De boodschap van christenen staat in onze maatschappij niet bekend als een mooi verhaal, laat staan als het mooiste verhaal aller tijden. En om eerlijk te zijn schuif ook ik in de kerkbanken vaak ongemakkelijk heen en weer. Wat ik regelmatig hoor is dat ik vaker moet bidden en evangeliseren, of meer missionair moet zijn. Dat ik moet strijden tegen bepaalde gewoontes. Dat God mij alleen geneest of voorspoedig maakt, als ik daar niet aan twijfel. Over schoonheid heb ik daarentegen nog nooit een preek gehoord. Dat ik mag verlangen naar avontuur en naar oprechte relaties komt nauwelijks aan de orde. John Eldredge verzucht: ‘Het plan van de vijand is om al het leven, de schoonheid en het avontuur, uit het evangelie te laten wegsijpelen en christenen te begraven onder verplichtingen, waardoor niemand er nog aandachtiger naar wil kijken. Het evangelie is onaantrekkelijk geworden!’
Dit is niet een tekortkoming van het goede nieuws zelf. Het probleem zit hem in de manier waarop wij het nieuws in kwestie zo vaak vertellen. We maken van het Verhaal van de Werkelijkheid een verhaal dat om onszelf draait, een verhaal over macht. En daardoor maken we het saai. Onze op onszelf gerichte clichés ontnemen het al zijn schokkende wendingen en overweldigende dramatiek. Auteur Dorothy Sayers had hier geen goed woord voor over: ‘Een eerlijke schrijver zou zich ervoor schamen als hij een kleuterverhaaltje zo zou behandelen als jullie, goede christelijke mensen, het grootste drama in de geschiedenis behandelen. Niet omwille van zijn geloof, maar vanwege zijn roeping.’
Ik geloof dat het verhaal van de Bijbel wel degelijk voldoet aan het criterium van schoonheid. Om te beginnen stellen christenen de Verteller van het Verhaal soms te klein voor. God wordt in onze verhalen een wezen iets boven ons niveau, met wie wij zouden kunnen onderhandelen, die wij op onze hand kunnen krijgen met onze inspanning, of die we zijn gemoedsrust kunnen ontnemen door ongehoorzaam te zijn. Iemand die wordt bepaald door ons verhaal. Maar zo'n beeld doet tekort aan de God van de Bijbel. Het verhaal draait namelijk om hem. ‘De goden van de volken zijn minder dan niets,’ zingt David, ‘maar de Heer: hij heeft de hemel gemaakt’ (1 Kronieken 16:26). ‘In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt hij als zandkorrels’ (Jesaja 40:15). God kan ‘de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten’ (Job 38:18).
Deze God is volgens gelovigen de hoogste werkelijkheid. Als hij zich voorstelt, zegt hij eenvoudig: ‘Ik ben.’ Dat wil zeggen: God bestaat. Als enige bestaat hij zonder ergens aan ontsprongen te zijn, zonder iets nodig te hebben, zonder ooit op te houden te bestaan. Hij is het bestaan zelf. En daarmee is hij de bron van al het bestaan. Hij is de enige over wie geen verhaal wordt verteld, want hij is de Verteller van alle verhalen. ‘Hij bestaat voor alles en alles bestaat in hem’, zegt Paulus (Kolossenzen 1:17). En: ‘Er is slechts een God, de Vader, uit wie alles is ontstaan, en een Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven’ (1 Korintiërs 8:6). Er is geen bestaan mogelijk onafhankelijk van de Schepper. Ons bestaan is afgeleid van dat van hem. Hij is het die ‘aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt’ (Handelingen 17:25).
Over deze God zegt de Bijbel dat hij liefde is (1 Johannes 4:8,16) Niet dat hij liefheeft, maar dat hij liefde is! C.S. Lewis zei het zo: ‘We weten dat wat voorbij het bestaan ligt, niet simpel een wetmatigheid is, maar een verwekkende liefde, een liefde die werd opgewekt, en de liefde tussen deze twee.’ Bestaan en liefde zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iemands identiteit wordt immers gevormd door zijn relaties. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God. 'Ik ben' is niet alleen; hij is Vader, Zoon en Geest, drie personen die elk met volle overgave de twee anderen liefhebben en volledige en onvoorwaardelijke liefde van hen terug ontvangen. In deze voortdurende interactie, in deze 'dans' zoals sommige theologen deze omschrijven, ligt de goddelijke eenheid.
