Jezus vertelt niet alleen het Verhaal van God, Jezus IS het verhaal van God, was mijn conclusie in het vorige deel van deze serie. En wat in Jezus zichtbaar werd, was precies Gods weigering zich te houden aan het verhaal van de wereld, het verhaal van machtsvertoon, van dwang en overheersing. Hij weigerde ook maar iets van zijn kracht voor hemzelf te gebruiken, al had hij veertig dagen gevast in de woestijn. Wat in Hem zichtbaar werd was Gods macht die ervoor kiest zijn eigen zelfbeschikkingsrecht af te leggen, en af te dalen in de ziekte en de duisternis. Het geheim van God is “een gekruisigde christus, voor joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas.” (1 Korintiers 1:23). “Hij hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als een mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood - de dood aan het kruis.” (Filippenzen 2:7,8).
Het kruis is de plek waar de zwakheid van God voor iedereen tentoon werd gespreid. Jezus - God zelf, gekomen als mens- liet de machthebbers van deze wereld hun gang met Hem gaan. Hij liet zich bespotten, vernederen, martelen, doden. Hij was als een lam dat ter slachting geleid werd en niet eens blaatte tegen de slager. Hij vervloekte de Joden en de Romeinen die hem kruisigden niet, maar vroeg om hun vergeving ‘want zij weten niet wat ze doen’. Hij daalde af in de dood. In de hel.
Dit is niet hoe menselijke verlossers zo’n actie zouden hebben uitgevoerd. Die zouden een leger bij elkaar hebben geroepen, die zouden acties hebben ondernomen, die zouden tot verzet hebben opgeroepen. Die zouden sabotage hebben gepleegd, de bezetter het land uit hebben gepest. Dit was wat talloze andere zelfverklaarde messiassen deden in de tijd van Jezus. En dit was wat men voortdurend van Jezus verwachtte. Dat hij de Koning zou zijn die Israel zou bevrijden. Dat hij zijn volgelingen zou beschermen voor verdrukking en vervolging. Dat hij hen voor zou gaan in een bovennatuurlijke oorlog tegen de bezetter. En dat de discipelen vervolgens naast hem zouden zitten op tronen, om te heersen over de mensen die niet dicht bij hem hadden geleefd. Dit was wat mensen van een redder verwachtten en nog steeds verwachten.
Willem Jan Otten schrijft het mooi in het boek De Crux (een verzameling van persoonlijke essays en kunstwerken over de kern van het christelijke geloof): “In elke constructie van elke verbeelding kon ik mij wel voorstellen te kunnen geloven ... in de vele goden van eigen makelij (die meestal de beredeneerde, filosofische of ideologische goden zijn), is het makkelijk geloven, want je hoeft niet in ze te geloven. Ze zijn overtuigend, want je kunt ze bedenken. Niets is zo verheffend als talentvol zijn, en geniaal. De almachtige, waar ik moeiteloos in kon geloven, want hij was toch verborgen, is afgedaald om een keer mens te worden. Ook dat is nog fictie te noemen, een goed bedachte, mythische mogelijkheid. Totdat je beseft dat die mens op zijn beurt verder afgedaald is, steeds verder, tot onttakelens toe, om de zondebok te worden, de geringste, onaanzienlijkste, luisterlooste van alle mensen. Welbeschouwd is er niets aan Jezus, zoals we die uit de evangeliën kennen, geloofwaardig - hij is werkelijk de laatste aan wie je zou denken als je een halfgod nodig had om een nieuwe wereldorde mee te stichten. Als mensen uit pure kudde-instinct en individualiteitsangst zo nodig een God willen projecteren die mens wordt - waarom dan een man die, als we hem in onze hedendaagse situatie voorstellen, ongeveer in Nickerie ter wereld komt, of een andere negorij in een uithoek van het koninkrijk; die alleen gedurende de laatste achttien maanden van zijn korte leven langs de Marowijne zijn opvattingen verkondigt, en dan, met maar twaalf volgelingen van wie er minstens een niet deugt, optrekt naar Paramaribo om daar door een mengeling van zinloos geweld en schreeuwend slechte advocatuur op een abattoirachtige manier aan zijn einde te komen? Zijn leven is een reeks van mislukkingen en nederlagen geweest ... en vooral uit zijn einde blijkt hoe krankzinnig weinig hij voor elkaar gekregen heeft: zijn handvol vrienden vluchtten alle kanten uit, zijn belangrijkste leerling loochende hem en niemand begreep meer wat hij bedoelde, behalve misschien twee of drie vrouwen die moesten vrezen dat het waar was, wat hij tegen het einde riep. Dat hij door God verlaten was ... Telkens wanneer je zegt: maar als hij dan God moet zijn, waarom is hij dan zo zwak, onaanzienlijk, onttakeld, gefolterd door lijden, en zelfs: geslagen door een bijna finale en mortale wanhoop - juist dan besef je dat hij geen fictie is.”
