vrijdag 16 maart 2012

Filmbespreking: John Carter

Er worden genoeg sciencefictionfilms gemaakt tegenwoordig, vooral als je de superheldenfilms daar ook onder schaart (en deze gaan vaak over wetenschappelijke doorbraken, bizarre technologie of genetische mutaties, wat vaak terugkerend thema’s zijn in SF-verhalen). Maar de meeste van deze films gaan over invasies van buitenaardse wezens in onze tijd, of ze laten een totalitaire samenleving uit de nabije toekomst zien. Ze spelen zich af op onze planeet, en vaak ook nog in het begin van de 21ste eeuw. Dat betekent niet dat het geen leuke, of interessante films zijn - sommig ervan horen tot mijn favorieten. Maar deze verhalen missen een element dat kenmerkend is voor de sciencefictonliteratuur, het gevoel van ontzag en verwondering, in het Engels ‘sense of wonder’. De ervaring dat je je adem inhoudt als de hoofdpersoon de luchtsluis opent en voor het eerst voet zet op een vreemde planeet. De vervreemding van het zien van groene luchten en zwarte boombladeren, van zesbenige paarden en blauwe reuzen. De sensatie van nederigheid bij de confrontatie met een glanzende monoliet of een ruimtebasis zo groot als een maan. Het gevoel even in een andere wereld te zijn.
Volgens schrijvers als G.K. Chesterton en J.R.R. Tolkien helpt dit gevoel van verwondering ons om het wonder te zien van de wereld waar wij zelf in leven. Als we ons verbazen over het zwarte gras op een buitenaardse planeet, staan we misschien ook wel weer versteld dat het gras bij ons groen is. Als we onder de indruk zijn van zesbenige paarden, zijn we het misschien ook weer van vierbenige paarden. Op deze manier helpt de beste sciencefiction ons weer een heldere blik te krijgen op de uniekheid van de werkelijkheid buiten ons - ze verplaatst ons even uit de wereld binnen ons hoofd, waar we bezig zijn met onze eigen belangen, onze eigenwaarde, ons ‘ego’, en geeft ons oog op de concrete voorwerpen, planten, mensen die los van ons bestaan. Als wij ons daarover verwonderen, geven we ze betekenis, en dit is een vorm van liefhebben.
Volgens mij is verwondering een ervaring die hoort bij het menszijn en een die vooral christenen zouden moeten kunnen waarderen. Wie zich niet over Zijn schepping kan verwonderen, verwondert zich immers niet om de Schepper. En nee, die verwondering kan niet abstract blijven. Je kunt je niet verwonderen over de ‘schepping’ als zodanig, alleen over de unieke, individuele onderdelen ervan. Daar begint de liefde. Als je die unieke delen leert waarderen, ontwikkel je waardering voor het geheel van het kunstwerk, en voor de Kunstenaar van wie het afkomstig is. Wie geen bewondering heeft voor het unieke, wie de waarde van het individu niet kan inzien, ziet ook niet de waarde in van het geheel. Die trekt zich terug in zichzelf, en houdt zich alleen bezig met zijn eigen belangen. Hij laat de wereld achter, of ziet die als instrument om zijn eigen ego te dienen, en weg te gooien als hij zijn doel heeft gediend.
Helaas worden er weinig films gemaakt die zich ver in de toekomst afspelen, en/of op andere planeten. Dit jaar is wat dat betreft een erg goed jaar, met later in het jaar Prometheus van Ridley Scott, en nu al John Carter: een film die zich dan wel afspeelt in het verleden, maar is gesitueerd op Mars. Niet het levenloze Mars dat we kennen op basis van onze wetenschap, maar het Mars zoals de eerste SF-auteurs zich voorstelden: een woestijnwereld bewoond door oude beschavingen, met de resten van hoge cultuur en technologie die niet van magie is te onderscheiden. Een plek waar nog avontuur mogelijk was, en waar heldendaden konden worden verricht. Een wereld die als geen ander bij haar lezers van toen het gevoel van verwondering opwekte. En het is geen toeval dat die wereld in deze film in beeld wordt gebracht, want het is een verfilming van een van die oorspronkelijke verhalen: A Princess of Mars van Edgar Rice Burroughs (de schrijver van onder andere Tarzan).

