woensdag 29 september 2010

Stripbespreking: Een deken van sneeuw

Ik zal er maar eerlijk voor uitkomen. Ik ben wat ze op internet noemen: een 'geek' (wat de meeste mensen betitelen als 'nerd', maar dan zonder de kennis van computers en zonder bril bij elkaar gehouden met plakband). Iemand met interesses anders dan de in onze maatschappij gebruikelijke, die daarover vooral communiceert via het internet. Daarom was ik afgelopen zaterdag ook op de Stripdagen in Houten, samen met een van mijn jongere broers. Heerlijk rondlopen tussen stands met de meest uiteenlopende stripboeken, van luxe uitgaves tot goedkope tweedehands, en kijken naar de fans die zich hadden verkleed als stormtroopers uit de Star Wars-films.
Ik kwam aan het eind van de dag thuis met wat aanvullingen op mijn verzameling sciencefictionstrips. Maar mijn belangrijkste aanschaf was de grafische roman Een deken van sneeuw (Eng. Blankets) van Craig Thompson. Een getekend autobiografisch verhaal van meer dan 580 pagina's, in stemmig zwart-wit, over een jonge kunstenaar die zich ontworstelt aan een fundamentalistisch christelijke opvoeding, en zijn eerste liefde. Worden daarover ook strips gemaakt?, vroeg iemand op Twitter. Inderdaad. En het blijft de volle 580 pagina's boeien. Het verhaal schokt je, raakt je, en zet je aan het nadenken. Wie nog het vooroordeel koestert dat het stripverhaal een onvolwassen kunstvorm is, zal door dit boek van het tegendeel overtuigd worden. Ik kan het zonder enige reserve aanbevelen. En met name voor mensen die net als de hoofdpersoon (en ikzelf) de gevolgen van een streng religieuze opvoeding proberen te verwerken, en twijfelen wat ze ervan moeten overhouden, en voor degenen die met hen willen meevoelen. Ik meen dat het geen enkele lezer onberoerd zal laten. Het is, meen ik, in dat opzicht te vergelijken met de boeken van Chaim Potok, met name Mijn naam is Asher Lev, maar met een voor mij nog sterkere 'impact', door de kracht van de (schijnbaar eenvoudige) tekeningen.

Craig Thompson groeit op in een Amerikaans plattelandstadje in de Verenigde Staten. Zijn ouders gaan naar een evangelische kerk, en als trouwe oudste zoon neemt Craig het geloof erg serieus. Het lijkt er zelfs op dat hij in de wieg is gelegd voor de opleiding tot predikant. Aan de andere kant heeft Craig een creatief talent: hij houdt van tekenen. Dat is echter volgens zou ouders en zijn predikant van geen enkele waarde. Ondertussen is Craig door zijn dromerige, serieuze inslag het pispaaltje op school. Hij ergert zich ook aan zijn drie jaar jongere broer, met wie hij het bed moet delen en die hem steeds wakker houdt.
In de winter gaat Craig elk jaar met de jeugd van de kerk naar een christelijk kamp. Ook daar voelt hij zich een buitenbeentje. Tot hij in zijn examenjaar de knappe en rebelse Raina ontmoet, en op haar verliefd wordt.  Ze is zijn muze, zijn bron van inspiratie, maar misschien ook een veilige haven, een nieuwe deken die hem afschermt van de boze buitenwereld. Hij logeert twee weken bij haar in Minesota, en ontdekt dat ook haar thuissituatie verre van ideaal is. Zo staan haar ouders op het punt te scheiden.

Het trof me hoe goed Thompson bepaalde ervaringen van het opgroeien wist te treffen. De fantasiewereld die hij deelt met zijn broer. De teleurstelling dat de jongens op het christelijke kamp net zulke pesters zijn als die op school. De verwarring over de lessen op de zondagsschool over een hemel waar hij eigenlijk helemaal niet naartoe wil. De gevoelige relatie met zijn ouders: "Ze kunnen me niet meer bestraffen, maar toch voel ik me nog steeds kwetsbaar bij ze." Het bracht bij mij allerlei herinneringen boven, en het was goed herkenning te vinden.