Jezus onderging aan het kruis de gevolgen van de menselijke gebrokenheid. 'Hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.’ (Jesaja 53:3-5). Hij identificeerde zich er volledig mee, zelfs met het ultieme gevolg: de dood, het einde van het bestaan. Hij liet zich opslokken door de duisternis van het leven zonder God, de hopeloosheid van het bestaan in een kil, betekenisloos universum.
En midden in die donkerte, die hel, werd Jezus door God levend gemaakt. Hij was zelf zwak, voor altijd hulpeloos. Hij kon zichzelf niet levend maken. Hij was volledig afhankelijk van God. En die schiep in Hem nieuw leven - met hetzelfde woord als waarmee hij de Schepping begon: “Er zij leven ...” De machinerie van Jezus’ cellen begon weer te functioneren, zijn gestolde bloed begon weer te stromen, zijn hart begon weer te bonzen. Hij was meer levend dan ooit tevoren, maar werkelijkheid dan hij ooit geweest was. Zo concreet dat hij door muren heen kon wandelen, en de grenzen van tijd en ruimte kon doorbreken. De dood kon Jezus niet vasthouden, de ketenen van het verval werden verbroken. De machtige vijand, die zo zeker was geweest van zijn overwinning, die zich al zelfgenoegzaam in de handen wreef, verloor zijn territorium. De deuren van de hel gingen van binnenuit open en Jezus verscheen in de volledige heerlijkheid van de zoon van de levende God.
Zijn opstanding was niet iets dat Jezus zelf tot stand had gebracht, niet iets dat hij op zijn eigen conto kon bijschrijven, geen prestatie waar hij zelf trots op kon zijn. Het was helemaal en volledig het scheppende werk van God. 'God [heeft] hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat' (Filippenzen 2:9)
Het enige dat Jezus aan zijn opstanding had bijgedragen was op God te vertrouwen. Hij had zich voortdurend afhankelijk opgesteld, ook in de diepte van de dood. Dat vertrouwen werd niet beschaamd. En omdat hij zich met ons verbond in onze zwakte, in onze ziekten, in de dood, worden wij met Hem geïdentificeerd in zijn opstanding. De liefdeloosheid, het oordelen, het kwaad in ons, heeft Jezus met zich meegenomen het graf in. Het is nu voor altijd in het niets verdwenen. En het nieuwe leven dat God in Jezus tot stand bracht, vindt zijn weg tot ieder van ons. Zijn identiteit als de levende zoon van God wordt ook de onze. We zijn als takken aan een wijnrank. Het leven brengende water dat door de stam stroomt, vindt zijn weg naar de verste, de dunste uitloper. Omdat wij met Christus verbonden zijn, leven wij. Ook al sterven we - we zullen opstaan uit de dood.
Jezus werd zo de ‘de eersteling van hen die ontslapen zijn’ (1 Korintiers 15:20, NBG). Hij is de eerstgeborene van de herschepping. Zijn opstanding was de eerste vrucht van het herstel dat God zal bewerken, de vernieuwing die het hele heelal zal beslaan. Het Koninkrijk van God zal tot het verste sterrenstelsel de realiteit bepalen. De overwinning van de goddelijke ‘Underdog’ zal gelden voor elke mogelijke ‘underdog’ in het heelal. De laatsten, de minsten, zullen de eersten zijn. Allemaal.
Het Verhaal van God wordt zo zichtbaar in Jezus. En Jezus is de belichaming van het Koninkrijk van God. "Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen”, zegt Jezus. Hij voegt er aan toe: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij” (Johannes 14:6,7).
