding bijvoorbeeld makkelijker wordt). Ikzelf was bijvoorbeeld tot in mijn twintiger jaren heel bang dat een van mijn ouders boos op mij zou worden, bijvoorbeeld als ik een laag cijfer zou halen tijdens mijn studie, of als ik mijn baan zou kwijtraken. Ik ging, ook al was ik wat leeftijd betreft al lang volwassen, met hen om als was ik een klein kind en kon ik hun goedkeuring of acceptatie verdienen door aan hun verwachtingen te voldoen. En daardoor liet ik me door hen controleren en was ik niet in staat mijn eigen leven te leiden. Zoals ik me ook lange tijd door de kerk liet controleren in plaats van mijn eigen prioriteiten te stellen.
De laatste tijd is mijn relatie met mijn ouders echter enorm verbeterd. Ik heb namelijk besloten dat ik van mijn kant als volwassene met ze wil omgaan. Dat wil zeggen dat ik mezelf zie als verantwoordelijk voor mijn eigen leven, voor mijn eigen keuzes. Ik hoef geen verantwoording meer aan ze af te leggen, ook niet voor mijn overtuigingen of plannen. Ik heb er lang genoeg over nagedacht, en ben niet kinderlijk impulsief. Ik vertrouw mezelf. En ik verwacht van hen niet meer dat ze mij moeten goedkeuren, of dat ze het eens moeten zijn met alles wat ik doe of denk. Zij zijn ook volwassen, hebben hun eigen overtuigingen en voorkeuren, en die wil ik respecteren. Mijn ouders mogen zichzelf zijn. Maar ik zal ook mezelf blijven. Als volwassenen van beide kanten kunnen we elkaar in de ogen kijken, en met elkaar praten en van elkaar leren. En soms botsen we, en zijn we het niet met elkaar eens, maar dat kan als volwassenen!
Van mijn kant ben ik minder transactioneel geworden, maar meer sacramenteel. Ik wil mijn liefde voor mijn ouders laten zien, niet om door hun bevestigd te worden, maar omdat ik van ze houd. En dus spreken we soms iets af, gaan we bijvoorbeeld naar de stad of het museum. Maar als dat een paar maanden niet gebeurt, voel ik me ook niet schuldig. Van mijn kant uit probeer ik hun liefde ook te zien in wat ze doen en zeggen, en het niet op te vatten als een transactie, waarbij ze in ruil voor hun acceptatie van mij een ‘braaf’ gedrag verwachten. Het is voor mij een bevredigende ontwikkeling. Ik zie bijvoorbeeld steeds meer eigenschappen in mijn ouders die ik van mezelf herken, en kan ze steeds meer als mens waarderen. Maar ook mijn ouders zij er volgens mij blij mee, want ze zijn net als ik veel meer ontspannen als we bij elkaar zijn, durven vrijer te lachen, en durven ook vaker contact op te nemen. Ja, ze genieten ervan om met een volwassen zoon om te gaan.

Deze ervaring heeft me ervan overtuigd dat God ook belang hecht aan een volwassen relatie met ons. Ja, we blijven zijn kinderen (ik blijf ook kind van mijn ouders), maar dat wil niet zeggen dat we kinderlijk blijven. Jezus noemt ons niet langer zijn slaven, maar zijn vrienden. En in Galaten zegt de wet toezicht op ons hield, als op minderjarige kinderen, “maar nu het geloof gekomen is, staan we niet langer onder toezicht” (Galaten 3:25). In het Oude Testament gaat God met zijn mensen niet om als met kinderen, maar als met vrienden. Hij discussieert met Abraham, met Mozes, met Job. Hij blijft in die gesprekken zichzelf, maar hij laat hen ook zichzelf blijven. Hij accepteert het als ze weerwoord geven, maar laat ook zijn eigen glorie zien als ze hem in twijfel trekken. De vonken vliegen er soms van af! Maar, zoals God tegen Mozes zegt in de bioscoopfilm van laatst: “And still, here we are, talking …
In de Joodse geloofsbeleving is het veel gebruikelijker om met God te discussieren. Er zijn zelfs gevallen bekend van een rechtszaak tegen God, zelfs na de holocaust, waarbij de deelnemers besloten dat God wel wat uit te leggen had. En waarna ze daarna gewoon gingen bidden. Op deze manier met God omgaan is alleen mogelijk op basis van wederzijds respect, en dat is sacramenteel, niet transactioneel. Door zijn onvoorwaardelijke liefde creëert God een speelveld waarin wij daadwerkelijk vrij zijn. Waarin we mogen experimenteren, fouten maken, en van onze fouten leren. Waarbij we onze grenzen mogen ontdekken, en ontdekken wat onze verlangens zijn. Waarbij we mogen opgroeien. Want dat is nodig om volwassen te worden. Zoals goede ouders hun kinderen als tieners liefdevol de vrijheid geven een eigen identiteit te ontwikkelen, door ze duidelijk te maken dat hun liefde niet voorwaardelijk is, zo doet God het met ons ook. Hij is als de vader in de gelijkenis, die de armen opent om ons thuis te verwelkomen, wat we ook hebben gedaan. Hij respecteert altijd onze keuzes.
Wat is de rol van de kerk hier dan in? De kerk is, als het goed is, de plek waar we herinnerd worden aan die onvoorwaardelijke liefde van God, die ons in onze identiteit kan brengen. De kerk stelt, als het goed is, geen voorwaarden en houdt ons niet kinderlijk, maar biedt ons de tekenen aan van Gods liefde aan. In het woord, in brood en in wijn. Dat zijn de zichtbare tekenen van de onzichtbare waarheid, die altijd waar is, ongeacht wat zichtbaar is, namelijk dat God van ons houdt, en ons uit de dood weer levend maakt. Het enige dat van ons gevraagd wordt, is onze handen op te houden en het te ontvangen. Om ‘Amen’ te zeggen als de bedienaar van het sacrament zegt: ‘Dit is het lichaam van Christus’, of ‘Dit is het bloed van Christus’. Niet ‘Dank je wel’ - dat zou weer een transactie suggereren, en dat is hier niet aan de orde. We zeggen: ‘Zo is het’, want zo is het. God houdt van ons, of we nu dankbaar zijn of niet. En dan mogen we in de zekerheid van die liefde de kerk weer uitgaan en gaan leven.
Als Gods volwassen kinderen. 