Maar zoals goede kunst dat mijns inziens behoort te doen, zette dit boek ook aan tot reflectie. Een van de belangrijkste thema's in dit boek is schaamte en hoe dat door religieuze instituten wordt gebruikt om individuen in het gareel te houden. Craig leert dat hij zich voor twee dingen moet schamen: zijn verlangen om te tekenen en zijn verlangen naar seksualiteit. Van een zondagschooljuffrouw krijgt hij te horen dat we in de hemel alleen maar zullen zingen. 'Hoe kun je God nou loven door te tekenen?' wil ze weten. De jonge Craig zegt dat hij de Schepping kan tekenen, bomen enzo. "Maar die heeft God toch al getekend?", is het antwoord. Maar tekenen is wat hij het liefste doet. Uiteindelijk loopt de frustratie zo hoog op dat hij al zijn tekeningen verbrandt, zodat hij zich kan wijden aan bijbelstudie en 'geestelijke activiteiten'. Ook zijn seksualiteit wordt beschaamd. Als zijn ouders ontdekken dat hij een blote vrouw heeft getekend, vertellen ze hem dat Jezus nu wel heel erg verdrietig is. En hij ziet voor zijn geestesoog hoe Jezus zich van hem afkeert. Als hij merkt dat hij zich aangtrokken voelt tot Raina komen al die schaamtegevoelens weer opzetten.
Thompson suggereert dat artistieke expressie en seksualiteit iets gemeen hebben. Ik refereerde al aan de tekening. Er is ook een passage waarbij Craig masturbeert, op een vel papier, dat hij vol schaamte verfrommelt en weggooit (direct na de passage waarbij zijn tekentalent wordt afgewezen). En later waarschuwen vrome kerkgangers hem ervoor dat hij niet naar de kunstacademie moet gaan. Want omdat hij daar mensen 'zonder kleren aan' moet tekenen, zou hij verslaafd raken aan pornografie en misschien zelfs homoseksueel kunnen worden.
Laat ik even openhartig mogen worden en vertellen dat dit ook de dingen waren waarvoor ik me leerde schamen in mijn jeugd in de kerk. Ik leerde dat mijn passie voor lezen en schrijven van minder betekenis was dan bidden, bijbellezen en kerkbezoek. Op zijn best was het een 'hobby voor ernaast', op zijn slechtst een verslaving, maar het was niet iets waar ik God mee kon behagen. Net als Craig koos ik ervoor om dan maar helemaal te stoppen met het schrijven van verhalen. Daarnaast werd mij geleerd dat ieder die een vrouw aankeek 'om haar te begeren' in zijn hart al overspel had gepleegd. Ik deed dus mijn best elke vorm van seksueel verlangen zo hard mogelijk te onderdrukken en schaamde me elke keer als ik me door iemand van het andere geslacht aangetrokken voelde. Ik was een slecht persoon, was mijn conclusie, want ik wilde schrijven en ik wilde seks. Dus ik strafte mezelf en deed extra hard mijn best om te voldoen aan het ideaalbeeld van de kerk. Ik werd het braafste jongetje van de klas.
Maar kijk om je heen in de wereld: overal en in alle tijden zijn het deze twee menselijke eigenschappen: kunstzinnigheid en seksualiteit, die in strenge samenlevingen worden onderdrukt. Dat geldt voor religieuze gemeenschappen, maar ook voor totalitaire regimes als die in de Sovjetunie of Noord-Korea. Het is een interessant fenomeen dat in landen als Iran, of onder orthodoxe Joden, of in strenge reformatorische kerken, of in totalitaire samenlevingen, kunstenaars zich niet meer mogen uiten, en seksuele aantrekking zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

