Binnenkort is het een jaar geleden dat ik ophield met op zondagmorgen naar de kerk te gaan. Dat betekent niet dat ik niet meer in God of in Jezus geloof. Het betekent ook niet dat ik geen waarde hecht aan de gemeenschap van gelovigen, in de bijbel aangeduid als de Gemeente, het Lichaam van Christus, de Tempel van de Heilige Geest. Ik ben alleen op een andere manier gaan denken over de kerk - meer als een realiteit die we ervaren als we in relatie staan met andere gelovigen, dan als een activiteit die we moeten organiseren. Meer als het werk van God in ons, dan als ons werk voor God. Meer als organisme dan als instituut. Ik geloof niet dat vormen of afspraken in zichzelf verkeerd zijn - rituelen en liturgieën kunnen zelfs heel waardevol zijn door de deelnemers deel uit te laten maken van de waarheid. Daarom ga ik nog graag naar de kring van de kerk - ook als ik moe ben of uitgeblust - ik ontmoet er medegelovigen, we delen het leven met elkaar, en wijzen elkaar op Christus. Ik spreek graag af met vrienden, thuis of bij de Coffee Company, om over Jezus te praten. Ik kom graag bij de kerk in Almere, waar steeds de liefde van God centraal wordt gesteld. Ik ben dus geen anarchist pur sang.
Vorm en organisatie zijn echter bedoeld als middel, niet als doel. Zodra de organisatie het doel wordt, worden de individuen middelen. Ze worden beoordeeld naar wat ze bijdragen. De kerk gaat lijken op een bedrijf - en dan delft de genade het onderspit. Want een bedrijf, zelfs een ‘non profit’-organisatie als dat waar ik bij werk, kan nooit onvoorwaardelijk zijn. Er zijn altijd verwachtingen, eisen, en afspraken. En als je daar niet aan voldoet, wordt je uiteindelijk ontslagen. In een kerk zal het niet snel tot ontslag komen (je bent er immers niet in dienst), maar wie niets doet zal wel steeds worden opgeroepen meer te doen, harder te werken, meer te presteren. Het individu kan in zo’n situatie niet meer zichzelf zijn, niet meer rusten in de wetenschap dat hij geliefd is zoals hij is. Hij zal nooit de boodschap horen dat hij genoeg doet, dat hij het een tijdje rustiger aan mag doen, dat God alleen wil dat we Hem vertrouwen en verder niet. Dat zou de productiviteit immers in gevaar brengen. In de organisatie waar ik werk worden niet alleen mijn taken en te behalen resultaten me van buiten opgelegd, maar zelfs mijn persoonlijke groei - ik moet competenties afspreken waar ik aan ga werken, en ook afspreken hoe die competenties er over een jaar uitzien. En mijn loonstrookje hangt ervan af of ik de groei behaal die ik heb afgesproken. Ik ben iemand voor wie het niet motiverend is mijn doelen van buiten af opgelegd te krijgen - al was het alleen maar omdat ik mezelf al van nature zulke hoge doelen stel dat ik ze niet kan halen. Nu snap ik dat het er in het werkende leven nu eenmaal zo aan toe gaat, en daarom doe ik (zij het niet totaal van harte) mee met het systeem. We leven nu eenmaal in de wereld.
Maar we zijn niet van de wereld. Daarom zou het mijns inziens in de kerk, in het koninkrijk van God, anders moeten zijn. Het van buiten opleggen van te behalen resultaten en te bereiken persoonlijke groei is een manier van controle die kenmerkend is voor de gevallen mensheid - de mens die zichzelf ziet als verantwoordelijk voor zijn leven en de wereld, voor zijn eigen geluk, voor goed en kwaad. Het is hoe mensen de macht naar zichzelf toe trekken, en andere mensen en hun omgeving voor hun eigen doeleinden willen inzetten, ja, hoe ze zichzelf willen dwingen om geluk te garanderen. In het zweet van hun aangezicht werken ze zichzelf dood om in elk geval hun eigen stukje van de wereld te beheersen, om in elk geval in hun eigen leven ‘als God’ te zijn. Het individu -de onvervangbare beelddrager van God, uit zichzelf belangrijk om wie hij of zij is- wordt een instrument en wordt beoordeeld naar de mate waarin het bijdraagt aan het verwezenlijken van het doel van de persoon of de structuur. Dat dit leidt tot overspannenheid, depressie en vluchtgedrag als verslaving (op persoonlijk niveau) en pestgedrag, discriminatie, uitbuiting en zelfs oorlog (op maatschappijniveau) hoef ik waarschijnlijk niet verder uit te werken. Ik herken deze neigingen in mijn eigen leven en mijn pogingen mezelf een christelijker, moreler mens te maken - die tot falen gedoemd zijn. En ik denk dat ik ook niet uitgebreid hoef te betogen dat het kwalijke gevolgen heeft als deze gevallen motivaties een plek krijgen in de kerk.
