Nee, ik heb het hier niet over de film met Brendan Fraser. En ondanks de verwijzing naar het verleden in de titel ga ik ook niet schrijven over de pijl van de tijd of andere metafysische speculaties. Ik heb het in dit bericht en het vervolg over mijn eigen verleden. Dat betekent dat het in de volgende alinea’s behoorlijk persoonlijk zou kunnen worden - wie liever niet alles van mij wil weten, moet een paar dagen wachten op de volgende aflevering van mijn andere lopende miniserie (twee series die door elkaar lopen, zo ingewikkeld heb ik het nog niet eerder gemaakt!). Die miniserie blijft puur theoretisch (hoewel er wel praktische toepassingen aan te verbinden zijn) - en misschien ook wat saai. Voor elk wat wils, zullen we maar zeggen.
Maar goed, het geval is dat ik de afgelopen maanden opnieuw in contact kwam met een aantal vrienden en kennissen van veertien of vijftien jaar geleden. Via twitter en mijn blog (lang leve de ‘social media’) ontmoette ik een oud-studiegenoot met wie ik ooit behoorlijk felle discussies voerde (en met wie ik stripverhalen tekende in de collegezaal). Verder kreeg ik uit het niets een mail van een jeugdvriend die ik uit het oog was verloren. Hij bleek in China te wonen! En bij de kerstkaarten (die ik, zoals gebruikelijk, pas begin februari opende), zat een kaartje van een vriend van mij uit Groningen, met de uitnodiging elkaar weer een keer te ontmoeten. Met deze vriend had ik een goed en intensief contact tijdens mijn studietijd. We kwamen allebei uit dezelfde geloofsgemeenschap, en deelden een passie voor bijbelstudie (en serieuze discussies). We ontmoetten elkaar onder andere op bijbelstudieweekeindes en zomerkampen, en we debatteerden veel via e-mail. In 1997 en 1998 schreven we in totaal voor ongeveer 300 A4tjes aan e-mails over en weer: mijn eerste echte gebruik van het medium. Ik weet nog dat ik met spanning zat te wachten tot er een mail van mijn vriend terugkwam, met zijn reactie op mijn betoog in mijn vorige bericht. Toen ik overspannen werd, verbrak ik eigenlijk van de ene op de andere dag mijn contact met mijn Groningse vriend, zoals ik ook het contact met anderen verbrak. Hoewel we elkaar zes jaar geleden weer een keer hadden gezien en hadden uitgesproken wat er toen gebeurd was, was het tussen ons niet meer zoals het was. Maar nu was er dus weer contact.
Als er in een paar maanden tijd opeens drie mensen opduiken uit de periode voor mijn overspannenheid, schrijf ik dat niet meer toe aan het toeval. Dan bekruipt mij het vermoeden dat er misschien een reden schuilt achter deze ontmoetingen. Ik heb geleerd dat sommige periodes in je leven een ‘thema’ kunnen hebben. En ik geloof dat het God is die deze thema’s oproept, of in elk geval je aandacht erop vestigt. En ik realiseerde me al snel dat het wel eens Gods bedoeling zou kunnen zijn dat ik met een nieuwe blik zou kijken naar mijn overspannenheid en de periode die daaraan voorafging.
