zondag 14 maart 2010

Je bent een kei ...

Zowel een ballon als een kei hebben grenzen. Die kunnen behoorlijk overeenkomen, zodat ze wat de vorm aan de buitenkant nauwelijks te onderscheiden zijn. Toch kun je met een naald, een potlood, of misschien zelfs met je vinger, de grens van de ballon doorprikken en tot in zijn binnenste doordringen. Probeer je dat met de kei, die precies dezelfde grenzen heeft, dan breken de naald en de potlood en als je niet oppast ook je vinger. Het verschil tussen de twee is niet gelegen in hun grenzen. Het verschil is gelegen in hun substantie, hun ‘vulling’. De ballon is van binnen leeg, en daarom zijn de begrenzingen maar oppervlakkig en fragiel. Het minste of geringste gaat er doorheen, zonder verzet. De kei is vol, massief, en dus wordt alles tegengehouden (behalve een betonboor misschien, maar die moet wel heel veel kracht zetten). 

Ik werd de laatste weken op verschillende manieren geconfronteerd met mijn zwakke grenzen. De eerste was dat ik me realiseerde dat ik me niet goed kon onttrekken aan de verwachtingen van mijn ouders. Door een e-mailconversatie met een kennis van studentenvereniging Ichthus moest ik toegeven dat ik nog steeds de verwachtingen van anderen opneem en afkeurende boodschappen over mijn eigen prioriteiten net zo, en daardoor negatief over mijzelf ga denken. En ik moest toegeven dat het niet gezond is dat ik daar niet boos over kan worden. Boosheid kan een destructieve kracht zijn als ze negatief wordt gebruikt, maar het kan ook een positieve indicator zijn dat anderen je integriteit als persoon aantasten en signalen uitzenden aan anderen dat ze afstand moeten houden. Ik zie dat in mijn aquarium elke keer gebeuren bij het territoriumgedrag van mijn vissen. Als er een over de grens van het territorium van de ander komt zet die zijn vinnen op en vertoont agressief gedrag, totdat de ander terug is op zijn eigen gebied. Dat is volledig normaal, en het is ongezond als je die reflex niet bezit. Anders gezegd: ik laat alle opmerkingen van anderen mijn grenzen passeren en neem ze voor waar aan. Pas nadat het gebeurd is, realiseer ik me dat mijn grenzen overtreden zijn en ‘voel’ ik die pijn. En in plaats van boos te worden op de ander, word ik boos op mezelf en mijn onvermogen. Daardoor wordt ik echter niet sterker, maar juist zwakker. De persoon die de pijn voelt wordt kleiner, ongevoeliger, niet groter, belangrijker. Ik ben de gebeten hond, bijna letterlijk.
Dit principe kwam in dezelfde periode bovendrijven op mijn werk. We zijn bezig met een veranderproces. De twee weken voor de laatste workshop waren op z’n zachts gezegd behoorlijk zwaar. Ik was verkouden, had de laatste week volle voorhoofdholtes, had het druk op mijn werk, sliep niet echt goed en het laatste weekeinde had ik twee dagen lang hoofdpijn. Die ochtend hadden we deadline en was het erg druk. We moesten aanpezen om het te redden voor de workshop begon. Ik had me voorgenomen om niet cynisch te zijn die middag. Maar dat lukte niet. Gelukkig had onze adviseur het haarscherp door. Ze onderbrak de middag en vroeg me waarom ik zo negatief was: ik leverde kritiek aan de organisatie, betwijfelde de haalbaarheid van onze plannen en saboteerde eigenlijk het proces (niet bewust!). Dat kwam binnen. Ze zei tegen mij zoiets als: ‘Je bent in de verdediging. Je gelooft van jezelf dat je allerlei dingen niet kunt. Maar je kunt meer dan je denkt! Je kunt ook jezelf positief toespreken.’ Ook dat kwam binnen. Ik kwam in contact met een diepe emotie en vertelde ook van de vorige keer dat ik in een dergelijk proces was (bij het Pharmaceutisch Weekblad) en het leidde tot mijn ontslag. Dat geeft niet een basis om in mezelf te geloven. Maar het komt bovenop een geschiedenis van falen (met lichamelijke oefening op de basisschool, gepest worden in de brugklas en daarna, tot twee maal toe overspannen raken, anderhalf jaar werkloos na mijn eerste baan). En daarbij het idee van de onhaalbare idealen van thuis (gekoppeld aan het ontbreken van bevestiging van wat ik wel kon, schrijven en verhalen verzinnen), de idealen uit de kerk en de religieuze idealen die ik mezelf oplegde en de idealen van mijn studie (wetenschapper worden). Om mezelf te beschermen reageer ik met cynisme.
Ik moest onder ogen zien dat die patronen nog steeds aanwezig waren en ik nog steeds negatief over mezelf dacht. Mijn eerste reactie kwam ook voort uit dat negatieve zelfbeeld want ik interpreteerde de woorden van de cursusleidster alsof ik niet moest beweren dat ik dingen niet kon, dat ik me niet moest aanstellen, maar dat ik gewoon alles moest doen wat mensen zeiden dat ik moest doen. Oftewel: dat ik maar weer iedereen over mijn grenzen moest laten heengaan, omdat ik niet mocht zeggen dat ik iets wel of niet kon of belangrijk vond. Maar dat was helemaal niet haar bedoeling. De volgende opdracht die middag was namelijk om op te schrijven wat je nou juist wel graag wilde, waar je energie van kreeg. Om te erkennen en uit te spreken wie je nou wel bent en wat je sterke kanten zijn. Haar bedoeling was juist dat ik meer dingen zou doen op basis van zelfvertrouwen, in plaats van fatalisme. Juist uit een zekerheid van wie ik ben, in plaats van uit zelfverachting of ‘niets zijn’. 

