woensdag 3 maart 2010

Bidden: van moeten naar willen

De afgelopen dagen deed mijn internet het thuis niet. Dus kon ik ook geen lange berichten schrijven, of de boeken bespreken die ik juist had uitgelezen. Nou had ik in het weekeinde expres al extra veel geblogd, omdat ik al bang was dat ik er deze week niet aan toe zou komen. En om de continuïteit er een beetje in te houden zal ik vandaag en morgen ook twee berichten plaatsen. Want komend weekeinde wordt weer behoorlijk druk. En ik wil mijn trouwe lezers natuurlijk wel behouden ...
Wat ik nu ga schrijven had ik eigenlijk zondag willen schrijven. Maar misschien is het maar goed ook dat ik het niet zondag heb geschreven, want nu heb ik er een paar dagen over kunnen nadenken en reageer ik niet meer zo sterk vanuit frustratie. Die neiging had ik wel een heel klein beetje namelijk.

De preek in de kerk afgelopen zondag ging namelijk over het gebed. Nu vond ik dat de spreker het heel goed deed. Hij sprak rustig, niet veroordelend, juist inspirerend. Met een aangrijpend persoonlijk verhaal er in. Ik geloof ook niet dat hij zijn boodschap op de een of andere manier dwingend of wettisch bedoelde. Toch sluipt dat er bij een onderwerp als 'gebed' er makkelijk in. Ikzelf voel me al snel veroordeeld, omdat ik te weinig bid, of voor de verkeerde dingen, of op de verkeerde manier.
Dit onderwerp ligt bij mij nogal gevoelig. Als je mijn persoonlijke verhaal kent, zul je het waarschijnlijk wel een beetje gaan begrijpen. Ergens in mijn tienerjaren pikte ik namelijk de boodschap op dat gebed voor een christen heel belangrijk was. Mensen legden de nadruk op het houden van stille tijd, en dat je dat elke dag moest houden. Bidden was een plicht. Dus (ik heb het vaker verteld, mensen die mij kennen kunnen gerust naar de volgende paragraaf verdergaan) nam ik mij voor om elke dag te bidden: een half uur aan het begin van de avond. Gevolgd door bijbelstudie. (Ik las in die tijd ook vijf hoofdstukken uit de bijbel elke dag, zodat ik elke negen maanden de bijbel uit had, en leerde een deel van die tijd bijbelteksten uit mijn hoofd. Heb ik nog profijt van). Tijdens dat gebed (op mijn knieën, want dat was volgens mijn opvoeding de enige echt juiste houding) volgde ik een vast schema, met de onderdelen waarvan ik had geleerd dat ze belangrijk waren: God aanbidden. Hem danken voor het werk van Jezus aan het kruis. Bidden voor mensen dichtbij. Bidden voor mensen veraf. Zorgen dat ik steeds de juiste dingen zeg. Ik voelde er eigenlijk weinig bij, had vaak niet het idee dat ik echt in contact met God stond, maar goed, ik deed het toch maar. Toen werd ik overspannen, en vervolgens heb ik drie jaar lang niet gebeden. Want het was een plicht geweest, en elke keer als ik op mijn knieën wilde zitten kwam het plicht- en schuldgevoel als een golf opzetten en viel ik terug in dat diepe gat.
Gelukkig is er in de jaren daarna wel wat veranderd. Meer dan drie jaar na mijn overspannenheid had ik een gesprek met iemand van mijn studentenvereniging, die me ervan overtuigde dat het goed was om in contact te staan met God. Ik weet niet waarom, maar op de een of andere manier besloot ik de volgende dag om gewoon met God te praten terwijl ik naar mijn werk liep. En al die eerste dag, toen ik tijdens het wandelen (twintig minuten naar het station in Leiden toen nog) in mijn gedachten tegen God begon te praten, gebeurde er iets dat ik niet eerder had meegemaakt. Ik had een ervaring van de aanwezigheid van God. Hij praatte terug. Ik werd doordrongen van zijn aanwezigheid, en in mijn gedachten kwam heel sterk het verhaal op van de verloren zoon, en belangrijker nog: de onvoorwaardelijke liefde van de Vader. Ik wist op dat moment met meer zekerheid dat ik ooit had geweten dat God van me hield en dat niets dat kon veranderen. Ook niet of ik wel bad en hoe vaak ik dat dan wel niet deed. Ik was vanaf dat moment een veranderd mens.
De jaren daarna heb ik veel met God gepraat tijdens het wandelen. Veel bij het lopen naar mijn werk, soms bij een wandeling in de lunchpauze. Een tijd (toen ik niet meer zo veel hoefde lopen door de week) tijdens wandelingen in het weekeinde. Vaak werd een goede gewoonte toch weer een kwestie van plicht. De laatste twee jaar heb ik geen vast ritme van gebed. Ik heb geen vaste tijden waarop ik op mijn knieën zak. Ik heb geen vaste wandelingen waarop ik met God praat. Ik heb geen afspraken met mezelf. Als ik met andere gelovigen praat, schaam ik me er soms wel voor. Ik heb kennelijk nog steeds snel het idee dat ik niet genoeg doe. Maar ik ken mijn zwakke plek. Voor mij wordt het heel snel iets dat ik moet. En dat is het nou juist niet.