donderdag 27 februari 2014

Gedicht: Glorie

Glorie

Ik ben veranderd. Sterk geworden,
draag een zwaard van glanzend staal,
het harnas van een koning en ik kijk
je aan zonder mezelf te haten.
Je hebt zelf het zien gebeuren,
hoe ik streed, zonder versagen
mijn vijand achterliet in 't stof,
hoe ik rechtop ging staan, verbaasd
over het wapen in mijn hand.
Ik liet mijn twijfel achter, zeg je,
en won voor mijzelf de troon.
Dat is niet wat ik mij herinner,
maar bloed, en zweet en tranen,
de zekerheid te falen, een tunnel
waarin mijn eigen trots verdween.
En toen een stem, die mij beloofde
dat ik zou worden wat ik hoopte,
een zachte wind op mijn gezicht.
Ik keek en zag mezelf bekleed
met heerlijkheid. Ik was veranderd.

vrijdag 10 januari 2014

Het sacrament en jij (3): een nieuwe gerichtheid

In biologieboekjes voor kinderen las ik ooit de beschrijving van een proefje dat je makkelijk thuis kunt uitvoeren. Het is heel simpel. Je hebt een witte bloem nodig, bijvoorbeeld een chrysant, die zet je in water. Vervolgens giet je blauwe inkt, bijvoorbeeld uit een vulpenvulling, in het water. Je laat de bloem staan. Even later is de bloem blauw geworden. Misschien zijn de punten van de bloemblaadjes nog wit, maar als je lang genoeg wacht verkleuren die ook. De inkt is via de steel opgezogen en is uiteindelijk via steeds kleinere capillairvaten terecht gekomen tot in het verste uiteinde van de bloem.
Het experiment leert de jonge onderzoekers iets over bloemen en planten, maar het laat volgens mij ook iets zien over de werking van God in de schepping, namelijk dat verandering begint van binnen en vervolgens naar buiten toe doorwerkt. De innerlijke verandering zal uiteindelijk aan de buitenkant zichtbaar worden, maar begint daar niet. Je zou kunnen zeggen dat wat binnenin is (het erfelijke materiaal, de kleurstof) wordt geopenbaard. Je zou kunnen zeggen dat de kleur aan de buitenkant het sacrament is van de inwendige verandering, namelijk van de inkt in het water.

Als God dit principe zo duidelijk in de biologische schepping heeft gelegd, is het mijns inziens redelijk te veronderstellen dat het wel eens breder zou kunnen gelden. Het zou zo maar eens kunnen dat het is hoe hij zelf actief is in zijn schepping: van binnenuit. Niet voor niets gebruikt Jezus is zijn gelijkenissen zoveel voorbeelden uit de biologie. Zaad dat onzichtbaar in de aarde gezaaid is, en zichtbaar wordt als het groen bovenkomt. Gist dat in brooddeeg verstopt is en zichtbaar wordt als het deeg rijst. Een wijnrank die vast moet blijven zitten aan de stam en dan vrucht zal dragen. De boom die je kunt herkennen aan de vrucht. Het is hetzelfde principe. De verandering waar God op aan stuurt volgens de gelijkenissen is niet een cosmetische verandering, een verandering van het uiterlijk, van het gedrag. Het gaat hem er helemaal niet om hoe we ons gedragen, of we wel genoeg ons best doen, of we er wel uitzien als het ideaalbeeld. Kijk naar wat Jezus de Farizeeën verwijt. Hij zegt tegen ze dat ze wel de buitenkant van de beker schoonmaken, maar niet de binnenkant. Dat ze witgekalkte graven zijn. Van buiten mooi schoongemaakt, maar van binnen vol dood en verderf. (Matteus 23) Ze gaven wel tienden van de tuinkruiden aan de tempel, maar in hun hart werden ze gekenmerkt door trots en hebzucht. Het was alleen nog niet openbaar geworden. Dat zou gebeuren rond de kruisiging van Jezus, toen voor iedereen zichtbaar werd wat er belangrijk was voor deze mensen. Wat binnen in hen was, kwam toen naar buiten, volgens het principe van de schepping, van Gods werkelijkheid.
De religieuze wereld van Jezus’ tijd functioneerde rond het uitgangspunt dat het draaide om het aanpassen van gedrag: je werd rein door bepaald gedrag te vertonen, en door ander gedrag werd je onrein, bijvoorbeeld door de verkeerde dingen te eten of de verkeerde mensen aan te raken. Jezus rekent met die manier van denken af: ‘Zien jullie niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt hem onrein kan maken ... Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen komen slechte gedachten ...’ (Marcus 7:18,21). Mensen worden niet onrein omdat ze zich op een verkeerde manier gedragen. Ze gedragen zich verkeerd omdat hun hart, hun spirituele DNA, onrein is. Maar het geldt dus ook andersom. Als je hart goed is, als je spirituele DNA in orde is, zal dat ook in je gedrag zichtbaar worden, zal dat geopenbaard worden in je manier van leven. Dat is waarom Jacobus kan stellen dat geloof dat zich niet daadwerkelijk bewijst, dood is (Jakobus 2:17v). Het geloof dat uiteindelijk niet iemands leven verandert, was kennelijk iets dat zich alleen aan de buitenkant bevond, zoals de gehoorzaamheid van de Farizeeën. Het was niet iets binnenin het hart, iets dat als vanzelf naar de buitenkant doordrong. Het was een vernislaagje, meer niet. Als iemands hart werkelijk door het geloof vernieuwd is, kan het niet anders of dat heeft gevolgen. Het nieuwe leven is als bruisend, stromend water, dat in ons hart ‘een bron wordt waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’ (Jh4:14; 7:38). Het borrelt over, en komt naar buiten via onze woorden, ons gedrag, ons lichaam.

