Posts tonen met het label lichaam. Alle posts tonen
Posts tonen met het label lichaam. Alle posts tonen

vrijdag 17 januari 2014

Het sacrament en jij (5 en slot): Geloven is jezelf worden

In een eerdere serie op mijn blog schreef ik over het bezoek van mijn Amerikaanse vriend Bryan aan Nederland en hoe we elkaar in Amsterdam ontmoetten. We raakten aan de praat en herkenden veel in elkaars verhaal. Zo vertelde hij dat hij Doctor Who-fan was. Maar daar gaat deze serie niet over. Een van de overeenkomsten tussen ons was dat we allebei een tijd lang onze gevoelens en verlangens, uitingen van ons lichaam, hadden afgewezen. Mede daardoor (en waarschijnlijk doordat we allebei intellectuele mensen zijn) ervoeren we afstand ten aanzien van ons lichaam, alsof we als een marionettenspeler boven ons lichaam zweven en er niet werkelijk mee in contact staan. Mijn vriend had leren inzien dat ‘mens zijn’ betekent ‘lichaam zijn’ en had besloten te proberen meer in contact te komen met zijn lichaam. Dat deed hij onder andere door te koken en door bier te maken. Niet in eerste instantie door recepten te volgen, maar door zelf met de ingrediënten bezig te gaan. Zelf bij het kneden te voelen wanneer het deeg de juiste consistentie had, zelf te voelen wanneer het genoeg gerezen was, zelf te proeven of hij het juiste mengsel te pakken had. Experimenteren en vervolgens ervaren wat de gevolgen zijn - de sensaties van zijn zintuigen te leren ervaren als goed en waardevol. En zo weer af te dalen in zijn lichaam, en dat weer te bewonen. Om, als het ware ‘vlees te worden’ of te incarneren in zijn eigen lichaam.

Spreken over incarnatie als het gaat om onze relatie met ons lichaam is in dit geval niet vreemd. Te vaak hebben we als christenen geloofd in een dualistisch beeld van ons lichaam, recentelijk vooral in navolging van Descartes, waarbij de ziel inderdaad werd gezien als een entiteit los van het lichaam, die dat bestuurde als een soort poppenspeler. Volgens Descartes vond de interactie tussen de immateriële, onstoffelijke ziel en het lichaam plaats via de pijnappelklier. Andere denkers zeiden later dat de interactie plaatsvond via de hersenen. Als delen van de hersenen beschadigd raakten zou de ziel zich niet meer volledig kunnen uiten (bijvoorbeeld in het geval van een aangeboren afwijking als Down), maar de ziel zelf zou daardoor niet zijn aangetast. De ziel bleef immers gescheiden van de materie. De hersenen waren gebrekkig materieel, en de ziel zou niet kunnen wachten om die achter te kunnen laten.
Zelfs denkers als N.T. Wright spreken over de geest van de mens als ‘software’ die loopt op ‘hardware’. Ze bevestigen het belang van het lichaam (software heeft hardware nodig om te functioneren), en verklaren het leven na de dood door te stellen dat God onze ‘software’ op zijn eigen ‘hardware’ laat lopen. Maar in feite houden ze nog steeds een scheiding in stand. En atheïstische wetenschappers als Dick Swaab doen hetzelfde, door het immateriële te ontkennen. Ze zeggen wat wij onze hersenen zijn, en dat wat wij beschouwen als keuzevrijheid, persoonlijkheid of bewustzijn alleen maar bijverschijnselen zijn van natuurkundige of biologische processen in de hersenen.
Allemaal gaan ze uit van een gescheiden zijn van geest en lichaam.

Maar kijk naar de incarnatie, de vleeswording van Jezus. Jezus was God en mens tegelijk, maar zijn goddelijke en zijn menselijke kant konden niet van elkaar worden gescheiden. Zijn goddelijke kant hing niet als een marionettenspeler boven zijn menselijke lichaam. Zijn goddelijke natuur was ook geen software die liep op zijn menselijke hardware.
De geloofsbelijdenissen suggereren dat Jezus volledig, 100 procent, God was, en volledig, 100 procent, mens. De mens Jezus is God. Dat wil zeggen dat de ene eigenschap van Jezus dus tegelijk volledig goddelijk was, en tegelijk volledig menselijk. Anders gezegd: wie Jezus zag in zijn goddelijke glorie (bijvoorbeeld bij de verheerlijking op de berg, in zijn berispen van de storm, in zijn grote vergevingsgezindheid), zag hoe God mensen bedoeld had. Dit is waarvoor wij zijn geschapen. ‘Wie op mij vertrouwt zal hetzelfde doen als ik’, zei Jezus (Johannes 14:12). Maar andersom: wie Jezus’ menselijkheid zag, zag daarin de natuur van God. Bijvoorbeeld in het feit dat hij huilde bij het graf van Lazarus, in zijn woede op de Farizeeën, maar ook in zijn aanraken van melaatsen. ‘Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’, zegt Jezus, en dat dus letterlijk (v9). Hoe Jezus was in zijn menselijkheid, is hoe God in zijn eeuwigheid is.
In het lichaam van Jezus is God dus werkelijk zichtbaar, hoewel het lichaam niet ophoudt materie te zijn. Dus kan de kerk leren dat in het brood en de wijn van het avondmaal het lichaam en het bloed van Jezus werkelijk zichtbaar zijn, hoewel ze niet ophouden brood en wijn te zijn. Dit moet je niet dood analyseren (op welk moment wordt het brood dan metafysisch lichaam?). Het is een kenmerk van het sacramentele karakter van brood en wijn, dat er iets werkelijks in zichtbaar wordt, hoewel het materieel is. En zo is het ook met ons. We zijn een enkel geheel. Er zweeft boven ons geen immateriële geest. En al helemaal niet een geest die bij de bevruchting uit de hemel op ons is neergekomen en na de dood daarnaar weer teruggaat.
Ook over de menselijke natuur hebben speculaties als ‘op welk moment na de bevruchting krijgt het lichaam een geest’ geen enkele zin. Wij zijn ons lichaam. Daarin heeft Swaab gelijk. Ontleed ons en je komt geen los onderdeel tegen. Het gaat om meer dan onze hersenen. Onze andere organen, hormonen en spijsvertering, onze huid, onze zintuigen, zelfs de bacteriën in onze darmen, doen allemaal mee. Tegelijkertijd geldt: ons lichaam is ons. Mijn lichaam is mij. Mijn lichaam maakt de persoon ‘Johan’ zichtbaar. In mijn verlangens, in mijn keuzes, in mijn relaties. Ik ben niet te reduceren tot mijn lichaam, ik ben niet ‘maar een lichaam’, mijn lichaam is een sacrament, waarin de persoon zichtbaar wordt ‘die God heeft geschapen als zijn evenbeeld’ (Jakobus 3:9).
We zijn naar Gods beeld geschapen in het feit dat we personen zijn, die tot werkelijke creativiteit in staat zijn, die waarheid kunnen nastreven en vinden, en die vrije relaties met anderen kunnen aangaan. En dat wordt zichtbaar in onze lichamelijkheid. Niet volmaakt - het bijbelverhaal suggereert dat deze werkelijkheid is onderworpen aan invloeden van een transactionele aard, waardoor ze ‘als in barensweeen zucht en lijdt’ (Romeinen 8:22). Dit geldt ook voor ons lichaam. We worden tegengewerkt in onze uiting van onze glorie als geschapen wezen, maar eens zullen de vrijheid en luister van Gods kinderen volkomen worden geopenbaard, eens komt de verlossing van ons sterfelijk bestaan (v23). Daar kijken we naar uit, in deze hoop zij we gered (v24). Maar dat onze vleeswording niet volmaakt is, wil niet zeggen dat ze niet relevant is. Als Jezus een sacrament is, zijn wij, kortom, zelf ook een sacrament. Ik denk dat dit bevestigd wordt door de opstanding van Jezus, en de belofte dat wij net als hij zullen opstaan uit de dood. En het feit dat bij geen van de opwekkingen (die van het dochtertje van Jairus, of die van Lazarus) de suggestie wordt gewekt dat de persoon ‘terugkeerde uit de hemel’. De persoon was dood. Hij (of zij) werd weer levend en werd vanaf dat moment weer sacrament.