En daar komen we op de preek van afgelopen zondag. De spreker gebruikte een beeld dat vaak wordt gebruikt voor het gebed. Namelijk: dat wij als we bidden binnenkomen in de hemel. Er is een onzichtbare werkelijkheid, zei de spreker, de wereld van God. En als wij bidden, gaan we daar naar binnen. Dan komen we voor Gods troon. Het klinkt in eerste instantie heel bijbels. En dat is het ook. De spreker citeerde Hebreeën 10:19: "Dankzij het bloed van Jezus kunnen we zonder schroom binnengaan in het heiligdom ... door het voorhangsel heen." Het idee dat wij hebben bij het gebed is gebaseerd op dat van de tempel uit het oude testament. De tempel was de plaats waar de gelovigen uit die tijd heen moesten gaan om God te ontmoeten. Maar God ontmoeten was niet makkelijk. Eerst moest je door de verschillende voorhoven. Daarbij vielen de vreemdelingen en de vrouwen al af. Dan in de tempel zelf moest je je wassen en allerlei reinigingsrituelen volbrengen voor je als priester het gebouw in mocht. En in het 'heilige der heiligen' -waar God aanwezig was- daar mocht alleen de hogepriester komen, een keer per jaar, en na het voltooien van nauwgezet beschreven handelingen. Nee, tot God naderen was geen makkie.
Een ander, verwant beeld dat we hebben bij bidden is dat van een troonzaal van een koning. Om bij een koning te komen, is ook niet makkelijk. Je moet aan allerlei regels voldoen. Je moet volgens een vast protocol buigen en spreken. Je blijft op afstand. Het is niet makkelijk de koning te spreken te krijgen en eigenlijk ben je opgelucht als je weer naar buiten mag en je weer mag gedragen zoals je bent. Dat je weer je hart mag luchten zonder op je woorden te letten.
Beide beelden gaan ervan uit dat bidden de activiteit is waarmee wij tot God naderen, waarmee wij de hemelse tempel of troonzaal binnengaan. Daarmee is het iets dat wij doen. Zelfs als het bijbelvers zegt dat Jezus de deur voor ons heeft geopend, het voorhangsel heeft gescheurd, de weg heeft gebaand, blijft het feit bestaan dat wij de trap moeten opklimmen, door het voorhof heen moeten lopen, de gouden troonzaal moeten binnengaan. Wij moeten ervoor zorgen dat we die onzichtbare werereld binnentreden. Iets anders gezegd: het idee blijft dat gebed een inspanning is die wij moeten verrichten om in de aanwezigheid van God te komen. Wij moeten de juiste handelingen uitvoeren voor Gods realiteit werkelijkheid voor ons wordt.

