Als je zoals ik wel eens populairwetenschappelijke tijdschriften doorbladert in de Ako of de Bruna op het station, of als je voor wetenschapsnieuws het internet afstruint, zelfs als je de krant doorbladert, kom je vaak hetzelfde soort berichten tegen. Ze beginnen met een menselijk gedrag dat in kaart is gebracht: jongens spieken vaker dan meisjes, kinderen van dikke moeders worden later zelf ook dik, vrouwen vallen als ze ongesteld zijn op een ander type man dan in de periodes daartussen. En vervolgens wordt uitgelegd hoe dat gedrag is te verklaren op basis van de evolutietheorie. Het gaf een voordeel en daarom werd op die eigenschap geselecteerd. Onze mannelijke voorouders moesten bijvoorbeeld bij elkaar de kunst afkijken (een verklaring die ik zelf heb verzonnen), of: als vrouwen ongesteld zijn willen ze een vruchtbare ‘bad boy’ en daar tussendoor iemand die betrouwbaarder en zorgzamer is. Ik heb ook een vriend van mij horen betogen dat ons gevoel van schoonheid, van esthetiek, evolutionair verklaard kan worden. Voorwerpen die gezond waren, die veilig waren, zijn we mooi gaan vinden. Voorwerpen die ongezond en kwalijk waren vonden we lelijk. Schoonheid heeft zelf geen betekenis. Kortom, geen gedrag zo vreemd of bijzonder, of de schrijvers van deze artikelen weten het uit onze voorgeschiedenis uit te leggen. Zelfs het feit waarom ik onder bepaalde omstandigheden kies voor koffie in plaats van thee zou terug te voeren zijn op een aanpassing van mijn voorouders aan het leven op de prehistorische savanne.
Er is een naam voor dit fenomeen: ‘Evolutionaire psychologie’. Het beeld dat hierdoor wordt opgeroepen is dat wij mensen in de loop van onze geschiedenis volledig zijn geprogrammeerd door de systemen van selectie en aanpassing. Wat wij ook doen, wat wij ook kiezen, het wordt niet bepaald door onze wil, maar door de in ons genetisch materiaal vastgelegde voorkeuren. We denken dat we iets in te brengen hebben, maar in werkelijkheid volgen wij de route waarvan de evolutie ons heeft geleerd dat die de meeste kans geeft te overleven, of ons genetische materiaal door te geven. Zelfs het idee dat wij controle hebben over ons leven, is een vondst van de evolutie die onze overleving zou vergroten.
Ik las het gisteren in een krant, hoe professor Swaab in zijn boek betoogt dat de vrije wil van de mens een illusie is. Na ons tweede of derde jaar zouden alle patronen in onze hersenen zijn vastgelegd, en vanaf dat moment zouden wij als door kettingen gebonden zijn. We zouden gedwongen zijn ons te gedragen volgens de patronen die onze hersenen ons opleggen. Ons idee dat we een ‘ik’ zijn, een eenheid die bewust kan reageren op zijn omgeving, wordt door onze hersenen opgeroepen, maar heeft niks te maken met de realiteit. Ons brein houdt ons voor de gek. We zijn in werkelijkheid biologische computers die handelen volgens vaste patronen die door de evolutie zijn vastgelegd.
Als we de menselijke uitingen bestuderen, de juiste hersencellen in kaart brengen, en de verhoudingen tussen signaalstoffen meten, kunnen we al het menselijke gedrag in kaart brengen. Zoals we dat nu doen met dierlijk gedrag. Dat kwam ik bijvoorbeeld tegen in een interview in Vrij Nederland met de Nederlandse gedragsdeskundige Frans de Waal. Hij betoogde dat mensen apen zijn, en dat het menselijke gedrag volledig kan worden verklaard door naar de dieren te kijken. De mens is volgens hem een soort combinatie tussen chimpansee en bonobo. Zijn conclusie: “Alles is biologie.”
