Reflectie
Ik zie mijzelf weerkaatst
in glimmend glas. Mijn ziel
verschijnt in blauwe ogen.
Geen bedekking, als in de tuin
voordat het avond werd.
Confronterend werkelijkheid.
Wat ik waarneem moet wel
Slecht zijn. Generaties
lang door dood misvormd.
Slechts waard te verteren in het vuur
van haat dat altijd brandt.
Zo is het mij ingeprent.
Ik mag het niet omarmen
hoe verlokkend het ook oogt
met de schijn van waarde. Ik moet
wat mooi lijkt, lelijk noemen,
verguizen want slechts dan
blijft mij ballingschap gespaard.
Dus vervloek ik mijn gelaat
trek met nagels rode voren
ruk haren uit, besmeur het beeld
tot het op een demon lijkt.
Zonder de pijn te voelen:
die is niet meer dan afgodsdienst.
Dan breekt de spiegel op
in duizend scherven. Ik verdwijn
maar vind mijn zelf weer terug
niet langer op mijn plaats gepind.
De lijst een open raam
dat uitkijkt op de eeuwigheid.
Ik zie mijzelf weerkaatst
in glimmend glas. Mijn ziel
verschijnt in blauwe ogen.
Geen bedekking, als in de tuin
voordat het avond werd.
Confronterend werkelijkheid.
Wat ik waarneem moet wel
Slecht zijn. Generaties
lang door dood misvormd.
Slechts waard te verteren in het vuur
van haat dat altijd brandt.
Zo is het mij ingeprent.
Ik mag het niet omarmen
hoe verlokkend het ook oogt
met de schijn van waarde. Ik moet
wat mooi lijkt, lelijk noemen,
verguizen want slechts dan
blijft mij ballingschap gespaard.
Dus vervloek ik mijn gelaat
trek met nagels rode voren
ruk haren uit, besmeur het beeld
tot het op een demon lijkt.
Zonder de pijn te voelen:
die is niet meer dan afgodsdienst.
Dan breekt de spiegel op
in duizend scherven. Ik verdwijn
maar vind mijn zelf weer terug
niet langer op mijn plaats gepind.
De lijst een open raam
dat uitkijkt op de eeuwigheid.