Het is weer eens bewezen: mond-tot-mondreclame is de beste vorm van marketing. Ik wordt namelijk niet echt enthousiast om een boek te lezen als ik posters met plaatsjes van de auteur zie op bushaltes en reclameborden, of bij advertenties in de krant. Een goede recensie in een krant of tijdschrift weet in elk geval mijn aandacht te trekken, maar resulteert vaak niet in aanschaf van het boek in kwestie. Veel positieve recensies van lezers op een website als Amazon helpen al veel beter. Nog sterker is een aanbeveling op een blog die ik volg. Ik heb al meerdere malen boeken gelezen die voorbijkwamen op de Internetmonkwebsite. Maar de grootste kans dat ik een boek ga lezen, is als een vriend of familielid er niet over kan ophouden, vooral als ik wat betreft interesses en smaak met de betreffende persoon op een lijn zit. Dat was het geval met dit boek van Larry Crabb. Een van mijn broers was er al weken enthousiast over. Hij stuurde me citaten uit het boek, en zei dat hij het snel een tweede keer wilde lezen. Maar gelukkig was hij bereid het eerst aan mij uit te lenen. Omdat ik iets sneller lees dan hij, heeft hij het snel weer terug.
Laat ik om te beginnen zeggen dat ik de Nederlandse titel niet echt geweldig vind. Ik moet erbij denken aan de gevleugelde uitdrukking over de volmaakte kerk. Zodra je die gevonden hebt, is hij niet meer volmaakt. Afgaande op de inhoud van het boek zou Larry Crabb het met die uitspraak volkomen eens zijn. De Engelse titel stemt beter overeen met het betoog: ‘Real Church’. Echtheid, eerlijkheid en waarheid, dat is waar Crabb naar op zoek is. En dat is iets heel anders dan perfectie, dan gelikte organisatie, dan uitwendige idealen. Een rommelige, misschien zelfs ruzie-achtige, elkaar schurende groep mensen die werkelijk op elkaar betrokken zijn, en verlangen naar genade, is een duidelijkere expressie van de kerk van Christus dan een glad geproduceerd optreden op zondagmorgen, waar de aan de buitenkant keurige kerkgangers een boodschap krijgen hoe ze betere christenen kunnen worden, of hoe ze de wereld moeten veranderen, of hoe ze naar de hemel kunnen als ze doodgaan. Dit is dus geen boek met praktische tips over het organiseren van een kerk, en ook geen traktaat hoe mensen zich schuldig moeten voelen als ze de zondagmorgendienst overslaan. Maar dat zullen lezers van deze blog ook niet hebben verwacht van een boek dat hier besproken wordt. Ikzelf zet ook vraagtekens bij de kerk zoals die als instituut is komen vast te liggen. Dat is trouwens waar Crabb het boek mee begint. Hij stelt zichzelf de vraag waarom hij niet meer op zondag naar de dienst wil. De rest van het boek is zijn poging om een antwoord op die vraag te formuleren, en te proberen te schetsen naar wat voor soort gemeenschap hij dan wel verlangt. Dit alles is opgeschreven in korte hoofdstukjes, opgesteld in een conversationele stijl, meer als brieven aan de lezer dan als bijbelstudies of overdenkingen. Dat maakt het boek wat minder diepgravend dan ik zou hebben gewenst, maar wel weer persoonlijker. Het is geen studieboek over de kerk, dat moge duidelijk zijn, maar een gepassioneerde oproep aan kerkleden om het verlangen naar ware christelijke gemeenschap en liefde te laten opbloeien. Het eindigt daarom ook niet met een praktische conclusie, met duidelijke handvatten hoe een ideale kerk is op te zetten, of hoe je gelijkgestemde gelovigen kunt vinden. Crabb zet duidelijker in op de individuele gesteldheid van de christen en de gesteldheid van zijn gemeenschap- het gaat erom de gerichtheid van beiden te onderzoeken, niet om weer een nieuwe structuur van de grond te krijgen. De auteur is niet voor niets psycholoog. Dit maakt het boek naar mijn bescheiden mening ook waardevol voor gelovigen die nog wel enthousiast zijn over hun traditionele gemeente, of die niets zien in huiskerken of groepen (daar is Crabb zelf ook niet onverdeeld enthousiast over). Dit boek heeft geen kritiek op de vorm, maar op de inhoud. En ook de aanbevelingen zijn gericht op de inhoud, niet de vorm. Liefhebbers van de kerk in welke uitingsvorm dan ook hoeven dus niet bang te zijn door dit boek tegen het hoofd te worden gestoten, hoewel de auteur vaak dezelfde vragen stelt als kerkverlaters en ‘post church’-christenen. En zelfs als mensen zelf die vragen niet stellen, lijkt het me geen slechte zaak als ze zich kunnen verplaatsen in de belevingswereld van hen voor wie ze wel leven.