Een deken van sneeuw maakte me bewust van dit verband. En suggereerde ook het waarom. De kern zit volgens mij in het woord 'expressie'. Een kunstenaar ervaart dat hij zich 'moet' uiten, hij moet dat wat in hem verborgen is, de beelden, de woorden, de gedachten, tot expressie brengen en met de buitenwereld delen. Net zo is het met de seksualiteit: het is een drang om jouw eigen unieke binnenste te delen met iemand buiten je. Het is een expressie van je 'ik'. Beide zijn individuele uitingen.
Ik heb jaren gedacht dat de verwrongen houding van conservatieve religie ten opzichte van seksualiteit (en dus ook kunst) voortkwam uit een platonische minachting van het aardse en het lichamelijke. Dat heeft ermee te maken, maar de werkelijke pijn ligt dieper. Het gaat om een minachting en afwijzing van de individuele identiteit. Het collectief met de aan iedereen opgelegde dogma's, wetten en eisen, gaat boven het individu met zijn verlangen om zich te uiten en zijn eigen stempel te drukken op de werkelijkheid. Thompson beschrijft en tekent een aanbiddingsdienst tijdens het kerkkamp, waarbij de leider iedereen oproept om mee te zingen. Ook al kan hij of zij helemaal niet zingen. In die massa van mensen die allemaal hetzelfde zeggen en doen, voelt Craig zich wegzinken. Hij wil niet hetzelfde zijn, denken en doen als ieder ander. Hij wil vrij zijn om zichzelf te uiten. Maar dat bedreigt de identiteit van de groep, die tegen elke prijs moet worden beschermd. De collectieve identiteit kan alleen blijven bestaan als de expressie van het individu wordt tegengegaan. (Daarom ook dat dit soort groepen vaak in een bepaalde tijdsperiode blijft hangen: er is geen innovatie, geen vernieuwing, en ze zingen (om bij de kerk te blijven waar ik opgroeide) liederen van anderhalve eeuw geleden.)
Iedereen die zich inzet voor zijn kerk, die vecht voor de overleving van het instituut, zou zich hier rekenschap van moeten geven. Want wat is meer waard: het gebouw? de vorm? de leer of de rituelen? of de individuele persoon, die naar Gods beeld is geschapen en wie God met zijn hele hart en onvoorwaardelijk liefheeft?

(Waarschuwing: ik heb het in het volgende gedeelte over het einde van het verhaal!)
Craig besluit uiteindelijk het christelijke geloof vaarwel te zeggen. "Ik geloof nog steeds in God", zegt hij tegen zijn broer, "Maar de rest van het christendom, met zijn bijbel, zijn kerken, zijn dogma's ... het creëert alleen maar grenzen tussen mensen en culturen. Het ontkent de schoonheid van het mens zijn en het negeert alle leegtes die het individu zelf moet invullen." Zoals de deken van sneeuw smelt, valt de deken van de schaamte van Craig af. In de grote stad is hij vrij om alle boeken te lezen die hij wil, te tekenen wat hij wil, en de vrouwen lief te hebben die hij wil. Maar zelfs daar, suggereert Thompson, is Craig niet vrij van de menigte. Ook de mensen in de stad vormen een massa, waarbij Craig in het niet valt. De individuele expressie gaat ten onder in de herrie van miljarden.
Ik geloof dat het verhaal uiteindelijk een sprank hoop geeft, als Craig na jaren zijn bijbel weer tevoorschijn haalt en leest uit Lucas 17, waar Jezus zegt: 'Het koninkrijk van God is onder jullie (of: in jullie).' Het koninkrijk van God is niet een macht of collectiviteit die aanwijsbaar is buiten ons. Je kunt niet zeggen: daar is het, of dit is het. Het is niet de macht van de groep van de kerk of enig ander instituut. Nee, het koninkrijk van God is een werkelijkheid in ons. Het is niet wat ons van buitenaf wordt opgelegd, niet een verband waar het individu zich aan moet onderwerpen om het in stand te houden. Het is een realiteit in ons hart, leven van binnenuit, dat van binnen naar buiten, door ons heen tot expressie komt. Niet wij worden gevormd door de wereld, nee, het leven komt in ons tot expressie en vormt zo de wereld. Door de invloed die wij uitoefenen, onze individuele expressie, wordt het koninkrijk van God zichtbaar. Onze individualiteit, onze eigenheid, gaat dus juist niet ten onder in Gods werkelijkheid, maar wordt geheiligd. We worden meer onszelf, en niet minder. We hoeven ons niet meer te schamen, want er is geen veroordeling meer voor wie in Christus Jezus zijn. En de gemeenschap van individuen die genieten van elkaars eigenheid, het beeld van God in elk van hen, die anders gezegd elkaar liefhebben, dat is het koninkrijk van God.
Nee, ik heb mijn jeugd in een fundamentalistische kerk en een streng gezin nog niet volledig verwerkt ben ik bang. Ik worstel nog met schaamte en barrières op beide van deze gebieden. Maar ik weet wel dat ik verlang te delen in de vrijheid en luister die de kinderen van God geschonken wordt. Net als Craig Thompson ervaar ik het soms als een bedreiging als de beschermende deken van de massa, waar je wordt vertelt wat waar is en wat niet, van me af valt. Maar tegelijk ontdek ik iets van de werkelijkheid van de persoonlijke God, die blij is met mij als individu en ervan geniet als ik mijzelf uit, als ik mijn sporen achterlaat in de wereld.