Dit is volgens mij waar de exclusiviteit van de kerk waarin ik opgroeide vandaan kwam. We ontleenden iets aan het behoren tot de gemeenschap -een gevoel van het bij het rechte eind hebben, God aan onze kant te hebben, beter te zijn dan ‘het volk dat de wet niet kent- en dus was de kerk voor ons een middel geworden. We waren gaan denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ - onze acceptatie van onszelf en anderen was voorwaardelijk geworden. En dat leidde tot afwijzing en uitsluiting van mensen die worstelden met hun seksuele identiteit of met twijfel, maar ook tot depressie en bij mij tot overspannenheid. Het had tot gevolg dat je nooit werkelijk eerlijk kon zijn over jezelf - niet in de kerk en niet buiten de kerk. En het eindigde in een dubbele scheuring van de kerk, waarbij het geloof van velen schade opliep. Maar ik heb het ook gezien in de kerk waar ik de laatste jaren heenging en hoor het in verhalen uit andere kerken - we moeten aan programma’s meewerken, we moeten de gemeente laten groeien, we moeten activiteiten organiseren. We moeten ons leven op een bepaalde manier inrichten. We moeten ons onderwerpen aan leiders. Ik geef ruiterlijk toe dat ik bepaalde overgevoeligheden heb voor deze boodschappen, maar ik weet ook dat ik niet de enige ben die ze oppikt. Volgens mij wordt er in veel kerken vertrouwd op de structuren, is de organisatie het doel geworden, en geven systemen een gevoel van controle.
Er staat ergens in de bijbel dat men aan de vruchten de boom herkent. En volgens mij laten de hierboven genoemde vruchten zien dat deze systemen voortkomen uit de menselijke controledrang. De vloek die God daarover ooit had uitgesproken - namelijk dat pijn en moeite het gevolg zouden zijn van het controleren uit eigen kracht - blijkt nog steeds te gelden. Maar gij geheel anders, zegt Paulus, gij hebt Christus leren kennen. Het is makkelijk te kiezen voor controle, om je wil op te leggen aan de omgeving, om doelen te formuleren en eisen te stellen en het belang van individuen daaraan af te meten. Dit is de brede weg, waar Jezus het over heeft, die velen volgen, maar die uiteindelijk niet naar het koninkrijk van God voert. Dat kan deze brede weg van de menselijke inspanning ook niet - het volgen ervan leidt tot een wereld waar de mens tot alles in staat is en geen God meer nodig heeft, en dat is de hel.
Het alternatief is de smalle weg, die Jezus aan zijn toehoorders voorstelt, een manier van leven die ons niet komt aanwaaien, die voor mensen contra-intuïtief is, die slechts weinigen vinden. Een weg waarbij het niet zeker is of er resultaten gehaald worden, waarbij wij de controle uit handen hebben gegeven, waarbij er geen garanties zijn van geluk of groei of opbrengst. Het is een weg waar de zwakke uiteindelijk het meest gedaan krijgt, waar degene die het minst heeft bij te dragen de hoogste positie inneemt, waarbij macht bestaat uit het dienen van anderen, waarbij geen enkele maatstaf of richtlijn meer geldt om iemands belang aan af te meten. Het is een weg die van de reizigers vraagt elke aanspraak op invloed of controle af te leggen. Het is een weg die men pas kan betreden als men bereid is aan zichzelf te sterven. Want dit is een weg, niet van presteren, maar van ontvangen. Niet van het tot stand brengen van een realiteit, maar van het zichzelf openstellen voor de Werkelijkheid. Het is een weg die subversief is, ja, aanstootgevend.
