Ik kan me niet meer veel herinneren van de lessen die we kregen in de vijfde van het atheneum (ik zal zestien geweest zijn. Meer dan de helft van mijn leven geleden dus). Maar er is een les die me wel is bijgebleven. Dat was een uurtje maatschappijleer. Twee jongens in mijn klas waren een jaar blijven zitten. Nu kijk ik niet meer zo op tegen mensen die een jaar of een paar jaar ouder of jonger zijn dan ik, maar op die leeftijd is iemand van achttien ouder, stoerder en overtuigender. In discussies bij maatschappijleer zeiden ze vaak interessante, filosofisch aandoende dingen. Zo ook deze keer. Ik weet niet meer wat de aanleiding was, maar een van hen begon een betoog hoe het einde van onze beschaving eraan kwam. Was het toen ook al het broeikaseffect (al wel bekend), 'peak oil', of terrorisme (we hadden net de golfoorlog achter de rug)? Ik weet het niet, maar volgens hem zouden onze voorzieningen, onze hoogstaande technologie en onze welvaartsstaat hun langste tijd gehad hebben. Spoedig, verklaarde hij niet zonder een zeker genoegen, zouden we allemaal weer moeten vechten voor ons voortbestaan. De overleving van de sterkste zou opnieuw gelden in onze wereld. En ik realiseerde me op dat moment dat het spel dan voor mij uit zou zijn. In de strijd om het bestaan zou ik het onderspit delven. Als het aankwam op mijn kracht, intelligentie of kennis was mijn overleving een verloren strijd.
Ik moest laatst terugdenken aan dat moment, en wel toen ik in december vorig jaar een interview hield met de nieuwe directeur van de organisatie waar ik werk. Hij stuurt erg aan op verandering (wat in zichzelf natuurlijk niet verkeerd is, verre van dat!). Maar in ons gesprek suggereerde hij dat veranderen ook afscheid nemen is. Als je wilt meegaan in de ontwikkelingen moet je onderdelen of mensen afstoten. Bedrijven die niet genoeg veranderen, worden eruit geconcurreerd. En hetzelfde geldt voor medewerkers. Als je niet kunt veranderen is het afgelopen. "Het is dit jaar (dec. 2009) ten slotte het darwinjaar", zei hij, alsof daarmee alles gezegd was. Het concept van de 'survival of the fittest' geldt kennelijk ook in de economie. Ik moet eerlijk toegeven dat het gevoel van hopeloosheid van toen me nu weer besloop. Want ik weet dat er dingen zijn waaraan ik me niet kan aanpassen, en taken die ik niet kan opnemen. Als mijn positie bij de organisatie ervan afhangt hoe goed ik kan veranderen, haal ik geen jubileum. Dan is mijn verdwijnen daar maar een kwestie van tijd.
Nog een herinnering: op de basisschool hadden we gymles. En gym begon er altijd mee dat we rondjes rond de zaal moesten hardlopen. En daarbij was ik altijd de langzaamste. De rest liep steeds verder op me uit, en al snel liep iedereen aan de andere kant van de zaal, en ik in mijn eentje. Het kwam zelfs voor dat ik door iedereen werd ingehaald. En hetzelfde gebeurde met zwemmen. En met andere sporten. Als er teams werden gekozen, werd ik er altijd als laatste tussen uitgehaald. En ik hoorde zelfs klasgenoten klagen dat ze mij in het team hadden, want dan konden ze niet winnen. Het waren de sterksten die het eerst werden gekozen. Ik las ergens in die periode ook een sciencefictionverhaal dat me behoorlijk wat angst aanjoeg. Je zult begrijpen waarom als ik het plot vertel: het ging over een toekomst waarin de aarde overbevolkt was geraakt. Niet iedereen kon daarom in leven blijven. Als je als kind op een zekere leeftijd kwam, moest je testen ondergaan om je toekomst te bepalen. Een van die testen was een hardloopwedstrijd. Wie niet snel genoeg liep ... Nou ja, je snapt het wel. Voor mij een horrorscenario. De 'survival of the fastest'.
