Ook dit bericht begin ik met een bekentenis, maar nu niet over mijn dieet. Het is namelijk niet alleen zo dat ik de laatste tijd behoorlijk ongezond eet, met mijn slaap is het ook niet zo best gesteld. Van het voorjaar heb ik een paar maanden lang slecht geslapen. Daarna weer een paar weken beter, zodat ik me weer uitgerust voelde, maar de laatste twee weken is het weer raak. Het is een combinatie van vaak wakker worden ‘s nachts en te laat naar bed gaan. Dit weekeinde was bijvoorbeeld zwaar: ik had een koortsig gevoel en hoofdpijn, puur van de vermoeidheid. Ik was zo duf dat ik niet eens aan het schrijven van dit bericht toekwam, moet je nagaan! De nacht van zondag op maandag was door onvoorziene omstandigheden vervolgens nogal stressvol en maandag op mijn werk was ik niet op mijn vrolijkst. Maar ik had mijn energie hard nodig om mijn vakantie voor te bereiden. Dus -en hier komt het punt van mijn anekdote- besloot ik te proberen maandagavond in elk geval zo vroeg naar bed te gaan dat ik acht uur slaap zou halen.
Ik had beter moeten weten. Dat betekende namelijk dat ik er de hele avond mee bezig was. Tijdens het schoonmaken van mijn aquariums keek ik al een paar keer op de klok en rekende ik uit wanneer ik ermee klaar zou zijn - zodat ik nog tijd had om een Star Trek-aflevering te kijken. Toen Star Trek afgelopen was, keek ik snel weer naar de tijd - niet te lang internetten, snel gaan douchen, dan haalde ik het. Inderdaad lag ik om elf uur op bed. Maar van slapen kwam het niet. Waar ik me eerder die dag zo moe had gevoeld dat ik zo in slaap had kunnen vallen, lag ik nu te woelen. Mijn nacht was onrustig.
Pas nadat ik er een paar keer uit was geweest, bedacht ik me dat dit nu net een illustratie was van het probleem waar ik over wilde schrijven. Want juist omdat ik zo bezig was geweest met het op tijd naar bed gaan, omdat ik me op een bepaalde tijd had gericht en me had ingespannen die te halen, kon ik niet slapen. Mijn motivatie was er een van buitenaf geweest. Ik MOEST op tijd naar bed, omdat ik acht uur MOEST slapen en dus MOEST ik me haasten bij het schoonmaken van mijn aquariums en de rest van mijn avondbesteding. Wat zou er zijn gebeurd als ik een half uur later naar bed zou zijn gegaan, en zeven en een half uur in plaats van acht uur op bed had gelegen? Niets dramatisch. Waarschijnlijk (realiseerde ik me achteraf) zou ik beter hebben geslapen en me de volgende ochtend fitter hebben gevoeld. Maar omdat ik me die deadline had gesteld, zou ik mezelf hebben afgewezen, als het niet was gelukt. Ik zou boos op mezelf zijn geweest, en me schuldig hebben gevoeld, als ik bijvoorbeeld net als op andere avonden te lang achter de computer zou zijn blijven zitten. Ik zou mezelf hebben veroordeeld, en dat wilde ik voorkomen.
Ik had een scheidslijn aangebracht tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. Om elf uur naar bed was ‘goed’ - als ik dat haalde was ik zelf dus ‘goed’. Na elven was ‘slecht’ - als ik faalde was ik zelf dus ook ‘slecht’. En omdat ik al niet zo zeker ben van mezelf en mijn eigenwaarde, kon ik dat natuurlijk niet laten gebeuren. Ik MOCHT niet slecht zijn. Gevolg was uiteindelijk dat ik voldeed aan de eis van buitenaf - maar niet dat bereikte wat ik eigenlijk nodig had: slaap. Trouwens, als ik had gefaald, zou ik waarschijnlijk ook niet goed hebben geslapen, omdat ik dan boos was geweest op mezelf, en zou hebben liggen uitrekenen hoeveel uur ik nog wel had voordat de wekker ging. Beide opties - het halen van het doel en het niet halen ervan - zouden hetzelfde effect hebben gehad, namelijk dat ik uiteindelijk niet goed kon slapen. Ik was hoe dan ook een ellendig mens.
