woensdag 20 oktober 2010

Hoop doet leven (appendix): opium voor het volk?

Ik heb de afgelopen anderhalve maand veel geschreven over hoop. Een serie van zes artikelen en nog wat nagekomen gedachten (waar deze blog er ook een van is). Het zal mijn lezers niet ontgaan zijn hoe belangrijk ik dit onderwerp vind. Hoop is wat ons motiveert om vol te houden als het moeilijk is, om initiatieven te nemen in situaties waar geen verandering mogelijk lijkt, om creatief te zijn en lief te hebben. Zonder hoop dat verandering mogelijk is, dat onze keuzes resultaat zullen hebben, blijven we passief, blijven we in onze ‘comfortzone’.
En ik heb betoogd dat de boodschap van de opstanding van Jezus op een unieke wijze hoop geeft. Het herstel van de gebroken schepping in het koninkrijk dat komt, en het herstel van onze eigen gebrokenheid waar we nu al iets van kunnen ervaren, zijn mijn favoriete onderwerpen (naast muilbroedende cichliden, sciencefictionfilms en dinosaurussen). Mijn vorige blog (getiteld: Tol Eressea, er staan nog veel interessante film- en boekbesprekingen!) was vrijwel geheel gewijd aan het opwekken van verlangen naar deze hoopvolle toekomst.
Maar ik moet opbiechten dat mij af en toe twijfel bekruipt. Sterker nog, de afgelopen weken stond mijn geloof af en toe serieus op wankelen. Ik vroeg me af of ik mezelf niet voor de gek hield. Geloof ik in de hemel omdat ik de tragische werkelijkheid niet onder ogen wil zien? Hou ik eraan vast omdat ik makkelijk van mijn onzekerheid, twijfel en ziekte af wil? Wil ik in mijn gelijk gesteld worden? Wil ik genoegdoening voor alles wat ik nu tekortkom? Is mijn geloof niet meer dan een psychologisch ‘coping mechanism’?

Het is een reëel gevaar dat we ons vastklampen aan een valse hoop. Omdat ik geloof dat ik in de hemel niet meer onzeker zal zijn, zou ik mijn moeizame pogingen om mezelf te overwinnen kunnen opgeven - het wordt me immers toch ooit op een dienblaadje aangereikt. Omdat deze wereld toch in vuur vergaat en gelovigen nooit meer wat met deze  werkelijkheid te maken hoeven hebben, hoeven (vooral Amerikaanse) christenen zich niet bezig te houden met milieuproblematiek en sociale rechtvaardigheid.
Karl Marx sprak al over religie als ‘opium voor het volk’. De kerk beloofde de armlastige arbeiders dat ze in de hemel beloond zouden worden voor hun geloofstrouw en daar alles zouden bezitten dat ze op aarde moesten ontberen. En ondertussen kwamen ze niet in opstand tegen de onrechtvaardige omstandigheden waarin ze werkten, en accepteerden ze de onderdrukking. De hoop diende als zoethoudertje, als opium. Denk ook aan de hemelse zegeningen die Jihadisten volgens de Islam kunnen verwachten: 72 maagden, wijn et cetera (alles waar ze zich op Aarde van moeten onthouden), als ze zich maar opofferen voor de goede zaak. Als de beloning maar hoog genoeg is, zijn mensen tot alles in staat.
Niet alleen religieuze mensen zijn gevoelig voor dit soort ‘makkelijke hoop’. Op de science fiction-website io9 las ik een kritische column over de technici en futuristen die hopen op de ‘singulariteit’ - het moment dat computers zichzelf sneller ontwikkelen dan mensen kunnen bijhouden. Velen kijken daarnaar met hoop: het menselijk bewustzijn zou in computers kunnen worden opgeslagen, waardoor eeuwig leven mogelijk zou zijn; de mens zou zich kunnen onttrekken aan het lichaam, met al zijn kwalen en gebreken; oorlog en hebzucht zouden ouderwetse begrippen zijn. En het eten van chips zou een extatische ervaring zijn, omdat de computers de beste reacties in onze smaakzintuigen zouden kunnen opwekken. Het zou een tijd zijn zonder ook maar enig probleem. De schrijfster van het essay vergeleek dit toekomstbeeld met de verwachting van de hemel van veel christenen: een soort luilekkerland waar alle aardse beslommeringen vergeten zullen zijn. En ze waarschuwde dat het onrealistisch was daarop te hopen, omdat je zo de ogen sluit voor de werkelijke problemen (eigenlijk de zondeval, het feit dat wij gebroken, zelfzuchtige mensen zijn, die altijd technologie (of de hemelse zegeningen) zullen gebruiken voor zelfzuchtige doeleinden. (Trouwens: een dergelijk hemels bestaan zou altijd alleen maar zijn weggelegd voor de allerrijksten, en jij en ik zouden toch tot een ‘post scarcity’-leven veroordeeld blijven.)