Dit wil zeggen dat wat van ons aan de buitenkant zichtbaar is, niet van zichzelf ‘slecht’ is. Ons lichaam is niet onherroepelijk verdorven. De ‘oude natuur’ staat niet gelijk aan onze lichamelijke verlangens, de wensen van ons lichaam, waarmee we zijn geboren. De oude mens afleggen is niet ophouden mens te zijn en je menselijke kant ontkennen. Het verschil tussen de oude mens en de nieuwe mens, tussen de wereld en het koninkrijk van God, is niet dat tussen geestelijk en lichamelijk, tussen materieel en immaterieel. Het is een kwestie van gerichtheid. Onze wil, ons verstand, onze creativiteit, onze seksualiteit waren nooit slecht in zichzelf. Het was hun gerichtheid, waarmee iets mis was. Je kunt het vergelijken met een kompasnaald, die onder invloed van een elektrische stroom niet langer meer naar het Noorden wijst, maar naar het Zuiden. Het is echter niet de kompasnaald zelf, maar de richting ervan, die het probleem veroorzaakt.
Wat de gerichtheid is die leidt tot de desintegratie van het lichaam, die leidt tot het toebrengen van pijn en vernedering aan andere mensen, die leidt tot de dood, heb ik beschreven in het vorige deel van deze serie. Het is het transactionele denken dat het lichaam en andere mensen reduceert tot handelswaren, als lappen vlees waarmee kan worden betaald, of die zelf kunnen worden gekocht en verkocht. Bij de verleiding in de hof van Eden beschuldigde Satan God ervan transactioneel te zijn en stelde de slang zelf een transactie voor: ‘zodra je daarvan eet, zullen jullie als goden zijn en kennis hebben van goed en kwaad’. Let op het ‘als ... dan’, het ‘voor wat, hoort wat’. Daarvoor te kiezen veranderde de gerichtheid van de mens, en werkte direct door in hoe de mens zijn eigen lichaam zag: als een bron van schaamte. En de mens en zijn kinderen gingen vervolgens ook transactioneel met God om. Kain dacht dat het feit dat hij offerde God aan hem verplichte. En hij vond het oneerlijk dat God zich niets van zijn offer aantrok. Tegelijk zag hij zijn broer Abel niet als inherent waardevol, als beschermwaardig puur vanwege het feit van zijn bestaan. Hij zag Abel alleen als concurrent om de gunst van God, en vond zichzelf dus in zijn recht staan als hij hem doodde. Hij dacht dat het leven wat Gods gunst betrof een ‘zero sum game’ was en wilde tegen elke prijs de winnaar zijn. Transactioneel denken leidt tot de dood. ‘Door een enkel mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen’ (Romeinen 5:12). De besmetting spreidt zich uit, van individuele mensen naar de hele wereld. Want mensen die door anderen op transactionele wijze zijn behandeld, gaan de wereld ook transactioneel zien. Uiteindelijk wijst ieders kompas de verkeerde kant op.