De middag erna en de volgende ochtend worstelde ik met negatieve gedachten: ik beschuldigde mezelf ervan dat ik nog steeds een negatief zelfbeeld had. Maar anders dan een paar jaar geleden (en dat is een teken van groei), bleef ik er ditmaal niet weken lang in steken. Het werd geen moeras waar ik in wegzonk. Ten eerste realiseerde ik me dat er ook genoeg positieve dingen waren waar ik van kon genieten: ik zag een prachtige zonsondergang in de trein, ik zag de eerste bloeiende krokussen, ik zag prachtige weerspiegelingen van de avondlucht op water, ik hoorde de vogels. En die tekenen van schoonheid waren net zo goed realiteit als de wat minder positieve ervaring van die middag.
Ten tweede realiseerde ik me dat ik op heel veel punten al gegroeid ben de laatste tijd. Dat ik juist de laatste maanden accepteer dat ik een schrijver ben en dat ik dat mag doen, gewoon omdat ik het leuk vind. Ik ben op een dieper niveau gaan geloven dat God van mij houdt zoals ik ben, en dat niets wat ik doe of nalaat die liefde kan veranderen, en dat dit betekent dat ik ook van mezelf mag houden. Als God mij waardevol genoeg vindt om zijn eigen zoon, Jezus Christus, te sturen om mij bij zich te brengen, dan moet ik niet mijzelf de grond in praten, mezelf verachten of me door anderen laten minachten. Ik besef tegelijkertijd dat ik niet volmaakt ben (maar zie mijn serie over zwakheid: dat hoef ik ook niet te zijn!), maar ik wil wel groeien en daarvoor open staan. Dus kon ik de volgende morgen in een gesprek met mijn directe leidinggevende aangeven dat ik graag hulp wilde, bijvoorbeeld door middel van een coachingtraject om te leren positiever met mezelf om te gaan en mijn grenzen beter aan te geven.
De les die ik uit deze gebeurtenissen leerde, is die van de ballon en de kei, namelijk dat je pas gezond kunt omgaan met je grenzen (en dus met de verwachtingen van anderen, hun opmerkingen en kritiek, en je eigen mogelijkheden) als je van binnen ‘vol’ bent. Als je inhoud hebt. Als je weet wie je bent (met je sterke punten en je zwakheden, als beelddrager van God en tegelijk deel van een gebroken werkelijkheid) en jezelf aanvaardt zoals God je aanvaardt. Pas dan kun je betekenisvolle keuzes maken. John Eldredge schrijft ergens dat mensen tegen hun kinderen de tekst uit de bergrede aanhalen: “Als iemand u slaat, keer dan ook de andere wang toe”, maar dat dit vaak wordt uitgelegd als dat we zwak moeten zijn. Dat we over ons heen moeten laten lopen. Maar als je jezelf niet kunt verdedigen, als je je grenzen niet kunt bewaken, als je een lege ballon bent zonder inhoud, heeft het geen betekenis als je geen tegenstand geeft. "Je kunt geen wang toekeren die je niet hebt", zegt Eldredge. Het betekent pas iets als je weet wie je bent, en waartoe je in staat bent. Als je weet dat je jezelf kunt verdedigen, dat je grenzen hebt en dat je in staat bent van jezelf af te slaan. En dat je er dan voor kiest uit liefde het na te laten. Dan doe je het uit kracht en niet uit zwakheid. Dan kun je als het ware zelf kiezen of je anderen over je grenzen toelaat, en of je aan verwachtingen van anderen wilt voldoen, of je jezelf voor anderen wilt opofferen, of dat je iets doet dat anderen van je vragen.
Dit betekent onder andere dat je eerst op een positieve manier voor jezelf moet gaan kiezen, voordat je tegen jezelf kunt kiezen voor anderen. Ik heb mensen vaker horen zeggen tegen mij: ‘Wees eens wat aardiger voor jezelf.’ Ik wist nooit goed hoe ik dat moest toepassen. Maar nu begrijp ik er iets van. Het betekent onder andere dat ik niet zo veel moet. Ik moet zelfs geen films kijken of boeken lezen. Wat ik ook doe of kies te doen is goed. Dus mag ik ook kiezen voor mijn gezondheid, naar de huisarts gaan voor een recept, iets organiseren voor mijn huis, zonder dat te zien als een vervelende onderbreking, als iets waardoor ik niet kan doen wat ik ‘moet’ doen (bijbelstudie, bloggen, schrijven). Goed zijn voor mezelf is belangrijk in zichzelf. Maar tegelijk hoef ik niet boos te zijn op mezelf als ik om de een of andere reden iets niet doe wat ik ‘moet’, zoals een keer mijn huis niet schoonmaken als ik een druk weekeinde heb. Wat ik ook kies, het is goed. Zo begint het gevoel van ‘inhoud’ krijgen als persoon, als individu.

