Gerechtigheid blijft voor mij soms een ‘ver van mijn bed’-show. Kindsoldaten in Afrika, vrouwenhandel in Zuidoost-Azië, onderdrukking van andersdenkenden in het Midden-Oosten en in China, de lijst gaat schijnbaar eindeloos door. Het lijkt altijd een probleem van mensen ‘daar’, buiten mijn kennissenkring, buiten mijn invloed. Ik voel me vaag schuldig omdat ik niet gevangen zit, niet als vee wordt verkocht, niet wordt gedwongen familieleden te verraden en niet in het geheim met anderen hoef af te spreken om mijn geloof te beleven. Dus doe ik wat geld in de collecte, zet mijn handtekening onderaan de lijst, en keer vervolgens opgelucht terug tot mijn veilige, comfortabele, vrije leventje. Ik heb de stem van mijn geweten tot zwijgen gebracht en kan me weer met volle aandacht wijden aan mijn baan, mijn huis, mijn hobby’s en mijn gezin. Tenminste, tot de volgende oproep op tv verschijnt, of de volgende collectant bij mij aan de deur staat. Maar de pijn van het onrecht, de ernst van het kwaad, blijft al die tijd buiten mijn hart. Ik voel het niet echt en dus is ook mijn bewogenheid niet echt.
Wat God wil, is dat mijn strijd tegen het onrecht begint in mijn eigen binnenste. Zolang mijn actie alleen maar voortkomt uit schaamte of schuldgevoel is het niet meer dan ‘een dreunende gong of een schelle cimbaal’ (1 Korintiërs 13:1), voor God niet van meer waarde dan de ‘gerechtigheid … van de schriftgeleerden en de farizeeën’ (Matteüs 5:20). Ik moet het kwaad leren herkennen in mijn eigen omgeving en in mijn eigen situatie gaan leven in de realiteit van Gods liefde voor mij. Pas dan zal ik oprecht gaan geven om de omstandigheden van anderen, en zal ik mij uit eigen beweging opofferen om mijn naasten vrij te maken. Ik geloof dat Petrus hierop doelt als hij waarschuwt dat het oordeel ‘begint bij Gods eigen mensen’ (1 Petrus 5:17). Onrecht bevindt zich niet in de buitenwereld, op een afstand, maar in mijn huis, in mijn hart.
Laten we er geen doekjes om winden: prostitutie, mensenhandel, slavernij en onderdrukking ontnemen mensen hun waarde als geliefde kinderen van God. Maar hetzelfde geldt voor ons alles doordringende materialisme, ons ongebreidelde consumeren, onze ongeremde prestatiedrang en onze inhoudsloze communicatie. En deze zijn zo mogelijk nog verderfelijker. Ze blijven niet aan de oppervlakte, maar dringen ongemerkt binnen in onze persoonlijkheid. Ze beïnvloeden onze overtuigingen, vijlen aan ons geweten en corrumperen onze normen en waarden. Ze maken ons blind voor de betekenis van ons bestaan, ontnemen ons onze waardigheid en vullen ons met zinloosheid. En we zijn het ons niet eens bewust. Ondertussen kraakt het milieu, wankelt de economie en neemt de depressie in Nederland epidemische vormen aan. Dat zou iets moeten suggereren: ook onze ziel is dood. Ook wij zijn armzalig, berooid, blind en naakt (Openbaringen 3:17).