Met de naald zelf is echter niets mis. Dat betekent dat om deze situatie te herstellen, om mensen uit de desintegratie van het transactionele leven te verlossen, niet de naald verwijderd hoeft te worden, of vervangen hoeft te worden, maar dat de naald weer de goede richting op gezet moet worden. Net zo hoeven wij onze wil, ons verstand, onze creativiteit of onze seksualiteit niet af te leggen. Ze horen bij ons. De verandering in ons leven begint niet op dat niveau, maar veel dieper. Op dezelfde plek waar we de wereld gingen zien in transactionele termen, moeten we weer in staat worden gesteld om onvoorwaardelijk lief te hebben, om andere mensen en de wereld te zien als inherent waardevol en respect en bescherming waardig. Daar gingen we aan twijfelen door de woorden van de slang, die suggereerde dat God iets voor mensen achterhield, en hen klein wilde houden. Die twijfel kan alleen veranderen, als God ons voor eens en altijd laat zien dat hij echt, onverdeeld, onbetwijfelbaar liefde is, en ons allemaal, individueel liefheeft met een ondeelbare, onvoorwaardelijke liefde. Liefde die ons niet alleen maar tolereert, of die onverschillig is voor onze tekortkomingen. Liefde die niet iets terug wil in ruil voor de liefde, die niet zich laat voorstaan op de eigen offervaardigheid. Liefde die het beste zoekt voor ons, en ons maakt tot de personen zoals we altijd al bedoeld waren. Scheppende liefde.
Het enige dat God doet is die actieve liefde aan ons te laten zien, die liefde openbaren. Hij maakt zijn werkelijke natuur voor ons zichtbaar. Zichtbaar voor onze zintuigen. Zichtbaar in de materie. Dit gebeurde in de incarnatie, toen God mens werd. Jezus zei: ‘Wie mij heeft gezien, heeft de vader gezien’ (Johannes 14:7). Johannes zei: ‘Wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is’ (1 Johannes 1:1). In de mens Jezus Christus was de liefde van de Vader zichtbaar geworden. In de manier waarop hij omging met hoeren en tollenaars (en met Farizeeën), in zijn woorden en zijn wonderen, maar ook in zijn dood en in zijn opstanding. Het leven was geopenbaard (1 Johannes 1:2). Jezus was in al zijn aspecten, in zijn leven, zijn dood en zijn opstanding, een sacrament. In hem was de waarheid van Gods liefde zichtbaar geworden, zodat nooit iemand daaraan kan twijfelen. En dit teken laat dus zien dat God ons op dezelfde manier liefheeft. God heeft ons lief zoals Jezus anderen liefhad. Maar vooral: God heeft ons lief, zoals Hij Jezus liefhad (Johannes 17:23).
Dezelfde scheppende liefde, waarmee hij Jezus opwekte uit de dood, is de liefde waarmee Hij ons liefheeft. Als we dat werkelijk toelaten, als we die liefde zijn gang laten gaan in ons hart, zonder al die transactionele bezwaren (voor wat hoort wat ... goedkope genade et cetera), verandert er bij ons iets van binnen. We zien opeens dat de liefde van God geen ‘zero sum game’ is, maar steeds toeneemt, en nooit opraakt. We zien opeens dat we daarom niet meer onszelf hoeven bewijzen. Dat we niet meer bang hoeven zijn voor onze duistere kanten, onze tekortkomingen en ons falen. Maar ook dat we ons niet meer hoeven laten voorstaan op onze prestaties. We leren dat me niet meer ‘entitled’ kunnen zijn, of ook maar ergens recht op hebben. We rusten in het feit dat we geliefd zijn. En de wetenschap dat we geliefd zijn, zal van binnen naar buiten in ons doorwerken. Dit is namelijk hoe God ons oorspronkelijk bedoeld had, en als vanzelf zullen alle verlangens en talenten en zintuigen zich naar deze gerichtheid voegen. Onze nieuwe gerichtheid zal zichtbaar worden in wat we willen, waarover we denken, wat we scheppen en hoe we liefhebben. We zullen onze transactionele spelletjes meer en meer opgeven, en anderen zien als respect waardig. We zullen de wereld niet meer uitbuiten en de schepping willen beschermen.
Kortom, we zijn geïntegreerd geraakt: we verdelen onszelf niet meer in delen die we moeten afwijzen, of waarmee we geestelijk gezien handel kunnen drijven (ons lichaam, onze ziel). We zijn weer een eenheid, een compleet persoon, die door God geliefd is als individu. En we reduceren ook anderen niet meer tot ‘slechts lichamen’, tot minder dan mensen. We zien geen verschil meer in waarde tussen mannen en vrouwen, slaven en vrijen, Joden en heidenen (vgl. Galaten 3:28). We hoeven immers van niemand meer iets te krijgen. We zijn, hoe we ook van elkaar verschillen, ‘een lichaam’ geworden (1Korintiers 12:13). Het is het lichaam van Christus. Dat wil zeggen: in ons wordt het leven van Jezus zichtbaar. We zijn zelf ook (collectief en individueel) sacramenten geworden - tekenen van de liefde van God. Wie ons ziet, heeft de liefde van God gezien. Dit is wat het betekent dat Christus in ons hart woning heeft gemaakt (Efeze 3:17). We zijn een nieuwe schepping geworden, het oude is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden (2 Korintiers 5:17). En het lichaam van Christus, het sacrament waarin hij zichtbaar wordt, verandert de wereld. In ons en voor ons en door ons heen krijgt het koninkrijk van God gestalte, de samenleving die gekenmerkt wordt door zijn liefde (vgl Kolossenzen 1:16).

