dinsdag 5 januari 2010

Hemel en hel 5: de grens van Gods liefde


De beschrijving die vaak wordt gegeven van de hemel, met witte wolken, engelenvleugels,  een harp, en een poort waardoor je binnen moet komen, is een middeleeuwse mythe, maar komt niet overeen met de hoop die de bijbel beschrijft voor wie op God vertrouwt. De bijbel spreekt wel over de troonzaal van God (waar in Openbaringen de oudsten en de engelen God lof brengen), maar dat is niet onze eeuwige woonplaats. De toekomst die de bijbel beschrijft is de komst van het Koninkrijk van God, en het daarbij horende herstel van onze werkelijkheid. Alles wat niet aan de wil van God gehoorzaamt, zal als door vuur vergaan, zegt de bijbel, en een vernieuwde hemel en een vernieuwde aarde zullen overblijven ('waar gerechtigheid heerst'). In deze wereld zullen wij leven in vernieuwde lichamen, we zullen er als koningen heersen en genieten van al het goede van de bedoeling van God.
Daarmee samenhangend is het algemeen aanvaarde beeld van de hel misschien ook niet helemaal bijbels. Een plek van vlammen, waar rode duiveltjes met drietanden de zondaars martelen, komt niet voor in de bijbel. Sterker nog, als er wordt gesproken over de hel, is dat juist een plek die is gemaakt voor de duivel en zijn engelen (en niet in eerste instantie voor de mensen). Deze plek wordt ook de tweede dood genoemd. Jezus gebruikt in zijn gelijkenissen soms beelden uit de Joodse traditie, over een plek waar mensen door vlammen pijn lijden (de rijke man en de arme lazarus). Maar de boodschap daarvan ging niet over de theologie van hemel en hel, maar over het verschil tussen armen en rijken. Beelden uit andere gelijkenissen helpen wel. Daarbij beschrijft Jezus de buitenste duisternis ('waar geween is en tandengeknars') waar degenen terechtkomen die niet bij het bruiloftsfeest binnenkomen. Het is wat overblijft buiten het koninkrijk van God, dat alomvattend zal zijn, en dat is niet veel. Er is geen licht buiten Gods koninkrijk, geen betekenis, geen vrijheid, geen persoonlijkheid, geen leven. Het is de tweede dood.

Dit is een van die leerstellingen die lijkt in te gaan tegen onze moderne gevoeligheden. Kun je blijven volhouden dat er mensen voor altijd verloren gaan? Is het niet veel aardiger als blijkt dat uiteindelijk iedereen gered wordt? Het kan niet zo zijn dat ook maar iemand zo'n lot verdient ... Maar zoals ik al schreef, is ons beeld van wat rechtvaardigheid en liefde is wellicht vervormd door onze zelfzuchtige instelling.(Aan de andere kant willen sommige gelovigen veel te graag dat mensen (vooral degenen die anders denken dan zij) naar de hel gaan, denk aan de 'God hates fags'-kerk in de VS. Ook zij doen aan 'wishful thinking'.)

Er zijn twee vragen die we op dit vlak moeten beantwoorden. Ten eerste: is God rechtvaardig als hij iemand voor altijd naar de hel stuurt? Mensen zijn namelijk beperkte wezens (we zijn niet almachtig) en dus zijn onze overtredingen ook beperkt. Een onbeperkte straf staat daarmee buiten verhouding. Mijn antwoord daarop is dat we God niet moeten zien als een rechter die straffen uitdeelt. We moeten de gevolgen van onze opstand tegen God zien als een onafwendbare consequentie: wie zichzelf tot God maakt, wie kiest voor controle of passiviteit, keert zijn rug naar God toe en bevindt zich buiten het koninkrijk van God. Volgens de bijbel is voor afgodendienst, hebzucht en andere vormen van controle geen plaats in het koninkrijk van God. En wat je buiten het koninkrijk van God ervaart, is de dood. Als God de enige echte bron van leven is, en wij snijden ons daar door onze daden vanaf (bijvoorbeeld door andere mensen pijn te doen, of op andere manieren te beschadigen), dan verschrompelen en verdorren we. Wie zichzelf tot God maakt (bijvoorbeeld door alleen te leven voor de bevrediging van zijn eigen verlangens), wordt zelf het centrum van zijn universum. Maar daar zijn wij mensen veel te klein voor en dus raken we ingeperkt, bekrompen, verstikt. Dat zien we al in dit leven, bijvoorbeeld in verslavingen. We denken dat het ons recht is zelf onze behoeften te bevredigen, maar daarmee verliezen we onze vrijheid.
Het goede nieuws is dat het werk van Jezus voor ons allemaal de gevolgen van de zonde heeft opgeheven. We zijn allemaal ingesloten in zijn dood en opstanding. Daarmee is het Koninkrijk van God voor ons allemaal beschikbaar gekomen. In ons leven kan de wil van God gebeuren. We kunnen de vrijheid van de kinderen van God ontvangen. Niemand hoeft buiten het feest te blijven, sterker nog, iedereen heeft er vrij toegang toe! Maar we moeten dat geschenk wel willen accepteren. Het vereist van ons een keuze.