Ik heb mensen deze tekst vaak exclusief horen uitleggen, alsof hij betekent dat alleen mensen die in Jezus geloven op de manier waarop de uitleggers dat doen, bij God horen, en alle anderen voor altijd verloren gaan. Alsof je behoud afhangt van het geloven van een aantal intellectuele waarheden over Jezus, of het instemmen met een dogma. Ik ben gaan geloven dat deze uitleg niet correct is. Jezus is juist heel erg inclusief. Want Jezus is de waarheid zelf, hij is het Verhaal van God zelf. Maar ook andersom: de waarheid (ongeacht door wie de waarheid gepredikt wordt en in welke cultuur hij gevonden wordt) is de waarheid van Jezus. “De werkelijkheid is Christus” (Kolossenzen 2:17). Rob Bell verwijst in zijn boek Love Wins naar het verhaal van de steen in de woestijn. In het bijbelverhaal lijdt het volk Israel dorst, tot Mozes met zijn staf op een steen staat. Deze steen barst open en er komt water uit, genoeg voor het volk om de dorst te lessen. In het hele verhaal wordt Jezus niet genoemd. De steen is een doodnormale steen, en het water doodnormaal water. Maar Paulus interpreteert dit verhaal heel anders, blijkt uit 1 Korintiers 10:3,4: "Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel 4 en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Ze dronken uit de geestelijke rots die hen volgde – en die rots was Christus." Rob Bell legt uit: “Paul insists that Christ was present in that moment, that Christ was providing the water they needed to survive--that Jesus was giving, quenching, sustaining. Jesus was, he says, the rock. According to Paul, Jesus was there. Without anybody using his name. Without anybody saying that it was him. Without anybody acknowledging just what, or, more precisely, who--it was. Paul find Jesus there, in that rock, because Paul finds Jesus everywhere" (Aangehaald door Richard Beck op Experimental Theology).
Paulus kan Jezus overal vinden, in het Oude Testament, in het beeld voor een onbekende God in Athene, in een vriendelijk gebaar, in een steen, omdat Jezus ook daadwerkelijk overal is. Het feit dat de steen zelf geen water kon voortbrengen, maar eerst gebroken moest worden, zodat God uit de steen nieuw leven kon brengen, was voor hem teken genoeg: dit was het Koninkrijk van God, dit was Jezus. Dus is elke glimp van het Verhaal van God, in welke mythe of film ook, een glimp van Jezus - net als de scene uit The Matrix Revolutions waarmee dit bericht begon. Overal waar mensen zich voor elkaar opofferen, waar mensen risico durven lopen door eerlijk te zijn, waar iemand het opneemt voor een zwakke, waar mensen elkaar echt liefhebben, daar is het Geheim van God in die dingen aanwezig. En net zo wordt het Verhaal van God, Jezus zelf, zichtbaar in het verhaal van ons leven als wij net als hij zwak durven zijn en onze afhankelijkheid van God toegeven. Daarover gaat het volgende deel van deze serie.
Het kruis is de plek waar de zwakheid van God voor iedereen tentoon werd gespreid. Jezus - God zelf, gekomen als mens- liet de machthebbers van deze wereld hun gang met Hem gaan. Hij liet zich bespotten, vernederen, martelen, doden. Hij was als een lam dat ter slachting geleid werd en niet eens blaatte tegen de slager. Hij vervloekte de Joden en de Romeinen die hem kruisigden niet, maar vroeg om hun vergeving ‘want zij weten niet wat ze doen’. Hij daalde af in de dood. In de hel.
Dit is niet hoe menselijke verlossers zo’n actie zouden hebben uitgevoerd. Die zouden een leger bij elkaar hebben geroepen, die zouden acties hebben ondernomen, die zouden tot verzet hebben opgeroepen. Die zouden sabotage hebben gepleegd, de bezetter het land uit hebben gepest. Dit was wat talloze andere zelfverklaarde messiassen deden in de tijd van Jezus. En dit was wat men voortdurend van Jezus verwachtte. Dat hij de Koning zou zijn die Israel zou bevrijden. Dat hij zijn volgelingen zou beschermen voor verdrukking en vervolging. Dat hij hen voor zou gaan in een bovennatuurlijke oorlog tegen de bezetter. En dat de discipelen vervolgens naast hem zouden zitten op tronen, om te heersen over de mensen die niet dicht bij hem hadden geleefd. Dit was wat mensen van een redder verwachtten en nog steeds verwachten.