Maar wat de liefde van God doet is niet alleen ons aardig maken, voor onszelf en andere mensen. De liefde van God is een scheppende liefde. Het is de liefde van God die ooit de wereld ten aanschijn riep. Die als een duif op de wateren broedde en het leven schiep. Het is de liefde van God die ook nu elk leven schept. Die ons ‘leven en adem en al het andere geeft’ (Handelingen 17:25). God grijpt niet van buitenaf in de schepping in, alsof hij in een grote viskom graait. God onderhoudt de schepping voortdurend “door het woord van zijn kracht” (Hebreeen 1:3). Hij is niet op te houden met scheppen, zodat de wereld nu als een machine op zichzelf draait, maar alles wat wij om ons heen zien gebeuren is het scheppende werk van God. De aarde draait niet uit zichzelf om de zon, het is het werk van God. Dat het regent is niet het automatisch gevolg van natuurwetten, maar is een handeling van God. God is als het ware in de schepping aanwezig als levenbrengende kracht, die alles in beweging houdt. En net zo was God door zijn liefde aanwezig in Jezus, toen hij dood in het graf lag. En die liefde was een scheppende kracht, en gaf Jezus zijn leven terug. En meer dan dat: een opstandingslichaam. Liefde herstelt niet alleen maar, maar schept. Liefde geeft betekenis. En als God dat doet, geeft liefde daadwerkelijk bestaan. Dat Gods liefde dit tot stand bracht in Jezus, is een teken dat hij hetzelfde wil doen voor ons. Jezus heeft zich namelijk met ons geïdentificeerd. Nu worden wij met hem geïdentificeerd. Hij was de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Korintiers 15:20). Omdat hij is opgestaan, is de hele mensheid, die in hem begrepen is, samen met hem uit de dood opgestaan en met hem gezeten in de hemelse gewesten (Efeziers 2:6).
Dit is al waar, maar het is alleen nog niet zichtbaar geworden. Maar ook wij zullen worden veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Korintiers 3:18). Ons materiële lichaam zal de eigenschappen van de nieuwe gerichtheid vertonen, we worden vernieuwd ‘naar het beeld van onze schepper’ (Kolossenzen 3:10). We zullen ook wat ons lichaam betreft op Jezus lijken, tot in de kleinste cel. Niets zal verloren gaan, of minder waard blijken te zijn. Daarom kan de bijbel zeggen: ‘Christus is in u, hij is uw hoop op goddelijke luister’ (Kolossenzen 1:27). En ook deze materiële vernieuwing eindigt niet bij ons, maar zet zich door: de hele schepping zucht nu nog ‘als in barensweeën’ en ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn (Romeinen 8:19). Dan zal de heerlijkheid van God de aarde vervullen, zoals de wateren de zee. God heeft beloofd dat hij alle dingen nieuw zal maken (Openbaring 21:5). De vernieuwing hoeft alleen nog zichtbaar te worden.
Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij het zichtbaar worden van God in ons leven en in de schepping niet in de weg staan, dat wij geen dam opbouwen voor het levende water. Het enige dat van ons verwacht wordt, is dat wij zijn als Jezus. Niet in alle dingen die hij deed, niet in zijn activiteit. Zijn activiteit kwam namelijk voort uit een houding van ontvangen. Hij deed wat hij de vader zag doen. Hij deed niets uit zichzelf (Johannes 5:19). We hoeven dus alleen maar gelijk worden aan Jezus in zijn dood (Filippenzen 3:10). Want: pas ‘als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding’ (Rm6:5). We hoeven alleen maar te worden zoals de aarde was voorafgaande aan Gods scheppingswerk: woest en ledig. Er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn voor de Geest om in ons te broeden. Anders gezegd: er hoeft alleen maar ruimte in ons te zijn om de liefde van God voor ons, zijn scheppende woord, te ontvangen. Om het in ons te laten werken. We worden opgeroepen te zijn als Maria, die zich voor de scheppende geest openstelde, door te zeggen: ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Lucas 1:38). We worden opgeroepen te zijn als de aarde in de gelijkenis van Jezus. Niet de harde grond, niet het stuk begroeid met dorens en distels, maar de ontvankelijke aarde, die het zaad in zich opnam, zodat het kon groeien en vrucht dragen. ‘You cannot be partly pregnant’, schrijft Peter Kreeft in ‘Everything you ever wanted to know about heaven, but were afraid to ask’, “Ever since Heaven came to earth in mary’s womb, there have been only two choices: spiritual pregnancy, or spiritual barrenness. Heaven begins now, and so does Hell.”

Is het makkelijk zo ontvankelijk te zijn? Is het makkelijk het transactionele denken op te geven en erop te vertrouwen dat God zichzelf in mij en door mij zichtbaar zal maken? Ik geloof van niet. Maar ik geloof wel dat het goed nieuws is. Nieuws dat ons complete mensen maakt, en ervoor zorgt dat we de wereld en andere mensen gaan zien als inherent waardevol, omdat ook in hen Gods liefde te vinden is. In de komende twee berichten wil ik uitwerken welke gevolgen dit sacramentele wereldbeeld kan hebben voor ons beeld van de wereld en van onszelf!

woensdag 24 juli 2013

Gedicht: Een droom

Een droom

Een warenhuis. Het leven?
Wat ik verlang lijkt buiten mijn bereik.
Ver boven mij zijn boeken, films,
Mijn levenswerk.
En glimlachende mensen
Gaan in een glazen lift omhoog.
Mannen, vrouwen, kinderen,
Ze winkelen, worden vervuld
En schijnbaar zonder prijs.
Ik volg hen na,
Mijn hoop voorzichtig aangevuurd,
Want ik ben net als zij,
Ik wil dezelfde dingen.

De deuren gaan niet open.
Teleurgesteld daal ik weer af.
De weg is afgesloten.
Ik geef niet op,
Hoe lang het ook mag duren.
Ik zoek een alternatief,
Ik klim, ik klauter,
Ik volg de smalle paden,
Grijp de minste richels,
Mijn vingers zijn verkrampt.
Geen moeite wordt gespaard,
Maar voorbij de hindernis
kan ik het eind al zien.