Het kwam overigens wel een beetje als een verrassing om een dergelijk boek te lezen van de hand van Larry Crabb. Hij is per slot van rekening een evangelische veelschrijver op het gebied van pastorale onderwerpen (ik heb meerdere boeken van hem in de kast staan) en wordt door heel wat andere auteurs instemmend geciteerd. Hij was een ‘middle of the road’ christelijke auteur, van wie niet veel schokkends kon komen. In mijn mentale boekenkast had ik hem dus alvast ingedeeld bij de kerkmensen, auteurs die de gangbare evangelische terminologie hanteren, die de standaard dogma’s zonder vragen aannemen en de gang van zaken in de christelijke wereld ondersteunen. Daaruit blijkt overigens dat het lang geleden is dat ik iets van hem gelezen heb, want onder andere in Van Binnen Uit wijst hij er al op dat niet het uiterlijke christelijke gedrag is wat telt, maar de situatie in ons hart, met zijn donkere en lichte plekken. Tijd om dat boek te herlezen, maar dat ter zijde.
Bij het lezen van dit boek ontdekte ik dat Crabb een verleden heeft gehad bij de Plymouth Brethren (zoals de Vergadering van Gelovigen in de Angelsaksische wereld heet), en daar is weggegaan omdat een nieuwe vrouwelijke bekeerling werd gedwongen hoofdbedekking te dragen. Dat gaf herkenning. Het is trouwens interessant dat meerdere mensen uit de emerging church en organische kerk-hoek banden hebben met de Vergadering. Een opvoeding in deze kerk laat volgens mij bepaalde sporen achter, die leiden tot een ontevredenheid met de vaste vormen en structuren van georganiseerde kerken en een verlangen naar eenvoudig ‘samenkomen rond de Heer’. Dat is wat ik bij mezelf herken, gecombineerd met een zeker onrustig cynisme over het falen van het ‘kerkgenootschap’ dat zo begon volgens het ideaal, maar zelf ook verstarde tot een vorm, een structuur. Ik weet niet of ex-vergaderingbroeders ooit zullen kunnen zeggen dat ze hebben gevonden wat ze zochten. Aan de andere kant: als we dat van iets in deze gebroken, corrupte werkelijkheid zouden zeggen, zouden we aangeven tevreden te zijn met iets minder dan de volmaakte glorie van de Eeuwigheid. Dan is het beter om te blijven verlangen naar meer, wat precies is waar Crabb in dit boek op aanstuurt. De kerk is volgens hem een gemeenschap van christenen die verlangen naar meer dan een ‘beter leven nu’, naar meer dan het liefhebben van God om er zelf beter van te worden. De kerk zou moeten bestaan uit mensen die liefhebben om wille van God. Christenen die er van overtuigd zijn dat God beter is dan enig ander aards substituut. Crabb hamert erop dat wij allemaal verslaafd zijn, ten diepste aan onszelf. We ervaren een diepe leegte, die we op onze eigen voorwaarden proberen te vullen. Een van de manieren om die leegte te vullen is religie: gelikte diensten, emotionele ervaringen. Een ware kerk ontmaskert de leegheid van alle mindere geliefden, en wakkert het verlangen aan naar de Werkelijkheid, de Waarheid waarvoor we zijn geschapen.