De drie personen van de Drie-eenheid geven zichzelf ongedwongen en uit vrije wil aan elkaar, zonder iets terug te verwachten of een rekening bij te houden. Maar tegelijk zijn Vader, Zoon en Geest individuen die zichzelf volledig accepteren. Ze hebben de anderen niet nodig om hun zelfbeeld op te krikken. Ze kunnen – het klinkt bijna oneerbiedig – met zichzelf alleen zijn. Juist daardoor zijn ze vrij om lief te hebben. Elkaar, maar ook ons. Dat God in zijn drie personen volledig zeker is van zijn eigenwaarde en betekenis, garandeert dat hij ons niet zal manipuleren of controleren. Hij heeft niet onze aanbidding nodig om te beseffen dat hij glorieus is. Hij heeft niet onze dienstbaarheid nodig om te weten dat hij autoriteit heeft. Hij heeft niet onze aandacht nodig om zichzelf geliefd te voelen. Juist omdat hij ons niet nodig heeft, kan hij ons liefhebben. Gods relaties met de wereld, met ons, en in zichzelf zijn volkomen vrij.
En de God van de Bijbel is niet alleen Liefde, Hij is Waarheid. Hij is Schoonheid. Hij is immers per definitie helemaal zichzelf. En dus is hij de bron van alle waarheid, schoonheid en liefde. Niets of niemand anders kan ooit werkelijk ons verlangen vervullen, onze behoefte aan een realiteit buiten ons, die waar is, die mooi is en kenbaar. De Drie-eenheid geeft ons leven betekenis. In hem leven, bewegen wij en zijn wij (Handelingen 17:28). ‘God bevat al de goden en meer’, schrijft Peter Kreeft daarom. ‘Alles wat de menselijke geest zich heeft voorgesteld, al dat het menselijke hart ooit heeft verlangd. Vreugde borrelt op en vloeit over in het hart van God, de kern van de werkelijkheid [...] Dit is de vreugde die ons hart doet breken van liefde en verlangen, elke keer als we haar proeven in menselijke liefde, of de schaduwen ervan zien in de schoonheid van de natuur, of de verre echo’s ervan horen in goede muziek.’
Het is waar dat we een gat in onze ziel hebben, waar alleen God in past als een puzzelstuk. Daarom is het goed nieuws dat God bestaat. Dit is het evangelie ‘over de majesteit van de gelukzalige God’ (1 Timoteüs 1:11). Hij is zelf de boodschap. Ons hart komt – zo zei Augustinus het – tot rust als het rust vindt in hem.
Hij is er en hij spreekt
Het Verhaal van de Werkelijkheid, het goede nieuws, wordt in de Bijbel ook wel aangeduid als het ‘koninkrijk van God’ (Marcus 1:15). Een koninkrijk is niets anders dan het gebied waar de wil van de koning wordt uitgevoerd. Hij hoeft maar te zeggen dat er iets moet gebeuren, en het vindt plaats. Hij is degene die het verhaal vertelt waarnaar het rijk zich vormt. Net zo is het koninkrijk van God de plek waar Gods wil gebeurt, waar wat hij zegt wordt uitgevoerd. Zijn woord heeft de hoogste autoriteit. Er vindt niks plaats, als hij er niet het bevel toe geeft.
Dat begint bij de schepping, waar God tot zijn roept wat nog niet bestond. De Bijbel begint dus niet met een staat van perfectie. Het eerste vers van Genesis vertelt dat de aarde in het begin nog woest en ledig is, en de duisternis over de vloed zweeft. Het doek is leeg, de verf zit nog in de tube, de stapel A4-tjes is nog onbeschreven. Vervolgens gaat God aan het werk. Het was niet voldoende dat de Schepper bij zichzelf nadacht over sterrenstelsels, neutrino’s en bacteriën; het was niet voldoende dat hij de ringen van Saturnus en de voelsprieten van de snuitkever voor zijn geestesoog voorbij zag trekken. De schepping was geen puur mentale activiteit, iets wat zich alleen in Gods geest afspeelde. Zoals het een kunstenaar betaamt, bracht hij wat binnen in hem was naar buiten. En dat deed hij door te spreken.