Als ik terugkijk in mijn leven is mijn overspannenheid namelijk het grote breekpunt. Voorjaar 1998 ontwikkelde ik slaapproblemen. Ik kwam moeilijk in slaap, en werd ‘s nachts meerdere keren wakker, tot wel zeven of acht keer per nacht. Als ‘s ochtends de wekker ging was ik nog vermoeider dan toen ik ging slapen. Ik probeerde van alles om beter te slapen: ik dronk warme melk, ik deed ontspanningsoefeningen. Niets hielp. Mijn energieniveau daalde, ik werd steeds gevoeliger, barste soms bijna in tranen uit. Uiteindelijk suggereerde een docente van de universiteit dat ik overspannen zou kunnen zijn. Ze legde haar vinger op de zere plek: ik moest heel veel van mezelf. Ik had eigenlijk geen moment vrije tijd: alles was gepland. Ik wist elk moment van te voren wat ik ging doen. Bijbelstudie, bidden, maar ook sociale contacten, de studentenvereniging. Er was geen moment voor mij dat ik vrij was om te kiezen. Ik zat gevangen. Haar advies was om als ik ‘s avonds thuiskwam eens niet te doen wat ik vond dat ik moest, maar me op het moment zelf af te vragen wat ik wilde. Dat was levensveranderend. Ik liet alles uit mijn handen vallen - het schema van bijbelstudieboeken die ik doorwerkte, de vaste tijden van gebed met de vaste onderwerpen, de memorisatie van bijbelteksten volgens een vast schema, de vijf hoofdstukken die ik trouw elke dag uit de bijbel las, het leren van nieuwtestamentisch grieks, het bezoeken van alle kerkdiensten - en begon met het schrijven van Neptunus, iets dat ik graag wilde. Langzaam krabbelde ik uit het diepe, donkere gat van de depressie. Het duurde tijden voordat de batterij weer wat opgeladen raakte. Ik liep een jaar studievertraging op. Maandenlang was ik blij als ik per dag een enkel artikel had gelezen. Dat was al een behoorlijke prestatie. Het duurde twee jaar voor ik mezelf er weer toe kon zetten om ‘s ochtends een hoofdstuk uit de bijbel te lezen. En drie en een half jaar voor ik een manier vond om met God te praten zonder door schuldgevoel te worden gedreven. Bijbelstudieboeken over een bepaald bijbelboek heb ik niet meer aangeraakt en ik heb ook nooit meer bewust bijbelteksten gememoriseerd. En uiteindelijk vond ik werk dat beter bij me paste en waar ik wat energie van kreeg. Mijn leven kwam weer wat op de rails.
Maar in mijn beleving was de tijd voor mijn overspannenheid een donkere periode geworden. Een waar ik niet graag naar terugkeek. Ik gaf namelijk mezelf de schuld van mijn burn out. De Johan van voor mijn overspannenheid had (zo zag ik mezelf) geen ‘redeeming qualities’. Hij was een irritante betweter, die het altijd beter meende te weten dan anderen en zich liet voorstaan op zijn bijbelkennis. Hij vertelde altijd anderen hoe ze moesten leven en hoe ze moesten geloven. Hij liet zich consumeren door zijn religie en deed wat hij voor God deed allemaal om zich een beter christen te voelen. Hij was een Farizeeër, het was allemaal uiterlijk vertoon. Zijn bidden en bijbellezen kwam allemaal voort uit wetticisme en hij ontzegde zich alles wat leuk was of plezier gaf. Deze Johan was in mijn beeld van mezelf een asociale hork, die mensen van zich afstootte en ondertussen zichzelf opjoeg tot onredelijke hoogtes. Ik wilde eigenlijk niet meer met hem geassocieerd worden. De Johan van na de overspannenheid was een ‘nieuwe mens’. Ik probeerde niet meer terug te denken over de periode ervoor, en als ik het er met anderen over had was het altijd met negatieve bewoordingen over mezelf en over de keuzes die ik maakte.
Het zou echter kunnen, ontdekte ik, dat ik mezelf hiermee onrecht aandeed. Vorig jaar had ik een e-mailwisseling met een oud-Ichthiaan, die ik uit die periode kende. Ik suggereerde dat ze me in die periode wel een vervelende betweter moest hebben gevonden. Zij zei juist dat ze het toen plezierig vond om met mij te praten, omdat ik tenminste nadacht voordat ik ergens antwoord op gaf en niet zomaar iets riep. Dat zette mij al aan tot nadenken, en de ontmoetingen van deze maand nog meer. Misschien wilde God dat ik met andere ogen zou gaan kijken naar de Johan van voor de overspannenheid, dat ik de negatieve, zwarte bril zou afzetten, en de realiteit zou zien. Misschien wilde God dat ik mijn zelf uit die periode niet langer zou veroordelen, of afwijzen, maar mezelf zou zien met medeleven en compassie. Misschien wilde God dat ik deze periode in mijn leven weer zou omarmen, deel van mijn levensverhaal zou laten zijn, het een plaats geven, zonder me er nog langer voor te schamen. Misschien wilde God dat ik zou herkennen en erkennen dat ik zelf niet slecht was in deze periode, maar dat het kwaad lag in mijn gebroken Godsbeeld en zelfbeeld, waar mijn plicht- en schuldgevoel uit voortkwam. Misschien wilde God dat ik wat aardiger zou zijn voor mezelf.