In Johannes 6 staat beschreven dat velen Jezus’ woorden hard vonden en hem verlieten. Het was niet dat Jezus zijn toehoorders regels oplegde waaraan ze moeilijk konden voldoen. Nee, hij zei ze dat ze het eeuwige leven alleen van Hem konden ontvangen. Dat ze het alleen als voedsel aangereikt konden krijgen. En dat het niet uitmaakte of ze zondaar waren of heilige, hoer of schriftgeleerde, Farizeeër of tollenaar.
Als Hij verteld had dat het Koninkrijk van God exclusief was, dat het alleen open stond voor de mensen die het echt verdiend hadden, dat maar een beperkt gezelschap er aanspraak op kon laten gelden, zouden ze uit alle landstreken naar Hem toe zijn getrokken en zouden ze zich tot het uiterste hebben ingespannen om door Hem te worden aangenomen. Ze zouden de wereld hebben veranderd om hun kans te vergroten toegelaten te worden tot deze selecte gemeenschap. Het Koninkrijk zou door hun harde arbeid zijn gerealiseerd. Zo werkt reclame nog steeds - we willen allemaal iets dat exclusief is, dat is voor ons en ons alleen, waardoor we ons beter kunnen voelen dan anderen. Dit was wat de verleider Jezus had voorgehouden - als hij zijn bediening had gebaseerd op het principe van eigen kracht en inspanning, zouden alle landen hem hebben toebehoord en zou ieder mens zich aan hem hebben toegewijd.
Maar dat was niet de weg van het Koninkrijk. Het Koninkrijk zoals Jezus dat voorstelde is niet exclusief, maar inclusief. Niet voor een select gezelschap, maar voor ieder mens, waar hij ook vandaan kwam, tot welk volk hij ook hoorde, en wat hij ook met zijn leven had uitgespookt. Het kent geen enkel onderscheid. ‘In Christus is Jood noch Griek, slaaf noch vrije, man noch vrouw’, zegt Paulus in Galaten 3:28 (en laten we er aan toevoegen: ‘In Christus is homo nog hetero’). Die laatste uitspraak tussen de haken is voor veel christenen een heikel punt, maar de punten die Paulus in de tekst noemt waren net zo controversieel voor de Joodse gelovigen in de eerste eeuw. Het is al realiteit, iedereen is al ingesloten, en alleen wie er op staat zich beter te blijven voelen dan anderen heeft zichzelf van het feest buitengesloten. De glorieuze wil van God zal plaatsvinden, ongeacht onze inspanningen en ongeacht onze heiligheid. De Regering van de Almachtige wordt realiteit, in ons en door ons, zonder dat het van ons afhankelijk is. We kunnen er niets aan bijdragen, helemaal niets. We kunnen het alleen ontvangen. We kunnen alleen maar dankbaar zijn dat we in het Koninkrijk thuishoren. De intrede in het Koninkrijk is werkelijk onvoorwaardelijk, zonder enige eis van tevoren of achteraf.
En dit is de realiteit van het Koninkrijk, omdat het de realiteit van God is. Andersom gezegd: omdat God in zijn diepste wezen Liefde IS, IS Gods liefde de realiteit. Het is niet zo dat alles liefde is, maar wel dat liefde alles is, het ‘Ja en amen’, het begin en het einde. En Gods liefde is werkelijk onvoorwaardelijk. Dat is wat Jezus heeft laten zien, waarom hij is gekomen, en wat voor eens en altijd duidelijk werd door zijn dood en opstanding. Greg Boyd zei het ooit in een kersttoespraak, getiteld ‘Bearhug from a manger’: ‘Sinds Bethlehem is het duidelijk: de hele wereld bevindt zich binnen de omhelzing van de Vader!’ Gods liefde kunnen we niet tot stand brengen, we kunnen haar niet verdienen, we kunnen er ook niets voor terugdoen. Gods liefde IS. En wij kunnen haar alleen maar accepteren. We kunnen alleen maar reageren door te leven als geliefden, als mensen die al volledig geaccepteerd zijn, die al aanvaard zijn. We gaan ons leven baseren op deze realiteit, in plaats van te proberen een realiteit tot stand te brengen.
