Kort nadat de tweede film uit de Matrix-serie in de bioscoop draaide, had ik een discussie met een van mijn vrienden. We hadden het over een filosofisch idee dat aan deze sciencefictionfilm ten grondslag lag, namelijk de brain in a vat-theorie: wat als de wereld die we om ons heen zien niet ‘echt’ is, wat als we niet werkelijk op een stoel zitten in het koffiezaakje, en we niet werkelijk het warme licht van de zon op onze huid voelen? Wat als in plaats daarvan een wetenschapper onze hersenen in een vat heeft gehangen, en ze voedt met gesimuleerde informatie? Wat als onze oogzenuwen worden geprikkeld zodat we een illusie zien van de buitenwereld, en hetzelfde gebeurt met onze reuk, smaak, gehoor en tastzin? Zouden we dit kunnen ontdekken? En zou de onzekerheid over het al dan niet echt zijn van de wereld een verschil maken voor de manier waarop we leven? Ikzelf meende toen dat ik mijn geloof zou moeten afzweren als de wereld niet echt zou blijken te zijn. Mijn vriend dacht er anders over. Ongeacht of de wereld echt blijkt te zijn of niet, je zou nog steeds achter je keuzes staan. Je kiest voor je overtuigingen omdat ze jou het meest aanspreken, niet omdat de wereld buiten je jou daartoe dwingt.
Ik denk vaak terug aan deze discussie. Ze raakte namelijk aan de vraag waarom ik in God geloof. Geloof ik omdat ik met mijn verstand overtuigd ben van een waarheid buiten mij? Geloof ik dat ik mezelf en anderen moet liefhebben omdat de wereld buiten mij bepaalde gevoelens in mij opwekt? Als ik iets niet wil, is het mezelf voor de gek houden, geloven enkel omdat ik bang ben om gestraft te worden, of om mezelf beter te kunnen voelen dan anderen. Ik wil ook niet blijven vasthouden aan het geloof van mijn ouders omdat mijn hersenen in mijn vroege jeugd nu eenmaal zo geprogrammeerd zijn. Ik zoek een geloof dat niet aan het wankelen kan worden gebracht door een discussie over The Matrix Revolutions.
Het blijft echter een dilemma. Want omdat we onderdeel zijn van onze wereld, kunnen we niet waarnemen wat zich buiten onze wereld bevindt. Omdat we een personage zijn in het verhaal, kunnen we niet ontdekken in welk verhaal we eigenlijk leven. Toch moeten we een keuze maken voor een filosofie of levensverhaal. De vraag is dus wat het beste verhaal is om in te leven. We zoeken een verhaal dat recht doet aan zowel ons alledaagse bestaan als aan de glorie van het heelal, dat ons omringt. Een verhaal dat een kind al kan begrijpen, maar waar filosofen niet over uitgedacht raken. Een verhaal dat ons doet uitkijken naar verandering, en ons tegelijk een reden geeft om in actie te komen.
De afgelopen jaren ben ik me gaan realiseren dat het verhaal van Jezus voor mij aan al die voorwaarden voldoet. Schrijvers zoals G.K. Chesterton, C.S. Lewis en J.R.R. Tolkien leerden me dat het christelijke getuigenis de overtuigingskracht heeft van een mythe, van een meeslepende film. En dit is een verhaal dat in Jezus zelf tastbare, concrete werkelijkheid is geworden! Vervolgens lieten auteurs als Greg Boyd, Robert Farrar Capon en John Eldredge me zien waar het verhaal van Jezus ten diepste over gaat: onze zwakheid die leidt tot de dood en Gods onvoorwaardelijke liefde, die ons uit die dood doet opstaan. Het is de grote omkering: de rechtvaardiging van de zondaar, de overwinning van de verliezer. De machthebbers worden ontwapend en de zwakke wordt verhoogd. Het is goed nieuws!
Het is goed nieuws voor de mensen die niet in God geloven, maar in zichzelf teleurgesteld zijn geraakt. Die buiten de maatschappij vallen, of niet meer kunnen meekomen. Die hard werken, maar er niet gelukkig van worden. Maar het is ook goed nieuws voor christenen die in de kerk, of door hun levenservaringen, een heel ander beeld van God hebben gekregen. Die leven in een verhaal van controle, manipulatie en angst. Die weten dat ze tekortschieten, maar dat niet durven toegeven. Die zich almaar blijven inspannen om Gods acceptatie te verdienen. Voor hen allemaal is het mogelijk te leven in de grootste liefdesgeschiedenis die de wereld kent. Daarvoor hoef je niet intellectueel overtuigd te zijn. Je hoeft het niet te voelen. Je hoeft het niet eens te geloven. Je hoeft je er alleen maar voor open te stellen. Je wordt er onderdeel van, als je ernaar verlangt.