Frans de Waal vertelde in hetzelfde interview dat filosofen en psychologen zijn ideeën over het menselijk gedrag nog niet willen accepteren. Maar, zei hij, dat komt omdat filosofie en psychologie beide voortkomen uit de (christelijke) theologie. Nu zou ik eerder naar de Griekse wijsbegeerte wijzen, maar die begon ook met de aanname van het bestaan van God, dus zijn punt blijft staan. Ik vond deze uitspraak interessant. De filosofie en de psychologie hebben als grond de aanname dat waarheid en persoonlijkheid betekenis hebben. Ze gaan ervan uit dat het zinvol is te praten over waarheid en onwaarheid, over argumenten en tegenargumenten. Ze gaan ervan uit dat mensen redenen hebben voor hun gedrag, en in staat zijn ervoor te kiezen hun gedrag of communicatie (binnen grenzen) te veranderen. Dit zijn aannames die niet vallen onder het terrein van de natuurwetenschap, die alleen wat waarneembaar is kan onderzoeken.
Maar volgens De Waal is er niet meer dan het waarneembare: atomen, moleculen, neuronen, neurotransmitters, natuurlijke selectie. Dus kunnen we de theologie links laten liggen en volstaan met de natuurkunde, scheikunde en biologie. Dan zullen die ons alle antwoorden opleveren, en kunnen we ook de psychologie en filosofie afschaffen. Dan hoeven we niet meer te praten over wat schoonheid is, wat waarheid is, en wat goed of kwaad is. Dan hoeven we niet meer iemand te vragen naar de beweegredenen van zijn gedrag, of te proberen hem een andere blik op jeugdervaringen te geven. Dan kunnen we volstaan met metingen aan moleculen en reactietijden.
Op het eerste gezicht klinken de redeneringen van de gedragswetenschappers vaak wel overtuigend. Ik geloof net als zij dat het zinvol is het menselijk gedrag te onderzoeken: we hebben immers zintuigen gekregen waarmee we de werkelijkheid kunnen waarnemen en een intellect om die waarnemingen te analyseren. En als overtuigd evolutionist geloof ik ook dat de natuurlijke selectie ertoe heeft geleid dat we aan bepaald gedrag de voorkeur geven. Zo ben ik heus niet verbaasd dat de vrouwelijke vormen die mannen het aantrekkelijkst vinden, wijzen op vruchtbaarheid, om maar een voorbeeld te noemen, of dat mensen bang zijn voor slangen, omdat die voor gevaar zorgden op de savanne. Ik geloof ook dat de vroegste levenservaringen absoluut vormend zijn en bijvoorbeeld het hele leven effect zullen houden. Maar is het alles? Zijn wij als mensen inderdaad niets meer dan biologische machines die door de evolutie zijn geprogrammeerd om zich voort te planten en te overleven? Is onze vrije wil, onze intuïtie dat ons bestaan betekenis heeft, een reden, slechts een illusie?
Ik kan niet bewijzen dat er meer is dan materie, dan wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen. Het punt is namelijk dat we iets anders niet kunnen waarnemen. Ik kan niet bewijzen dat ik een persoon ben, en mijn ‘ik’ geen illusie is die door mijn hersenen wordt opgewekt. Ik kan niet sluitend maken dat waarheid betekenis heeft. Ik kan niet onomstotelijk laten zien dat er een God is die mij en jou en het leven en waarheid betekenis geeft. Maar ik weet dat ik niet kan leven alsof het niet zo is. Deze onderzoekers kunnen dat zelf trouwens ook niet. Swaab schrijft een boek waarmee hij probeert mensen van zijn standpunt te overtuigen, terwijl hij gelooft dat mensen niet door waarheid worden overtuigd, maar dat ze van mening veranderen doordat ze geprogrammeerd zijn dat gedrag te vertonen. De Waal houdt een interview voor een tijdschrift, terwijl hij zich bewust is dat hij dit doet om te overleven, of om zich voort te planten. Ik las laatst zelfs de conclusie van een wetenschappelijk onderzoek dat hoewel er geen vrije wil bestaat, dit niet is wat men tegen mensen moest communiceren. Het bleek namelijk dat mensen die geloofden dat de vrije wil een illusie was, vaker ongewenst gedrag gingen vertonen (tja, als ik geen vrije wil heb, kan ik alles doen wat ik wil). Mensen die geloven in een vrije wil gedragen zich beter, bleek uit de studie.