Ik ben van mening dat veel dat in christelijke kringen als onze hoop wordt gepresenteerd, gevaarlijk lijkt op opium, op valse hoop. De hemel als een totaal van de Aarde gescheiden idyllische plaats, waar aan al onze behoeftes is voldaan, en voor ons niets overblijft dan God te prijzen. Het is letterlijk een vlucht uit de realiteit. ‘This world is not my home, I’m just passing through’, zongen we wel eens.
Geconfronteerd met die toekomstverwachting heb ik begrip voor een vriend die me waarschuwde voor het vertrouwen op valse hoop. Zijn hoop was niet anders dat het volgende moment er ook gewoon zou zijn, en dat hij zelf dan ook zou bestaan. Niet een belofte dat zijn problemen ooit met een knip van de vingers opgelost zouden worden.
Ik denk dat hij een goed punt maakte. We leven namelijk altijd in het ‘nu’, in dit ene moment. Aan het verleden kunnen we niets meer veranderen, en de toekomst is er nog niet. En het zal voor ons altijd ‘nu’ zijn. De christelijke hoop moet dus niet in de eerste plaats iets zijn dat in de toekomst ligt, maar iets dat in het ‘nu’ al werkelijkheid wordt. Een van mijn favoriete auteurs, Greg Boyd, tweette het zo: ‘The dance: Live like NOW is all there is (because it is) while remaining aware that you have an eternity of NOWS ahead of you ...

Ik denk dat dit precies is hoe Jezus communiceerde over de hoop die hij kwam brengen. Als hij sprak over het koninkrijk van God dat zou komen, refereerde hij aan het toekomstbeeld van de profeten, van de tijd waarin Gods wil overal op Aarde zou gebeuren, en Gods heerlijkheid de werkelijkheid zou vervullen, en er nergens meer onrecht zou zijn. Maar van deze toekomst beweerde Jezus dat die op dat moment al was aangebroken. ‘Het koninkrijk van God is onder jullie’, stelde hij. Het was er al op dat moment, in het nu. De zegen van God, de gerechtigheid van God, de wil van God, het kon nu al werkelijkheid worden in het leven van zijn toehoorders. Daar nodigde Jezus hen toe uit. In plaats van al zuchtend uit te kijken naar het toekomstige vrederijk, mochten ze in het ‘nu’ genieten van de vrede die God hen op dit moment al wilde geven.
Hetzelfde geldt voor Jezus’ opmerkingen over het eeuwige leven. Aan de ene kant maakt hij duidelijk dat zijn volgelingen nooit zullen sterven, nooit zullen ophouden te bestaan. Hij belooft dat ze uit de dood zullen opstaan en met Hem leven in zijn koninkrijk. Maar tegelijk beweert Jezus dat dit eeuwige leven op dit moment, in het ‘nu’, voor ons al beschikbaar is. Hij belooft dat zijn volgelingen in het ‘nu’ een leven kunnen leiden dat de kwaliteit heeft van de eeuwigheid. Het woord ‘eeuwige’ slaat dus niet alleen op een tijdsduur (onafgebroken leven), maar op een bepaald type leven: leven dat zijn bron heeft in de eeuwigheid. Leven dat op dit moment al een bron van levend water wordt in ieder die gelooft, zodat niemand meer dorst hoeft te hebben.