Ik, jij, onze vrienden en collega’s, en alle mensen over de hele wereld: we zijn allemaal tegelijk daders en slachtoffers van het onrecht. We proberen uit alle macht onze omgeving te manipuleren om zo onze omstandigheden veilig te stellen, en tegelijkertijd worden we door machten van buiten ons gecontroleerd om te voldoen aan andermans verwachtingen. We zijn onvrij. Of we nu zelf over anderen heersen of door anderen overheerst worden, we verliezen ons vermogen te reageren op onze omstandigheden, ons leven, en de eigenheid die ons tot onszelf maakt, onze individualiteit. We zijn, net als de hele wereld, ‘in de macht van hem die het kwaad zelf is’ (1 Johannes 5:19). Volgens de bijbel is de moordenaar vanaf het begin, satan, de oorzaak achter alle gevangenschap en overheersing (vergelijk Johannes 8:44). Hij neemt ons ‘levend gevangen en dwingt [ons] zijn wil te doen’ (2 Timoteüs 2:26). Deze engel heeft zelf de liefde en vrijheid van God afgewezen en wil ons nu omvormen tot zijn eigen afschuwelijke gelijkenis. De Engelse schrijver C.S. Lewis laat het de demon Schroefstrik zeggen in Brieven uit de Hel: ‘Het is ons erom te doen de wil van de mens in de onze te absorberen… ons doel is een wereld, waarin Onze Vader Beneden alle andere wezens in zich heeft opgenomen.’ Terwijl God in de hemel wil dat wij steeds meer onszelf worden, unieke personen met wie hij in relatie wil staan, wil Gods tegenstander dat wij elk spoortje individualiteit verliezen en geen enkel initiatief meer kunnen nemen. Hij wil dat wij ons laten beheersen door onze onvervulbare verlangens, in plaats van afhankelijk te zijn van de liefde van de drie-enige God. Daartoe vervreemdt de grote ‘aartsleugenaar’ ons van de waarheid (Johannes 8:44). Hij ontkent de realiteit van onze persoonlijkheid en onze betekenis in de relatie met God en met anderen. En dus kiezen we voor de manipulatie, de controle, de ongerechtigheid.
We zullen pas vrij worden van die dingen, als we de leugen afwijzen en gaan leven in overeenstemming met de waarheid: de waarheid dat ieder mens door en voor God geschapen is en dus recht heeft op onze liefde. Daarom houdt Jezus in Lukas 14:12-14 zijn discipelen voor: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit … zij kunnen voor u niets terugdoen. Dan zult u gelukkig zijn.’ Hij bedoelt niet dat we straf zullen krijgen wanneer we onze vrienden uitnodigen voor het eten. Hij is niet boos op ons omdat we een gezellige avond hebben met onze familie. Jezus wil echter dat we onze beslissingen niet langer baseren op controle, dat we geen relaties met elkaar aangaan om iets van anderen gedaan te krijgen, maar dat we goed doen omdat we het beste zoeken voor onze medemens, omdat we verlangen naar gerechtigheid. Dat geldt voor dichtbij en ver weg. Als we met heel ons hart ‘recht’ willen leven, kunnen we eindelijk geld overmaken, niet omdat we ons geweten willen sussen, maar omdat we daadwerkelijk om anderen geven. Dan kunnen we onze handtekening zetten onder de petitie, niet omdat iedereen het doet, maar omdat we ons niet verheugen over het onrecht (1 Korintiërs 13:6). Dan kunnen we werkelijk liefhebben.
Wat God wil, is dat mijn strijd tegen het onrecht begint in mijn eigen binnenste. Zolang mijn actie alleen maar voortkomt uit schaamte of schuldgevoel is het niet meer dan ‘een dreunende gong of een schelle cimbaal’ (1 Korintiërs 13:1), voor God niet van meer waarde dan de ‘gerechtigheid … van de schriftgeleerden en de farizeeën’ (Matteüs 5:20). Ik moet het kwaad leren herkennen in mijn eigen omgeving en in mijn eigen situatie gaan leven in de realiteit van Gods liefde voor mij. Pas dan zal ik oprecht gaan geven om de omstandigheden van anderen, en zal ik mij uit eigen beweging opofferen om mijn naasten vrij te maken. Ik geloof dat Petrus hierop doelt als hij waarschuwt dat het oordeel ‘begint bij Gods eigen mensen’ (1 Petrus 5:17). Onrecht bevindt zich niet in de buitenwereld, op een afstand, maar in mijn huis, in mijn hart.