En op die manier blijft het een plicht, een inspanning.
Ik geloof echter niet dat het is hoe God wil dat wij denken over gebed. Ik geloof dat er een heel verkeerd idee over de werkelijkheid van God aan ten grondslag ligt. Ik denk namelijk niet dat er sprake is van een onzichtbare werkelijkheid die gescheiden is van onze zichtbare werkelijkheid, maar die we kunnen 'binnentreden' als we het ritueel van het bidden uitvoeren. Ik geloof niet dat God in een troonzaal zit, boven zijn schepping, wachtend tot er mensen op audiëntie komen. God is niet alleen aanwezig in de (figuurlijke) tempel (zoals de goden van de Grieken en Egyptenaren), waar wij hem (hoe open de weg ook is) moeten opzoeken.
Nee, Jezus heeft niet alleen het voorhangsel weggenomen van de tempel en de deur opengezet van de troonzaal. Hij heeft ons al in de aanwezigheid van God gebracht. Dat is een voldongen feit. Jezus zelf werd genoemd 'immanuel', dat is 'God met ons' (zie de kerstliedjes daarover). In de persoon van Jezus kwam de drie-enige God zelf zijn troonzaal uit, de hemelse werkelijkheid uit, om deel uit te maken van zijn schepping, om als het ware zijn handen vuil te laten worden. Hij leefde onder ons. Hij wachtte niet tot wij hem zouden opzoeken, tot wij op audientie zouden komen, of tot wij onze rituelen zouden hebben uitgevoerd. Hij nam zelf het initiatief om de relatie met ons aan te gaan. Niet wij hebben God uitgekozen. Hij heeft ons uitgekozen. De enige reden waarom wij God liefhebben, is omdat Hij ons heeft liefgehad. (Dit zijn verwijzingen naar bijbelverzen). Wij hoeven dus niet meer naar God op te klimmen. Hij daalde (en daalt nog steeds elke keer) naar ons af. Hij strekt zich naar ons uit, waar we ook zijn, wat we ook hebben gedaan, hoe we ons ook voelen. Hij is bij ons, omdat hij het wil. Hij is er.
En andersom geldt dat Jezus ons door zijn dood en opstanding al in de hemelse werkelijkheid heeft gebracht. Hij heeft ons meegenomen. Hij identificeerde zich met ons in onze zonde en dood, de gevolgen van onze scheiding van God, zodat wij met Hem geïdentificeerd zouden zijn in zijn opstanding, zijn leven, zijn bestaan in Gods wereld. De bijbel gebruikt er verschillende woorden voor. Wij zijn uit de duisternis overgebracht in het koninkrijk van de zoon van Gods liefde. We zijn zijn kinderen en erfgenamen. We zijn gemaakt tot een koninkrijk van priesters. Ons lichaam is met Christus verborgen in God. We zijn met Jezus gezeten aan de rechterhand van God. We zijn het lichaam van Christus. We zijn de tempel van de Heilige Geest. Ga zo maar door.
Dat wil zeggen: elk moment van de dag, hoe we ons ook voelen, waar we ook zijn, wat we ook hebben gedaan, niet alleen is God bij ons, wij zijn ook al bij God. We zijn al in zijn tegenwoordigheid, we zijn al in de hemelse gewesten, we zijn al in zijn troonzaal. We zijn al in de tempel. Dat is volgens mij wat de tekst uit Hebreeën eigenlijk wil zeggen. Er staat namelijk ook dat 'Jezus voor ons met zijn lichaam een weg nar een nieuw leven gebaand heeft, door het voorhangsel heen'. Nogmaals: een nieuw leven! Dat wil zeggen: een leven IN het heiligdom. We staan niet meer buiten, op het voorhof. We hoeven niet meer te naderen. We ZIJN al waar we zo graag willen zijn. Het is al realiteit.
Ik moest hier laatst aan denken vanwege een tekst die een vriendin van me op een verjaardagskaart had gezet. Psalm 52:10: 'Maar ik ben als een groene olijfboom in het huis van God, ik vertrouw op de liefde van God, voor eeuwig en altijd'. Het drong opeens tot me door dat dit wel een heel ander beeld is van het christelijke leven. Ik hoef niet God deel te maken van mijn leven, tijd voor hem vrij te maken, me in te spannen om hem een plekje te geven. God is niet de olijfboom in mijn huis. Nee, ik ben opgenomen in Hem. Ik heb een plek in zijn realiteit, in zijn huis. En dat maakt een groot verschil.

Ik kwam de gedachte voor het eerst tegen bij Bruxy Cavey in The End of Religion (goed boek overigens), dat de geestelijke oefeningen (bidden) er niet toe dienen om iets te bereiken of tot stand te brengen, maar om iets te ervaren wat al waar is. 'Onze verbinding met het goddelijke is al aanwezig voor wat het God aangaat', zegt hij. 'Het enige dat wij hoeven doen is haar te verwelkomen.' Dat geeft een heel andere draai aan het gebed. Als ik het zo zie, is het niet iets dat ik moet. Niet een activiteit die ik moet verrichten om bij God te komen. Niet een plicht. Nee, het is het accepteren van de realiteit van mijn relatie met God. Ik moet het niet, ik mag. Ik mag me openstellen voor dat wat ten diepste al waar is: ik ben al in de troonzaal, en God is al heel dicht bij mij, zijn aandacht is al geheel op mij gericht. Dus stel ik me voor God open, soms als ik naar de trein loop. Soms door de dag heen. Soms 's avonds op de bank, met mijn aantekenschrift en een potlood. Soms in gesprek met anderen. Er zijn veel manieren waarop ik die verbinding ervaar. Doe ik het zo vaak als ik eigenlijk zou willen? Nee. Heb ik nog steeds een ideaalbeeld dat ik niet haal? Ja. Maar zelfs dat geeft niet. Ik geloof dat mijn relatie met God op dit moment is wat hij op dit moment moet zijn. En wat ik nu in kleine slokjes proef van die overweldigende realiteit van zijn aanwezigheid (waar God voor heeft gezorgd en die ik niet kan veranderen), doet me ernaar verlangen meer en meer daarvan te drinken. Dat is de basis voor mijn gebed. Niet langer iets dat ik moet, maar iets dat ik wil.

P.S. Dit geldt niet alleen voor bidden, maar voor elke vorm van religieus gedrag: bijbellezen, evangeliseren en kerk-zijn. In plaats van iets te doen om een werkelijkheid te vormen of binnengaan, mogen we ons ervoor openstellen de realiteit waarin we geloven eenvoudig te ervaren ...