Mijn verhalen zijn maar voorbeelden van een houding die naar mijn bescheiden mening (nou ja, niet erg bescheiden, anders was ik geen blogger) onze wereld doortrekt. Namelijk dat het bestaan een overlevingsstrijd is, en dat alleen de besten meetellen. Het is in onze maatschappij belangrijk om succes te hebben, om carriere te maken, om geld te verdienen. Onze wereld geeft de voorkeur aan de mooie mensen, de krachtige of snelle. Jeugdigheid en gezondheid worden aanbeden. En er lijkt steeds minder geduld te zijn voor mensen die op een of meer van deze gebieden niet kunnen meekomen. Ik las ooit in de krant een stukje van een cabaretier (zelf broodmager, waarschijnlijk omdat hij gewoon een snelle stofwisseling heeft) die zijn afkeer uitte van te dikke mensen. Hij beschuldigde ze ervan dat ze gewoon een slappe wil hadden. Als ze er gewoon voor zouden kiezen af te vallen, dan zou het ze lukken. Ik was op dat moment zelf te zwaar en voelde me beledigd. Het lag dus aan mij? Ik had het zelf verdiend? Ik was een 'loser' alleen omdat ik mezelf er niet toe kon brengen hard te gaan sporten? Maar ik heb het vaker gelezen, dat er steeds minder begrip is voor de 'mislukkelingen'. Bijvoorbeeld over daklozen: 'Als ze maar een beetje zouden doorzetten zouden ze niet hoeven bedelen. Ze hebben het aan zichzelf te wijten. In Nederland hoeft niemand dakloos te zijn.' Alsof het zo makkelijk is om omhoog te krabbelen als je helemaal aan de grond zit. Alsof het vanzelf gaat, als je maar je best doet.
En helaas zie ik de trend ook terug in de kerk, waar ook een steeds grotere nadruk ligt op succes. Ik heb het niet eens over het zogenoemde welvaartsevangelie. Maar ook in kerken die dat verwerpen zie ik een grote nadruk op gezondheid (waarom lopen we anders allerlei genezingsdiensten af?), op materieel succes, op posities in de kerk (preken, aanbiddingsteam), op 'geestelijkheid' (wie de meeste teksten uit het hoofd kent is het beste), en weinig begrip voor degenen die in al deze dingen niet kunnen meekomen. En trouwens, ik doe er zelf aan mee. Ook ik beoordeel te vaak mensen op hun uiterlijk, ook ik neig mensen met een slechte gezondheid te ontwijken, ook ik betrap mezelf erop dat ik van zwervers of daklozen denk 'je hebt het aan jezelf te wijten'. Ik ben geen haar beter dan iemand anders.
Maar in het koninkrijk van God ligt een heel andere nadruk. Bij God zijn het niet de snelsten die de wedloop winnen. Het zijn niet de rijken die het toegangskaartje kunnen kopen. Het zijn niet de religieuzen en de vromen die een plekje in de hemel verdienen. De volgorde in het koninkrijk van God is volledig omgedraaid.
Dat zien we al in het oude testament, waar God zich verbindt met een klein nomadenvolk, dat honderden jaren als slaven onderdrukt wordt in wereldmacht Egypte. Een volk bovendien dat voortdurend twijfelt, zondigt en verliest in de strijd. In de wet die God hen geeft, blijkt dat God wil dat ze zorgen voor de weduwen en wezen, dat ze de vreemdeling in hun midden goed moeten behandelen, en hun slaven uiteindelijk moeten vrijlaten. Ze moeten zelfs op hun velden koren laten staan, zodat hongerige zwervers daarvan kunnen leven. Mensen die de zwakken uitbuiten worden door de profeten genadeloos aangepakt. In het vrederijk dat komt zullen de rollen zijn omgedraaid. Dan zijn het de zwakken die een ereplaats krijgen, en de eunuchen (die werden minacht omdat ze niet meer vruchtbaar waren) krijgen als geschenk een naam die eeuwig blijft. De woestijn gaat bloeien als een roos. God zegt tot iedereen: "In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven" (Jesaja 57:15). De rollen zijn omgedraaid! De koningen en machthebbers hebben het nakijken, degenen die met de schouders boven de rest uitsteken worden vernederd, en de jongste zoon, een harpspelende schaapherder, met alleen een slinger en een staf, wordt koning van Israel en voorloper van de Messias.