Willem Jan Otten schrijft het mooi in het boek De Crux (een verzameling van persoonlijke essays en kunstwerken over de kern van het christelijke geloof): “In elke constructie van elke verbeelding kon ik mij wel voorstellen te kunnen geloven ... in de vele goden van eigen makelij (die meestal de beredeneerde, filosofische of ideologische goden zijn), is het makkelijk geloven, want je hoeft niet in ze te geloven. Ze zijn overtuigend, want je kunt ze bedenken. Niets is zo verheffend als talentvol zijn, en geniaal. De almachtige, waar ik moeiteloos in kon geloven, want hij was toch verborgen, is afgedaald om een keer mens te worden. Ook dat is nog fictie te noemen, een goed bedachte, mythische mogelijkheid. Totdat je beseft dat die mens op zijn beurt verder afgedaald is, steeds verder, tot onttakelens toe, om de zondebok te worden, de geringste, onaanzienlijkste, luisterlooste van alle mensen. Welbeschouwd is er niets aan Jezus, zoals we die uit de evangeliën kennen, geloofwaardig - hij is werkelijk de laatste aan wie je zou denken als je een halfgod nodig had om een nieuwe wereldorde mee te stichten. Als mensen uit pure kudde-instinct en individualiteitsangst zo nodig een God willen projecteren die mens wordt - waarom dan een man die, als we hem in onze hedendaagse situatie voorstellen, ongeveer in Nickerie ter wereld komt, of een andere negorij in een uithoek van het koninkrijk; die alleen gedurende de laatste achttien maanden van zijn korte leven langs de Marowijne zijn opvattingen verkondigt, en dan, met maar twaalf volgelingen van wie er minstens een niet deugt, optrekt naar Paramaribo om daar door een mengeling van zinloos geweld en schreeuwend slechte advocatuur op een abattoirachtige manier aan zijn einde te komen? Zijn leven is een reeks van mislukkingen en nederlagen geweest ... en vooral uit zijn einde blijkt hoe krankzinnig weinig hij voor elkaar gekregen heeft: zijn handvol vrienden vluchtten alle kanten uit, zijn belangrijkste leerling loochende hem en niemand begreep meer wat hij bedoelde, behalve misschien twee of drie vrouwen die moesten vrezen dat het waar was, wat hij tegen het einde riep. Dat hij door God verlaten was ... Telkens wanneer je zegt: maar als hij dan God moet zijn, waarom is hij dan zo zwak, onaanzienlijk, onttakeld, gefolterd door lijden, en zelfs: geslagen door een bijna finale en mortale wanhoop - juist dan besef je dat hij geen fictie is.”
Jezus onderging aan het kruis de gevolgen van de menselijke gebrokenheid. 'Hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.’ (Jesaja 53:3-5). Hij identificeerde zich er volledig mee, zelfs met het ultieme gevolg: de dood, het einde van het bestaan. Hij liet zich opslokken door de duisternis van het leven zonder God, de hopeloosheid van het bestaan in een kil, betekenisloos universum.
En midden in die donkerte, die hel, werd Jezus door God levend gemaakt. Hij was zelf zwak, voor altijd hulpeloos. Hij kon zichzelf niet levend maken. Hij was volledig afhankelijk van God. En die schiep in Hem nieuw leven - met hetzelfde woord als waarmee hij de Schepping begon: “Er zij leven ...” De machinerie van Jezus’ cellen begon weer te functioneren, zijn gestolde bloed begon weer te stromen, zijn hart begon weer te bonzen. Hij was meer levend dan ooit tevoren, maar werkelijkheid dan hij ooit geweest was. Zo concreet dat hij door muren heen kon wandelen, en de grenzen van tijd en ruimte kon doorbreken. De dood kon Jezus niet vasthouden, de ketenen van het verval werden verbroken. De machtige vijand, die zo zeker was geweest van zijn overwinning, die zich al zelfgenoegzaam in de handen wreef, verloor zijn territorium. De deuren van de hel gingen van binnenuit open en Jezus verscheen in de volledige heerlijkheid van de zoon van de levende God.
Zijn opstanding was niet iets dat Jezus zelf tot stand had gebracht, niet iets dat hij op zijn eigen conto kon bijschrijven, geen prestatie waar hij zelf trots op kon zijn. Het was helemaal en volledig het scheppende werk van God. 'God [heeft] hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat' (Filippenzen 2:9)
Het enige dat Jezus aan zijn opstanding had bijgedragen was op God te vertrouwen. Hij had zich voortdurend afhankelijk opgesteld, ook in de diepte van de dood. Dat vertrouwen werd niet beschaamd. En omdat hij zich met ons verbond in onze zwakte, in onze ziekten, in de dood, worden wij met Hem geïdentificeerd in zijn opstanding. De liefdeloosheid, het oordelen, het kwaad in ons, heeft Jezus met zich meegenomen het graf in. Het is nu voor altijd in het niets verdwenen. En het nieuwe leven dat God in Jezus tot stand bracht, vindt zijn weg tot ieder van ons. Zijn identiteit als de levende zoon van God wordt ook de onze. We zijn als takken aan een wijnrank. Het leven brengende water dat door de stam stroomt, vindt zijn weg naar de verste, de dunste uitloper. Omdat wij met Christus verbonden zijn, leven wij. Ook al sterven we - we zullen opstaan uit de dood.