Dit inzien, leidt ertoe dat we ons lichaam op een andere manier gaan bekijken. Ons lichaam met alles wat daarbij hoort, want juist het lichamelijke is sacrament van wie we zijn. Dat is: het lichaam zoals dat door miljoenen jaren evolutie is gevormd, inclusief de verschillen tussen man en vrouw, onze seksualiteit, onze sociale structuren, onze taalvaardigheid. Om een voorbeeld te geven van de manier waarop we met dit uitgangspunt anders kunnen gaan denken over wie we zijn, wijs ik terug naar de discussie op de blog van Richard Beck of feministen wel hoge hakken konden dragen, of dat het feit dat mannen visueel zijn ingesteld inherent slecht is. Wat hij suggereert is dit: “The visual bias in male sexual arousal is an adaptive feature of the brain. A feature adaptively intertwined with the female gaze. I'm tentatively suggesting that the gazes, being adaptive features of the brain, are morally neutral, adaptations that are similar to why we find sugar sweet. We generally think of incarnational theology as being about embodiment. If so, an incarnational approach to being "sexy" will recognize and enjoy the evolutionary and biological aspects influencing both the male and female gaze. Males and females have been gazing at each other and finding each other sexy for millions of years. And there is a creational goodness in how these erotic feelings spontaneously emerge within us. How you catch my eye. How that gesture melts my heart. And, being humans, we've reveled in all the ways we can creatively and artistically enhance those feelings. From love songs to diamond rings to, well, to high heels. We become chefs to enhance the pleasures of taste. We do the similar things to enhance the pleasures of sexual attraction and arousal. One of many bodily goods that both genders enjoy, from the taste of good coffee to the pleasure of a symphony. The male and female gaze is embodied pleasure.” Het is een uiting van wie wij zijn, van ons diepste zelf. Net als creativiteit dat is. Wie kan zeggen waar in de hersenen creatieve ideeën vandaan komen? Toch (dat merk ik althans zelf) horen mijn creatieve ideeën diep bij mij, zijn ze niet van mijzelf te scheiden. Een ander zou niet dezelfde creatieve ideeën hebben als ik.
Deze verlangens, creativiteit en seksueel, komen uit mijn diepste hart voort. Ikzelf wordt erin zichtbaar. Ze zijn een sacrament. Als ik goed en liefdevol ben, zal dat in deze uitingen te zien zijn. Als mijn gerichtheid transactioneel is, op mijzelf gericht, zal dat in deze uitingen te zien zijn. De gerichtheid wordt erin zichtbaar. Maar ze zijn zelfs meer dan dat. Mijn creativiteit als mens, als geschapen wezen, is een sacrament van de creativiteit van God, het maakt zichtbaar hoeveel mogelijkheden God ziet en hoeveel nieuwe schoonheid hij tevoorschijn kan brengen. ‘Zie ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten’ (Jesaja 43:9). En: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft’ (1 Korintiers 2:9). Hetzelfde geldt voor onze seksualiteit, het plezier dat de man en de vrouw in elkaar hebben, initiatief en overgave, het is een beeld van God in zijn liefde voor ons, een sacrament van het goddelijke plezier in zijn relaties, van het plezier van de Bruid met de bruidegom. ‘Dit mysterie is groot - en ik betrek het op Christus en zijn kerk’ (Efeze 5:32). Dit is waar wij voor bedoeld zijn, om ‘beelddragers van God’ te zijn, om zijn liefde en passie zichtbaar te maken en te openbaren. ‘God heeft ons gemaakt om een relatie met Hem te hebben en zijn gelijkenis in alle gebieden van ons leven tot uitdrukking te laten komen’, stellen Jerram Barrs en Ranald Macaulay. ‘Met ons lichaam, ons verstand, onze emoties en onze wil.’ (Geloven is weer mens worden).

De kern van de zonde is dat dit beeld niet meer zichtbaar wordt. Dat in onze uitingen, onze verlangens, creativiteit en seksualiteit, niet meer de oprechte, opofferende sacramentele liefde van God zichtbaar is, maar dat in ons lichaam onze transactionele natuur zichtbaar wordt, onze gerichtheid om onszelf en anderen te kopen en te verkopen, om mensen (onszelf incluis) te reduceren tot ‘alleen maar lichamen’, om te vragen ‘What’s in it for me’.
Als dat is wat zichtbaar is, tonen we niet het beeld van God, zoals we bedoeld waren, maar het beeld van de duivel, de gepersonifieerde transactionaliteit. “As a heterosexual man--the product of a long, long evolutionary history--I don't know how to look at my wife and not find her sexy”, schrijft Richard Beck op zijn blog experimental theology. “And I love how she, joyously, creatively, and artistically, surprises my gaze. I love the way my wife dresses. Does her hair. The whole thing. And yet, if I start to demand that she dresses a certain way. If I start to privilege my gaze--if anyone, in any sort of romantic context, heterosexual or otherwise, starts to privilege their gaze--we begin in that instance to conflate our gaze with power. When we begin to lord over our partners to indulge our visual appetites we are back to oppression.”
Wat is de oplossing voor dit dilemma? Een antwoord dat Richard Beck geeft is dat we offers moeten brengen. We moeten bereid zijn om af te zien van de vervulling van ons verlangen, als die afhankelijk is van iets dat anderen niet willen geven. De ander moet belangrijker voor ons zijn, en diens integriteit, dan onze eigen begeerte. Anders zijn we immers transactioneel. Anders zijn we 'entitled'. Dus we moeten offers brengen. Niet eisen, maar vragen en ‘nee’ kunnen accepteren. Het belang van de ander boven dat van onszelf stellen. Maar dit soort denken zou terug kunnen vallen in een afwijzen van onze verlangens en onze seksualiteit. Als we immers bereid moeten zijn er van af te zien, als we het moeten opofferen, kunnen we de verlangens immers maar beter helemaal opzij schuiven. Dan kunnen we ze maar beter als slecht bestempelen en onderdrukken. Dan weten we immers zeker dat we niet over een grens gaan, dat we het goed doen. En dan is het maar een kleine stap om te gaan geloven dat we door de offers die we brengen, aangenamer worden voor God. Dat hij wel heel blij met ons is als we zoveel voor de ander en voor hem over hebben. Dan zijn we terug bij het transactionele. Dit kan echter niet de oplossing zijn.
Gelukkig is er een derde weg, beweert Richard Beck, en daarvoor grijpt hij terug op de oosters orthodoxe theologie. “The object of love isn't the sacrifice of the gaze but the divinization of the gaze. No doubt, mortification may be a part of this process. But the goal isn't to repress and sacrifice the biological and erotic aspects of love but to have our bodies taken up and transformed by the love of God.” Dit is de oplossing. Niet het opgeven van het verlangen, maar de vrijheid van het verlangen. Als wij zijn gegrepen door de onvoorwaardelijke liefde van God, als we werkelijk zijn gaan geloven dat hij van ons houdt zoals we zijn, zoveel dat hij daar alles voor over had aan het kruis. Als we die liefde toelaten en accepteren, ons ervoor open stellen. Als we onszelf zien als geliefde kinderen van God, dan gaat dat in ons doorwerken. Dan verandert die wetenschap onze verlangens. Als inkt in een bloem wordt het zichtbaar in onze keuzes, en in onze relaties.

Het openstellen voor de liefde van God zal ertoe leiden dat we onszelf, compleet, zien als waardevol en betekenisvol. Dit is een proces van zelfaanvaarding. Geen afwijzing van delen van mezelf, maar mezelf accepteren. Dit is wie ik ben, en ik ben door God geliefd. Ik bedoel hier niet mee een goedpraten van de zondige, transactionele kanten van mijn verlangens en mijn keuzes. Die zijn nooit goed, omdat ze mijzelf, de ander en de wereld beschadigen. En God accepteert die ook niet. Liefde is volgens 1 Korintiers 13 immers niet blij met de ongerechtigheid. Maar dat is gerichtheid, niet kern. Het ik dat gericht is op zelfverrijking, of ‘voor wat hoort wat’, is door God geaccepteerd. Volledig. Ook als het op zichzelf gericht is. Maar die acceptatie ervaren, die tot je laten doordringen, daarin gaan leven, verandert je gerichtheid. Als je jezelf echt onvoorwaardelijk gaat accepteren, zoals God dat doet, ga je ook anderen zien in datzelfde licht: als belangrijk, waardevol, betekenisvol. Je ziet ze niet meer als bijfiguren in jouw verhaal. Je ziet ze als belangrijk in Gods verhaal. ‘Daarom beoordelen we vanaf nu niemand meer volgens de maatstaven van deze wereld’ (2 Korintiers 5:16). Je gaat hen ook liefhebben, zoals God hen liefheeft.
Dit is volgens mij wat de bijbel bedoelt met de uitspraak: ‘Voor wie rein zijn, is alles rein’ (Titus 1:15). En: ‘Ieder die in Hem blijft, zondigt niet’ (1 Johannes 3:6)
En op deze manier werkt Gods liefde door, via ons. Want wij worden voor anderen een sacrament van Gods liefde, in ons wordt Gods acceptatie zichtbaar. Zodat anderen die kunnen accepteren, en zichzelf kunnen gaan zien als waardevol en betekenisvol, als sacramenten. En zo breidt de vernieuwing zich uit als een olievlek, of althans, zo zou het kunnen gaan. Het transactionele wereldbeeld, gebaseerd op de leugen dat we Gods acceptatie moeten verdienen, viert hoogtij. In onze wereld, in ons. Daarom dat wij met de schepping zuchten in afwachting van de ‘verlossing van ons sterfelijk bestaan’ (Romeinen 8:23). Wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan hem gelijk zullen zijn wanneer hij zal verschijnen, want dan zien we hem zoals hij is (1 Johannes 3:2). Wat in de toekomst volledig openbaar wordt, is nu echter in het verborgene al wel werkelijkheid. We zijn al nieuwe mensen! Daarom: ‘Ieder die dit vol vertrouwen van hem verwacht maakt zich rein, zoals ook Jezus rein is’ (1 Johannes 3:3).