Ik sprak onlangs opnieuw met mijn vriend, en ik heb hem gezegd dat hij toch gelijk had. Dat ik niet honderd procent zeker kan weten of de wereld om mij heen echt is, verhindert me niet in God te geloven en uit die overtuiging te leven. Zelfs al bestaat de kans dat na de dood niets van wat ik waarneem echt blijkt te zijn, dan blijf ik toch achter mijn keuzes staan. Ik ben er nu eenmaal van overtuigd dat deel gaan uitmaken van Gods Verhaal de beste manier is om te leven.
1. De zwakken tegen de sterken
Ik herinner me nog goed een les maatschappijleer in het vijfde jaar van het atheneum. Twee van mijn klasgenoten waren blijven zitten. Tegenwoordig kijk ik niet meer zo op tegen mensen die maar een paar jaar ouder zijn dan ik, maar op die leeftijd was iemand van achttien voor mijn gevoel al erg volwassen. De jongens in kwestie maakten bovendien vaak interessante, filosofisch aandoende opmerkingen. Zo ook deze keer. Een van hen begon te betogen dat het einde van onze beschaving eraan kwam. Volgens hem hadden onze voorzieningen, onze hoogstaande technologie en onze welvaartsstaat hun langste tijd gehad. ‘Spoedig’, verklaarde hij niet zonder een zeker genoegen, ‘zullen we allemaal weer moeten vechten voor ons voortbestaan.’ Het recht van de sterkste zou opnieuw gelden. Mijn maag kromp ineen. Ik was er op dat moment stellig van overtuigd dat ik en de andere studiebollen in de klas in zo’n geval het onderspit zouden delven.
Nog een herinnering: op de basisschool hadden we gymles. En gym begon er altijd mee dat we een paar keer de zaal rond moesten rennen. En daarbij was ik altijd de langzaamste. De rest liep steeds verder voor me uit, en al snel liep iedereen aan de andere kant van de zaal. Het gebeurde zelfs dat ik door mijn klasgenoten voor een tweede keer werd ingehaald. Als er teams werden gekozen, werd ik altijd als laatste gekozen, samen met een vriend van mij die ook niet zo sportief was. En ik hoorde zelfs kinderen klagen als ze ons in het team hadden gekregen; zo konden ze niet winnen.
Ik las ergens in die periode een sciencefictionverhaal over een toekomst waarin de aarde overbevolkt was geraakt. Niet iedereen kon daarom in leven blijven. Als je als kind een zekere leeftijd bereikte, moest je testen ondergaan om je toekomst te bepalen. Een van die testen was een hardloopwedstrijd. Wie niet snel genoeg liep, werd gedood… Het joeg me behoorlijk angst aan: alleen de snelste zou overleven.
Mijn angstbeeld keerde terug toen ik overspannen raakte. Tegen het einde van mijn studie ging ik steeds slechter slapen. Ik werd wel zeven of acht keer per nacht wakker. Als de wekker ging, voelde ik me nog vermoeider dan toen ik naar bed ging. Ik probeerde van alles: ik dronk warme melk, deed ontspanningsoefeningen – niets hielp. Mijn energieniveau daalde, ik werd steeds gevoeliger, barstte soms bijna in tranen uit. Uiteindelijk legde een docente de vinger op mijn zere plek: ik moest heel veel van mezelf. Ik had een schema gemaakt van Bijbelstudieboeken die ik moest doorwerken, hield me aan vaste tijden van gebed met vaste onderwerpen, las dagelijks trouw vijf hoofdstukken uit de Bijbel, bezocht alle kerkdiensten en ook nog eens alle bijeenkomsten van de studentenvereniging. Maar dat alles deed ik niet met plezier.
Met de dingen die me wel plezier gaven (het lezen en schrijven van spannende verhalen), was ik een paar jaar eerder gestopt. Ze droegen niet bij aan mijn leven als christen. ‘Denk je dat je een hele dag mag besteden aan het lezen van een niet-christelijk verhaal?’ vroeg een vriend me in een e-mail. ‘Zo ja, hoe is dat dan te rijmen met teksten als ‘We moeten onze tijd uitkopen’ (EfeziĆ«rs 6)?’ Ik nam dat soort boodschappen serieus en probeerde uit alle macht te voldoen aan het ideaalbeeld dat ik in de kerk had meegekregen.
Gelukkig is er sinds die burn-out veel in mijn leven veranderd. Ik ben gestopt met al die zelfopgelegde activiteiten en ben weer gaan schrijven. Een paar van mijn verhalen zijn zelfs gepubliceerd. Ik kon weer genieten van mijn aquariums, maakte samen met vrienden leuke reizen, en vond werk dat bij mij paste. Maar soms word ik eraan herinnerd dat de patronen die leidden tot overspannenheid nog steeds in mij aanwezig zijn. Nog steeds word ik weleens overweldigd door verwachtingen waar ik aan zou moeten voldoen, op mijn werk, in de kerk of in de maatschappij. Ik kan heel veel, maar ik kan niet alles dat van mij wordt gevraagd.
Lees verder in De loser die wint ... als God je verhaal vertelt (verschijnt binnenkort)