Het was toch wel met enige onzekerheid dat ik vorig weekeinde de reis maakte naar het hoge Noorden, om mijn vriend in Groningen te bezoeken. Het bleek heel goed te zijn hem weer te zien. We bleken elkaar weer veel te vertellen te hebben, ook al hadden we elkaar zes jaar niet gezien. We bleken ook nog steeds van elkaar te verschillen, ook in onze benadering van het geloof en zaken als bidden of bijbellezen, maar we veroordeelden elkaar er niet om. En we konden terugkijken naar onze levens veertien jaar geleden, lachen om onze stelligheid en onze jeugdigheid (iemand van 35 jaar noemden we een ‘oudere broeder’), en de pijn delen van onze gedrevenheid en onwetendheid.
Samen bladerden we onze e-mailcorrespondentie door (de volle 300 pagina’s). Dat was voor mij best confronterend. In die pagina’s ontmoette ik mijzelf van veertien jaar geleden, de Johan waar ik eigenlijk liever niet meer aan werd herinnerd, die ik eigenlijk had weggesloten achter een zwart scherm van afwijzing. Maar ik vond in die regels niet een betweterige bemoeial terug, een over-serieuze farizeeër of een ongevoelige intellectueel. Ik ontmoette mezelf. De persoon die toen die mails had gestuurd naar een vriend in Groningen, was niet een andere dan de persoon die de mails veertien jaar later las. Het was gewoon Johan. Ik herkende de lange, complex opgebouwde volzinnen, en de vooral op taal gebaseerde humor (onder andere in de ingewikkelde groeten aan het eind van de e-mails). Ik herkende het enthousiasme voor allerlei onderwerpen, niet alleen voor de bijbel of theologie, maar ook voor vissen (ik had toen ook een aquarium), voor sociale contacten (ik schreef toch enkele keren over het zitten op een terrasje met studiegenoten), en voor verhalen (ik las toch ook af en toe wat anders dan bijbelstudieliteratuur). En ik herkende een verlangen naar echtheid, naar authenticiteit, naar werkelijke beleving in plaats van regels, verplichtingen en dode leer. Ik herkende een Johan die niet tevreden was met de status quo, met clichés en maar wat aanmodderen. Ik herkende mezelf. De persoon van voor mijn overspannenheid was niet een andere.
Maar het greep me wel aan om in mijn mails te lezen hoe ik worstelde met schuldgevoelens, die me, zo schreef ik, soms dagenlang bleven achtervolgen. Hoe elke avond van de week was volgepland. Hoe ik klaagde dat ik niets wist te verzinnen om te doen dat puur ontspannend was, in plaats van nuttig. Het greep me aan hoe ik steeds weer schreef dat ik me meer moest toewijden aan God, dat ik nog niet genoeg hield van anderen. En in de latere mails hoe ik steeds vermoeider werd, en steeds minder sliep. En ik het patroon niet wist te doorbreken. Ik herkende hetzelfde patroon waar ik de laatste weken ook weer last van had: elke avond druk, de weekeindes volgepland, en het idee toch te weinig te doen, om tekort te schieten. En dan steeds slechter slapen, en steeds vermoeide zijn overdag. Wat ik me voor het eerst realiseerde was dat ik niet overspannen was geworden door mijn bijbelstudie, door mijn religieuze gedrag op zichzelf. Dat was een onderdeel. Het probleem was een drukte op veel meer gebieden, het mezelf opjagen op werk, en sociaal, en inderdaad in religieuze plicht. Het probleem was niet gelegen in het religieuze gedrag. De werkelijke reden van mijn overspannenheid lag dieper. Niet alleen in wat ik precies deed of geloofde, maar in de onbewuste beelden die mijn gedrag en geloof vorm gaven. De onbewuste drijfveren die mij steeds weer over mijn eigen grenzen heen deden gaan. En deze beelden, deze drijfveren waren nog steeds in mij aanwezig, ook nu ik was gestopt met het doen van bijbelstudie en met het gestructureerd bidden. Zelfs met het naar de kerk gaan. Dat was immers maar symptoombestrijding. De beelden, de drijfveren kwamen sindsdien gewoon tot uiting in andere gedragingen. In mijn neiging mijn agenda te vol te plannen, in mijn onvermogen om afspraken af te zeggen, in mijn schuldgevoel over fouten op het werk, in mijn neiging om mezelf minder waard te vinden dan anderen, in het vergelijken van mijn schrijven met dat van anderen. Ik had het onkruid boven de grond ruw afgehakt, maar de wortel was blijven zitten, en de plant was ergens anders weer boven de grond gekomen.