Verder bleek Larry Crabb bekend met Brennan Manning, zowel zijn boeken als zijn persoon, een auteur die veel oog heeft voor genade en de onvoorwaardelijke liefde van Jezus voor zondaars, voor zwervers aan de troon van Gods liefde. Crabb pleit in navolging van Manning voor een onthutsende eerlijkheid. Genade is alleen effectief, betoogt hij, als die de hel in ons eigen hart openbaart. Als er een spoortje zelfgenoegzaamheid in ons overblijft, verliest de genade van God zijn glans al. Te vaak doen we ons in de kerk vromer voor dan we zijn, terwijl we in werkelijkheid leeg zijn, zondig, falend. Ik schrijf dit een dag nadat ik zelf weer voor een verleiding ben gevallen, en terwijl ik me bijna misselijk voel van vermoeidheid omdat ik al een tijdlang slecht slaap. Ik ben een wrak en ik heb genade nodig. Genade is niet iets dat mensen mij kunnen geven, maar wel iets waar mijn mede-gelovigen mij aan kunnen herinneren. Maar alleen als zij ook gebroken zijn, eerlijk zijn over hun falen, en hun eigen behoefte aan genade en niets dan genade openlijk erkennen. Belijd elkaar uw zonden (in een wederkerig proces) schrijft Jacobus, en u zult genezing ontvangen. Dat is het visioen dat Crabb schetst. Een aansprekend visioen. Maar ook een visioen dat rauw is, ongepolijst. Een visioen dat van mij vraagt mijn vroomheid vaarwel te zeggen, elke illusie op persoonlijke eer en lof van mensen te laten varen, en mijn hart voor anderen te openen, de lelijkheid van binnen incluis. Pas in deze eerlijkheid, zoals iemand als Manning die beschrijft van groepen van de Anonieme Alcoholisten, in de niets verhullende erkenning van het eigen onvermogen, ontstaat de ruimte voor heling.
Ten slotte bleek Crabb ook nog eens geïnspireerd door The Shack (De Uitnodiging). Dit boek van theologie in verhaalvorm heeft veel kritiek over zich heen gekregen (vooral uit gereformeerde hoek), maar is voor mij een prachtige omschrijving (in menselijke taal) van de niet manipulerende, gevende, gelijkwaardige en vooral blijde liefde tussen de personen van de drie-eenheid. Het presenteert de Vader, de Zoon en de Heilige Geest als levende, dynamische en actieve wezens, die elkaar niet overheersen of dienen vanuit een hiërarchische positie, als personen die boven of onder elkaar staan, maar die elkaar dienen uit vrije keuze, vanuit een positie van gelijkheid, en die enorm van elkaar genieten. Dit wordt ook wel de dans van de drie-eenheid genoemd, het diepste wezen van de mysterieuze God die Liefde IS. De God die in zijn diepste wezen wordt gekenmerkt door relatie. Het evangelie volgens deze visie is dat wij, mensen, zijn geschapen om deel uit te maken van deze dans, deze ‘perichoresis’ in theologische taal. Wij hebben er echter voor gekozen om in ons eentje te dansen, om onszelf niet uit te storten in liefde aan anderen, maar de belangrijkste rol voor onszelf te eisen. We hebben gekozen voor hierarchie in plaats van relatie. Maar zolang we ons isoleren van de Goddelijke, dansende gemeenschap zijn we afgesneden van de bron van het leven. Want elk leven in het universum vindt zijn oorsprong en bestemming in het mysterie van de liefde in het hart van de drie-eenheid. De dood en opstanding van Jezus hadden tot doel ons weer op te nemen in die levenbrengende dans. In Jezus werd de muziek van het hart van God zichtbaar, tastbaar, voelbaar. Jezus was de uitgestoken hand van God, waarmee hij ons weer de dansvloer op wil trekken, ons in zijn bewegende, vreugdevolle gemeenschap wil opnemen. En als we ons laten omarmen, ons laten meenemen op de muziek van Gods liefde, komt het leven van God door ons heen tot uitdrukking, dan breidt de dans zich als het ware door ons uit naar buiten. En dan ontstaat de kerk, betoogt Crabb. “God,” zegt hij, “is een feest dat gevierd wordt. En ik ben uitgenodigd op dat feest ... ik kan me naar het feest begeven door niets anders te verlangen dan in mijn diepste wezen gevormd te worden door de Geest, zodat ik tot vreugde van de Vader meer als Jezus zal worden ... Een samenkomst wordt een kerk, wanneer een groep christenen samen de muziek van het hemelse feest en de lach van God zelf hoort, en onhandig met de Drie-eenheid begint te dansen, om zo de hemelse manier van handelen in de relaties en omstandigheden van het leven op aarde te brengen.” Daar zeg ik ‘Amen’ op.