Ik vind dit hele principe prachtig in beeld gebracht in de recente Disneyfilm Frozen (die ik op mijn blog eerder ook heb besproken). In dat verhaal is koningin Elsa bang dat wat uit haar voortkomt niet goed is. Ze heeft er mensen mee beschadigt en probeert haar gave nu te onderdrukken. Ze accepteert zichzelf niet. En als haar gave door haar muur van bescherming heenbreekt, doet ze anderen pijn. Zelfs haar eigen zus. De enige manier die ze kan vinden om anderen geen pijn te doen, is door zich te isoleren. Helemaal alleen op een berg. Het heeft de vorm van vrijheid (geen regels), maar ze is niet vrij. Hoe ze zich ook aan het keurslijf ontvochten heeft, ze blijft van binnen overtuigd dat ze anderen pijn zal doen, en dat iets dat echt bij haar hoort gevaarlijk is en blijft.
Tot iemand zich voor haar opoffert. Iemand die ze eerst had afgewezen, die ze pijn had gedaan, die ze van zich had afgestoten. Zonder er twee keer over na te denken springt die persoon tussenbeide. Ze vraagt: ‘Waarom doe je zoiets?’. De ander antwoordt: ‘Uit liefde’. en dat verandert het hart van koningin Elsa. Het is haar hart dat bevroren was, en het is haar hart dat moet ontdooien. En als haar hart ontdooid is, kan ze niet alleen maar bevriezen, dan kan ze zelf ook de wereld om haar heen ontdooien. Ze kan nog steeds volledig zichzelf zijn, maar uit haar komen goede dingen voort, geen slechte. Een betere parabel voor het evangelie is volgens mij niet mogelijk.

dinsdag 7 januari 2014

Het sacrament en jij (2): Het waardeloze lichaam

Met kerst hielden mijn vrouw en ik een filmmarathon. We keken de tweede en derde Pirates of the Caribbean-film achter elkaar (de eerste hadden we al eerder gezien). Het zijn leuke films, vol verbeelding, innovatieve actiescènes, partijen met ingewikkelde plannen, en daarnaast ook nog humor. Soms wat ‘over de top’, maar steeds interessant. In de derde film krijgt deze serie opeens een wat diepere laag. De op handel beluste Lord Cutler Beckett heeft de Vliegende Hollander onder zijn controle gekregen en gebruikt dit schip om te jagen op piraten. Kapitein Davy Jones werd zelfs door Cutler Beckett gedwongen de dodelijke kraak te doden. Cutler Beckett heeft controle over het hart van Davy Jones en zet deze mythologische figuur nu in voor het verdienen van geld. Op een tropisch eiland vinden kapiteins Jack Sparrow en Hector Barbosa het karkas van de kraak. “De wereld is een kleinere plek geworden”, zegt Barbosa. “De wereld is niet kleiner”, zegt Jack. “Hij bevat alleen minder.” En ergens anders zegt iemand: “The immaterial has become ... immaterial.” Het niet-materiele doet er niet langer toe. Mysterie en lotsbestemming hebben geen invloed meer. Geld en macht maken de dienst uit. “It’s good business”, geeft Cutler Beckett als verklaring.

Dit is een van de onderwerpen waar ik de laatste weken over nadenk. Want het valt me op dat veel geloven en ideologieën de mens en zijn menselijkheid reduceren tot iets dat niet menselijk is, door ze te scheiden van hun immateriële aspect. Jaren geleden viel het me al op dat er zo’n grote overeenkomst lijkt te bestaan in hoe vrouwen worden behandeld in fundamentalistische godsdiensten, of het nu het Jodendom, het Christendom of de Islam is. In alle drie moeten zij zich zedig kleden, zonder versiering, liefst in het zwart, hun haar bedekken en geen seksuele signalen afgeven. Ze mogen bovendien vaak niet in dezelfde ruimten zijn als mannen (in elk geval niet in religieuze ruimten), en hebben niet dezelfde privileges. Het is een vrouwonvriendelijke omgeving. Wat je volgens mij ziet in alle drie deze godsdiensten is een scheiding tussen het materiële en het immateriële, tussen lichaam en geest. En in deze omgeving is het alleen het immateriële, de geest, die van belang is in de godsdienst.
Ik legde in mijn vorige bericht al uit hoe dat gold in de kerk waar ik opgroeide. Niet toevallig werden ook in die kerk vrouwen onderdrukt - ze mochten niet deelnemen aan de eredienst en moesten voldoen aan kledingvoorschriften. Het idee lijkt te zijn dat uitingen van het lichaam, bijvoorbeeld op seksueel gebied, zondig zijn of ons op zijn minst van God afleiden. Mijn bewustzijn moet volledig op God gericht zijn. Omdat vrouwen bij mannen begeerte opwekken, zijn zij er dus schuldig aan dat mannen zouden zondigen. Dat moet worden voorkomen. Verleidingen moeten worden ingeperkt. De zuiverheid van mannen mag immers niet in gevaar komen.
Deze manier van denken denigreert vrouwen, door hen te reduceren tot lichamen, en bovendien iets van wat voor hen integraal is, hun schoonheid en vrouwelijke seksualiteit, eigenschappen van hun lichaam, inherent slecht te noemen. Maar ze denigreert ook mannen, die immers volgens deze theologie willoze slaven zijn van hun seksuele opwinding, en niet de kracht en discipline hebben om respectvol om te blijven gaan met zichzelf en met vrouwen, als er ook maar een beetje schoonheid aan hun zintuigen wordt aangeboden. Ook dat wat inherent bij mannen hoort, als het gaat om hun lichamelijke reactie, kan dus niet worden vertrouwd, en wordt veroordeeld. Geen positief vrouwbeeld en geen positief man-beeld, als gevolg van verkeerd denken over lichaam en geest. Dat wij man of vrouw zijn is trouwens toch al niet belangrijk -waarschijnlijk omdat het zo duidelijk aan de buitenkant te zien is- ik heb mensen horen zeggen dat we in de hemel onzijdig zouden zijn, omdat onze zielen kennelijk onzijdig zijn.
Interessant genoeg stonden de drie monotheistische wereldgodsdiensten onder de invloed van het Griekse denken. Het moderne Jodendom heeft zijn wortels in een Hellenistische omgeving (Israël was deel van het rijk van Alexander de Grote en zijn opvolgers). Het christendom ontstond in het Romeinse rijk en invloedrijke theologen lasen Griekse denkers (en dan was er nog de invloed van de gnostiek). De Islam ontstond in het Midden-Oosten, waar het Griekse denken ook was doorgedrongen. Islamitische geleerden ontdekten al snel Griekse filosofische manuscripten en kopieerden die, zodat ze bewaard bleven. En ook in de Griekse cultuur zie je niet alleen een scheiding tussen immateriële idealen en de falende, rommelige materiële wereld, tussen geest en lichaam, maar ook tussen man en vrouw, waarbij de vrouw minderwaardig was. Zo minderwaardig dat mannen liever seks hadden onderling, dan met vrouwen om te gaan. Die waren goed om kinderen te krijgen, maar verder niet. (Dit is volgens mij waar Paulus in Romeinen 1 op doelt. Heteroseksuele mannen die vrouwen afstotelijk vinden omdat ze zulke lichamelijke, lustopwekkende wezens zijn. Dit gedeelte gaat mijns inziens niet om wat wij onder homoseksualiteit verstaan). Verder is het interessant dat de noodzaak van het bedekken van het haar van de vrouw uit de Griekse traditie komt - het vrouwelijke haar werd gezien als geslachtsorgaan.