De film begint echter niet op Mars, maar op Aarde, waar een cynische veteraan John Carter (hij vocht tijdens de burgeroorlog voor de verliezende zuidelijken) aanwijzingen heeft waar hij een grot vol goud kan vinden. Zijn doel is zich met dat goud van de wereld te kunnen terugtrekken. Maar zijn lot kan hij niet zo makkelijk ontlopen. Als hij in de grot terecht komt vindt hij een zilveren medaillon. En door dat aan te raken wordt hij verplaatst naar een vreemde zanderige wereld met twee manen en een veel geringere zwaartekracht. Bij het verkennen van zijn nieuwe omgeving wordt hij gevangen genomen door een bizar groen wezen met vier armen. Hij blijkt zich te bevinden op Barsoom, de naam van de lokale bevolking voor Mars. Hij beschikt hier over een grotere kracht dan op Aarde, en kan enorme sprongen maken. Eigenschappen die hem snel tot oorlogsleider van de intelligente reptielen maken.
Barsoom wordt echter ook bewoond door mensen. Mensen die, hoe kan het ook anders, in een oorlog verwikkeld zijn. De leider van een roofzuchtig volk heeft een mysterieus wapen in handen gekregen, en bedreigt nu de vrije stad Helium. Zijn prijs? Een huwelijk met Dejah Thoris, strijder, wetenschapper en dochter van de koning. En niet van zins te trouwen met een schurk. Haar vlucht wordt ontdekt en haar luchtschip aangevallen. John Carter komt echter tussenbeide. Dejah ziet in hem de mogelijke bevrijder voor haar volk, maar Carter wil niets liever dan terug naar zijn grot met goud op Aarde. Zijn antwoord is gelegen in het mysterieuze medaillon. Samen met Dejah en een van de vierarmige wezens reist hij naar een van de weinige rivieren die op Mars is overgebleven, een waterstroom die voert naar de poort van Issis. Daar zal de aardman een levensveranderende keuze maken ...

Ik had vrij hoge verwachtingen van de film. Niet alleen omdat hij gebaseerd is op een klassieker uit het genre, maar ook omdat hij gemaakt is door de regisseur van mijn favoriete SF-film ooit: Wall-E! Hoewel John Carter die belofte niet waarmaakte, is het toch een onderhoudende avonturenfilm. Veel dingen werkten heel goed in de film. De andere wereld was mooi weergegeven, hoewel het niet hielp dat de Aardse scenes zich ook een woestijngebied afspeelden. De vierarmige Tharks waren niet alleen mooi ontworpen, er was ook goed nagedacht over hun biologie, hun cultuur (als een intelligent wezen eieren legt in plaats van baby’s krijgt, waar leidt dat toe?) en over hun gebaren (hoe gebruik je immers vier handen?). Maar ook de menselijke culturen waren fantasievol weergegeven: ik was echt onder de indruk van het ontwerp van de vliegende schepen (het verhaal werd geschreven voordat er vliegtuigen bestonden). De verbazing van een Marsmens over het feit dat schepen op Aarde op de zee varen was een mooi detail. De kostuums waren ook mooi, maar omdat ik geen fan ben van tatoeages werd ik een beetje afgeleid. De film bevat aanstekelijke humor, in de naamsverwarring over John Carter, en in een buitenaards wezen dat wel heel veel wegheeft van een trouwe hond. Er is een briljante scene waarbij een gevecht wordt afgewisseld met beelden uit het verleden van Carter. Het plot zat ook goed in elkaar, met een fascinerende ontknoping en een paar mooie onverwachte wendingen aan het eind. Ik wil de film dan ook zeker nog een keer kijken op blu ray.
Toch is het geen nieuwe klassieker. Vooral niet vergeleken met Avatar, een film die in heel wat opzichten lijkt op deze. Een element is dat de wereld niet zo sterk is opgebouwd (waar komen de mensen op Mars vandaan?), maar belangrijker is dat de relatie tussen de hoofdpersonen niet zo geloofwaardig is. In Avatar was je er als kijker getuige van hoe Jake en Neytiri samen optrokken en er een band tussen hen ontstond. Het was goed voor te stellen dat ze door wat ze samen doormaakten van elkaar gingen houden. En ook zag je hoe de wereld van Pandora een leegte in Jake wist te vullen, waardoor hij uiteindelijk besloot tegen zijn eigen volk te gaan strijden.
John Carter vertrouwt in mijn beleving meer op het feit dat het een avonturenfilm is en de kijker dus automatisch verwacht dat de hoofdpersonen verliefd worden, dan dat het werkelijk invoelbaar wordt gemaakt. Want wat ziet de prinses nou in de Aardman? Het is niet dat ze hem nodig heeft, want ze is prima in staat zichzelf te verdedigen: een echte moderne vrouw (anders dan in het boek, aldus John C. Wright, en ook niet realistisch voor de tijdsperiode, want zonder geweren zijn vrouwelijke soldaten niet tegen mannen opgewassen). En Carters obsessie met teruggaan naar de Aarde maakt hem ook niet aantrekkelijker. Andersom is er ook geen signaal van diepe gesprekken of gedeelde ervaringen die de twee dichter bij elkaar zouden kunnen brengen. En op deze relatie is de karakterontwikkeling van Carter gebaseerd, dit moet zijn omwenteling aannemelijk maken. Dat doet het dus niet. En dus bleef hij een persoon op afstand, met wie ik me niet werkelijk kon identificeren - zelfs met Wall-E had ik meer.