Hoe dit alles vorm krijgt in de praktijk? Dat kan meen ik, met Larry Crabb, op allerlei manieren. Dat kan in de rituelen van een orthodoxe of katholieke kerk, in de gezangen en de liturgie van een traditionele protestantse kerk, in de aanbidding van een evangelische gemeente, of in een gesprek van persoon tot persoon, van hart tot hart, met iemand die ook de muziek van God heeft gehoord zoals die is geopenbaard in Jezus. Er is niet een enkele vorm die ‘goed’ is of ‘slecht’. Waar het om gaat zijn mensen die de muziek hebben gehoord, en sindsdien ten diepste naar niets anders meer verlangen.
Laat ik om te beginnen zeggen dat ik de Nederlandse titel niet echt geweldig vind. Ik moet erbij denken aan de gevleugelde uitdrukking over de volmaakte kerk. Zodra je die gevonden hebt, is hij niet meer volmaakt. Afgaande op de inhoud van het boek zou Larry Crabb het met die uitspraak volkomen eens zijn. De Engelse titel stemt beter overeen met het betoog: ‘Real Church’. Echtheid, eerlijkheid en waarheid, dat is waar Crabb naar op zoek is. En dat is iets heel anders dan perfectie, dan gelikte organisatie, dan uitwendige idealen. Een rommelige, misschien zelfs ruzie-achtige, elkaar schurende groep mensen die werkelijk op elkaar betrokken zijn, en verlangen naar genade, is een duidelijkere expressie van de kerk van Christus dan een glad geproduceerd optreden op zondagmorgen, waar de aan de buitenkant keurige kerkgangers een boodschap krijgen hoe ze betere christenen kunnen worden, of hoe ze de wereld moeten veranderen, of hoe ze naar de hemel kunnen als ze doodgaan. Dit is dus geen boek met praktische tips over het organiseren van een kerk, en ook geen traktaat hoe mensen zich schuldig moeten voelen als ze de zondagmorgendienst overslaan. Maar dat zullen lezers van deze blog ook niet hebben verwacht van een boek dat hier besproken wordt. Ikzelf zet ook vraagtekens bij de kerk zoals die als instituut is komen vast te liggen. Dat is trouwens waar Crabb het boek mee begint. Hij stelt zichzelf de vraag waarom hij niet meer op zondag naar de dienst wil. De rest van het boek is zijn poging om een antwoord op die vraag te formuleren, en te proberen te schetsen naar wat voor soort gemeenschap hij dan wel verlangt. Dit alles is opgeschreven in korte hoofdstukjes, opgesteld in een conversationele stijl, meer als brieven aan de lezer dan als bijbelstudies of overdenkingen. Dat maakt het boek wat minder diepgravend dan ik zou hebben gewenst, maar wel weer persoonlijker. Het is geen studieboek over de kerk, dat moge duidelijk zijn, maar een gepassioneerde oproep aan kerkleden om het verlangen naar ware christelijke gemeenschap en liefde te laten opbloeien. Het eindigt daarom ook niet met een praktische conclusie, met duidelijke handvatten hoe een ideale kerk is op te zetten, of hoe je gelijkgestemde gelovigen kunt vinden. Crabb zet duidelijker in op de individuele gesteldheid van de christen en de gesteldheid van zijn gemeenschap- het gaat erom de gerichtheid van beiden te onderzoeken, niet om weer een nieuwe structuur van de grond te krijgen. De auteur is niet voor niets psycholoog. Dit maakt het boek naar mijn bescheiden mening ook waardevol voor gelovigen die nog wel enthousiast zijn over hun traditionele gemeente, of die niets zien in huiskerken of groepen (daar is Crabb zelf ook niet onverdeeld enthousiast over). Dit boek heeft geen kritiek op de vorm, maar op de inhoud. En ook de aanbevelingen zijn gericht op de inhoud, niet de vorm. Liefhebbers van de kerk in welke uitingsvorm dan ook hoeven dus niet bang te zijn door dit boek tegen het hoofd te worden gestoten, hoewel de auteur vaak dezelfde vragen stelt als kerkverlaters en ‘post church’-christenen. En zelfs als mensen zelf die vragen niet stellen, lijkt het me geen slechte zaak als ze zich kunnen verplaatsen in de belevingswereld van hen voor wie ze wel leven.