Dat betekent dat ons leven als christenen er anders uit gaat zien, maar het heeft ook gevolgen voor ons kerkzijn. De kerk is immers niet anders dan de gemeenschap van het Koninkijk - de mensen die zich openstellen voor de Werkelijkheid van Gods liefde. De kerk is dus Realiteit, zoals het Koninkrijk Realiteit is, zoals Liefde Realiteit is. Dat wil zeggen dat de kerk niet iets is dat wij kunnen organiseren, maar iets waar wij ons alleen maar voor kunnen openstellen. De kerk is niet iets dat wij moeten bouwen, maar iets dat God tot stand brengt in ons en door ons - we hoeven haar allen maar te herkennen in onze liefdevolle relaties. De kerk is bovendien geen exclusieve club, maar een inclusief gezelschap - waar iedereen bijhoort - tot en met het tuig van de Aarde.
De kerk is net zo inclusief als het Koninkrijk. De kerk heeft net zulke open armen als de wijd geopende armen van God. De enigen die zich er buiten bevinden, zijn degenen die zich er buiten willen bevinden, die het koninkrijk van God niet willen binnengaan en anderen ervan weerhouden binnen te gaan. De religieuzen. De Farizeeën. De mensen die hun waarde als gelovige ontlenen aan hun eigen identiteit of prestaties, en niet aan de onvoorwaardelijke liefde van God. Voor ieder ander geldt dat de scheidsmuur die scheiding bracht is afgebroken en dat niets hen meer kan scheiden van de liefde van God, die is in Christus onze Heer.
Is dat idealistisch? Ja. Heel erg.
Geloof ik dat dit visioen ooit volledig werkelijkheid kan worden in een gemeenschap op Aarde? Nee. Ik kan er zelf niet eens volledig naar leven, ik probeer nog steeds mijn waarde te ontlenen aan mijn eigen eigenschappen of prestaties, laat staan dat een gemeenschap ooit volledig kan ontsnappen aan het verwoorden van doelen of het stellen van eisen. Er zijn geen volmaakte kerken, en al zou ik er een vinden en me erbij aansluiten, dan zou ze niet meer volmaakt zijn.
Maar geloof ik dat het waard is om hiernaar te streven, om ons hiervoor open te stellen, om ons door dit visioen van het open Koninkrijk te laten inspireren? Ja! Ik hoop dit zelf steeds meer te ervaren, in elke relatie in mijn leven, en hopelijk ook uiteindelijk weer in een bewuste gemeenschap met andere gelovigen, een gemeenschap waarin ik mezelf kan zijn. Ik ben inderdaad cynisch over de instituten en de systemen, zoals ik ook cynisch ben over mijn eigen pogingen mijn leven onder controle te brengen. Maar dat betekent niet dat ik cynisch ben over de kerk. Hoe kan ik cynisch zijn over een realiteit die God tot stand brengt? Ik ben juist vol hoop en verwachting van wat mogelijk is. Ik verwacht Gods koninkrijk.
Vorm en organisatie zijn echter bedoeld als middel, niet als doel. Zodra de organisatie het doel wordt, worden de individuen middelen. Ze worden beoordeeld naar wat ze bijdragen. De kerk gaat lijken op een bedrijf - en dan delft de genade het onderspit. Want een bedrijf, zelfs een ‘non profit’-organisatie als dat waar ik bij werk, kan nooit onvoorwaardelijk zijn. Er zijn altijd verwachtingen, eisen, en afspraken. En als je daar niet aan voldoet, wordt je uiteindelijk ontslagen. In een kerk zal het niet snel tot ontslag komen (je bent er immers niet in dienst), maar wie niets doet zal wel steeds worden opgeroepen meer te doen, harder te werken, meer te presteren. Het individu kan in zo’n situatie niet meer zichzelf zijn, niet meer rusten in de wetenschap dat hij geliefd is zoals hij is. Hij zal nooit de boodschap horen dat hij genoeg doet, dat hij het een tijdje rustiger aan mag doen, dat God alleen wil dat we Hem vertrouwen en verder niet. Dat zou de productiviteit immers in gevaar brengen. In de organisatie waar ik werk worden niet alleen mijn taken en te behalen resultaten me van buiten opgelegd, maar zelfs mijn persoonlijke groei - ik moet competenties afspreken waar ik aan ga werken, en ook afspreken hoe die competenties er over een jaar uitzien. En mijn loonstrookje hangt ervan af of ik de groei behaal die ik heb afgesproken. Ik ben iemand voor wie het niet motiverend is mijn doelen van buiten af opgelegd te krijgen - al was het alleen maar omdat ik mezelf al van nature zulke hoge doelen stel dat ik ze niet kan halen. Nu snap ik dat het er in het werkende leven nu eenmaal zo aan toe gaat, en daarom doe ik (zij het niet totaal van harte) mee met het systeem. We leven nu eenmaal in de wereld.
