vrijdag 28 februari 2014

Gedicht: Offers

Offers

Wanneer is het genoeg?
Ik heb mijn tas al leeg geschud
boven de put. Die gaapt nog steeds:
een tandeloze mond. Vraagt mij
om meer. Meer geld, meer tijd.
Mijn toewijding verzadigt niet.
Wat heb ik dan nog over? Mijn vlees:
bleek, na lange nachten woelen
aan koorts ten prooi gevallen.
Het vuur dat ik ging afbetalen
heeft nu toch het laatste woord.
Maar zijn ogen blijven dwingen,
zijn vinger uitgestrekt. Geen begrip
voor lege beurs of stervend hart.
De machine, die moet draaien,
en voor mij tien anderen.
Dus ik snijd mezelf en voed de macht
met vreugde, met verlangen,
tot slechts leegte overblijft. Zwart,
door niets meer op te vullen.
Is het dan eindelijk genoeg?

donderdag 27 februari 2014

Gedicht: Glorie

Glorie

Ik ben veranderd. Sterk geworden,
draag een zwaard van glanzend staal,
het harnas van een koning en ik kijk
je aan zonder mezelf te haten.
Je hebt zelf het zien gebeuren,
hoe ik streed, zonder versagen
mijn vijand achterliet in 't stof,
hoe ik rechtop ging staan, verbaasd
over het wapen in mijn hand.
Ik liet mijn twijfel achter, zeg je,
en won voor mijzelf de troon.
Dat is niet wat ik mij herinner,
maar bloed, en zweet en tranen,
de zekerheid te falen, een tunnel
waarin mijn eigen trots verdween.
En toen een stem, die mij beloofde
dat ik zou worden wat ik hoopte,
een zachte wind op mijn gezicht.
Ik keek en zag mezelf bekleed
met heerlijkheid. Ik was veranderd.

vrijdag 21 februari 2014

Gedicht: sprookjesbal

Sprookjesbal

De weg was lang en steil
onder een duist're hemel.
Je voeten waren ruw,
je kleren vuil, je haar
verward, aaneen geklit,
toen je de poort bereikte
van het paleis. Je klopte,
bang te worden afgewezen
er niet te mogen zijn.
Was bijna omgekeerd.

Toen opende zich de deur,
ging je de drempel over
de warmte in. Je kleed
werd van je afgenomen.
Je werd vriendelijk onthaald,
zonder afkeer of verwijt,
meegevoerd naar spiegels
waar de dienaars stonden
al op je te wachten. Je liet
hen hun werk verrichten.

Hun handen veegden tranen
van je ogen, kleurden je
lippen rood, je wimpers zwart,
verfden je nagels. Je haar
werd zorgzaam opgestoken.
Ze hulden je in kant,
satijn, leer en brokaat,
hingen stenen aan je oren
bonden zilver om je hals,
bezet met diamanten.

In de reflectie zag je niet
langer wie je was, maar meer:
potentie werkelijkheid.
Hart bonzend schreed je door
naar binnen en naar buiten
in een balzaal groter dan
de wereld, de vervulling
van je diepste dromen.
Je zag hem naar je kijken,
glimlachend, zijn hand naar je uitgestrekt.

En toen begon de dans.

zaterdag 15 februari 2014

Gedicht: Reflectie

Reflectie

Ik zie mijzelf weerkaatst
in glimmend glas. Mijn ziel
verschijnt in blauwe ogen.
Geen bedekking, als in de tuin
voordat het avond werd.
Confronterend werkelijkheid.

Wat ik waarneem moet wel
Slecht zijn. Generaties
lang door dood misvormd.
Slechts waard te verteren in het vuur
van haat dat altijd brandt.
Zo is het mij ingeprent.

Ik mag het niet omarmen
hoe verlokkend het ook oogt
met de schijn van waarde. Ik moet
wat mooi lijkt, lelijk noemen,
verguizen want slechts dan
blijft mij ballingschap gespaard.

Dus vervloek ik mijn gelaat
trek met nagels rode voren
ruk haren uit, besmeur het beeld
tot het op een demon lijkt.
Zonder de pijn te voelen:
die is niet meer dan afgodsdienst.

Dan breekt de spiegel op
in duizend scherven. Ik verdwijn
maar vind mijn zelf weer terug
niet langer op mijn plaats gepind.
De lijst een open raam
dat uitkijkt op de eeuwigheid.