Als ik me afvraag of er hoop is, moet ik dus niet naar de toekomst kijken (‘was het maar zover’, ‘was ik maar in de hemel’, ‘kwam Jezus maar terug’), maar naar het heden: op welke manier wordt de regering van God zichtbaar in mijn leven op dit moment? Op welke manier kan ik nu iets ervaren van het leven dat eeuwigheidswaarde heeft?
Dit vraagt van mij om in dit moment, in het ‘nu’, te leven in overeenstemming met de hoop waarin ik geloof. Ik steek dus niet het hoofd in het zand, probeer niet aan de werkelijkheid te vluchten, span me niet in voor een beloning ooit, ver weg, maar ik zie de realiteit onder ogen, en handel in overeenstemming met wat ik geloof. Dat is niet passief, maar heel erg actief. Dat betekent dat ik niet wacht met initiatief nemen, omdat mijn verlangen in de hemel wel vervuld zal worden, maar dat ik nu al, in dit moment, uit mijn comfortzone kom, omdat ik geloof dat God zelf mij mijn verlangen gegeven heeft. Het betekent dat ik niet mijn maatschappelijke verantwoordelijkheid laat schieten, omdat God alles toch ooit goed zal maken, maar dat ik juist nu zorg uitoefen voor mijn medemensen, het milieu en mijn eigen lichaam, omdat ik weet dat God die dingen heel belangrijk vindt. Het betekent dat ik niet accepteer dat anderen mij kwaad doen of manipuleren, omdat ze ooit hun verdiende loon wel krijgen, maar dat ik juist nu kies voor de vrijheid, omdat ik weet dat God mij nu al vrij wil maken.
Deze hoop activeert ons, brengt ons in beweging. Terwijl we ons inspannen merken we echter vaak dat de tegenstand sterker lijkt dan wij zijn, dat onze angst moeilijk te onderdrukken is, dat tijd en toeval nog steeds onze inspanningen teniet dreigen te doen, en het leven ons lijkt te ontglippen. Maar dan nog geven we de moed niet op, omdat we weten dat onze inspanningen nooit tevergeefs zijn (zelfs als ze dat soms lijken). (Wat de conclusie is die Paulus verbindt aan de opstanding van Jezus in 1 Korinthiers 15). Het koninkrijk van God, het eeuwige leven, is namelijk een realiteit die niet van ons afhangt, maar een belofte van God. God belooft dat zijn regering nu al werkelijkheid is in ons leven, en dat ze ooit werkelijkheid zal worden in de hele wereld en voor iedereen. Die toekomst is dus niet een hemels luilekkerland dat losstaat van ons huidige wereld, een paradijs waar we naar vluchten omdat dit leven ons niet bevalt. Het is juist de vervulling van Gods wil in deze wereld, en de volledige uiting van het leven van de eeuwigheid dat we nu al ervaren in onze levens, in het nu. Het is niet iets heel anders, een werkelijkheid die los staat van de onze. Het is de voltooiing, de volmaaktheid van wat God nu al doet.

De toekomstige hoop waar Jezus en zijn volgelingen over spreken heeft dus alles te maken met het ‘nu’, met ons huidige leven. De wetenschap dat deze glorie ooit werkelijkheid zal worden, maakt ons nu al enthousiast om ons daarvoor in te zetten. We worden niet verdoofd, we onderwerpen ons niet passief aan machthebbers, nee, we worden revolutionairen, mensen die met de energie van het eeuwige leven schoonheid zoeken en maken, mensen liefhebben en gerechtigheid nastreven. Die de wereld op z’n kop zetten, in plaats van de wereld te ontvluchten. Die risico’s nemen, die zich opofferen voor anderen, die zichzelf durven zijn tussen conformisten. We worden mensen die ook onszelf kritisch durven bekijken en eerlijk uitkomen voor onze tekortkomingen. Die ook streven naar groei en verandering. Immers: ‘’Ieder die deze hoop op [God] heeft, reinigt zich zoals Hij rein is’ (1 Johannes 3:3)
Dit is het verschil tussen de jihadisten uit de Islam, en de christenen die door de Romeinse keizers voor de leeuwen werden gegooid. De hoop van de eersten is een vlucht uit de werkelijkheid, een beloning voor hun inspanning, en vervulling van hun aardse verlangens.  Ze zien hun aardse leven als niet belangrijk, als iets dat ze kunnen weggooien. De hoop van de tweeden was het herstel van de opstanding, de omverwerping van het kwade regime en de komst van God op Aarde. Ze wisten dat hun keuze voor de waarheid (hun keuze om hun god niet de verloochenen) niet tevergeefs zou zijn. Ze zagen hun leven als Gods kinderen, in Gods koninkrijk, juist als zo belangrijk en waardevol dat ze er geen concessies voor wilden doen. En dus konden ze zingen toen de leeuwen hen tegemoet kwamen, omdat ze op dat moment, in het ‘nu’ al de werkelijkheid van God ervoeren, en wisten dat die werkelijkheid groter was dan de tijdelijke werkelijkheid van de pijn van leeuwentanden. Ze vonden hun leven niet weinig waard, maar juist veel. Hun keuze was geen keuze tegen de realiteit, maar voor de realiteit.

Ik geloof dat de hoop van de bijbel geen verdovingsmiddel is, geen opium. Dit is een gezonde hoop, die aan de ene kant volledig oog heeft voor de werkelijkheid, en die geldt in het ‘nu’, in dit moment. En die tegelijk het vertrouwen geeft dat verandering niet alleen mogelijk is, maar werkelijkheid zal worden. Natuurlijk blijft de hoop gebaseerd op een geloofskeuze: de keuze te geloven dat Jezus uit de dood is opgestaan. Die daad houdt namelijk de belofte in dat het herstel echt zal komen. Maar dit geloof is niet een soort vage hoop op een mooie toekomst, de hoop dat alles wel goed zal komen in het eind, het is een keuze om te geloven in een werkelijke, historische gebeurtenis. Als dit echt is gebeurd, als Jezus’ graf echt leeg was, heeft dat robuuste consequenties voor zowel het heden als de toekomst. Daar kan ik op vertrouwen.