Wordt vervolgd ...
Maar goed, het geval is dat ik de afgelopen maanden opnieuw in contact kwam met een aantal vrienden en kennissen van veertien of vijftien jaar geleden. Via twitter en mijn blog (lang leve de ‘social media’) ontmoette ik een oud-studiegenoot met wie ik ooit behoorlijk felle discussies voerde (en met wie ik stripverhalen tekende in de collegezaal). Verder kreeg ik uit het niets een mail van een jeugdvriend die ik uit het oog was verloren. Hij bleek in China te wonen! En bij de kerstkaarten (die ik, zoals gebruikelijk, pas begin februari opende), zat een kaartje van een vriend van mij uit Groningen, met de uitnodiging elkaar weer een keer te ontmoeten. Met deze vriend had ik een goed en intensief contact tijdens mijn studietijd. We kwamen allebei uit dezelfde geloofsgemeenschap, en deelden een passie voor bijbelstudie (en serieuze discussies). We ontmoetten elkaar onder andere op bijbelstudieweekeindes en zomerkampen, en we debatteerden veel via e-mail. In 1997 en 1998 schreven we in totaal voor ongeveer 300 A4tjes aan e-mails over en weer: mijn eerste echte gebruik van het medium. Ik weet nog dat ik met spanning zat te wachten tot er een mail van mijn vriend terugkwam, met zijn reactie op mijn betoog in mijn vorige bericht. Toen ik overspannen werd, verbrak ik eigenlijk van de ene op de andere dag mijn contact met mijn Groningse vriend, zoals ik ook het contact met anderen verbrak. Hoewel we elkaar zes jaar geleden weer een keer hadden gezien en hadden uitgesproken wat er toen gebeurd was, was het tussen ons niet meer zoals het was. Maar nu was er dus weer contact.
Als er in een paar maanden tijd opeens drie mensen opduiken uit de periode voor mijn overspannenheid, schrijf ik dat niet meer toe aan het toeval. Dan bekruipt mij het vermoeden dat er misschien een reden schuilt achter deze ontmoetingen. Ik heb geleerd dat sommige periodes in je leven een ‘thema’ kunnen hebben. En ik geloof dat het God is die deze thema’s oproept, of in elk geval je aandacht erop vestigt. En ik realiseerde me al snel dat het wel eens Gods bedoeling zou kunnen zijn dat ik met een nieuwe blik zou kijken naar mijn overspannenheid en de periode die daaraan voorafging.
Als ik terugkijk in mijn leven is mijn overspannenheid namelijk het grote breekpunt. Voorjaar 1998 ontwikkelde ik slaapproblemen. Ik kwam moeilijk in slaap, en werd ‘s nachts meerdere keren wakker, tot wel zeven of acht keer per nacht. Als ‘s ochtends de wekker ging was ik nog vermoeider dan toen ik ging slapen. Ik probeerde van alles om beter te slapen: ik dronk warme melk, ik deed ontspanningsoefeningen. Niets hielp. Mijn energieniveau daalde, ik werd steeds gevoeliger, barste soms bijna in tranen uit. Uiteindelijk suggereerde een docente van de universiteit dat ik overspannen zou kunnen zijn. Ze legde haar vinger op de zere plek: ik moest heel veel van mezelf. Ik had eigenlijk geen moment vrije tijd: alles was gepland. Ik wist elk moment van te voren wat ik ging doen. Bijbelstudie, bidden, maar ook sociale contacten, de studentenvereniging. Er was geen moment voor mij dat ik vrij was om te kiezen. Ik zat gevangen. Haar advies was om als ik ‘s avonds thuiskwam eens niet te doen wat ik vond dat ik moest, maar me op het moment zelf af te vragen wat ik wilde. Dat was levensveranderend. Ik liet alles uit mijn handen vallen - het schema van bijbelstudieboeken die ik doorwerkte, de vaste tijden van gebed met de vaste onderwerpen, de memorisatie van bijbelteksten volgens een vast schema, de vijf hoofdstukken die ik trouw elke dag uit de bijbel las, het leren van nieuwtestamentisch grieks, het bezoeken van alle kerkdiensten - en begon met het schrijven van Neptunus, iets dat ik graag wilde. Langzaam krabbelde ik uit het diepe, donkere gat van de depressie. Het duurde tijden voordat de batterij weer wat opgeladen raakte. Ik liep een jaar studievertraging op. Maandenlang was ik blij als ik per dag een enkel artikel had gelezen. Dat was al een behoorlijke prestatie. Het duurde twee jaar voor ik mezelf er weer toe kon zetten om ‘s ochtends een hoofdstuk uit de bijbel te lezen. En drie en een half jaar voor ik een manier vond om met God te praten zonder door schuldgevoel te worden gedreven. Bijbelstudieboeken over een bepaald bijbelboek heb ik niet meer aangeraakt en ik heb ook nooit meer bewust bijbelteksten gememoriseerd. En uiteindelijk vond ik werk dat beter bij me paste en waar ik wat energie van kreeg. Mijn leven kwam weer wat op de rails.