Spreken is ook voor ons een scheppende daad. Gedachten worden via de stembanden omgezet in concrete luchttrillingen. Wat iemand zegt, kan dus niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God: ‘De Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort’ (Romeinen 9:28). Op het moment van de schepping begon God met het vertellen van zijn verhaal. Hij liet weten wat hij waardevol vindt, wat voor hem betekenis heeft. Hij benoemde alles wat hij in zijn verbeelding voor zich zag. ‘Toen Adam de dieren namen gaf, deelde hij in de woordenmagie van God’, stelt Peter Kreeft. ‘Want dit was niet slechts het opplakken van een ‘label’, dit was schepping. God had het heelal geschapen, eenvoudig door het te benoemen [...] Het is in woorden en taal dat de dingen voor het eerst tot aanzijn komen en bestaan.’
Door te spreken maakt God datgene waaraan hij denkt, concrete werkelijkheid. Wat hij betekenis geeft, ontvangt door zijn woord een werkelijk bestaan. ‘Hij sprak en het was er, hij gebood en het stond er’ (Psalm 33:9). Sterker nog: het voortbestaan van de schepping is voor altijd afhankelijk van het voortdurende spreken van God: ‘Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht’ (Hebreeën 1:3). God ‘beveelt de sneeuw: ‘Val op de aarde’, hij zegt tegen de regenvloed: ‘Stort neer met al je kracht […]’ Of het nu is om de aarde te straffen of ten teken van liefde – hij laat het gebeuren’ (Job 37:6,13). Van oerknal tot herschepping bestaat het universum alleen omdat God het zegt. Alles wat is, ontleent zijn betekenis, zijn bestaan, zijn leven, aan het woord van God. Er is niets dat daar buiten valt, er is geen andere bron van leven of van betekenis.
C.S. Lewis concludeert: ‘Is er voorzienigheid, dan is alles voorzien en dan is elke voorzienigheid een bijzondere voorzienigheid ‘ [...] Ieder mens afzonderlijk is een doel. Misschien ook elk dier. Misschien zelfs elk deeltje van de materie. De loop der gebeurtenissen wordt niet als een staat geregeerd, maar geschapen als een kunstwerk, waarin elk wezen zijn bijdrage levert en waarin alles wat bestaat zowel middel is als doel.’ Daarom is de aankondiging van het koninkrijk van God ook zulk goed nieuws, voor alle mensen, voor de hele schepping. God vertelt immers het verhaal en hij zal het altijd blijven vertellen. Zijn wil gebeurt, ‘op aarde zoals in de hemel’ (Matteüs 6:10). En dat is op geen enkele manier ongedaan te maken door onze beslissingen, of onze verhalen.
Dit is het ‘eeuwig evangelie’ dat bekend moet worden gemaakt aan de mensen op de aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Openbaring 14:6,7).
Bestel het boek bijvoorbeeld bij Bol.com of koop het bij je (christelijke) boekwinkel!
Dit is niet een tekortkoming van het goede nieuws zelf. Het probleem zit hem in de manier waarop wij het nieuws in kwestie zo vaak vertellen. We maken van het Verhaal van de Werkelijkheid een verhaal dat om onszelf draait, een verhaal over macht. En daardoor maken we het saai. Onze op onszelf gerichte clichés ontnemen het al zijn schokkende wendingen en overweldigende dramatiek. Auteur Dorothy Sayers had hier geen goed woord voor over: ‘Een eerlijke schrijver zou zich ervoor schamen als hij een kleuterverhaaltje zo zou behandelen als jullie, goede christelijke mensen, het grootste drama in de geschiedenis behandelen. Niet omwille van zijn geloof, maar vanwege zijn roeping.’
Ik geloof dat het verhaal van de Bijbel wel degelijk voldoet aan het criterium van schoonheid. Om te beginnen stellen christenen de Verteller van het Verhaal soms te klein voor. God wordt in onze verhalen een wezen iets boven ons niveau, met wie wij zouden kunnen onderhandelen, die wij op onze hand kunnen krijgen met onze inspanning, of die we zijn gemoedsrust kunnen ontnemen door ongehoorzaam te zijn. Iemand die wordt bepaald door ons verhaal. Maar zo'n beeld doet tekort aan de God van de Bijbel. Het verhaal draait namelijk om hem. ‘De goden van de volken zijn minder dan niets,’ zingt David, ‘maar de Heer: hij heeft de hemel gemaakt’ (1 Kronieken 16:26). ‘In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt hij als zandkorrels’ (Jesaja 40:15). God kan ‘de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten’ (Job 38:18).