En deze lijn wordt voortgezet in het Nieuwe Testament. Jezus kondigt namelijk aan dat het koninkrijk van God is aangebroken. En dat koninkrijk van God is niet iets waarvoor je kunt betalen, waarvoor je je best kunt doen, of waar je recht op kunt laten gelden. Het is een geschenk, dat je alleen maar hoeft aan te nemen. En het zijn de mensen die weten dat hun wilskracht tekortschiet, die niet vertrouwen op hun eigen geld, gezondheid, uiterlijk of positie, die beseffen dat ze 'losers' zijn, die het willen ontvangen om niets. Daarom zullen zij die in de maatschappij de 'laatsten' zijn, die worden veracht door de succesvolle elite, in Gods koninkrijk de 'eersten' zijn. De hoeren en de tollenaars, de leprozen en de gedemoniseerden, de lammen, blinden en doven, de ouden van dagen en de jongste kinderen, gaan de schriftgeleerden, tempelleiders, farizeeën en hun soort voor in het koninkrijk van God. In de bekende bergrede vertelt Jezus wie er in de omgekeerde wereld van zijn rijk het best aan toe zijn. 'Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig de zachtmoedigen (die over zich heen laten lopen) want zij zullen het land bezitten. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Gelukkig de barmhartigen (die de nood van de ander belangrijk vinden en niet alleen zichzelf), want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Gelukkig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Gelukkig de vredestichters (die bereid zijn onrecht te dragen om 'de lieve vrede wil'), want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.' Oftewel: gelukkig de zwakken.
Dit is een totaal andere maatstaf dan die van de wereld. Ik noem het zelf wel eens 'de grote omkering'. Het is dus ook geen wonder dat de zieken, de armen, de zondaars en de verstotenen op Jezus af stroomden en zich bij hem aansloten. Ze kregen van hem niet te horen: 'Had je maar beter je best moeten doen', of: 'Als je alleen maar deze drie (of zeven, of zeshonderd) regels houdt ...', of 'God wil dat je knap, succesvol, of beroemd bent'. Nee, ze ontvingen van hem een geschenk, gratis, onvoorwaardelijk, namelijk dat Gods wil in hun leven kon gebeuren 'op de Aarde, zoals in de hemel'. Zonder dat ze daar iets voor hoefden doen, zonder dat ze iets moesten terugbetalen. Ze hoefden zich er alleen maar voor open te stellen. Het is trouwens ook geen wonder dat de schriftgeleerden, de farizeeen, de rijken en de machthebbers weigerden het koninkrijk in te gaan en ook nog anderen tegenhielden. Dat het een geschenk is, betekent namelijk dat hun eigen inspanningen, hun eigen zuur verdiende heiligheid, hun eigen geld en prestaties, geen enkele waarde hadden. Ze deden het allemaal voor niets. Ze konden er geen claim op baseren, hoe hard ze er ook voor hadden gewerkt. Hun grote wilskracht deed niet ter zake en de dikke, zieke, domme, arme mensen waren evenveel waard als zij. Zuur voor ze. Maar Gods maatstaven zijn nu eenmaal niet de hunne.