Maar in mijn beleving was de tijd voor mijn overspannenheid een donkere periode geworden. Een waar ik niet graag naar terugkeek. Ik gaf namelijk mezelf de schuld van mijn burn out. De Johan van voor mijn overspannenheid had (zo zag ik mezelf) geen ‘redeeming qualities’. Hij was een irritante betweter, die het altijd beter meende te weten dan anderen en zich liet voorstaan op zijn bijbelkennis. Hij vertelde altijd anderen hoe ze moesten leven en hoe ze moesten geloven. Hij liet zich consumeren door zijn religie en deed wat hij voor God deed allemaal om zich een beter christen te voelen. Hij was een Farizeeër, het was allemaal uiterlijk vertoon. Zijn bidden en bijbellezen kwam allemaal voort uit wetticisme en hij ontzegde zich alles wat leuk was of plezier gaf. Deze Johan was in mijn beeld van mezelf een asociale hork, die mensen van zich afstootte en ondertussen zichzelf opjoeg tot onredelijke hoogtes. Ik wilde eigenlijk niet meer met hem geassocieerd worden. De Johan van na de overspannenheid was een ‘nieuwe mens’. Ik probeerde niet meer terug te denken over de periode ervoor, en als ik het er met anderen over had was het altijd met negatieve bewoordingen over mezelf en over de keuzes die ik maakte.
Het zou echter kunnen, ontdekte ik, dat ik mezelf hiermee onrecht aandeed. Vorig jaar had ik een e-mailwisseling met een oud-Ichthiaan, die ik uit die periode kende. Ik suggereerde dat ze me in die periode wel een vervelende betweter moest hebben gevonden. Zij zei juist dat ze het toen plezierig vond om met mij te praten, omdat ik tenminste nadacht voordat ik ergens antwoord op gaf en niet zomaar iets riep. Dat zette mij al aan tot nadenken, en de ontmoetingen van deze maand nog meer. Misschien wilde God dat ik met andere ogen zou gaan kijken naar de Johan van voor de overspannenheid, dat ik de negatieve, zwarte bril zou afzetten, en de realiteit zou zien. Misschien wilde God dat ik mijn zelf uit die periode niet langer zou veroordelen, of afwijzen, maar mezelf zou zien met medeleven en compassie. Misschien wilde God dat ik deze periode in mijn leven weer zou omarmen, deel van mijn levensverhaal zou laten zijn, het een plaats geven, zonder me er nog langer voor te schamen. Misschien wilde God dat ik zou herkennen en erkennen dat ik zelf niet slecht was in deze periode, maar dat het kwaad lag in mijn gebroken Godsbeeld en zelfbeeld, waar mijn plicht- en schuldgevoel uit voortkwam. Misschien wilde God dat ik wat aardiger zou zijn voor mezelf.