Ik heb hetzelfde principe op andere gebieden in mijn leven in werking gezien. Steeds heeft het verbinden van een oordeel aan het bereiken van een doel het effect dat zelfs al valt het oordeel over de activiteit gunstig uit, het doel erachter niet wordt bereikt. Dat gold bijvoorbeeld voor de eisen die ik mezelf stelde toen ik nog veel bijbelstudie deed. Ik bedacht me van te voren hoe lang ik over een bepaald bijbelstudieboek zou moeten doen, en welk boek ik daarna zou lezen (ik had tot anderhalf jaar in het voren bedacht wat ik zou bestuderen - dat ging inderdaad een beetje ver). Vervolgens wist ik dus ongeveer hoeveel bladzijdes ik per avond gelezen moest hebben. Vaak lukte het niet dat aantal pagina’s te halen. Dan was ik gefrustreerd. Ik moest mijn planning weer bijstellen. Soms lukte het me het aantal pagina’s voor die avond te halen, of zelfs meer! Dan was ik trots op mezelf, en paste ik mijn schema weer gunstig bij. Maar ik leerde God niet beter kennen door de bijbel. Ik verzamelde kennis, en ik beoordeelde mezelf naar de kennis die ik verworven had, maar ik kwam niet dichter bij God - wat toch het doel is van het lezen van de bijbel.
Net zo is het voor mij funest om eisen te verbinden aan het schrijven. Ik heb bijvoorbeeld de neiging me te vergelijken met andere schrijvers, en mezelf dan te beoordelen - ‘Ik ben niet zo goed als die en die’ - en vervolgens lukt het me niet meer om te schrijven. Ik heb wel eens de eis opgelegd gekregen om in plaats van een fantasyboek (waar ik destijds mee bezig was) een thriller te schrijven die zich in deze tijd afspeelt. Dat lukte me niet. Ik kwam niet verder dan een enkele pagina. Ook merk ik dat ik soms bij het schrijven ga tellen hoeveel woorden ik per dag geschreven heb en dat ga vergelijken. Maar dat komt de kwaliteit van wat ik schrijf niet ten goede. Ik ben meer bezig met hoeveel woorden ik haal per dag dan met wat ik eigenlijk wil zeggen. Bovendien leidt het er toe dat ik eigenlijk geen zin meer heb in schrijven, omdat ik er geen zin in heb mezelf teleur te stellen en niet aan mijn eigen minimumeisen te voldoen.
Motivatie van buitenaf gaat eigenlijk altijd gepaard met een oordeel. Het is altijd een maatstaf. Voldoe je eraan, dan ben je ‘goed’ en krijg je een beloning. Schiet je tekort, dan ben je ‘slecht’ en verdien je straf. Het is de motivatietechniek die wordt gebruikt door Sinterklaas: ‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe.’ Het is de motivatie van het voortdurend vergelijken met een ideaal, van voortdurende zelfverbetering en van voortdurend proberen te worden wat je niet bent. Maar met die voortdurende pogingen om ‘goed’ te worden bevonden volgens een meetlat buiten jezelf, verlies je datgene wat niet voortkomt uit het worden, maar uit het zijn. Je verliest datgene wat ontspringt aan wie je bent, als persoon, zonder dat je het dwingt of verplicht. Je verliest de spontaniteit, de ‘flow’ van de creativiteit, de onbezorgdheid van het spel, de lichtvoetigheid van een gesprek met vrienden dat overal en nergens over kan gaan, de rust van het genieten van een madeliefje of een zonsondergang. Je verliest de gezondheid van de mens die gewoon zichzelf IS. Die schoonheid opmerkt, die intimiteit kan beleven, en die de waarheid uitspreekt en doet (eenvoudig omdat hij niet oneerlijk hoeft te zijn over het al dan niet voldoen aan de eisen).