Dat maakt dat mijn gedachten over de diepere betekenis van de film van een wat meer klinische aard zijn. Ik moest er wat meer naar zoeken. Ik geloof dat de diepere betekenis er wel is, maar hij zou indringender zijn bij een meer invoelbare ontwikkeling van de hoofdpersoon. Zijn uitgangspositie is namelijk wel interessant. John Carter heeft aan het begin van de film namelijk niets meer om voor te vechten. Mensen zijn volgens hem gewelddadige, oorlogszuchtige wezens, ongeacht aan welke kant ze staan. Hij wil niets meer met hun conflicten van doen hebben. Ik ging direct wat rechterop zitten: dit betekende natuurlijk dat Carter in de loop van het verhaal wel weer een reden zou vinden om zich bij een conflict aan te sluiten. Maar wat zou krachtig genoeg zijn om zijn cynisme over de wereld te kunnen doorbreken?
Hij is niet de enige in de film die cynisch is over de wereld, en die de waarde van menselijke individuen en beschavingen relativeert. De Thern, onsterfelijke wezens met een bijna goddelijke macht, blijken de gebeurtenissen op Mars te manipuleren. Ze vernietigen zelf de planeet niet. Nee, dat doen de mensen. Zij leiden het alleen in de goede banen. Het gaat altijd op dezelfde manier, vertelt er een tegen Carter. De mensen nemen in aantal toe en komen met elkaar in botsing, en terwijl ze elkaar bestrijden putten ze de grondstoffen van de planeet uit, totdat er niets meer over is. Het is nu eenmaal hun natuur. Op Mars. En op Aarde, is natuurlijk de suggestie. En deze Thern zijn ook op Aarde geweest. Als ze hun werk op de rode planeet hebben afgerond, kunnen ze zich wijden aan de onze. Deze wezens halen hun energie uit de ondergang van werelden. Ze zijn als het ware kosmische aasgieren. Sterker nog: zo zien ze er ook uit. Grijze kleren, hoge kragen, kale hoofden en starende ogen. Voor een SF-verhaal een fantastisch idee! Want hun beeld van de menselijke natuur is ergens wel correct.
Welk argument is krachtig genoeg om weerstand te bieden tegen dit cynisme? Wat is in staat om je ertoe te brengen de wereld als waardevol te zien en haar bewoners als betekenisvol, zo zeer dat je bereid bent ervoor de vechten? Zo zeer dat je je leven ervoor op het spel wil zetten? Wat kan John Carter in staat stellen het zwaard op te nemen tegen de Thern? Niet een theorie over de menselijke natuur. Niet een religieus of filosofisch betoog. Niet een wetenschappelijke verhandeling. Geen algemeenheden of abstracties. Intellectuele leerstellingen hebben in zichzelf geen kracht. Niemand is ooit gestorven voor een wiskundige formule, niemand heeft zich opgeofferd voor een idee. Zelfs de betogen van de knappe prinses over haar eigen beschaving kunnen Carter daar niet enthousiast voor maken.
Niet de algemene, geabstraheerde idealen uit de ideeenwereld van Plato motiveren ons, en brengen ons tot actie, maar de unieke, concrete voorwerpen in onze wereld maken ons enthousiast. Ik ben niet begeesterd over vissen als concept, ik ben begeesterd over deze specifieke vissen. Ik vind niet het idee van een zonsondergang mooi, ik geniet van deze, specifieke zonsondergang, in dit moment dat nooit meer terugkomt. Ik houd niet van de mensheid, ik houd van unieke mensen. Ik houd van een unieke vrouw in het bijzonder: mijn vriendin. Niet omdat ze in het algemeen een vrouw is, maar omdat ze uniek zichzelf is. En ik geloof dat hoe meer waarde we hechten aan de concrete, unieke mensen en voorwerpen buiten ons, hoe meer we onszelf daarvoor op het spel willen zetten. We willen ons opofferen, we willen zwak worden, omdat we iets buiten onszelf betekenisvol zijn gaan vinden. Dit is een uniek christelijke gedachte, want de meeste andere godsdiensten ontnemen de materiele werkelijheid juist zijn betekenis. Christenen weten echter dat het nu precies de scheppende liefde van God is die alles om hen heen (zichzelf incluis) een ondeelbare, onschatbare betekenis geeft. Dit betekent ook dat gelovigen niet de mensheid als abstractie moeten liefhebben, en niet goed moeten doen ‘in het algemeen’. Nee, ze worden opgeroepen individuele, unieke mensen lief te hebben (om wie ze zijn als individu), en goed doen aan specifieke personen. Als ze dat doen, hebben ze ook de God lief die al deze mensen hun unieke betekenis heeft geschonken.
Dit wordt in de film in beeld gebracht in de vierarmige Tars Tarkas, die als enige van zijn ras weet wie van de jongere generatie zijn dochter is, en haar liefheeft. En in John Carter, die zich realiseert dat hij meer geeft om Dejah Thoris dan om zijn goudgrot op Aarde. En die omdat hij van Dejah houdt, ook houdt van haar wereld, en niet alleen haar wil redden, maar ook het stervende Barsoom. Vanwege een enkel persoon bindt hij de strijd aan met een vijandige samenleving, en een bijna goddelijk ras van cynische ‘gieren’. De liefde voor het unieke gaat vooraf aan de liefde voor het algemene. Het zou alleen nog indrukwekkender zijn geweest als de kijker had geweten waarom Carter zo van deze vrouw was gaan houden. Nu blijft dat algemeen, en niet concreet. En dat werkt niet.