Ik deed zelf een soort experiment in de trein naar huis vanavond. Ik keek naar de mensen om me heen en probeerde ze te zien als biologische machines, als zakken water en moleculen en verder niet. Ik probeerde ze te zien als niet anders dan potentiële partners en potentiële concurrenten in de strijd om het voortbestaan. En ik probeerde ze te zien met de gedachte dat elk van deze mensen een betekenisvol individu was, van wie God zoveel hield dat Jezus mens werd om voor hen te sterven. Die laatste gedachte gaf mij een blik van liefde op mijn medereizigers, de eerste gedachten niet.
De schrijver G.K. Chesterton hechtte grote waarde aan het gezond verstand. Als ik mezelf ervaar als persoon en als betekenisvol, zou hij betogen, is het niet onredelijk dat ik dat ook ben. Het zou geen gezond verstand zijn aan te nemen dat ik mezelf alleen zo ervaar, maar dat dit slechts een illusie is, en mijn 'ik' eigenlijk niet bestaat. Maar dit gezonde denken kan alleen gebaseerd zijn op een geloofsaanname. Chesterton zegt ergens dat we om alle dingen helder te zien, een enkele sprong in het duister moeten doen. Dat we een mystieke keuze moeten maken, om al het andere helder te kunnen beredeneren.
Ik kan niet anders dan mezelf zien (en anderen zien) als een persoon, en mijn keuzes (en die van anderen) als betekenisvol (en ja, evolutionair psychologen, misschien ben ik daarin niet vrij, misschien ben ik zo geprogrammeerd :-) ). En omdat ik wil leven in een wereld waar waarheid en persoonlijkheid bestaan, kan ik niet anders dan geloven dat er buiten de waarneembare werkelijkheid iets of iemand is die materie betekenis kan verschaffen. Ik zal me daarnaar blijven uitstrekken, zelfs al zijn de argumenten uit de evolutionaire psychologie nog zo overtuigend, en zelfs al is het heel aannemelijk dat ik niets anders ben dan een verzameling moleculen, door het toevalsproces van de evolutie bijeengebracht. Zelfs de sterkste argumenten, zelfs een hard bewijs dat er geen betekenis en geen vrije wil was, zou mij niet kunnen weerhouden van het verlangen naar waarheid en persoonlijkheid.
Ik weet het, het is geen sterke basis voor het geloof, het is maar een wankel uitgangspunt, maar soms is dit het enige waarop ik blijf staan. Ik geloof soms als de ‘marshwiggle’ Puddleglum uit The Silver Chair van C.S. Lewis. Hij is, samen met kinderen uit onze wereld, in het rijk van de groene heks terecht gekomen. Die probeert hen ervan te overtuigen dat haar rijk onder de grond het enige is dat bestaat. De zon waar ze zo naar verlangen, hebben ze verzonnen nadat ze een lamp aan het plafond hebben gezien. De leeuw Aslan, in wie ze geloven, hebben ze zich ingebeeld op basis van een kat in een van de gangen. Het land Narnia kan volgens haar volledig worden verklaard uit de feiten van de gangen. Maar Puddleglum kan zich toch niet aan haar onderwerpen.
“One word, Ma'am," zegt hij. "One word. All you've been saying is quite right, I shouldn't wonder. I'm a chap who always liked to know the worst and then put the best face I can on it. So I won't deny any of what you said. But there's one more thing to be said, even so. Suppose we have only dreamed, or made up, all those things-trees and grass and sun and moon and stars and Aslan himself. Suppose we have. Then all I can say is that, in that case, the made-up things seem a good deal more important than the real ones. Suppose this black pit of a kingdom of yours is the only world. Well, it strikes me as a pretty poor one. And that's a funny thing, when you come to think of it. We're just babies making up a game, if you're right. But four babies playing a game can make a play-world which licks your real world hollow. That's why I'm going to stand by the play world. I'm on Aslan's side even if there isn't any Aslan to lead it. I'm going to live as like a Narnian as I can even if there isn't any Narnia. So, thanking you kindly for our supper, if these two gentlemen and the young lady are ready, we're leaving your court at once and setting out in the dark to spend our lives looking for Overland. Not that our lives will be very long, I should think; but that's a small loss if the world's as dull a place as you say."
Fun fact: Puddleglum werd gespeeld op TV door Dr. Who Tom Baker!