Dan stopt de reis abrupt,
De kloof is niet te nemen,
de sprong te ver, ik keer
onverrichterzake terug
En kijk verstoord:
De lift beweegt gewoon
Voert velen mee,
Waar ik zo eenzaam was
En ik ben toch niet anders?
Waarom zou ik
Me mijn droom laten ontzeggen?
Doen wat ik altijd heb gedaan?
Ik word boos.

vrijdag 6 mei 2011

Veranderd door het Verhaal

De laatste weken is het een paar keer voorgekomen: iemand vertelde me dat ik was veranderd. Op kring kwam iemand na afloop van de avond naar me toe en vertelde me dat ik in de zes jaar dat ze me nu kende, een opener blik in mijn ogen had gekregen. Dat vond ik mooi om te horen. En de dag erna zei iemand anders dat hij zich meer door mij verwelkomd voelde, dat ik toegankelijker leek. En mensen die mij kenden van een christelijk gospelkoor waar ik vijftien, zestien jaar geleden op zat, zeiden het ook: dat ik nu aanspreekbaar was, dat ik me niet meer zo afsloot voor mensen om mij heen. Collega’s op het werk zeggen hetzelfde. En ook nog eens: na een discussie op GoedGelovig en hier op deze blog zei iemand dat hij zich niet kon voorstellen dat ik een betweter was. Nou, dan had hij me een paar jaar geleden moeten kennen! Als zo veel mensen het zeggen, zal het wel waar zijn. Ik ben veranderd. En daar ben ik blij mee.

Maar hoe heeft die verandering plaatsgevonden? Ik had namelijk juist ontdekt dat ik nog dezelfde persoon was als voor mijn overspannenheid, dat de Johan van toen dezelfde was als de Johan van nu: een zachtaardige man met een gevoel voor humor en af en toe een wijze opmerking. En dat dit prima was. Ik kan me bovendien niet herinneren dat ik er bewust aan heb gewerkt om opener en toegankelijker te zijn. Ik zou niet eens weten hoe ik hier bewuster aan zou kunnen werken. Ik heb ook niet bewust geprobeerd om geen betweter meer te zijn.
Sterker nog: ik heb op mijn blog meermalen betoogd dat ik mezelf niet kan veranderen. Ik heb hier een hele serie geschreven over zwakheid - over het menselijke onvermogen. Ik heb willen laten zien dat ik mezelf niet aan mijn haren uit het moeras van mijn tekortkomingen kan optrekken. Mijn kracht schiet tekort. De bijbel lezen en christelijk gedrag hebben geen effect, andere waarheden leren blijkt niet te werken. De kerk bleek ook geen plek van heling, en de boodschappen dat ik moest veranderen, dat ik me moest aanpassen maakten het een onveilige plek. Die methoden kunnen ook niet helpen, omdat mijn gebrokenheid ligt in de diepten van mijn hart waar mijn verstand en wilskracht geen toegang toe hebben. Het zijn de niet verbale beelden, de pre verstandelijke concepten, die door ervaringen van pijn en afwijzing verwrongen zijn geraakt en die nu mijn doen en laten bepalen.
Ik ben zelfs gaan geloven dat ik mezelf niet HOEF te veranderen. Dat het goede nieuws van God op geen enkele manier afhangt van mijn inspanning, mijn wilskracht, van waar ik als mens toe in staat ben. Nee, het is een realiteit die ik als een kind mag ontvangen. Die realiteit is het koninkrijk van God, zijn aanwezigheid in de persoon Jezus Christus, de wetenschap dat ik door God geliefd ben (wat ik ook doe, voel of denk). Verandering is daar geen voorwaarde voor, maar ook niet iets dat van mij ge-eist wordt nu ik heb gekozen me voor Gods liefde open te stellen. Als ik verander is dat dus niet mijn verdienste, maar een direct gevolg van dit Goede Nieuws. Het is het directe gevolg van de realiteit waar ik me als een kind voor openstel. Die realiteit is namelijk niet een verstandelijke realiteit, het is een realiteit in de wereld van de Beelden - het is een verhaal.