Dit hangt samen met de tweede vraag die we moeten beantwoorden, namelijk of een God die liefde is (niet alleen maar die liefheeft, maar die in zijn diepste relationele wezen Liefde is) mensen naar de hel zou kunnen laten gaan. Het argument wordt bijvoorbeeld hier aangevoerd: omdat God liefde is, en al zijn keuzes en al zijn handelingen dus noodzakelijk in overeenstemming moeten zijn met zijn liefde, zal Hij er uiteindelijk voor zorgen dat ieder mens in de hemel terechtkomt.
Dit klinkt heel overtuigend. Ik ben er zeker van overtuigd dat we erop kunnen vertrouwen dat al Gods keuzes voortkomen uit zijn liefde. Wat hij doet is altijd volmaakt liefdevol. Dat is ook de enige reden dat we op Hem kunnen vertrouwen. Hij is niet onvoorspelbaar, hij zal niet boos tegen ons uitvallen, hij mishandelt ons niet. Hij is goed. Sterker nog, als we dat ten diepste geloven, onze hoop erop vestigen dat God van ons houdt, zijn we gered! Dat is namelijk wat het betekent op God te vertrouwen.
Maar Gods liefde betekent tegelijkertijd dat Hij mensen niet ergens toe zal dwingen wat ze niet willen. Hij zal onze persoonlijkheid niet overmeesteren. Hij zal ons niet van onze vrijheid beroven. Als hij mensen die consequent tegen hem blijven kiezen, zou veranderen zodat ze wel voor hem zouden kiezen, zouden ze niet meer zichzelf zijn. Dan zouden ze niet meer de mensen zijn die Hij liefheeft. Dan zouden het feitelijk robots zijn geworden. En God zou dan iemand zijn als 'Big Brother' in 1984: de macht die met geweld de weerstand van Winston breekt, zodat hij uiteindelijk 'Big Brother' liefheeft. Maar het is ook duidelijk dat Winston niet meer de moedige man was van daarvoor.
Wat de grenzen van Gods liefde zijn wordt door Jezus weergegeven in de gelijkenis van de verloren zoon. Ik heb het nu niet over de jongste zoon, die bij de varkens zat. Hij keerde namelijk van die varkens terug naar de vader, die al met open armen op hem stond te wachten. Hij accepteerde het feit dat de vader onvoorwaardelijk van hem hield en liet zich op het feest ter zijner ere verwelkomen. Ik heb het over de oudste zoon. Hij blijft buiten het feest. De vader zoekt hem op en vraagt hem waarom hij niet binnen wil komen. "Ik heb altijd voor u gewerkt, maar u hebt me net eens een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren", klaagt hij. De vader antwoordt: "Al het mijne is het uwe!" De zegen van de vader was al voor hem, als hij het maar wilde accepteren. De oudste zoon wilde echter beloond worden voor zijn harde werken. Hij wilde het zelf verdienen. Hij wilde niet een onvoorwaardelijk geschenk krijgen, hij wilde zelf de controle houden. En dus, uit zijn eigen keuze, bleef hij buiten het feest. Het verhaal zegt niet hoe het afloopt, maar er is ook geen aanwijzing dat deze man op zijn keuze terugkomt.
Interessant genoeg (en daar snijdt dit verhaal in het vlees van te religieuze mensen, zoals ik) is het hier dus niet de 'goede' zoon die het feest binnenkomt, niet degene die zo hard zijn best doet, die nooit uit de band springt, die recht heeft op de hemel. Het is de nietsnut, die het geld van zijn vader verkwistte bij de hoeren en later bij de onreine dieren zat, die zomaar binnen mag komen. Omdat hij zich door de vader liet liefhebben. Omdat hij zijn trots opzij zette, zijn controle en oordeel liet varen, en zich liet omarmen.
Dat God liefde is, betekent dat hij mensen altijd de vrijheid zal laten te kiezen, voor of tegen hem. En hij zal die keuze respecteren, ook al betekent het dat iemand voor altijd buiten de vreugde van het koninkrijk blijft.

Zoals vaker weet C.S. Lewis het  weer beter te zeggen in Mere Christianity: "I would pay any price to be able to say truthfully 'All will be saved'. But my reason retorts, 'Without their will, or with it'? In fact, God has paid the price, and herein lies the real problem: so much mercy, yet still there is hell. God can't condone evil, forgiving the wilfully unrepentant. Lost souls have their wish - to live wholly in the Self, and to make the best of what they find there. And what they finds there is hell ... Does the ultimate loss of a soul mean the defeat of Omnipotence? In a sense, yes. The damned are successful rebels to the end, enslaved within the horrible freedom they have demanded. The doors of hell are locked on the inside. In the long run, objectors to the doctrine of hell must answer this question: What are you asking God to do? To wipe out their past sins, and at all costs to give them a fresh start, smoothing every difficulty, and offering every miraculous help? But he has done so - in the life and death of his Son. To forgive them? They will not be forgiven. To leave them alone? Alas, that is what he does."

In de volgende (nu echt de laatste) aflevering wil ik nagaan hoe onze verwachting van de goede toekomst van God ons leven nu kan beinvloeden.