Deze God is volgens gelovigen de hoogste werkelijkheid. Als hij zich voorstelt, zegt hij eenvoudig: ‘Ik ben.’ Dat wil zeggen: God bestaat. Als enige bestaat hij zonder ergens aan ontsprongen te zijn, zonder iets nodig te hebben, zonder ooit op te houden te bestaan. Hij is het bestaan zelf. En daarmee is hij de bron van al het bestaan. Hij is de enige over wie geen verhaal wordt verteld, want hij is de Verteller van alle verhalen. ‘Hij bestaat voor alles en alles bestaat in hem’, zegt Paulus (Kolossenzen 1:17). En: ‘Er is slechts een God, de Vader, uit wie alles is ontstaan, en een Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven’ (1 Korintiërs 8:6). Er is geen bestaan mogelijk onafhankelijk van de Schepper. Ons bestaan is afgeleid van dat van hem. Hij is het die ‘aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt’ (Handelingen 17:25).
Over deze God zegt de Bijbel dat hij liefde is (1 Johannes 4:8,16) Niet dat hij liefheeft, maar dat hij liefde is! C.S. Lewis zei het zo: ‘We weten dat wat voorbij het bestaan ligt, niet simpel een wetmatigheid is, maar een verwekkende liefde, een liefde die werd opgewekt, en de liefde tussen deze twee.’ Bestaan en liefde zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iemands identiteit wordt immers gevormd door zijn relaties. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God. 'Ik ben' is niet alleen; hij is Vader, Zoon en Geest, drie personen die elk met volle overgave de twee anderen liefhebben en volledige en onvoorwaardelijke liefde van hen terug ontvangen. In deze voortdurende interactie, in deze 'dans' zoals sommige theologen deze omschrijven, ligt de goddelijke eenheid.
De drie personen van de Drie-eenheid geven zichzelf ongedwongen en uit vrije wil aan elkaar, zonder iets terug te verwachten of een rekening bij te houden. Maar tegelijk zijn Vader, Zoon en Geest individuen die zichzelf volledig accepteren. Ze hebben de anderen niet nodig om hun zelfbeeld op te krikken. Ze kunnen – het klinkt bijna oneerbiedig – met zichzelf alleen zijn. Juist daardoor zijn ze vrij om lief te hebben. Elkaar, maar ook ons. Dat God in zijn drie personen volledig zeker is van zijn eigenwaarde en betekenis, garandeert dat hij ons niet zal manipuleren of controleren. Hij heeft niet onze aanbidding nodig om te beseffen dat hij glorieus is. Hij heeft niet onze dienstbaarheid nodig om te weten dat hij autoriteit heeft. Hij heeft niet onze aandacht nodig om zichzelf geliefd te voelen. Juist omdat hij ons niet nodig heeft, kan hij ons liefhebben. Gods relaties met de wereld, met ons, en in zichzelf zijn volkomen vrij.
En de God van de Bijbel is niet alleen Liefde, Hij is Waarheid. Hij is Schoonheid. Hij is immers per definitie helemaal zichzelf. En dus is hij de bron van alle waarheid, schoonheid en liefde. Niets of niemand anders kan ooit werkelijk ons verlangen vervullen, onze behoefte aan een realiteit buiten ons, die waar is, die mooi is en kenbaar. De Drie-eenheid geeft ons leven betekenis. In hem leven, bewegen wij en zijn wij (Handelingen 17:28). ‘God bevat al de goden en meer’, schrijft Peter Kreeft daarom. ‘Alles wat de menselijke geest zich heeft voorgesteld, al dat het menselijke hart ooit heeft verlangd. Vreugde borrelt op en vloeit over in het hart van God, de kern van de werkelijkheid [...] Dit is de vreugde die ons hart doet breken van liefde en verlangen, elke keer als we haar proeven in menselijke liefde, of de schaduwen ervan zien in de schoonheid van de natuur, of de verre echo’s ervan horen in goede muziek.’
Het is waar dat we een gat in onze ziel hebben, waar alleen God in past als een puzzelstuk. Daarom is het goed nieuws dat God bestaat. Dit is het evangelie ‘over de majesteit van de gelukzalige God’ (1 Timoteüs 1:11). Hij is zelf de boodschap. Ons hart komt – zo zei Augustinus het – tot rust als het rust vindt in hem.