Maar we zijn niet van de wereld. Daarom zou het mijns inziens in de kerk, in het koninkrijk van God, anders moeten zijn. Het van buiten opleggen van te behalen resultaten en te bereiken persoonlijke groei is een manier van controle die kenmerkend is voor de gevallen mensheid - de mens die zichzelf ziet als verantwoordelijk voor zijn leven en de wereld, voor zijn eigen geluk, voor goed en kwaad. Het is hoe mensen de macht naar zichzelf toe trekken, en andere mensen en hun omgeving voor hun eigen doeleinden willen inzetten, ja, hoe ze zichzelf willen dwingen om geluk te garanderen. In het zweet van hun aangezicht werken ze zichzelf dood om in elk geval hun eigen stukje van de wereld te beheersen, om in elk geval in hun eigen leven ‘als God’ te zijn. Het individu -de onvervangbare beelddrager van God, uit zichzelf belangrijk om wie hij of zij is- wordt een instrument en wordt beoordeeld naar de mate waarin het bijdraagt aan het verwezenlijken van het doel van de persoon of de structuur. Dat dit leidt tot overspannenheid, depressie en vluchtgedrag als verslaving (op persoonlijk niveau) en pestgedrag, discriminatie, uitbuiting en zelfs oorlog (op maatschappijniveau) hoef ik waarschijnlijk niet verder uit te werken. Ik herken deze neigingen in mijn eigen leven en mijn pogingen mezelf een christelijker, moreler mens te maken - die tot falen gedoemd zijn. En ik denk dat ik ook niet uitgebreid hoef te betogen dat het kwalijke gevolgen heeft als deze gevallen motivaties een plek krijgen in de kerk.
Dit is volgens mij waar de exclusiviteit van de kerk waarin ik opgroeide vandaan kwam. We ontleenden iets aan het behoren tot de gemeenschap -een gevoel van het bij het rechte eind hebben, God aan onze kant te hebben, beter te zijn dan ‘het volk dat de wet niet kent- en dus was de kerk voor ons een middel geworden. We waren gaan denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ - onze acceptatie van onszelf en anderen was voorwaardelijk geworden. En dat leidde tot afwijzing en uitsluiting van mensen die worstelden met hun seksuele identiteit of met twijfel, maar ook tot depressie en bij mij tot overspannenheid. Het had tot gevolg dat je nooit werkelijk eerlijk kon zijn over jezelf - niet in de kerk en niet buiten de kerk. En het eindigde in een dubbele scheuring van de kerk, waarbij het geloof van velen schade opliep. Maar ik heb het ook gezien in de kerk waar ik de laatste jaren heenging en hoor het in verhalen uit andere kerken - we moeten aan programma’s meewerken, we moeten de gemeente laten groeien, we moeten activiteiten organiseren. We moeten ons leven op een bepaalde manier inrichten. We moeten ons onderwerpen aan leiders. Ik geef ruiterlijk toe dat ik bepaalde overgevoeligheden heb voor deze boodschappen, maar ik weet ook dat ik niet de enige ben die ze oppikt. Volgens mij wordt er in veel kerken vertrouwd op de structuren, is de organisatie het doel geworden, en geven systemen een gevoel van controle.
Er staat ergens in de bijbel dat men aan de vruchten de boom herkent. En volgens mij laten de hierboven genoemde vruchten zien dat deze systemen voortkomen uit de menselijke controledrang. De vloek die God daarover ooit had uitgesproken - namelijk dat pijn en moeite het gevolg zouden zijn van het controleren uit eigen kracht - blijkt nog steeds te gelden. Maar gij geheel anders, zegt Paulus, gij hebt Christus leren kennen. Het is makkelijk te kiezen voor controle, om je wil op te leggen aan de omgeving, om doelen te formuleren en eisen te stellen en het belang van individuen daaraan af te meten. Dit is de brede weg, waar Jezus het over heeft, die velen volgen, maar die uiteindelijk niet naar het koninkrijk van God voert. Dat kan deze brede weg van de menselijke inspanning ook niet - het volgen ervan leidt tot een wereld waar de mens tot alles in staat is en geen God meer nodig heeft, en dat is de hel.