maandag 27 september 2010

Taaie overlevers, walvisetende potvissen, Godzilla, de hemel en de kerk

Bacteriën uit de zeebodem van de Noordelijke ijszee, zouden wel eens honderd miljoen jaar kunnen hebben overleefd in een vorm van winterslaap. Dat betekent: sinds de tijd van de dinosaurussen.

Over dinosaurussen gesproken: een pas ontdekt familielid van de Triceratops had geen drie horens, maar vijftien.

De voorouders van de potvis waren roofdieren die walvissen aten. Ze kwamen samen voor met de reuzenhaai Gargarodon megalodon, ook een walviseter.

Natuurkundigen weten op basis van de relativiteitstheorie dat voor wie sneller beweegt, de tijd ook sneller gaat. Wie met een ruimteschip met bijna de lichtsnelheid een jaar onderweg is, komt terug en ontdekt dat op Aarde honderd jaar zijn voorbijgegaan. Maar dit effect van snelheid op tijd blijkt met heel nauwkeurige klokken ook al te meten bij veel lagere snelheden, zoals die van een hardloper. Er is zelfs al verschil tussen het verloop van de tijd op de hoogte van je voeten en op de hoogte van je gezicht. Weird ...

Godzilla komt terug op het grote bioscoopscherm. In 3D natuurlijk.

De nieuwste trailer voor de volgende Harry Potter-film. The Deathly Hallows, deel 1.  Episch.

En het nieuws van de verfilming van een van mijn favoriete SF-boeken: The Day of the Triffids. Hopelijk blijven ze een beetje trouw aan het verhaal.

Britse acteur Stephen Fry zal in de volgende Sherlock Holmes-film de broer van Sherlock, Mycroft, spelen. En Daniel Day Lewis speelt waarschijnlijk Holmes' aartsvijand, de napoleon van de misdaad, professor Moriarty.

We blijven even bij het thema van de hoop. In films en verhalen wordt de hemel vaak afgebeeld in grijstinten en de aarde in kleur. Maar, zegt Jared Wilson: "Heaven is not some thin place, some cosmic hyperbaric chamber for disembodied spirits only. It is realer, truer, grander ... The staggering beauty of this realer reality is that heaven is not a holding pattern but an approaching land. Our own world is groaning for our and its redemption, and in the consummation of the kingdom at the swiftly coming return of our Lord, every nook and cranny of this world will be restored, covered with the glory of God like the waters cover the sea. The new heavens and new earth will make this place more colorful, not less. Thicker, realer, truer, better."