Het zal vast geen verrassing zijn als ik toegeef dat ik nogal van verhalen houd. Nee, echt! Ik houd van verhalen in allerlei vormen: verteld rond het kampvuur, in televisieseries en films, in computerspellen, en in boeken (stripboeken incluis). Ik ben altijd wel bezig in een boek, volg verschillende stripverhalen op het internet,   en zet graag tijd apart om naar de bioscoop te gaan of een film te huren. Ik ben niet de enige voor wie verhalen belangrijk zijn - kijk naar de bezoekersaantallen van films als Titanic, Avatar, Star Wars et cetera, of de verkoopcijfers van sommige boeken van overleden Scandinavische thrillerauteurs. Ik geloof niet dat er een samenleving op Aarde is waar geen verhalen worden verteld. En ik geloof niet dat er een tijd geweest is in de menselijke geschiedenis dat verhalen onbekend waren. Verhalen vertellen en naar verhalen luisteren hoort bij het menszijn, ze zijn onlosmakelijk verbonden aan onze menselijke natuur. We hebben ze nodig.
Verhalen geven namelijk betekenis aan de wereld om ons heen. Volgens Tolkien en Lewis was het de menselijke gave om woorden te geven aan voorwerpen en fenomenen. Daarmee kregen deze voorwerpen en fenomenen een bestaan in de menselijke verbeelding, en dus in zijn denken. Ze werden van niet omschreven concepten en vage vormen in de buitenwereld opeens concrete, vaste objecten in de binnenwereld. Doordat een voorwerp een naam had kon het worden onderscheiden van zijn omgeving, het kon in verband worden gebracht met andere voorwerpen, en er kon over worden gecommuniceerd met andere mensen. Een boom werd pas een boom (in plaats van een vaag groene vlek in het gezichtsvermogen) toen het de naam ‘boom’ kreeg. Namen aan iets geven betekent dus betekenis geven.
En volgens Lewis en Tolkien hadden verhalen een vergelijkbare rol, maar dan op een grotere schaal. Zoals woorden betekenis geven aan voorwerpen en fenomenen, geven verhalen betekenis aan de wereld, het bestaan, ons menselijke leven. Een verhaal neemt de abstracte gevoelens en ervaringen uit de buitenwereld en geeft ze een concrete plek, een duiding in de binnenwereld. Wat we meemaken is opeens niet zinloos meer, want we herkennen het als (onderdeel van) een verhaal. Dat mensen dus al sinds mensenheugenis (letterlijk) verhalen vertellen, is niet omdat ze nu eenmaal iets nodig hadden om de tijd te doden, of omdat ze een hobby zochten - het is omdat mensen zoeken naar betekenis. We willen begrijpen wat onze rol is. We willen dat wat ons overkomt ergens toe dient. We willen meer zijn dan toevallige samenraapsels van atomen. En dus scheppen we verhalen die al die behoeften vervullen: mythen, legendes, sprookjesverhalen, blockbusterfilms.
De woorden van die verhalen roepen een andere wereld op, die we met onze verbeelding binnengaan. In die wereld zijn goden werkelijkheid, hebben heldendom en opoffering betekenis, hebben daden consequenties en is liefde sterker dan de dood. Zelfs al geloven we als materialistische mensen niet dat deze dingen waar zijn in onze hermetisch gesloten werkelijkheid, in het verhaal ervaren we ze wel als werkelijkheid. Misschien geloven we niet dat er iets bestaat als een ‘happy end’, en  de onvoorwaardelijke acceptatie door de geliefde, in het verhaal ervaren we deze dingen alsof ze wel bestonden. En zelfs als we er met ons verstand niet in geloven, wordt onze verbeelding er door beïnvloed - worden deze begrippen, deze gedachten waarheid in onze verbeelding. En dus gaan ze ons gedrag beïnvloeden. We gaan leven alsof ze realiteit zijn. Want ik heb al eerder betoogd: de verbeeldingswereld, de beelden diep in ons hart, hebben meer invloed op ons gedrag dan onze verstandelijke overtuigingen, dan onze rationaliteit. Het is in onze verbeelding dat onze verlangens vorm krijgen, en uiteindelijk bepalen onze verlangens wat we doen en niet doen (en niet onze wil, want onze wilskracht is niet meer dan het gevolg van de kracht van onze verlangens). De waarheid van de beelden is een krachtigere waarheid dan die van het verstand.

Het is niet voor niets dat in de sprookjesverhalen waar Lewis en Tolkien fan van waren, een mens die in de feeenwereld terechtkwam (altijd onbedoeld - iemand die er actief naar zocht, vond het feeenrijk nooit), daar niet onveranderd weer uit vandaan kwam. Ten eerste leek de tijd voor zo iemand stil te staan - er konden jaren zijn voorbijgegaan in onze wereld, terwijl het voor hem of haar minuten leken (zo gaat het ook als je echt in een verhaal opgaat - je hebt geen oog meer voor het verstrijken van de tijd. Je bent echt in een andere wereld). Maar ook het karakter van deze mensen was veranderd. Ze waren vrolijker, blijer, maar soms ook bedroefder, en keken met een vreemd verlangen naar de wereld om ze heen. Opgenomen worden in deze wereld waar schoonheid, liefde en avontuur tastbare werkelijkheid waren, zo werkelijk dat het pijn doet aan de zintuigen, laat een mens namelijk niet onberoerd. Het laat een indruk achter in de beelden van het hart, in de verlangens. Een goed voorbeeld is de dwerg Gimli uit The Lord of the Rings van Tolkien. Hij moet eerst niets van elfen hebben, veracht ze zelfs. Tot hij het elfenrijk Lotlorien binnenkomt en daar de elfenkoningin Galadriel ontmoet. Haar schoonheid prent zich in op zijn hart, en hij draagt die met zich mee als hij dat land weer verlaat. Gimli is een veranderde dwerg - hij wil niks kwaads meer horen over Galadriel en gaat uiteindelijk zelfs met de elf Legolas over de zee naar Valinor.
Geen wonder dat in deze sprookjesverhalen (en in The Lord of the Rings) mensen een gezonde angst hebben voor de elfenmagie. Verhalen zijn gevaarlijk. Als je niet oppast, vertellen ze jou! Als je niet oppast wordt de wereld uit het verhaal de wereld waar jij in leeft. Krijgt alles wat je meemaakt betekenis. En ga jij in je doen en laten lijken op de helden van het verhaal. Hun verlangens worden jouw verlangens. Hun leven wordt jouw leven. De oude mens, die leefde in de betekenisloosheid van het oude verhaal, is niet meer, een nieuwe persoon is opgestaan, die wordt gedreven door de beelden van schoonheid, liefde en gerechtigheid uit het nieuwe verhaal. Daar hoef je niets voor te doen, het gebeurt vanzelf doordat je in het verhaal leeft. Je kunt het alleen verhinderen door je voor de werkelijkheid van het verhaal af te sluiten en door cynisch te kiezen voor de betekenisloosheid van je eigen wereld. Niet voor niets zijn het kinderen die het meest van sprookjesverhalen houden en die zich er ook door laten beïnvloeden - zij durven zich er nog voor open te stellen.