Het kwam overigens wel een beetje als een verrassing om een dergelijk boek te lezen van de hand van Larry Crabb. Hij is per slot van rekening een evangelische veelschrijver op het gebied van pastorale onderwerpen (ik heb meerdere boeken van hem in de kast staan) en wordt door heel wat andere auteurs instemmend geciteerd. Hij was een ‘middle of the road’ christelijke auteur, van wie niet veel schokkends kon komen. In mijn mentale boekenkast had ik hem dus alvast ingedeeld bij de kerkmensen, auteurs die de gangbare evangelische terminologie hanteren, die de standaard dogma’s zonder vragen aannemen en de gang van zaken in de christelijke wereld ondersteunen. Daaruit blijkt overigens dat het lang geleden is dat ik iets van hem gelezen heb, want onder andere in Van Binnen Uit wijst hij er al op dat niet het uiterlijke christelijke gedrag is wat telt, maar de situatie in ons hart, met zijn donkere en lichte plekken. Tijd om dat boek te herlezen, maar dat ter zijde.
Bij het lezen van dit boek ontdekte ik dat Crabb een verleden heeft gehad bij de Plymouth Brethren (zoals de Vergadering van Gelovigen in de Angelsaksische wereld heet), en daar is weggegaan omdat een nieuwe vrouwelijke bekeerling werd gedwongen hoofdbedekking te dragen. Dat gaf herkenning. Het is trouwens interessant dat meerdere mensen uit de emerging church en organische kerk-hoek banden hebben met de Vergadering. Een opvoeding in deze kerk laat volgens mij bepaalde sporen achter, die leiden tot een ontevredenheid met de vaste vormen en structuren van georganiseerde kerken en een verlangen naar eenvoudig ‘samenkomen rond de Heer’. Dat is wat ik bij mezelf herken, gecombineerd met een zeker onrustig cynisme over het falen van het ‘kerkgenootschap’ dat zo begon volgens het ideaal, maar zelf ook verstarde tot een vorm, een structuur. Ik weet niet of ex-vergaderingbroeders ooit zullen kunnen zeggen dat ze hebben gevonden wat ze zochten. Aan de andere kant: als we dat van iets in deze gebroken, corrupte werkelijkheid zouden zeggen, zouden we aangeven tevreden te zijn met iets minder dan de volmaakte glorie van de Eeuwigheid. Dan is het beter om te blijven verlangen naar meer, wat precies is waar Crabb in dit boek op aanstuurt. De kerk is volgens hem een gemeenschap van christenen die verlangen naar meer dan een ‘beter leven nu’, naar meer dan het liefhebben van God om er zelf beter van te worden. De kerk zou moeten bestaan uit mensen die liefhebben om wille van God. Christenen die er van overtuigd zijn dat God beter is dan enig ander aards substituut. Crabb hamert erop dat wij allemaal verslaafd zijn, ten diepste aan onszelf. We ervaren een diepe leegte, die we op onze eigen voorwaarden proberen te vullen. Een van de manieren om die leegte te vullen is religie: gelikte diensten, emotionele ervaringen. Een ware kerk ontmaskert de leegheid van alle mindere geliefden, en wakkert het verlangen aan naar de Werkelijkheid, de Waarheid waarvoor we zijn geschapen.
Verder bleek Larry Crabb bekend met Brennan Manning, zowel zijn boeken als zijn persoon, een auteur die veel oog heeft voor genade en de onvoorwaardelijke liefde van Jezus voor zondaars, voor zwervers aan de troon van Gods liefde. Crabb pleit in navolging van Manning voor een onthutsende eerlijkheid. Genade is alleen effectief, betoogt hij, als die de hel in ons eigen hart openbaart. Als er een spoortje zelfgenoegzaamheid in ons overblijft, verliest de genade van God zijn glans al. Te vaak doen we ons in de kerk vromer voor dan we zijn, terwijl we in werkelijkheid leeg zijn, zondig, falend. Ik schrijf dit een dag nadat ik zelf weer voor een verleiding ben gevallen, en terwijl ik me bijna misselijk voel van vermoeidheid omdat ik al een tijdlang slecht slaap. Ik ben een wrak en ik heb genade nodig. Genade is niet iets dat mensen mij kunnen geven, maar wel iets waar mijn mede-gelovigen mij aan kunnen herinneren. Maar alleen als zij ook gebroken zijn, eerlijk zijn over hun falen, en hun eigen behoefte aan genade en niets dan genade openlijk erkennen. Belijd elkaar uw zonden (in een wederkerig proces) schrijft Jacobus, en u zult genezing ontvangen. Dat is het visioen dat Crabb schetst. Een aansprekend visioen. Maar ook een visioen dat rauw is, ongepolijst. Een visioen dat van mij vraagt mijn vroomheid vaarwel te zeggen, elke illusie op persoonlijke eer en lof van mensen te laten varen, en mijn hart voor anderen te openen, de lelijkheid van binnen incluis. Pas in deze eerlijkheid, zoals iemand als Manning die beschrijft van groepen van de Anonieme Alcoholisten, in de niets verhullende erkenning van het eigen onvermogen, ontstaat de ruimte voor heling.