Tegenover de fundamentalistische godsdiensten staat de seculiere samenleving. Die lijkt op het eerste gezicht vrouwvriendelijker, maar is dat volgens mij niet. De losbandigheid is niet zo groot is als christelijke criticasters soms roepen, de meeste mensen leven immers gewoon hun normale leven, maar ze is er wel degelijk. Er is een vorm van vrijheid, waarin wordt gesteld dat alles moet mogen, en dat heeft heel goede kanten. Maar die vrijheid heeft een zuur randje. Seksualiteit blijkt opeens wel heel belangrijk te zijn. Blader door krantjes en tijdschriften. Waar het om gaat in het leven is je seksuele aantrekkelijkheid en presteren. Seks wordt gebruikt om dingen mee te verkopen. Internetporno is makkelijk toegankelijk. Vrouwen modificeren hun lichaam steeds ingrijpender om maar seksueel aantrekkelijk te blijven (zo hoorde ik van de trend om schaamhaar in patroontjes te scheren - het is een bizarre wereld waar we in leven). Mensen spreken van de ‘porno-ificatie van de samenleving’. Hoe je hier ook over denkt, volgens mij komt deze ontwikkeling ook voort uit een scheiding tussen de immateriële en de materiële wereld. Tussen geest en lichaam. Maar een scheiding waarbij de immateriële wereld en de geest afwezig zijn, en dus minder belangrijk zijn (in plaats van het lichaam). Volgens de fundamentalisten is het lichaam niet belangrijk en zelfs slecht, volgens de materialistische cultuur zijn immateriële waarden niet belangrijk. In dit geval is het alleen het lichaam dat telt en lichamelijke reacties. De verlangens van het lichaam moeten worden bevredigd, want er is geen hoger doel van het leven. ‘Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij’, aldus Paulus in 1 Korintiers 15. Of in de woorden van een artiest: ‘You and me, baby, we are nothing but mammals, so let’s do it like they do on the discovery channel.’
Deze houding blijkt ook denigrerend voor vrouwen (de seksindustrie is niet voor niets gekoppeld met mensenhandel), die puur worden afgerekend op uiterlijke, seksuele kenmerken, en zichzelf daarmee moeten zien te verkopen. De vrouwelijke seksualiteit wordt iets vulgairs. Maar in feite is deze cultuur ook denigrerend voor mannen. Die immers de slaaf zijn van hun lusten, en zo maar een vrouw die zich bloot kleed zouden kunnen misbruiken en die tegen zichzelf beschermd zouden moeten worden. Interessant in dit geval was een discussie in het SF-tijdschrift SFX, waarbij een columnist waarschuwde voor een ‘nieuwe preutsheid’. We zijn een volwassen tijdschrift, zei hij, en daarin mogen foto’s staan van knappe actrices. Soms zelfs met weinig verhullende kleding aan. Dat vrouwen seksueel zijn is iets goeds, betoogde hij, en hoeft niet te worden onderdrukt. Hij kreeg in het volgende nummer direct de wind van voren van een andere columnist. Kennelijk met het idee dat als een man een knappe vrouw ziet, met mooie kleren, hij haar direct niet meer ziet als menselijk wezen, maar alleen maar als lustobject. Vrouwen (ook actrices op foto’s) moeten tegen deze ‘male gaze’ worden beschermd. Toen ik laatst in Londen was vielen me trends op in de mode. Vrouwenkleding die me aan de 19e eeuw deden denken: hoog gesloten kragen, bedekte armen, een bepaalde zedigheid. Is er een trend van seculiere preutsheid aan de gang? Denken vrouwen nu zelf dat ze zich moeten bedekken omdat mannen nu eenmaal niet anders kunnen dan hen zien als lustobject? Ik geef toe dat een paar columns in een SF-tijdschrift niet veel datapunten vertegenwoordigen, dus ik geef deze theorie vooral als suggestie. Aan de andere kant las ik op de blog Experimental Theology dat feministen ertegen gekant zijn dat vrouwen hakken dragen of zich ‘sexy’ kleden, omdat zij de ‘male gaze’ gelijk schakelen aan onderdrukking. Er is een nogal negatieve visie van mannelijke seksualiteit, gekoppeld aan het onderdrukken van vrouwelijke uitingen van seksualiteit, die niet veel verschilt van die in fundamentalistische religieuze kringen.
Er zijn ook veel ‘iets-isten’ in onze samenleving trouwens, mensen met een vage ‘New Age’-religie, die geloven in reïncarnatie (maar niet op de fatalistische, hindoeïstische manier), of in horoscopen, chakra’s et cetera. Dit zijn vaak mensen die tegelijk een vrije visie hebben op seksualiteit (niet altijd, maar wel vaak. Zie bijvoorbeeld de ouders van Dharma in TV-serie Dharma and Greg). Ik zie hierin de keerzijde van de gnostiek (er waren ook gnostici die heel losbandig leefden, omdat ze geloofden dat het niet uitmaakte wat je met het lichaam deed. Of die seks zagen als de weg naar God, net als vruchtbaarheidsreligies en mysteriegodsdiensten dat deden). Er is hier een invloed uit het platonische denken zichtbaar. Maar die is er ook in het materialistische wereldbeeld, want ligt de basis van onze filosofie niet nog steeds bij de Grieken? Van een scheiding van lichaam en geest is het maar een kleine stap naar de ontkenning van de geest.

Het is, als je deze voorbeelden serieus neemt, een terugkerende tendens in religieuze en zelfs niet religieuze omgevingen om lichaam en geest, materie en immateriële waarden van elkaar te scheiden, en materie te reduceren tot ‘alleen maar’ materie (ongeacht of er een geestelijke wereld is of niet). En dat heeft desastreuze consequenties. Lang kon ik niet voorstellen waar deze menselijke neiging om scheiding aan te brengen vandaan kon komen. Tot ik besefte dat er een verbinding bestond tussen dit fenomeen en het onderscheid tussen de ‘sacramentele’ en ‘transactionele’ blik op de werkelijkheid. Mede onder invloed van het hierboven geciteerde moment uit Pirates of the Carribbean - At World’s End (en een goed gesprek met mijn vrouw) ging ik inzien dat een transactionele visie op de werkelijkheid leidt tot een reduceren van de mens tot ‘alleen maar lichaam’, tot iets dat zonder gewetenproblemen gekocht en verkocht kan worden. Het is een manier om onder de cognitieve dissonantie uit te komen, die zegt dat een persoon intrinsiek waardevol is en geen handelswaar. Zolang je lichaam en geest als een niet te scheiden geheel ziet, wordt een mens te waardevol om in een transactie te gebruiken. Alleen omdat Lord Cutler Beckett geld het meest belangrijk vindt, kan hij zichzelf zover brengen om mannen, vrouwen en kinderen ter dood te brengen (terwijl hij zelf een kop thee drinkt) - Piraten zijn volgens hem geen mensen.
Onze seculiere cultuur is door en door transactioneel. Niet alleen onze economie (we kopen en verkopen met geld. We verzamelen bezit, waar ons zelfbeeld ook nog eens aan gekoppeld is. En om dat te kunnen leveren we op onze werkplek prestaties, waarvoor we worden beoordeeld in functiewaarderingscycli (als we niet goed presteren worden we gestraft)), maar ook onze relaties (lees alle krantjes en tijdschriften maar eens over wat je moet doen om je relatie gezond en levend te houden, zowel voor mannen en vrouwen: tien tips om ..., zo houd je je vriendje ... et cetera). Relaties gaan in onze maatschappij ook om hoe de ander in mijn behoeftes voorziet, en of ik wel aan mijn vervulling kom om seksueel en persoonlijk gebied.
Maar ook als we religieus zijn, zijn we vaak transactioneel. Ik heb eerder al genoeg geschreven hoe het in ons geloof erom gaat dat we straf ontlopen en beloning verdienen, door bepaalde daden niet te doen, en andere dingen wel te presteren. We vergelijken onszelf met elkaar, vinden het belangrijk dat we ons geestelijk voelen, en kijken neer op mensen die iets anders geloven dan wij. We zijn transactioneel. Dit vertaalt zich naar onze organisaties (waarbij iemands positie in de organisatie ook vaak ‘verdiend’ is), en onze relaties (waarbij de eenheid van man en vrouw vooral wordt gezien als basis voor een taak in het koninkrijk van God, en daarop wordt beoordeeld). Van vriendschappen wordt gevraagd of ze je de kans geven de ander te bekeren (vriendschapsevangelisatie) of je op een andere manier ‘dichter bij God’ brengen.
Onze transactionele insteek (religieus of seculier) maakt het nodig de wereld en mensen niet te zien als inherent waardevol, maar alleen de waarde te zien die wereld en mensen voor onszelf hebben, voor onze transacties. Neem hoe we omgaan met ons eigen lichaam, in ascese en zelfkwelling (bijvoorbeeld door het niet erkennen van seksuele verlangens), in de hoop daardoor betere christenen te worden en straf te ontlopen. Dit kan alleen als we ons lichaam en de verlangens van ons lichaam als inherent minderwaardig zien, als het lichaam geen deel uitmaakt van de geest die voor God waardevol is. Net zo in het omgaan met anderen. Niet voor niets moesten mensen met een donkere huidskleur als minderwaardige mensen worden gezien, zonder inherente waarde, voordat westerse mensen ze als vee konden verkopen. En Joden en andere bevolkingsgroepen moesten worden beschouwd als ‘untermenschen’, voor ze systematisch konden worden uitgeroeid. Net zo moet je de schepping niet zien als inherent waardevol, maar alleen waardevol als ‘hulpbron’ voor ons, om haar te kunnen uitbuiten, om bossen te kunnen kappen en diersoorten uit te roeien, om het klimaat te verpesten, voor je eigen gewin. Als materie maar materie is, geeft het toch niet wat we ermee doen? Dan hoeven we er geen respect of ontzag voor te hebben. Dat maakt het makkelijk.