Blogger en twitteraar Eeuwigheid doet een oproep aan de kerk waar ik mij bij aansluit. "Ik heb het gevoel dat er iets staat te gebeuren en dat de Timmerman ons uitdaagt om verder te gaan. Los te laten om werkelijk vast te pakken. Vol te worden van Zijn Wezen. Ik sta daar niet alleen in. Wereldwijd lijkt er een nieuw ontwaken te zijn. Ongrijpbaar, ondefinieerbaar maar zo nadrukkelijk aanwezig dat ik het niet langer kan negeren. Ik meen in gehoorzaamheid de zeilen te moeten hijsen. Het is tijd om te gaan. Op weg naar het onbekende."

zondag 26 september 2010

Filmbespreking: The Fountain

De periode van eind 2006 tot en met begin 2007 was een goede tijd voor het SF/fantasy-genre. Een aantal van mijn favoriete recente films komt uit deze maanden: Pan's Labyrinth, Children of Men, Sunshine en de film die ik afgelopen woensdag keek toen ik met koorts op de bank zat: The Fountain. Het zijn alle vier films met originele verhalen, die bovendien allemaal op een bijzonder, inventieve manier in beeld zijn gebracht. Waarom ze zo dicht na elkaar kwamen, weet ik niet, wel dat ik er toen van genoten heb. En deze films nog steeds met enige regelmaat kijk. Ze hebben namelijk ook allemaal een verhaal dat dieper gaat dan alleen avontuur en explosies, dat vragen stelt naar de betekenis van het leven. En dat geldt vooral voor The Fountain.

The Fountain vertelt drie verhalen, waarvan de onderlinge samenhang niet direct duidelijk is. In de zestiende eeuw wordt de regering van koningin Isabelle van Spanje bedreigd door de boosaardige grootinquisiteur. Uit de koloniën in Zuid-Amerika komt het bericht van de ontdekking van een bijzondere boom, de boom van het leven uit Genesis 3. De koningin stuurt haar trouwste kapitein, Thomas, erop uit om de boom voor haar te vinden. In de 21ste eeuw zoekt wetenschapper Tommy als een bezetene naar een kuur tegen kanker. Zijn vrouw Izzy dreigt namelijk het slachtoffer te worden van een kwaadaardige hersentumor. In zijn studies blijkt het extract van een Zuid-Amerikaanse boom een bijzondere bijwerking te hebben. Hij gaat namelijk de effecten van veroudering tegen. Ondertussen vraagt Izzy hem na haar dood haar roman af te schrijven. Ten slotte is in de 26ste eeuw de laatste mens, Tom, op weg naar de nevel rond een ster, die op het punt staat te ontploffen. Hij reist in een doorzichtig ruimteschip, samen met een stervende boom. Hij moet steeds van de boom eten om in leven te blijven, maar daardoor raakt het laatste stukje levende bast steeds verder verzwakt. Ondertussen wordt Tom geplaagd door visioenen van zijn lang geleden overleden vrouw.

De film is om te beginnen mooi gemaakt: veel gouden en gelen tinten, diep rood en helder wit, zowel in het verhaal dat zich afspeelt in het verre verleden als in dat uit de verre toekomst. De special effects in dat laatste zijn bijzonder indrukwekkend: ze komen niet uit de computer, maar schijnen op een ingewikkelde manier te zijn gemaakt met bacteriekolonies. Alleen al de schoonheid van de beelden maakt deze film de moeite waard. Dan is er nog het innemende spel van Hugh Jackman (die hier een wat gevoeliger karakter neerzet dan Wolverine uit de X-menfilms) als de wetenschapper die niet kan verdragen dat hij het binnenkort zonder zijn geliefde moet stellen, en de mooie Rachel Weisz als de stervende Izzy, die moet aanzien hoe haar man zichzelf laat verteren door zijn verdriet. Bij de tweede keer kijken vallen ook de verbindingen tussen de verschillende verhaallijnen pas goed op: de stervende ster Xibalba, tegelijk de onderwereld van de Maya's, de vulpen, de woorden 'Finish it'. Het is dan ook een interessante vraag wat de verhaallijnen precies met elkaar te maken hebben. Maar critici van de film hebben ook gelijk dat het vooral een intellectueel interessante vraag is, maar dat je als kijker niet heel erg emotioneel met de personen betrokken bent. Daarvoor leren we de karakters van Tommy en Izzy niet goed genoeg kennen. Volgens sommigen lijkt de film daardoor ook langer te duren dan de anderhalf uur die op het hoesje staat. Ik denk ook dat mijn waardering van de film vooral uit het nadenken erover stamt, maar dat is niet erg. Soms is het erg goed om aan het nadenken gezet te worden, vooral over een thema als dat van deze film, namelijk de dood.