Die zin over de oude en de nieuwe mens hierboven heb ik bewust laten lijken op een bijbeltekst (geoefende bijbellezers zullen het hebben gezien). Ik geloof namelijk dat de verandering in ons leven als gelovigen ook op deze manier plaatsvindt - niet door onze inspanning, niet door onze wilskracht, niet door intellectuele kennis tot ons te nemen, niet door religieuze handelingen, niet door kerkbezoek of ... (vul zelf maar in, al die dingen waardoor je geprobeerd hebt jezelf te veranderen). Het zijn allemaal kleine verhalen, te kleine verhalen. Verhalen van eigen inspanning, van prestatie, van competitie. Ze houden ons beknot, gevangen, beperkt.
We veranderen door ons open te stellen voor het Grote Verhaal, de Werkelijke Mythe. Dit is het verhaal dat niet door mensen is verzonnen om betekenis te verlenen aan de wereld om hen heen, nee, dit is het Verhaal dat zelf de betekenis geeft aan alle dingen, omdat het Waar is. Dit Verhaal is zo groot als het Universum, sterker nog: het is het verhaal van het Universum en dus IS dit het Universum. Aan dit Verhaal, deze Ware Mythe, ontlenen onze sprookjesverhalen hun betekenis, en hun kracht. De kracht van de elfenmagie om mensen te veranderen, is slechts een afgeleide kracht. De schoonheid, de intimiteit en de waarheid van de verhalen kunnen alleen maar mensen veranderen in zoverre ze lijken op of refereren aan de Werkelijke Schoonheid, de Werkelijke Liefde, de Werkelijke Waarheid in het Grote Verhaal. Onze verhalen zijn (ik zeg net nog maar eens, voor wie mijn bespreking van Thor niet gelezen heeft) geen vlucht uit de realiteit, maar een herinnering aan de realiteit.
Maar deze realiteit kunnen we niet binnentreden door ons verstand - het voldoet niet om geloofswaarheden te leren kennen, bijbelteksten uit het hoofd te leren of theologieboeken te lezen. Het kennen van afkortingen (TULIP) is niet voldoende. We kunnen de realiteit ook niet binnentreden door wat we doen - missionair zijn bijvoorbeeld, evangelisatie, religieus gedrag. Gedrag is gevolg, geen oorzaak van verandering. Ook geestelijke ervaringen of goede gevoelens kunnen ons niet deze realiteit binnenbrengen. Niets van ons initiatief, niets dat van ons uitgaat, kan ons die werkelijkheid binnenvoeren - zoals de ontdekkingsreiziger die het feeenland actief zocht het nooit bleek te vinden. We kunnen niets doen om de realiteit - het koninkrijk van God - te beërven, omdat we er nu al in leven.  De Realiteit is NU AL realiteit. God is al met ons in Jezus. Hij houdt al van ons door Jezus. Het koninkrijk van God is al onder ons. We kunnen er alleen voor kiezen het te ontvangen, er als een kind voor open te staan. We kunnen alleen kiezen deze werkelijkheid te accepteren, te accepteren dat we leven in het Grote Verhaal. Waarin wij niet de hoofdpersoon zijn (want dat is het kenmerk van al onze kleine verhalen - daarin zijn wij de helden), maar waarin God de held is, die in Jezus dood en opstanding alles op alles stelde om ons te redden en ons bij zich te voegen. Als we de ogen van ons hart openen voor de Realiteit (het evangelie is een waarheid die moet worden begrepen door de verbeelding, niet door het verstand, zei Lewis al), ervaren we Ware Schoonheid, Liefde en Waarheid - en die zullen ons veranderen. De werkelijkheid van de tegenwoordigheid van Christus in ons en rond ons zal ons niet onberoerd laten. We zullen gaan lijken op de hoofdpersoon van het verhaal. We zullen de oude mens, die leefde in het kleine verhaal, achter ons laten en gaan lijken op die Nieuwe Mens, die leeft in een nieuwe werkelijkheid.
Open willen staan voor dit verhaal is een keuze. Het is de keuze om de liefde van God te ontvangen. Om te accepteren dat die werkelijkheid is, dat het Verhaal werkelijkheid is, ook als je het niet begrijpt met je verstand, het niet voelt met je emoties, het niet ervaart, en er soms ook niet naar blijkt te leven. In een eerdere blog schreef ik over het ‘oefenen van de opstanding’. Om te leven uit de hoop van het herstel, de hoop dat verandering werkelijk mogelijk is, ook als je het nog niet in je leven ziet. Omdat deze hoop door God beloofd is. “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”, zegt Hebreeën 11:1 (andere vertalingen zeggen ‘de overtuiging van de dingen die men niet ziet’). De zekerheid waar het hier over gaat is geen intellectuele zekerheid - geen overtuiging in weerwil van de bewijzen. Nee, het is de keuze om het Grote Verhaal als waar te beschouwen, om dit als werkelijkheid te zien, en om daarnaar te gaan leven, ook als je het niet begrijpt of ervaart of voelt. Om te leven als ‘geliefde van God’ - want dat is het Grote Verhaal in een notendop. En wie zo leeft, blijft niet dezelfde. Die verandert.