Het alternatief is de smalle weg, die Jezus aan zijn toehoorders voorstelt, een manier van leven die ons niet komt aanwaaien, die voor mensen contra-intuïtief is, die slechts weinigen vinden. Een weg waarbij het niet zeker is of er resultaten gehaald worden, waarbij wij de controle uit handen hebben gegeven, waarbij er geen garanties zijn van geluk of groei of opbrengst. Het is een weg waar de zwakke uiteindelijk het meest gedaan krijgt, waar degene die het minst heeft bij te dragen de hoogste positie inneemt, waarbij macht bestaat uit het dienen van anderen, waarbij geen enkele maatstaf of richtlijn meer geldt om iemands belang aan af te meten. Het is een weg die van de reizigers vraagt elke aanspraak op invloed of controle af te leggen. Het is een weg die men pas kan betreden als men bereid is aan zichzelf te sterven. Want dit is een weg, niet van presteren, maar van ontvangen. Niet van het tot stand brengen van een realiteit, maar van het zichzelf openstellen voor de Werkelijkheid. Het is een weg die subversief is, ja, aanstootgevend.
In Johannes 6 staat beschreven dat velen Jezus’ woorden hard vonden en hem verlieten. Het was niet dat Jezus zijn toehoorders regels oplegde waaraan ze moeilijk konden voldoen. Nee, hij zei ze dat ze het eeuwige leven alleen van Hem konden ontvangen. Dat ze het alleen als voedsel aangereikt konden krijgen. En dat het niet uitmaakte of ze zondaar waren of heilige, hoer of schriftgeleerde, Farizeeër of tollenaar.
Als Hij verteld had dat het Koninkrijk van God exclusief was, dat het alleen open stond voor de mensen die het echt verdiend hadden, dat maar een beperkt gezelschap er aanspraak op kon laten gelden, zouden ze uit alle landstreken naar Hem toe zijn getrokken en zouden ze zich tot het uiterste hebben ingespannen om door Hem te worden aangenomen. Ze zouden de wereld hebben veranderd om hun kans te vergroten toegelaten te worden tot deze selecte gemeenschap. Het Koninkrijk zou door hun harde arbeid zijn gerealiseerd. Zo werkt reclame nog steeds - we willen allemaal iets dat exclusief is, dat is voor ons en ons alleen, waardoor we ons beter kunnen voelen dan anderen. Dit was wat de verleider Jezus had voorgehouden - als hij zijn bediening had gebaseerd op het principe van eigen kracht en inspanning, zouden alle landen hem hebben toebehoord en zou ieder mens zich aan hem hebben toegewijd.
Maar dat was niet de weg van het Koninkrijk. Het Koninkrijk zoals Jezus dat voorstelde is niet exclusief, maar inclusief. Niet voor een select gezelschap, maar voor ieder mens, waar hij ook vandaan kwam, tot welk volk hij ook hoorde, en wat hij ook met zijn leven had uitgespookt. Het kent geen enkel onderscheid. ‘In Christus is Jood noch Griek, slaaf noch vrije, man noch vrouw’, zegt Paulus in Galaten 3:28 (en laten we er aan toevoegen: ‘In Christus is homo nog hetero’). Die laatste uitspraak tussen de haken is voor veel christenen een heikel punt, maar de punten die Paulus in de tekst noemt waren net zo controversieel voor de Joodse gelovigen in de eerste eeuw. Het is al realiteit, iedereen is al ingesloten, en alleen wie er op staat zich beter te blijven voelen dan anderen heeft zichzelf van het feest buitengesloten. De glorieuze wil van God zal plaatsvinden, ongeacht onze inspanningen en ongeacht onze heiligheid. De Regering van de Almachtige wordt realiteit, in ons en door ons, zonder dat het van ons afhankelijk is. We kunnen er niets aan bijdragen, helemaal niets. We kunnen het alleen ontvangen. We kunnen alleen maar dankbaar zijn dat we in het Koninkrijk thuishoren. De intrede in het Koninkrijk is werkelijk onvoorwaardelijk, zonder enige eis van tevoren of achteraf.