Nee, ik ben niet in een morbide stemming. Okee, ik geef toe, een beetje. Het is dan ook herfst en dan heeft de lagere lichtintensiteit altijd een wat negatief effect op mijn gemoedstoestand. Hoe het ook komt, de laatste weken kwam ik een paar keer in aanraking met het thema dood. Ten eerste in een artikel in het speciaalnummer van Scientific American over het einde, waarin de interessante uitspraak werd gedaan dat niemand ooit weet dat hij dood is. Al het weten bevindt zich immers aan deze kant van de dood. Vervolgens las ik een filmbespreking van de film Never let me go, die gaat over gekloonde mensen die in hun twintiger jaren worden opgeofferd voor hun organen. De film stelt vragen over de betekenis van het leven in het licht van de eindigheid ervan, en die gelden ook voor ons, want wij leven maar drie of vier keer zo lang. (Om bij SF te blijven, hetzelfde punt wordt natuurlijk gemaakt in de klassieker Blade Runner). En dan was er nog de film Indiana Jones and the Last Crusade die ik donderdagavond keek en die qua thematiek dicht in de buurt komt van The Fountain.

The Fountain stelt drie verschillende houdingen ten opzichte van de dood in het daglicht. Ten eerste is er dat van de gnostische grootinquisiteur, die volhoudt dat het lichaam maar een gevangenis is voor de ziel, die daaruit bevrijd moet worden. Zijn geloof is geworden tot een cultus van de dood, die omarmt wordt als iets goeds.
Daar tegenover staat het karakter van de conquistador, de wetenschapper en de ruimtevaarder Thomas, die allen op zoek zijn naar het eeuwige leven. Volgens Tommy is de dood slechts een ziekte en kan er net als alle andere ziektes een medicijn tegen worden gevonden. Alle drie zoeken ze naar dat medicijn, maar komen ze in die zoektocht uiteindelijk helemaal alleen te staan. Ze raken geïsoleerd, tot Tom uiteindelijk de laatste mens in het universum is. Ik las een tijdje geleden een uitspraak bij de Amerikaanse voorganger Greg Boyd, die stelt: 'Leven in een voortdurende poging het leven te vinden is de dood'. Of denk aan het verhaal dat Jezus vertelde over de man die steeds grotere voorraadschuren aanlegde, en er eindelijk van wilde genieten, en toen kwam er de engel die zei dat die nacht zijn leven van hem zou worden afgenomen, en wat had hij nou aan al zijn verzamelde goed? Door met al je inzet te strijden tegen de dood, door je uit alle macht vast te klampen aan het leven, verlies je dat wat het leven de moeite waard maakt.
En daar tussenin staan Isabel en Izzy. Beiden hebben het feit geaccepteerd dat ze zullen sterven. De een door de hand van de inquisiteur, de ander door de kanker. Ze zijn er niet meer bang voor. "Ik voel me vol", probeert Izzy aan Tommy duidelijk te maken. Isabel ziet dat haar kapitein bereid is Spanje in burgeroorlog ten onder te laten gaan om haar te redden. Izzy ziet dat Tomas zich laat verteren door het onderzoek naar een kankermedicijn. En dus geven beiden hun geliefde een opdracht, een queeste, met het uiteindelijke doel dat ze zich ook zullen verzoenen met de dood. In de dood zullen ze weer met elkaar verenigd worden. Voor hen (en voor de Maya's in het verleden) is de dood geen vijand, maar 'de weg naar ontzag' (lett. The road to awe).