Ten slotte bleek Crabb ook nog eens geïnspireerd door The Shack (De Uitnodiging). Dit boek van theologie in verhaalvorm heeft veel kritiek over zich heen gekregen (vooral uit gereformeerde hoek), maar is voor mij een prachtige omschrijving (in menselijke taal) van de niet manipulerende, gevende, gelijkwaardige en vooral blijde liefde tussen de personen van de drie-eenheid. Het presenteert de Vader, de Zoon en de Heilige Geest als levende, dynamische en actieve wezens, die elkaar niet overheersen of dienen vanuit een hiërarchische positie, als personen die boven of onder elkaar staan, maar die elkaar dienen uit vrije keuze, vanuit een positie van gelijkheid, en die enorm van elkaar genieten. Dit wordt ook wel de dans van de drie-eenheid genoemd, het diepste wezen van de mysterieuze God die Liefde IS. De God die in zijn diepste wezen wordt gekenmerkt door relatie. Het evangelie volgens deze visie is dat wij, mensen, zijn geschapen om deel uit te maken van deze dans, deze ‘perichoresis’ in theologische taal. Wij hebben er echter voor gekozen om in ons eentje te dansen, om onszelf niet uit te storten in liefde aan anderen, maar de belangrijkste rol voor onszelf te eisen. We hebben gekozen voor hierarchie in plaats van relatie. Maar zolang we ons isoleren van de Goddelijke, dansende gemeenschap zijn we afgesneden van de bron van het leven. Want elk leven in het universum vindt zijn oorsprong en bestemming in het mysterie van de liefde in het hart van de drie-eenheid. De dood en opstanding van Jezus hadden tot doel ons weer op te nemen in die levenbrengende dans. In Jezus werd de muziek van het hart van God zichtbaar, tastbaar, voelbaar. Jezus was de uitgestoken hand van God, waarmee hij ons weer de dansvloer op wil trekken, ons in zijn bewegende, vreugdevolle gemeenschap wil opnemen. En als we ons laten omarmen, ons laten meenemen op de muziek van Gods liefde, komt het leven van God door ons heen tot uitdrukking, dan breidt de dans zich als het ware door ons uit naar buiten. En dan ontstaat de kerk, betoogt Crabb. “God,” zegt hij, “is een feest dat gevierd wordt. En ik ben uitgenodigd op dat feest ... ik kan me naar het feest begeven door niets anders te verlangen dan in mijn diepste wezen gevormd te worden door de Geest, zodat ik tot vreugde van de Vader meer als Jezus zal worden ... Een samenkomst wordt een kerk, wanneer een groep christenen samen de muziek van het hemelse feest en de lach van God zelf hoort, en onhandig met de Drie-eenheid begint te dansen, om zo de hemelse manier van handelen in de relaties en omstandigheden van het leven op aarde te brengen.” Daar zeg ik ‘Amen’ op.
Hoe dit alles vorm krijgt in de praktijk? Dat kan meen ik, met Larry Crabb, op allerlei manieren. Dat kan in de rituelen van een orthodoxe of katholieke kerk, in de gezangen en de liturgie van een traditionele protestantse kerk, in de aanbidding van een evangelische gemeente, of in een gesprek van persoon tot persoon, van hart tot hart, met iemand die ook de muziek van God heeft gehoord zoals die is geopenbaard in Jezus. Er is niet een enkele vorm die ‘goed’ is of ‘slecht’. Waar het om gaat zijn mensen die de muziek hebben gehoord, en sindsdien ten diepste naar niets anders meer verlangen.