Het zal duidelijk zijn dat het vooral de machthebbers zijn die de positie hebben om anderen hun waarde te ontnemen, door andere mensen en de schepping te zien als ‘maar materie’. Machthebbers en degenen die geen macht hebben, maar ernaar verlangen. Zij vinden dat ze recht hebben op hun positie, dat ze die verdiend hebben (transactioneel). Ze voelen zich ‘entitled’ -om een goed Engels woord te gebruiken. Anderen die zwakker zijn dan zij dienen alleen maar om hun positie mogelijk te maken. Dit geldt tussen mensen met een lichte en mensen met een donkere huidskleur (de westerse samenlevingen waren in technisch en militair oogpunt machtiger en vonden daarom dat ze het recht hadden andere beschavingen te onderwerpen, indianen en Afrikanen), voor de overheersende religies in bepaalde streken (in islamitische gebieden worden christelijke minderheden systematisch vernederd, gemarteld en verjaagd), voor de rijke 1 procent in de VS, die het de schuld vindt van de armen dat ze arm zijn, en voor zichzelf belastingverlagingen bewerkstelligen terwijl anderen het zonder zorg moeten stellen. Het geldt voor leidinggevenden boven werknemer. En voor mannen naar vrouwen toe. Het privilege van de macht. En dat geldt voor beide vormen van disrespect, religieus en seculier. Lees wat iemand als reactie op een blog van Richard Beck hierover schrijft: “What IS a problem is the sense of entitlement to the feelings that "I find you sexually attractive, and that means you have to do something about that." In conservative evangelical purity culture, this takes the form of "I am sexually attracted to you, therefore you must immediately put on a turtleneck or take other action to somehow take responsibility for my feelings of arousal." In the world at large it takes the form of "I think you are hot, therefore I will yell obscene things at you from my car window/make inappropriate sexual remarks in a staff meeting/become hostile if you don't respond when I hit on you/decide that your worth as a human being is contingent on whether or not I personally want to have sex with you/respond to your argument by saying that you're fat and ugly (an internet favorite)/the 90% of men in online dating who didn't bother to read my profile because why would my values, politics or interests have any bearing on the situation.", etc. etc.”  Het probleem is niet dat mannen vrouwen visueel aantrekkelijk vinden. Het probleem is dat dit aan macht wordt verbonden en dat vrouwen zich aan deze macht moeten onderwerpen.
En aan de andere kant biedt de scheiding tussen lichaam en geest, tussen materiële en immateriële dingen de machthebbers een rechtvaardiging van hun eigen positie. Mannen hebben nu eenmaal bepaalde verlangens, daar kunnen ze niets aan doen. Hun eigen lichaam verraadt ze en ze zijn niet sterk genoeg zich daar tegen te verzetten. Dus moeten vrouwen hen tegen zichzelf beschermen. En lees hoe het kapitalistische systeem wordt verdedigd, ook door christenen (vooral in de VS). De 1 % verdedigt hardnekkig de eigen positie. Het werkt dus twee kanten op. De scheiding tussen lichaam en geest pleit ons vrij van onze positie als overheerser, en verklaart waarom de ander zich moet laten overheersen. En zo blijft de status quo in stand. Ook de religieuze status quo.

Maar het transactionele wereldbeeld heeft niet het laatste woord. In de Pirates of the Caribbean-film vindt een wonderlijke opstanding uit de dood plaats. De greep van Cutler Beckett op de Vliegende Hollander wordt verbroken en het schip duikt met een nieuwe kapitein op uit de golven. Een kapitein die zich in dienst heeft gesteld van het mysterie, van het onverklaarbare. En plots zijn de kansen gekeerd. De soldaten en de handelaars, die dachten de zeven wereldzeeën te beheersen, delven het onderspit. En Cutler Beckett kan het niet geloven. Waar hij eerst tegen Jack Sparrow betoogde dat die geen plek meer had in de nieuwe, platte, legere wereld, blijkt het nu zijn eigen wereld, die alleen bestond uit geld, die de werkelijkheid niet kan verdragen en in splinters uiteenvalt. Ik zie hierin een teken van het zichtbaar worden van de Waarheid die onder onze waarheid verborgen ligt, namelijk dat God het is die de materie en ons betekenis geeft. De waarheid dat er niet zoiets is als ‘maar een lichaam’, maar dat iedereen en alles door Gods liefde leven krijgt ingeblazen. Dat schoonheid, waarheid, en inderdaad ... intimiteit (lichamelijk en geestelijk)... werkelijk betekenisvol zijn en verwijzen naar de God die zich er achter bevindt. En dat daarom ieder mens, hoe klein, hoe zwak en hoe onbetekenend ook, onze liefde en ons respect waard is. Deze waarheid kan ons leven grondig op zijn kop gaan zetten. In het volgende bericht schrijf ik hoe dat gebeurt.

vrijdag 3 januari 2014

Het sacrament en jij (1): Weg met de materie!

Ik weet nog helder het moment waarop ik definitief besloot afscheid te nemen van de evangelische kerk. Het was in de bibliotheek van Almere, op een zaterdag januari of februari vorig jaar, en ik dronk er met mijn verloofde een koffie in het café (overigens briljante innovatie om een café in een bibliotheek te hebben!). Terwijl zij even weg was, keek ik via mijn telefoon op Twitter. En daar zag ik een link naar een folder over de ‘Vrij Zijn’-mannenconferentie. Ik had misschien beter moeten weten, maar ik klikte op de doorverwijzing. En las de beschrijving. Toen ik tegen het eind aankwam, was het alsof ik een klap in mijn maag had gekregen. Want wat zouden de sprekers op deze conferentie de bezoekende man leren? Dat hij voor hun vrouw ‘niet alleen zijn verlangens moest opofferen, maar ook zijn dromen’. Ik werd er misselijk van. En vooral vanwege de ironische naam van de organisatie: ‘Vrij Zijn’. Het laatste wat iemand is die zijn verlangens en dromen kwijt is, is vrij. Zo iemand heeft niks meer wat hem motiveert, wat hem van het leven doet genieten, wat hem passie geeft. Zo iemand is willoos bouwmateriaal voor anderen, klaar om gekneed te worden tot trouwe dienaar van zijn vrouw, zijn werkgever of zijn kerk. Zo iemand is gevangen, zonder kans op ontsnapping (want daar moet je naar verlangen). Wat mij vooral een naar gevoel gaf, was het besef dat wanneer de beschrijving van deze dag zou worden voorgelezen in de kerk die ik bezocht, veel mensen instemmend zouden knikken. Want wat veel christenen geloven, is dat God van ons vraagt om niet alleen onze verlangens voor hem op te offeren, maar ook onze dromen.
Overdrijf ik? Tijdens een dienst in de kerk (volgens mij een kinder- of jongerendienst) werd een keer een verhaal verteld over vijf weeskinderen, die te horen kregen dat ze door de koning geadopteerd waren. Ze wilden hem een geschenk geven. De een ging zingen, de ander beeldhouwen, de ander schrijven en de vierde studeren. De koning kwam incognito naar de stad, maar de vier waren zo bezig met zingen, beeldhouwen, schrijven en studeren dat ze geen tijd voor hem hadden. Alleen de vijfde, een meisje zonder talent, dat bij de stadspoort zat en de rijdieren van vreemdelingen verzorgde, ontving hem. Zij mocht met hem mee naar het paleis, de andere vier bleven achter. De verteller bedoelde het waarschijnlijk wel goed, met de beoogde boodschap dat we niet zo in dingen moeten opgaan dat we geen oog meer hebben voor de mensen in wie God ons ontmoet. Maar wat ik uit het verhaal meekreeg, was dat het verkeerd is om enthousiast te zijn over zingen, beeldhouwen, schrijven en studeren (in elk geval zo enthousiast dat je er in opgaat). Daarin kun je God kennelijk niet ontmoeten. In plaats daarvan moet je hulpvaardig zijn en bereid zijn met wildvreemde mensen te praten en hun dieren te verzorgen. Dan word je door de koning als kind meegenomen. Wie je zelf bent en wat je zelf wilt, is minderwaardig.