Vorig jaar gingen mijn ogen daarvoor open toen ik Marcus 10 las en daar een verband waarnam dat ik eerder nooit had opgemerkt. Het gedeelte begint met de mensen die kinderen naar Jezus toebrengen om gezegend te worden, en de discipelen die vervolgens deze ouders berispen. Kinderen werden in die tijd namelijk gezien als volslagen onbelangrijk. Ze hadden geen enkele bijdrage in de maatschappij, ze kostten alleen maar geld en aandacht. Ze telden niet mee. En dus was het volgens de discipelen verspilling dat Jezus zoveel tijd voor ze vrijmaakte, die ook voor 'belangrijke mensen' gebruikt had kunnen worden. Maar Jezus wijst hen terecht. 'Wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan', zegt hij. Het koninkrijk is voor de kinderen en wie zijn als zij, omdat ze van zichzelf weten dat ze er niets voor kunnen doen. Ze kunnen het alleen maar als een geschenk ontvangen, en dat is ook het enige wat ze hoeven doen.
Verderop gebruikt Jezus de zelfde term 'binnengaan', maar dan zegt hij: 'Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan'. Hij vindt dit zo belangrijk, dat hij die opmerking nog een keer herhaalt, en dan algemener. Waarom is dat zo moeilijk? Is het omdat je niet rijk mag zijn, omdat je alles moet verkopen wat je hebt voor God van je houdt? Het antwoord wordt duidelijk in de geschiedenis die tussen deze twee opmerkingen instaat, het bekende verhaal van de 'rijke jongeling'. Hij komt bij Jezus en zegt: 'Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?'. Hij vindt van zichzelf dat hij zich al aan alle regels van de wet houdt, zelfs sinds zijn jeugd. Dan zegt Jezus tegen hem dat hij alles moet verkopen wat hij heeft en voortaan de Messias volgen. Dat kan de man echter niet en hij gaat somber weg. Hij had namelijk veel bezittingen.
Ik werd vroeger erg bang van dit verhaal. Betekent het dat ik eigenlijk ook alles moet verkopen wat ik heb? Ben ik een slecht christen als ik dat niet kan? Ik geloof niet dat dit de juiste uitleg is. Ten eerste: er staat expliciet bij dat Jezus zijn laatste opmerking maakte terwijl hij de man 'liefdevol' aankeek. Hij hield al van deze man, ongeacht of hij inderdaad alles verkocht wat hij had. Dat was geen enkele voorwaarde voor de liefde van Jezus of van God. Ten tweede: zijn vraag was 'wat moet ik doen?'. Deze man was succesvol. Hij was niet alleen rijk, maar hij hield zich ook nog eens aan de regels van de wet. Hij had het gemaakt in de wereld en in de kerk (de Joodse religie) van die tijd. En hij vertrouwde erop dat hij door zijn succes, door te slagen in wat hij deed, het eeuwige leven kon verkrijgen. Hij vertrouwde op zichzelf. En dus was hij niet in staat om zich als een kind open te stellen voor Gods koninkrijk. Hij geloofde nog dat hij sterk was. En dus kon hij niet om genade vragen. Hij wilde Gods aanvaarding verdienen. En dus kon hij niet Jezus' liefde als een geschenk ontvangen. Hij geloofde dat hij de eerste was, dus bleek hij de laatste.
Het is voor rijken, succesvolle mensen, met een succesvolle carriere, een groot huis, een blakende gezondheid, zonder grote zondes of morele tekortkomingen, makkelijk om op zichzelf en hun eigen kunnen te vertrouwen. En daarom is het zo moeilijk voor hen om het koninkrijk van God binnen te gaan. Daarvoor moeten ze worden als de kinderen. En dat betekent: toegeven dat ze het zelf niet kunnen. En er gewoon voor openstaan.
In deze wereld zal ik misschien mislukken, in de 'overleving van de sterkste' delf ik misschien het onderspit, maar in het koninkrijk van God ben ik een overwinnaar. Omdat ik vertrouw op de liefde van God en niet op mezelf.
(wordt vervolgd)