Laten we er geen doekjes om winden: prostitutie, mensenhandel, slavernij en onderdrukking ontnemen mensen hun waarde als geliefde kinderen van God. Maar hetzelfde geldt voor ons alles doordringende materialisme, ons ongebreidelde consumeren, onze ongeremde prestatiedrang en onze inhoudsloze communicatie. En deze zijn zo mogelijk nog verderfelijker. Ze blijven niet aan de oppervlakte, maar dringen ongemerkt binnen in onze persoonlijkheid. Ze beïnvloeden onze overtuigingen, vijlen aan ons geweten en corrumperen onze normen en waarden. Ze maken ons blind voor de betekenis van ons bestaan, ontnemen ons onze waardigheid en vullen ons met zinloosheid. En we zijn het ons niet eens bewust. Ondertussen kraakt het milieu, wankelt de economie en neemt de depressie in Nederland epidemische vormen aan. Dat zou iets moeten suggereren: ook onze ziel is dood. Ook wij zijn armzalig, berooid, blind en naakt (Openbaringen 3:17).
Ik, jij, onze vrienden en collega’s, en alle mensen over de hele wereld: we zijn allemaal tegelijk daders en slachtoffers van het onrecht. We proberen uit alle macht onze omgeving te manipuleren om zo onze omstandigheden veilig te stellen, en tegelijkertijd worden we door machten van buiten ons gecontroleerd om te voldoen aan andermans verwachtingen. We zijn onvrij. Of we nu zelf over anderen heersen of door anderen overheerst worden, we verliezen ons vermogen te reageren op onze omstandigheden, ons leven, en de eigenheid die ons tot onszelf maakt, onze individualiteit. We zijn, net als de hele wereld, ‘in de macht van hem die het kwaad zelf is’ (1 Johannes 5:19). Volgens de bijbel is de moordenaar vanaf het begin, satan, de oorzaak achter alle gevangenschap en overheersing (vergelijk Johannes 8:44). Hij neemt ons ‘levend gevangen en dwingt [ons] zijn wil te doen’ (2 Timoteüs 2:26). Deze engel heeft zelf de liefde en vrijheid van God afgewezen en wil ons nu omvormen tot zijn eigen afschuwelijke gelijkenis. De Engelse schrijver C.S. Lewis laat het de demon Schroefstrik zeggen in Brieven uit de Hel: ‘Het is ons erom te doen de wil van de mens in de onze te absorberen… ons doel is een wereld, waarin Onze Vader Beneden alle andere wezens in zich heeft opgenomen.’ Terwijl God in de hemel wil dat wij steeds meer onszelf worden, unieke personen met wie hij in relatie wil staan, wil Gods tegenstander dat wij elk spoortje individualiteit verliezen en geen enkel initiatief meer kunnen nemen. Hij wil dat wij ons laten beheersen door onze onvervulbare verlangens, in plaats van afhankelijk te zijn van de liefde van de drie-enige God. Daartoe vervreemdt de grote ‘aartsleugenaar’ ons van de waarheid (Johannes 8:44). Hij ontkent de realiteit van onze persoonlijkheid en onze betekenis in de relatie met God en met anderen. En dus kiezen we voor de manipulatie, de controle, de ongerechtigheid.
We zullen pas vrij worden van die dingen, als we de leugen afwijzen en gaan leven in overeenstemming met de waarheid: de waarheid dat ieder mens door en voor God geschapen is en dus recht heeft op onze liefde. Daarom houdt Jezus in Lukas 14:12-14 zijn discipelen voor: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit … zij kunnen voor u niets terugdoen. Dan zult u gelukkig zijn.’ Hij bedoelt niet dat we straf zullen krijgen wanneer we onze vrienden uitnodigen voor het eten. Hij is niet boos op ons omdat we een gezellige avond hebben met onze familie. Jezus wil echter dat we onze beslissingen niet langer baseren op controle, dat we geen relaties met elkaar aangaan om iets van anderen gedaan te krijgen, maar dat we goed doen omdat we het beste zoeken voor onze medemens, omdat we verlangen naar gerechtigheid. Dat geldt voor dichtbij en ver weg. Als we met heel ons hart ‘recht’ willen leven, kunnen we eindelijk geld overmaken, niet omdat we ons geweten willen sussen, maar omdat we daadwerkelijk om anderen geven. Dan kunnen we onze handtekening zetten onder de petitie, niet omdat iedereen het doet, maar omdat we ons niet verheugen over het onrecht (1 Korintiërs 13:6). Dan kunnen we werkelijk liefhebben.