Ik weet dat ik zo heftig reageer op deze boodschappen omdat ik er allergisch voor ben (maar dat iemand allergisch is voor huisstofmijt, wil niet zeggen dat er geen huisstofmijt bestaat). En die allergie komt voort uit mijn opvoeding in een geloofsgemeenschap waar dit soort ideeën gemeengoed waren.
De kerk waarin ik opgroeide zou omschreven kunnen worden als een soort ‘evangelische zwartekousenkerk’. Wat ik daar leerde, maar later ook bij sommige andere christenen tegenkwam, was dat ik wantrouwen moest koesteren tegen wat voortkwam uit mijn eigen menselijke natuur. Dat werd namelijk beschreven als het ‘vlees’, de ‘oude natuur’. Daartegen moest ik strijden. We lazen instemmend boeken van de Chinese auteur Watchman Nee, die in “Het normale christelijke leven” bijvoorbeeld betoogt dat ons zelf verbroken moet worden. Dat houdt volgens hem in, dat we niet moeten letten op de uitingen van ons lichaam of van onze ziel. Als we ons medelijdend voelen, of blij, of verdrietig, is dat niet van de Geest. Ons verstand moeten we niet gebruiken om de dingen van de Geest te begrijpen. Waar het op aan komt, is dat we in onze geest één worden met de Heilige Geest. Dan is er niets meer van ons, maar werkt alleen de Geest in ons. Het voorbeeld werd gebruikt van een glazen pot met grond erin. Dat was wie ik was voor mijn bekering. Vervolgens werd er water in de pot gegoten. Er ontstond modder. Dat was wat gebeurde met de heilige geest, als mijn ‘oude natuur’ niet was verdwenen. Mijn oude natuur moest weg zijn, voor het water van de geest helder zou zijn. Ik was een buis waar de Heilige Geest door moest stromen. Het enige waar ik goed voor was, was dat water nog te vervuilen ook. Ik kon maar beter helemaal verdwijnen.
Dus onderdrukten we wat ons lichaam voortbracht. Natuurlijk gold dat voor seksualiteit. Maar ook andere verlangens, zoals dat naar creativiteit, of naar schoonheid. Menselijke activiteiten als wetenschap of politiek werden gewantrouwd. Ik moest niet zelf mijn keuzes maken, maar bij elke beslissing vragen wat Gods wil was voor mijn leven. Werk en relaties waren onbelangrijk: je zou ze in de eeuwigheid niet eens herinneren. In de hemel zouden immers geen man en vrouw meer zijn. Dus waar het in het leven met God eigenlijk alleen om ging waren geestelijke activiteiten: bidden, Bijbellezen, evangeliseren, naar de kerk gaan. Dat je die dingen misschien zelf niet wilde, telde niet - je moest ze doen omdat alleen deze dingen voor God waarde hadden. Tijdens verjaardagen en andere gelegenheden moesten we daarom vooral proberen het gesprek op geestelijke onderwerpen te brengen. Gewoon gezellig samen zijn had namelijk geen betekenis. Ik stopte zelfs met het schrijven van verhalen en het lezen van andere boeken dan bijbelstudieboeken. Een vriend van me vroeg in een brief serieus: ‘Denk jij dat een hele dag niet-christelijke romans lezen, omdat je dat leuk vindt, verkeerd is? En zo nee, waarom niet? Is het te passen in teksten als: we moeten onze tijd uitkopen (Efeze 6)?' Ik nam de boodschap van onze kerk wel heel streng over, zal ik eerlijk toegeven. Niet iedereen ging natuurlijk zo ver. Er waren broeders met een aquarium, en anderen die van verhalen hielden. Toen ik in het bijbelstudietijdschrift van onze geloofsgemeenschap over deze dingen schreef, reageerde iemand daarom dat het toch vanzelf sprak dat we voor de ontspanning wel eens een verhaal mochten lezen. Maar die ingezonden brief bevestigde juist mijn punt: verhalen, muziek et cetera waren op zijn best iets voor ‘erbij’, niet iets dat werkelijke, intrinsieke waarde had voor God. Niet iets waar God ook blij mee kon zijn.
Ook buiten mijn eigen geloofsgemeenschap kwam ik deze houding trouwens tegen. Zo hoor je nog vaak betogen dat mensen bestaan uit drie onderdelen: een lichaam, een ziel en een soort bovennatuurlijke ‘geest’, waarmee we met God in contact staan. Alleen die is natuurlijk echt belangrijk. En ik las ooit een goed voorbeeld in de cursus “Aanstekelijk christen zijn”. In het erbij horende boek klagen sommige mensen, onder wie zakenmensen, dat ze hun leven zo zinloos vinden. De auteur vertelt hen dan dat ze moeten gaan evangeliseren, want anderen tot Christus leiden is het enige dat het leven zin kan geven. Kunst maken, mooie producten maken, relaties en werk hebben kennelijk geen enkele betekenis.

Het was niet alleen de menselijke natuur, het menselijke lichaam, dat in onze kerk werd afgewezen. Ook de rest van de schepping werd in onze geloofsgemeenschap niet gezien als waardevol. We spraken wel de bijbel na die spreekt over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, maar op basis van de zogenoemde ‘bedelingenleer’ beargumenteerden wij dat de aarde bestemd was voor het Joodse volk, maar dat wij bestemd waren voor de hemel. We geloofden wel in de opstanding, maar de consequenties daarvan werden niet doorgedacht: we konden net zo goed lichaamsloze zielen zijn in een niet materiële hemel. En omdat we bestemd waren voor dit niet materiële bestaan, in een soort grote troonzaal, had de Aarde nu voor ons ook geen waarde. We waren maar op doorreis, vreemdelingen en bijwoners, en moesten ervoor oppassen dat we ons niet te veel zouden gaan hechten aan de wereld om ons heen. Waarschuwde Johannes niet: ‘Hebt de wereld niet lief en dat wat in de wereld is?’ (1 Johannes 2:15).
Dus zongen wij liederen met teksten als: ‘Het is ons’ in deez Aards' woestijn soms min’. De wereld om ons heen was een woestijn. Niets meer. We kwamen samen in zalen zonder versiering (kunst was maar afleiding) en gebruikten geen muziekinstrumenten bij de samenzang (die deden maar af aan de zuiveren aanbidding: ze zouden namelijk emotie opwekken. Dat onze vierstemmige samenzang muzikaal ook mooi was, werd even vergeten. Gevalletje cognitieve dissonantie). We deden niet mee met politieke ontwikkelingen. We scheidden ons zelfs af van geloofsgemeenschappen of organisaties die volgens ons te zondig of te werelds waren. Mijn grootvader hielp mee bij de oprichting van de Evangelische Omroep en kreeg daarop veel kritiek van mensen uit de gemeenschap. Als christenen zich inzetten voor milieubescherming of armoedebestrijding predikten ze volgens ons een ‘sociaal evangelie’ en dat was geen compliment. Natuurlijk gingen we op vakantie, en hadden mensen een auto of een TV, maar opnieuw: die dingen konden natuurlijk niet belangrijk zijn. Het waren geen dingen waar we naar mochten verlangen. Ascese was het ideaal. Ergens las ik een dialoog tussen twee ‘Broeders’ uit de vorige eeuw die dit wereldbeeld illustreerde. Een ‘Broeder’ was bij een ander op bezoek, die hem wees op het prachtige uitzicht op de bergen. “Ach,” reageerde hij, “het aardse heeft allemaal geen enkele waarde.” Toen zijn metgezel hem even later droog brood voorzette, protesteerde hij. “Oh,” zei de tweede broeder, “ik dacht dat je zei dat het aardse geen enkele waarde had.”
Ook hier was het niet alleen onze kerk die de materiële wereld minder belangrijk vond dan de geestelijke wereld, of zelfs ronduit slecht. Er is veel dat christenen in sommige kerken niet mogen: TV-kijken, dansen of van cultuur genieten en het lied ‘This world is not my home, I’m just a passin through’ wordt op meer plaatsen gezongen. In veel evangelische kerken wordt hier oppervlakkig bezien echter niet een probleem van gemaakt. Maar daar wordt op een andere manier soms weer een grote nadruk gelegd op bovennatuurlijke gaven van de geest, boven de ratio en de materie. Theologie wordt soms als onzin afgedaan. Er komt goudstof uit bijbels, dalen engelenveren neer uit de hemel, en mensen maken dierengeluiden. Ik zie hierin een overwaardering van de geestelijke wereld boven de materiële wereld. Dit is trouwens allemaal geen nieuwe ontwikkeling. Lees maar eens wat de oude kerkvader Augustinus zegt over muziek: “Ik hecht mij niet meer aan die klanken en ik kan mij ervan losmaken wanneer ik wil. En toch: wanneer ze samen met de woorden waardoor ze tot leven komen toegang tot mij zoeken, vragen ze om een plaats van enige betekenis in mijn hart, en dan weet ik die nauwelijks te geven ... Maar het genot van de zintuigen, waardoor de geest zich niet moet laten uitputten, misleidt mij dikwijls. Dan wacht het zintuig niet op de rede om die geduldig te volgen, maar probeert het voorop te gaan en te leiden, alsof het niet alleen om wille van de rede toegang tot mij heeft gekregen. Dan zondig ik zonder het te beseffen, maar later komt het besef wel. ... als het mij overkomt dat ik meer wordt geroerd door de zang zelf dan door datgene waarover gezongen wordt, dan beken ik dat ik een fout bega die straf verdient, en dan heb ik liever dat er niet wordt gezongen.” (Mijn vrouw wees mij op dit citaat in het boek dat zij aan het lezen was: ‘Over Muziek’ van Henri Oosthout.)