Het was toch wel met enige onzekerheid dat ik vorig weekeinde de reis maakte naar het hoge Noorden, om mijn vriend in Groningen te bezoeken. Het bleek heel goed te zijn hem weer te zien. We bleken elkaar weer veel te vertellen te hebben, ook al hadden we elkaar zes jaar niet gezien. We bleken ook nog steeds van elkaar te verschillen, ook in onze benadering van het geloof en zaken als bidden of bijbellezen, maar we veroordeelden elkaar er niet om. En we konden terugkijken naar onze levens veertien jaar geleden, lachen om onze stelligheid en onze jeugdigheid (iemand van 35 jaar noemden we een ‘oudere broeder’), en de pijn delen van onze gedrevenheid en onwetendheid.
Samen bladerden we onze e-mailcorrespondentie door (de volle 300 pagina’s). Dat was voor mij best confronterend. In die pagina’s ontmoette ik mijzelf van veertien jaar geleden, de Johan waar ik eigenlijk liever niet meer aan werd herinnerd, die ik eigenlijk had weggesloten achter een zwart scherm van afwijzing. Maar ik vond in die regels niet een betweterige bemoeial terug, een over-serieuze farizeeër of een ongevoelige intellectueel. Ik ontmoette mezelf. De persoon die toen die mails had gestuurd naar een vriend in Groningen, was niet een andere dan de persoon die de mails veertien jaar later las. Het was gewoon Johan. Ik herkende de lange, complex opgebouwde volzinnen, en de vooral op taal gebaseerde humor (onder andere in de ingewikkelde groeten aan het eind van de e-mails). Ik herkende het enthousiasme voor allerlei onderwerpen, niet alleen voor de bijbel of theologie, maar ook voor vissen (ik had toen ook een aquarium), voor sociale contacten (ik schreef toch enkele keren over het zitten op een terrasje met studiegenoten), en voor verhalen (ik las toch ook af en toe wat anders dan bijbelstudieliteratuur). En ik herkende een verlangen naar echtheid, naar authenticiteit, naar werkelijke beleving in plaats van regels, verplichtingen en dode leer. Ik herkende een Johan die niet tevreden was met de status quo, met clichés en maar wat aanmodderen. Ik herkende mezelf. De persoon van voor mijn overspannenheid was niet een andere.
Maar het greep me wel aan om in mijn mails te lezen hoe ik worstelde met schuldgevoelens, die me, zo schreef ik, soms dagenlang bleven achtervolgen. Hoe elke avond van de week was volgepland. Hoe ik klaagde dat ik niets wist te verzinnen om te doen dat puur ontspannend was, in plaats van nuttig. Het greep me aan hoe ik steeds weer schreef dat ik me meer moest toewijden aan God, dat ik nog niet genoeg hield van anderen. En in de latere mails hoe ik steeds vermoeider werd, en steeds minder sliep. En ik het patroon niet wist te doorbreken. Ik herkende hetzelfde patroon waar ik de laatste weken ook weer last van had: elke avond druk, de weekeindes volgepland, en het idee toch te weinig te doen, om tekort te schieten. En dan steeds slechter slapen, en steeds vermoeide zijn overdag. Wat ik me voor het eerst realiseerde was dat ik niet overspannen was geworden door mijn bijbelstudie, door mijn religieuze gedrag op zichzelf. Dat was een onderdeel. Het probleem was een drukte op veel meer gebieden, het mezelf opjagen op werk, en sociaal, en inderdaad in religieuze plicht. Het probleem was niet gelegen in het religieuze gedrag. De werkelijke reden van mijn overspannenheid lag dieper. Niet alleen in wat ik precies deed of geloofde, maar in de onbewuste beelden die mijn gedrag en geloof vorm gaven. De onbewuste drijfveren die mij steeds weer over mijn eigen grenzen heen deden gaan. En deze beelden, deze drijfveren waren nog steeds in mij aanwezig, ook nu ik was gestopt met het doen van bijbelstudie en met het gestructureerd bidden. Zelfs met het naar de kerk gaan. Dat was immers maar symptoombestrijding. De beelden, de drijfveren kwamen sindsdien gewoon tot uiting in andere gedragingen. In mijn neiging mijn agenda te vol te plannen, in mijn onvermogen om afspraken af te zeggen, in mijn schuldgevoel over fouten op het werk, in mijn neiging om mezelf minder waard te vinden dan anderen, in het vergelijken van mijn schrijven met dat van anderen. Ik had het onkruid boven de grond ruw afgehakt, maar de wortel was blijven zitten, en de plant was ergens anders weer boven de grond gekomen.
Wordt vervolgd ...