En dit is de realiteit van het Koninkrijk, omdat het de realiteit van God is. Andersom gezegd: omdat God in zijn diepste wezen Liefde IS, IS Gods liefde de realiteit. Het is niet zo dat alles liefde is, maar wel dat liefde alles is, het ‘Ja en amen’, het begin en het einde. En Gods liefde is werkelijk onvoorwaardelijk. Dat is wat Jezus heeft laten zien, waarom hij is gekomen, en wat voor eens en altijd duidelijk werd door zijn dood en opstanding. Greg Boyd zei het ooit in een kersttoespraak, getiteld ‘Bearhug from a manger’: ‘Sinds Bethlehem is het duidelijk: de hele wereld bevindt zich binnen de omhelzing van de Vader!’ Gods liefde kunnen we niet tot stand brengen, we kunnen haar niet verdienen, we kunnen er ook niets voor terugdoen. Gods liefde IS. En wij kunnen haar alleen maar accepteren. We kunnen alleen maar reageren door te leven als geliefden, als mensen die al volledig geaccepteerd zijn, die al aanvaard zijn. We gaan ons leven baseren op deze realiteit, in plaats van te proberen een realiteit tot stand te brengen.
Dat betekent dat ons leven als christenen er anders uit gaat zien, maar het heeft ook gevolgen voor ons kerkzijn. De kerk is immers niet anders dan de gemeenschap van het Koninkijk - de mensen die zich openstellen voor de Werkelijkheid van Gods liefde. De kerk is dus Realiteit, zoals het Koninkrijk Realiteit is, zoals Liefde Realiteit is. Dat wil zeggen dat de kerk niet iets is dat wij kunnen organiseren, maar iets waar wij ons alleen maar voor kunnen openstellen. De kerk is niet iets dat wij moeten bouwen, maar iets dat God tot stand brengt in ons en door ons - we hoeven haar allen maar te herkennen in onze liefdevolle relaties. De kerk is bovendien geen exclusieve club, maar een inclusief gezelschap - waar iedereen bijhoort - tot en met het tuig van de Aarde.
De kerk is net zo inclusief als het Koninkrijk. De kerk heeft net zulke open armen als de wijd geopende armen van God. De enigen die zich er buiten bevinden, zijn degenen die zich er buiten willen bevinden, die het koninkrijk van God niet willen binnengaan en anderen ervan weerhouden binnen te gaan. De religieuzen. De Farizeeën. De mensen die hun waarde als gelovige ontlenen aan hun eigen identiteit of prestaties, en niet aan de onvoorwaardelijke liefde van God. Voor ieder ander geldt dat de scheidsmuur die scheiding bracht is afgebroken en dat niets hen meer kan scheiden van de liefde van God, die is in Christus onze Heer.
Is dat idealistisch? Ja. Heel erg.
Geloof ik dat dit visioen ooit volledig werkelijkheid kan worden in een gemeenschap op Aarde? Nee. Ik kan er zelf niet eens volledig naar leven, ik probeer nog steeds mijn waarde te ontlenen aan mijn eigen eigenschappen of prestaties, laat staan dat een gemeenschap ooit volledig kan ontsnappen aan het verwoorden van doelen of het stellen van eisen. Er zijn geen volmaakte kerken, en al zou ik er een vinden en me erbij aansluiten, dan zou ze niet meer volmaakt zijn.
Maar geloof ik dat het waard is om hiernaar te streven, om ons hiervoor open te stellen, om ons door dit visioen van het open Koninkrijk te laten inspireren? Ja! Ik hoop dit zelf steeds meer te ervaren, in elke relatie in mijn leven, en hopelijk ook uiteindelijk weer in een bewuste gemeenschap met andere gelovigen, een gemeenschap waarin ik mezelf kan zijn. Ik ben inderdaad cynisch over de instituten en de systemen, zoals ik ook cynisch ben over mijn eigen pogingen mijn leven onder controle te brengen. Maar dat betekent niet dat ik cynisch ben over de kerk. Hoe kan ik cynisch zijn over een realiteit die God tot stand brengt? Ik ben juist vol hoop en verwachting van wat mogelijk is. Ik verwacht Gods koninkrijk.