Het behoeft volgens mij geen betoog dat je niet gelukkig wordt door te geloven dat je eigen menselijkheid en de materiële wereld waar je in leeft geen waarde hebben. Ik zag het in elk geval als een belangrijke reden voor mijn overspannenheid en worstel op momenten nog steeds met deze gedachten. Ik denk ook dat het verklaart waarom ik als ik praat met mensen uit de kerk waar ik opgroeide, zo vaak hoor over depressieklachten. Ik geloof echter dat deze gedachte niet oorspronkelijk uit het jodendom of christendom afkomstig is, maar uit andere culturen. Ze hebben juist de kans door te dringen in de kerk als mensen zich voor hun gevoel afscheiden van de wereld en hun eigen denken niet meer kritisch toetsen. Vervolgens worden ze van generatie op generatie doorgegeven, zodat we ons uiteindelijk niet meer realiseren dat ze eigenlijk vreemd zijn aan de boodschap van de bijbel.
Zo vindt je de gedachte dat het lichaam van de mens slecht is, terug in het neoplatonisme. Volgens de neoplatonische filosofen zijn het geestelijke en het materiële elkaars tegenpolen. De ‘idealen’ bevinden zich in de geesteswereld. Onze materiële wereld is slechts een grot, waarin we schaduwen geprojecteerd zien. En de beperktheid van ons lichaam voorkomt dat we de idealen zelf kunnen waarnemen. De materie waaruit de mens is opgebouwd, is dus iets inferieurs. Het staat niet vast, zoals de geestelijke idealen, maar is veranderlijk, het groeit en vervalt. Je kunt er niet op vertrouwen. Plato vond al dat hij door extase en geestvervoering de werkelijkheid beter kon leren kennen dan door het verstand. Deze ideeën uit de Griekse filosofieën en mysteriegodsdiensten beïnvloedden vroege bewegingen in de kerk, bekend als de gnostiek. In zowel het neoplatonisme als in de gnostiek werd beweerd dat God de wereld niet zelf heeft geschapen. Hij kan, zo zeiden de filosofen, de imperfecte materie immers niet in zijn nabijheid verdragen. Daarom zou een middelaar, een zogenaamde demiurg, de Aarde geschapen hebben. En Jezus was dus ook niet God, want het idee dat God mens zou hebben kunnen worden, was niet serieus te nemen. Hij wil toch niet met zoiets laags in relatie staan? Jezus was een leraar, die ons mystieke kennis deed toekomen die ons in staat zou stellen de goddelijke vlam in ons, die eeuwig was (ongeschapen), te laten aanzwellen en te laten samensmelten met god. Redding bestond eruit aan de ‘kerker van het lichaam’ te ontsnappen en deel te worden van de immateriële ideeënwereld.
Sommige gnostici trokken de conclusie dat het daarom niet uitmaakte wat je met je lichaam deed, de materie was immers niet belangrijk. Zij gaven zich dus over aan hun begeerten, en pleegden overspel en deden mee aan orgiën. Andere gnostici trokken zich terug uit de ‘slechte’ wereld, de woestijn in. De Joodse sekte van de Essenen was hiervan een voorbeeld. Zij dachten dat ze juist door het lichaam uit te putten dichter bij het geestelijke konden komen.
De gnostiek werd uiteindelijk fel bestreden (onze geloofsbelijdenissen komen hieruit voort) en delfde het onderspit. Maar ondertussen lieten ook orthodoxe kerkvaders zich door Griekse filosofen beïnvloeden, soms om beter weerwoord te geven aan gnostici, of om de omringende cultuur aan te spreken. Zo had Augustinus kennis genomen van het neoplatonisme van Plotinus, en werd Plato zelf ook wel een 'Christen voor Christus’ genoemd. Veel christenen geloven ook dat de ziel eeuwig bestaat en bij de conceptie uit de hemel in de mens afdaalt, en dat bij de dood de ziel naar God gaat en het lichaam niet. En de kerk nam ook de praktijken van ascese gretig over: de heiligen gingen soms zo ver dat ze zich letterlijk in dichtgemetselde kamers terugtrokken of zich op hoge palen verschansten.
Er zijn trouwens nog andere invloeden die in de kerk binnenkomen, denk aan het hindoeïsme en het boeddhisme (die overigens volgens mij ook verwant zijn aan de Oosterse mysteriegodsdiensten die bijdroegen aan de gnostische sektes). Het hindoeïsme en boeddhisme leren eigenlijk net als de gnostici dat onze ziel hetzelfde is als de wereldziel. We zijn gevangen in een cyclus van lichamelijk bestaan omdat we dat niet erkennen, of niet goed genoeg zijn om weer terug te komen in de wereldziel. Daarom reïncarneert onze ziel (iets dat los staat van het lichaam en zelfs van lichamelijke uitingen als herinneringen) steeds opnieuw om uiteindelijk het materiële te kunnen loslaten. De ziel moet leren niet langer meer iets te verlangen (het verlangen is hier al net zo slecht als in de kerk waar ik opgroeide. Dat is in zichzelf al typisch). In de uiteindelijke verlossing gaat de ziel op in het geheel, als een druppel in een oceaan. Dan verdwijnt persoonlijkheid en verlangen totaal. Je bent geen individu meer (ook dat komt overeen met de toekomstverwachting in de kerk waar ik opgroeide). Is het toevallig dat Watchman Nee, die opgroeide in een boedhistische omgeving, schreef dat we in onze geest één moeten worden met de Heilige Geest, en dat er uiteindelijk niets meer van ons over mag zijn, maar alleen de Geest in ons mag werken? Ik geloof van niet.

Mijn vrouw wil natuurlijk helemaal niet dat ik ‘niet alleen mijn verlangens, maar ook mijn dromen’ voor haar opoffer. Dan zou ze mij kwijtraken, en mijn levenslust en enthousiasme, die ze nu juist aantrekkelijk vindt. Ze houdt namelijk van mij. Net zo geloof ik dat God juist wil dat we ons lichamelijke bestaan in een materiële wereld omarmen, en als belichaamde mensen zijn liefde om ons heen laten zien. Dit is volgens mij de kern van het sacramentele wereldbeeld, dat leidt tot acceptatie van ons bestaan als geschapen wezens, en liefde voor anderen en voor de schepping. In het vervolg van deze serie wil ik kijken naar het verband tussen het sacramentele wereldbeeld en de scheiding tussen geest en lichaam en hoe we weer volledig onszelf kunnen worden.