Motivatie van buitenaf leidt tot een van twee resultaten: trots op het ‘goede’ oordeel en zelfingenomenheid, of frustratie en zelfverachting vanwege het ‘slechte’ oordeel. Beide zorgen ervoor dat iemand zichzelf ziet als beter dan anderen of als slechter dan anderen. Beide zorgen ervoor dat iemand niet zichzelf is. Beide zijn vormen van onvrijheid en dus van dood. Ja, zo heftig is het - het organische, spontane leven wordt onderdrukt en het gedwongen, mechanische keurslijf vormt voortaan de mens. God zei het tegen de eerste mensen: Op de dag dat u van deze vrucht eet, zult u sterven. Dit was de dood waar Hij het over had. Niet een letterlijke dood - want Adam leefde nog bijna duizend jaar - maar een einde aan de stroom van het leven, die zich niet bezig hield met het voldoen aan een eis van buitenaf, maar die voortkwam uit een staat van gewoon ‘zijn’, uit de verlangens van het hart, de motivatie van binnenuit. En dat einde aan het spontane leven, aan het leven van binnenuit, kwam door het eten van de vrucht van de kennis van goed en kwaad.
Er is nogal wat discussie over wat deze vrucht en het eten ervan precies inhield, en waarom de slang de mensen voorhield dat ze - zodra ze ervan aten - als God zouden zijn. Een van de beste verklaringen vind ik die van Greg Boyd, die in navolging van Dietrich Bonhoeffer stelt dat
de boom van de kennis van goed en kwaad stond voor het oordelen. Het onderscheid willen maken tussen goed en kwaad. De introductie van de meetlat. En dat leidde tot de dood. Want voorheen hoefde Adam nergens aan te voldoen. God had hem geen eis opgelegd, geen stappenplan gegeven, geen ‘targets’ vastgesteld. In plaats van een eis waaraan hij moest voldoen, in plaats van een oordeel, en straf en beloning, gaf God Adam een volmacht - hij mocht eten van alle vruchten in het veld, hij mocht de dieren namen geven die hij wilde, hij mocht de Aarde vullen en hij mocht heerser zijn over de schepping. Hij mocht initiatief nemen, zonder bang te hoeven zijn afgerekend te worden op wat hij presteerde. Hij mocht creatief zijn, zonder te hoeven vrezen voor de recensies. Hij mocht leven op basis van zijn hartsverlangen - wat zijn hand vond om te doen, dat mocht hij doen - op basis van motivatie van binnenuit, in plaats van geregeerd te worden van buitenaf. Dat mocht hij doen, zo kon hij leven, omdat hij leefde in een diepe, oprechte afhankelijkheid van God. God wandelde met Adam en Eva in de avondkoelte. De eerste mensen wisten van zichzelf dat God van ze hield, dat ze waardevol waren, dat ze er mochten zijn, precies zoals ze waren. En op basis van die liefde hielden ze van hun schepper, God, en wilden ze Hem kennen en volgen. Ze hielden niets voor hem verborgen, maar betrokken hem bij al hun beslissingen. En omdat ze zichzelf geliefd wisten, hielden ze ook van elkaar, omdat ze wisten dat God zelf ook onvoorwaardelijk van de ander hield. Ze legden elkaar geen eisen op, oordeelden en veroordeelden elkaar niet, maar deelden het leven zonder zich ooit te schamen.
De slang kon onze voorouders pas verleiden om te oordelen, hij kon ze er pas van overtuigen dat ze moesten voldoen aan uitwendige maatstaven, nadat hij ze had laten twijfelen aan de onvoorwaardelijke liefde van God. De tegenstander maakte God zwart, stelde het voor alsof God iets voor de mensen verborgen hield, alsof hij ze naief wilde houden en ze voor zijn eigen doeleinden wilde gebruiken. Nog anders verwoord: de duivel kreeg het voor elkaar dat Adam en Eva oordeelden over God, dat ze zelfs God wilden houden aan hun eigen maatstaven. En daarmee was voor hen de weg vrij om ook over elkaar te oordelen en over zichzelf te oordelen. Want wat is schaamte anders dan een oordeel over jezelf? ‘Ik ben niet goed’, is de gedachte achter schaamte, en de volgende stap is datgene te bedekken wat niet goed zou zijn. Bedekken met vijgenbladen of kleren, zoals in het geval van dit verhaal, of bedekken met inspanning, heiligheid, en hard werken, of juist losbandigheid, leugens (‘ik ben niet degene die slecht is, nee, die vrouw die u mij hebt gegeven .... of die slang ...’) en passiviteit.