Hij is er en hij spreekt
Het Verhaal van de Werkelijkheid, het goede nieuws, wordt in de Bijbel ook wel aangeduid als het ‘koninkrijk van God’ (Marcus 1:15). Een koninkrijk is niets anders dan het gebied waar de wil van de koning wordt uitgevoerd. Hij hoeft maar te zeggen dat er iets moet gebeuren, en het vindt plaats. Hij is degene die het verhaal vertelt waarnaar het rijk zich vormt. Net zo is het koninkrijk van God de plek waar Gods wil gebeurt, waar wat hij zegt wordt uitgevoerd. Zijn woord heeft de hoogste autoriteit. Er vindt niks plaats, als hij er niet het bevel toe geeft.
Dat begint bij de schepping, waar God tot zijn roept wat nog niet bestond. De Bijbel begint dus niet met een staat van perfectie. Het eerste vers van Genesis vertelt dat de aarde in het begin nog woest en ledig is, en de duisternis over de vloed zweeft. Het doek is leeg, de verf zit nog in de tube, de stapel A4-tjes is nog onbeschreven. Vervolgens gaat God aan het werk. Het was niet voldoende dat de Schepper bij zichzelf nadacht over sterrenstelsels, neutrino’s en bacteriën; het was niet voldoende dat hij de ringen van Saturnus en de voelsprieten van de snuitkever voor zijn geestesoog voorbij zag trekken. De schepping was geen puur mentale activiteit, iets wat zich alleen in Gods geest afspeelde. Zoals het een kunstenaar betaamt, bracht hij wat binnen in hem was naar buiten. En dat deed hij door te spreken.
Spreken is ook voor ons een scheppende daad. Gedachten worden via de stembanden omgezet in concrete luchttrillingen. Wat iemand zegt, kan dus niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat geldt voor mensen, maar ook voor God: ‘De Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort’ (Romeinen 9:28). Op het moment van de schepping begon God met het vertellen van zijn verhaal. Hij liet weten wat hij waardevol vindt, wat voor hem betekenis heeft. Hij benoemde alles wat hij in zijn verbeelding voor zich zag. ‘Toen Adam de dieren namen gaf, deelde hij in de woordenmagie van God’, stelt Peter Kreeft. ‘Want dit was niet slechts het opplakken van een ‘label’, dit was schepping. God had het heelal geschapen, eenvoudig door het te benoemen [...] Het is in woorden en taal dat de dingen voor het eerst tot aanzijn komen en bestaan.’
Door te spreken maakt God datgene waaraan hij denkt, concrete werkelijkheid. Wat hij betekenis geeft, ontvangt door zijn woord een werkelijk bestaan. ‘Hij sprak en het was er, hij gebood en het stond er’ (Psalm 33:9). Sterker nog: het voortbestaan van de schepping is voor altijd afhankelijk van het voortdurende spreken van God: ‘Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht’ (Hebreeën 1:3). God ‘beveelt de sneeuw: ‘Val op de aarde’, hij zegt tegen de regenvloed: ‘Stort neer met al je kracht […]’ Of het nu is om de aarde te straffen of ten teken van liefde – hij laat het gebeuren’ (Job 37:6,13). Van oerknal tot herschepping bestaat het universum alleen omdat God het zegt. Alles wat is, ontleent zijn betekenis, zijn bestaan, zijn leven, aan het woord van God. Er is niets dat daar buiten valt, er is geen andere bron van leven of van betekenis.
C.S. Lewis concludeert: ‘Is er voorzienigheid, dan is alles voorzien en dan is elke voorzienigheid een bijzondere voorzienigheid ‘ [...] Ieder mens afzonderlijk is een doel. Misschien ook elk dier. Misschien zelfs elk deeltje van de materie. De loop der gebeurtenissen wordt niet als een staat geregeerd, maar geschapen als een kunstwerk, waarin elk wezen zijn bijdrage levert en waarin alles wat bestaat zowel middel is als doel.’ Daarom is de aankondiging van het koninkrijk van God ook zulk goed nieuws, voor alle mensen, voor de hele schepping. God vertelt immers het verhaal en hij zal het altijd blijven vertellen. Zijn wil gebeurt, ‘op aarde zoals in de hemel’ (Matteüs 6:10). En dat is op geen enkele manier ongedaan te maken door onze beslissingen, of onze verhalen.
Dit is het ‘eeuwig evangelie’ dat bekend moet worden gemaakt aan de mensen op de aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Openbaring 14:6,7).
Bestel het boek bijvoorbeeld bij Bol.com of koop het bij je (christelijke) boekwinkel!