zondag 21 maart 2010

Van creationist naar evolutionist (3): de dierlijke mens

Het is nogal wat. Van het ene moment op het andere van wereldbeeld veranderen. Wanneer je opeens niet langer gelooft dat de mens afzonderlijk van alle andere dieren en de rest van de werkelijkheid uit het niets geschapen is, maar dat er aan de komst van de mens een scheppingsproces is voorafgegaan, waarbij de ene diersoort overging in de andere, heeft dat onherroepelijk gevolgen: voor je godsbeeld (zoals we al zagen), voor je wereldbeeld en voor je mensbeeld (daar gaat het nu over). Zo’n omschakeling zal er namelijk toe leiden dat je jezelf gaat zien en accepteren als behorend tot de geschapen werkelijkheid, en niet langer die aspecten in jezelf veroordeelt waarin je overeenkomt met de dieren, zoals je lichaam en lichamelijke verlangens (wat niet wil zeggen dat je er niet op een goede, respectvolle manier mee zou moeten omgaan). Dit is mijns inziens een erg gezonde verandering en bovendien een Bijbelse.
De Bijbel bevestigt namelijk volmondig het feit dat we als mensen onlosmakelijk deel zijn van de geschapen werkelijkheid. We bestonden niet eerst als zielen in de geestelijke wereld, en zijn niet pas bij de schepping in lichamen terechtgekomen. Onze lichamen zijn geen gevangenis voor wat er werkelijk toe doet, onze geest. We hoeven er ook niet naar te streven om ons lichaam te verlaten of deel te worden van een niet materiële wereld, als zou dat inherent beter en waardevoller zijn. We zijn geen zielen die een lichaam hebben, we zijn ook geen lichamen die door een ziel bewoond worden, we zijn mensen. Er is geen onderscheid tussen de mens en zijn lichaam. Neem het lichaam weg en de mens verdwijnt. Er is geen scheidslijn aan te geven waar het lichaam ophoudt en de ‘ziel’ begint. Alle processen die wij ervaren als deel van ons bewustzijn, kunnen we beschrijven in termen van zenuwcellen, signaaloverdracht, neurotransmitters, hersenkernen en netwerken. Verander of beschadig iets van die materiële werkelijkheid, en het heeft gevolgen voor wat wij ervaren als ons ik of ons bewustzijn. Het is niet zo dat de menselijke ziel in een geestelijke dimensie boven ons lichaam zweeft en dat aanstuurt als een bovennatuurlijke poppenspeler. En het is al helemaal niet zo dat die niet lichamelijke poppenspeler de werkelijke mens is.
Zulke gedachten komen voort uit de Griekse filosofie met z’n ideeënleer en Oosterse religie met z’n reïncarnatie. Nee, wij zijn een geheel. Wij zijn dus onze lichamen. Zo heeft God ons gemaakt. Hij heeft geen bovennatuurlijke zielen geschapen en die in zielloze robots ondergebracht. Hij maakte mensen, compleet en helemaal: man en vrouw maakte hij hen volgens de Bijbel. En hij maakte hen uit het stof van de Aarde, dat Hij zijn levensadem inblies. Het stof van de aminozuren en ribonucleïnezuren, van eiwitten en DNA en van cellen en zenuwen en pezen en spieren en hersenen. Stof zijn we en tot stof zullen we terugkeren. God weet welk maaksel te zijn, hij weet dat wij stof zijn. Hij weet dat wij uit materie bestaan, uit cellen en zenuwen. Hij weet dat onze gedachten gedragen worden door biologische en neurologische processen. Hij weet dat we onder invloed staan van onze omgeving en van hormonen en instincten. Hij weet dat we dieren zijn, want de prediker zei het al: 'God heeft de mensen bevoorrecht: ze beseffen dat ze als de dieren zijn. Niet meer dan de dieren zijn ze, want de mensen en de dieren treft hetzelfde lot' (Pred 3:18,19). En hoewel wij dieren zijn, vindt God ons belangrijk: we zijn Zijn schepselen. Dus mogen ook wij onszelf belangrijk vinden, het feit dat wij materiële, geschapen wezens zijn incluis.


Als ik zeg dat de mens een dier is, doe ik daarmee niets af aan de waarde van de mens. We zijn namelijk niet ‘slechts een dier’. Ik moet denken aan de film Finding Neverland. Een jongetje zegt tegen James Barrie, de bedenker van Peter Pan: ‘But that’s just a dog!’ Hij antwoordt daarop: ‘There is no such thing as ‘just a dog’.’ Want in die film heeft die hond een grotere betekenis gegeven omdat James Barrie hem die verleend had. Net zo heeft God verklaard dat wij waardevol zijn. Hij heeft verklaard dat wij, mensen gemaakt uit stof, materiële wezens, in biologisch opzicht niet te onderscheiden van de dieren, zijn beelddragers zijn. Dat wij zijn gelijkenis dragen. Onze waarde bezitten we niet vanwege een eigenschap van onszelf, vanwege een kenmerk dat ons ‘beter’ of ‘waardevoller’ maakt dan de wereld om ons heen, maar omdat God die waarde aan ons toekent. We hebben geen betekenis omdat we een soort eeuwige geest bezitten die eeuwige waarde zou hebben. We hebben betekenis omdat God die ons verleent. Als Hij ons aanduidt als waardevolle schepselen, die Hij liefheeft, dan hebben wij dat te accepteren, ook al zijn we uit wetenschappelijk oogpunt ‘maar dieren’. Wij zijn als de pot, die heeft te accepteren dat de pottenbakker hem uitroept tot zijn ‘meesterwerk’, ook al bestaan we uit dezelfde klei als alle andere potten. We zijn als het boek waarvan de auteur uitroept dat hij zijn hele hart erin heeft blootgegeven, ook al bestaat het als alle andere boeken uit papier en inkt. Want niet hoe wij onszelf zien bepaalt de werkelijkheid, maar hoe God ons ziet. En als Hij wezens van vlees en bloed aanduidt als zijn beelddragers, ziet Hij kennelijk niets minderwaardigs in het feit dat zij wezens van vlees en bloed zijn, maar is dat Hoe hij wilde dat ze zouden zijn. Dan wilde hij een relatie met mensen met lichamen en lichamelijke verlangens. En Hij bevestigt dat nog eens door te beloven dat Hij ons als de hele mensen die we zijn, met lichaam en al, uit de dood zal opwekken (of een nieuw lichaam zal geven bij de komst van zijn koninkrijk). De bijbel spreekt niet over een hemel waar de ziel na de dood heen zal gaan zonder lichaam, er is geen toekomstverwachting van een puur geestelijk bestaan of een opgaan in het ‘al’. De verwachting van de bijbel is een hoop voor de vernieuwing en het herstel van de schepping. De toekomst waar christenen op mogen hopen is die van een belichaamd leven in die nieuwe glorieuze materiële werkelijkheid. Het is een hoop voor het lichaam!

Dit is echter een wat andere manier van denken dan veel christenen bewust dan wel onbewust hanteren. De platonische en gnostische zienswijze van de ziel die belangrijker of waardevoller is dan het lichaam doet nog steeds opgeld. We waarderen nog steeds spirituele verlangens of bezigheden boven lichamelijke activiteiten en verlangens. We stellen het ‘hemelse’ nog steeds vaak boven het ‘aardse’. Waardoor we bijvoorbeeld niet durven genieten van schoonheid, of van lekker eten, spannende verhalen of goed gezelschap. Waardoor een vriend mij letterlijk door elkaar moest schudden omdat ik bang was dat ik teveel van een film genoot (The Incredibles. Geweldige film!). Het vertaalt zich ook in een ambivalente houding naar onze seksualiteit. Het is iets ‘dierlijks’ en zou daarom minder waard zijn. Kijk maar naar de kerkgeschiedenis en hoe christenen met hun lichamen en seksualiteit zijn omgegaan. We hebben het zwartgemaakt, en het seksuele verlangen als iets slechts neergezet, terwijl het een lichamelijke reactie is! En dus iets goeds, omdat God het in ons gelegd heeft!
Er is nauwelijks een theorie of ideologie aan te wijzen die de kerk en de christenen meer schade heeft toegebracht dan deze van het dualisme tussen lichaam en geest. Kijk maar naar de omgang van de religie met de vrouw. Omdat de vrouw bij de man lichamelijke (‘dierlijke’) lusten opwekt (die niet ‘geestelijk’ zijn en dus minderwaardig of zelfs zondig), is de vrouw zelf minderwaardig en zondig. Terwijl de vrouw volgens de bijbel net als de man de kroon op de schepping was, juist gevormd als weergave van Gods schoonheid. Het was Gods bedoeling dat de man zich tot de vrouw aangetrokken zou voelen. Lichamelijk! ‘Dit is vlees van mijn vlees en gebeente van mijn gebeente’. Adam was behoorlijk opgewonden. En dat is iets goeds. Het is een schande dat een vals Grieks dualisme van seksualiteit (maar ook van schoonheid, goed eten, spannende verhalen en gezelschap) iets ongeestelijks en minderwaardigs heeft gemaakt. God wilde dat de mens zou genieten van seks. Maar ook dat hij zou genieten van de schoonheid van de schepping, dat hij met plezier zou eten van al het goede dat er te eten viel, dat de mens verhalen zou vertellen en ernaar zou luisteren, dat hij zou drinken van de wijn die het hart van God en mensen vrolijk maakt en dat hij genoegen zou ontlenen aan het gezelschap van anderen.
Laten we accepteren dat God ervoor heeft gekozen om in vele miljoenen jaren materiële wezens te maken, en die aan te wijzen als zijn beelddragers, zijn vertegenwoordigers. Dat hij dieren, met lichamen en lichamelijke verlangens, uitkoos om lief te hebben en een relatie mee aan te gaan. En laten wij dan ook onszelf accepteren als de beperkte schepselen die we zijn. We zijn God niet en kunnen hem niet worden. We blijven mens, inclusief een lichaam en alles wat daarbij komt kijken. Zo heeft God ons gemaakt en zo zal God ons uit de dood opwekken.