Het lijkt een paradox, maar terwijl ik die maandag van mijn werk naar huis ging met dreigende piekergedachten, was mijn stemming later die week volledig omgeslagen. Die donderdag liep ik naar huis van de trein onder een kleurende avondhemel. Ik zag de dikke knoppen aan de bomen, de eerste tekenen van leven, en ergens zong een merel uitbundig (agressief territoriumgedrag, maar ikzelf werd er vrolijk van). Ik merkte dat ik een brede glimlach op mijn gezicht had. En ik realiseerde me dat ik gelukkig was. Ik was zo gelukkig als ik dat bij mijn weten jaren lang niet geweest ben! Ik was op dat moment echt in het moment en gewoon blij te leven.
Een paar dagen later op de bijbelkring van de kerk zei een van de kringleiders tegen me: ‘Volgens mij is dit jouw beste winter geweest in vijf jaar’. Ze hadden gelijk, realiseerde ik me. Ik heb nog nooit een winter meegemaakt waarbij ik me zo ‘goed’ voelde, ondanks de stress op het werk, veranderingen, twijfels, et cetera.
En ik heb me daar zelf niet bewust voor ingespannen. Wat ik heb gedaan is af en toe naar God luisteren, praten met vrienden, openstaan voor anderen, en me uitstrekken naar wat ik geloof dat waar is: dat God van me houdt. Daar ben ik in gaan geloven. En God heeft mij veranderd: ik ben nu meer mezelf dan anders, ik heb meer inhoud gekregen. Ik begin op een kei te lijken.