Het goede nieuws van het evangelie is nu dat er een einde is gekomen aan het oordeel. Dit is de waarheid die Paulus bespreekt in Romeinen 8, de waarheid die hem uit zijn impasse helpt. Er is geen veroordeling meer voor hen die in Christus Jezus zijn! Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal hij, die zelfs zijn eigen zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen van God? God is het die rechtvaardigt, wie is het die veroordeelt? Dood noch leven, engelen, machten, noch krachten, heden noch toekomst, hoogte, noch diepte. nog enig ander schepsel kunnen ons scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer. Gods liefde is volmaakt. Dus hoeven we niet meer bang te zijn voor straf. Want de liefde drijft de vrees uit. We hoeven dus voortaan niet meer over onszelf te denken in termen van ‘goed’ of ‘slecht’. We hoeven ons niet meer af te vragen of we voldoen aan een of ander ideaal, of we een niveau van perfectie bereikt hebben. We hoeven ons ook niet meer met andere mensen te vergelijken. Elke uitwendige motivatie is zijn kracht ontnomen. ‘
Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen’ (Kolossenzen 2:14) Nog steeds is de wet goed, zoals Paulus al zei, en rechtvaardig. In de wet, en in de bergrede en in de brieven van Paulus kunnen we lezen hoe het er uitziet om van mensen te houden. Maar de wet heeft geen macht meer om over ons te oordelen. We hoeven niet meer ‘goed’ of ‘slecht’ over onszelf te denken afhankelijk van hoe wij ons aan de regels houden. Het is juist de impact van de onvoorwaardelijke liefde van God waardoor wij ernaar gaan verlangen te leven op de manier die de wet beschrijft! De motivatie van buitenaf wordt motivatie van binnenuit, het gaat van extern naar intern. Paulus zegt ergens: ‘
De liefde van Christus dringt ons ...’ Hij predikte niet uit schuldgevoel, niet omdat hij een bepaald quotum bekeerlingen moest halen, maar omdat hij het wilde, omdat hij wist dat God van hem hield en hij daar enthousiast over was. In Romeinen 8 noemt hij dit ‘leven door de Geest’. Het is de Geest van God die ons de liefde van God laat ervaren. Volgens het bijbelboek Johannes staan we door de Geest in verbinding met het leven van de drie-eenheid, met de wederzijdse opofferende liefde die de relaties van Vader, Zoon en Geest kenmerkt. En dit bruisende leven, dit levende water, is wat ons aandrijft in ons leven. Dit drijft ons aan om onszelf te respecteren, onze grenzen te bewaken en goed voor onszelf te zorgen. Dit drijft ons aan om onze medemens te respecteren, het goede voor hem of haar te zoeken en woorden van leven te spreken. En dit drijft ons aan om God te vereren, en Hem lief te hebben door zijn wil te doen. Het gedrag van de gelovige komt van binnenuit. Er komt geen oordeel aan te pas.
Toen ik in de loop van de nacht besefte dat ik mezelf wakker hield omdat ik over mezelf oordeelde, en dat ik dit mooi als voorbeeld kon gebruiken, kon ik een stuk beter slapen. Net zo geloof ik dat ik in staat ben om me vaker aan mijn dieet te houden als ik er geen oordelen aan verbind, als ik mezelf niet haat om mijn gewicht, en als ik er geen eis van maak. Ik kan me aan mijn dieet houden als ik mezelf zie als kostbare en waardevolle geliefde van God, en als ik mezelf in die positie ontspan. Als ik besef dat God van mij houdt, en als ik van mezelf kan houden, ga ik er ook naar verlangen om goed voor mezelf te zorgen. En daar hoort bij dat ik gezond eet. Mezelf ertoe dwingen loopt er op uit dat ik gefrustreerd raak. Als het mijn oprechte verlangen is om goed te eten (en als ik zorg dat het goede eten ook nog lekker is), wordt het voor mij een vreugde om me aan de voedingsvoorschriften te houden. Dan komt mijn motivatie namelijk niet van buitenaf, maar van binnenuit.