Jezus werd zo de ‘de eersteling van hen die ontslapen zijn’ (1 Korintiers 15:20, NBG). Hij is de eerstgeborene van de herschepping. Zijn opstanding was de eerste vrucht van het herstel dat God zal bewerken, de vernieuwing die het hele heelal zal beslaan. Het Koninkrijk van God zal tot het verste sterrenstelsel de realiteit bepalen. De overwinning van de goddelijke ‘Underdog’ zal gelden voor elke mogelijke ‘underdog’ in het heelal. De laatsten, de minsten, zullen de eersten zijn. Allemaal.
Het Verhaal van God wordt zo zichtbaar in Jezus. En Jezus is de belichaming van het Koninkrijk van God. "Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen”, zegt Jezus. Hij voegt er aan toe: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij” (Johannes 14:6,7).
Ik heb mensen deze tekst vaak exclusief horen uitleggen, alsof hij betekent dat alleen mensen die in Jezus geloven op de manier waarop de uitleggers dat doen, bij God horen, en alle anderen voor altijd verloren gaan. Alsof je behoud afhangt van het geloven van een aantal intellectuele waarheden over Jezus, of het instemmen met een dogma. Ik ben gaan geloven dat deze uitleg niet correct is. Jezus is juist heel erg inclusief. Want Jezus is de waarheid zelf, hij is het Verhaal van God zelf. Maar ook andersom: de waarheid (ongeacht door wie de waarheid gepredikt wordt en in welke cultuur hij gevonden wordt) is de waarheid van Jezus. “De werkelijkheid is Christus” (Kolossenzen 2:17). Rob Bell verwijst in zijn boek Love Wins naar het verhaal van de steen in de woestijn. In het bijbelverhaal lijdt het volk Israel dorst, tot Mozes met zijn staf op een steen staat. Deze steen barst open en er komt water uit, genoeg voor het volk om de dorst te lessen. In het hele verhaal wordt Jezus niet genoemd. De steen is een doodnormale steen, en het water doodnormaal water. Maar Paulus interpreteert dit verhaal heel anders, blijkt uit 1 Korintiers 10:3,4: "Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel 4 en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Ze dronken uit de geestelijke rots die hen volgde – en die rots was Christus." Rob Bell legt uit: “Paul insists that Christ was present in that moment, that Christ was providing the water they needed to survive--that Jesus was giving, quenching, sustaining. Jesus was, he says, the rock. According to Paul, Jesus was there. Without anybody using his name. Without anybody saying that it was him. Without anybody acknowledging just what, or, more precisely, who--it was. Paul find Jesus there, in that rock, because Paul finds Jesus everywhere" (Aangehaald door Richard Beck op Experimental Theology).
Paulus kan Jezus overal vinden, in het Oude Testament, in het beeld voor een onbekende God in Athene, in een vriendelijk gebaar, in een steen, omdat Jezus ook daadwerkelijk overal is. Het feit dat de steen zelf geen water kon voortbrengen, maar eerst gebroken moest worden, zodat God uit de steen nieuw leven kon brengen, was voor hem teken genoeg: dit was het Koninkrijk van God, dit was Jezus. Dus is elke glimp van het Verhaal van God, in welke mythe of film ook, een glimp van Jezus - net als de scene uit The Matrix Revolutions waarmee dit bericht begon. Overal waar mensen zich voor elkaar opofferen, waar mensen risico durven lopen door eerlijk te zijn, waar iemand het opneemt voor een zwakke, waar mensen elkaar echt liefhebben, daar is het Geheim van God in die dingen aanwezig. En net zo wordt het Verhaal van God, Jezus zelf, zichtbaar in het verhaal van ons leven als wij net als hij zwak durven zijn en onze afhankelijkheid van God toegeven. Daarover gaat het volgende deel van deze serie.