Hier moest ik denken aan Tolkien die in de Silmarillion de dood omschrijft als een geschenk van de goden aan de mensen. De dood wordt echter niet als geschenk gezien, omdat noch de elven, noch de mensen, geopenbaard hebben gekregen wat er zich na de dood zal afspelen. Dus proberen ook in Tolkiens verhaal de mensen van Numenor uit alle macht hun leven te verlengen. Ze gaan uiteindelijk zo ver dat ze het land van de goden willen aanvallen om het geheim van het eeuwige leven te stelen. De ironie is dat ze door zich te concentreren op het blijven leven, steeds eerder sterven.
In eerste instantie lijkt deze gedachte, van de dood als geschenk, in strijd te zijn met de bijbelse boodschap dat de dood een vijand is, en wel de belangrijkste. Dat is de dood ook. De dood is niet iets dat we moeten omarmen als een ontsnapping uit deze realiteit, zoals de inquisiteur dat wilde. Maar de bijbel spreekt ook op een andere manier over de dood. De bijbel zegt dat wij zijn leven wil vasthouden het zal verliezen, en dat wie het verliest, het zal krijgen. 'Als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht', zegt Jezus in Johannes 12:24. En Paulus: "Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen ... Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt." (1 Korintiers 15). Iets kan pas tot leven worden gebracht als het eerst dood is. We kunnen pas het leven dat God geeft, ontvangen als we niet langer zelf proberen ons leven te controleren. Ook in de bijbel is dood de weg naar glorie, naar ontzag. De bijbel geeft ons in die zin dezelfde opdracht als die Izzy aan Tommy gaf: probeer niet langer je eigen leven uit alle macht te behouden, accepteer je sterfelijkheid en ga leven voor anderen, ga leven uit liefde. En wie zo sterft aan zichzelf, en kiest om God, anderen en zichzelf onzelfzuchtig lief te hebben, ontvangt van God nu al het eeuwige leven, waaraan zelfs de dood geen einde kan maken. Hij kan er zelfs op vertrouwen dat uit zijn overgave van zijn eigen leven, veel leven zal voortkomen, dat de ene graankorrel zal leiden tot een volle oogst in het koninkrijk dat komt.
(N.B. misschien is dat ook waarom in het verhaal van Genesis 3 de mens niet meer mocht eten van de boom van het leven in het paradijs, omdat de mens dan (net als Tommy) een manier zou hebben gevonden om zich aan het leven te blijven vastklampen, en zich dus nooit meer aan God of aan een ander zou hebben kunnen opofferen.)

Maar hoewel er overeenkomsten zijn aan te wijzen tussen The Fountain en de bijbel, zijn er ook genoeg verschillen. De opstanding waar het in de film over gaat, de glorie en 'awe' waar de dood de weg naartoe is, blijft namelijk nogal abstract. Onze atomen zullen worden gebruikt als bouwstenen voor het leven dat na ons komt, we zijn als het ware een soort veredelde 'kunstmest' voor het universum. We nemen onze plek in, in de 'circle of life'. Het wordt als iets dieps gebracht, maar het feit dat mijn materie wordt opgenomen in de planten die op mijn graf groeien, en zelfs dat mijn ideeen heel misschien zullen voorleven in de gedachten en plannen van anderen, helpt mij niet om de dood te accepteren. Het geeft geen werkelijke hoop. Met de dood in de bijbel is het anders. De graankorrel sterft wel, maar verdwijnt niet als voer voor wormen. Nee, hij verandert in iets dat groter, mooier, echter en levender is dan een graankorrel. Hij verdwijnt, maar behoudt tegelijk zijn identiteit. Als de graankorrel zich uit alle macht zou vastklampen aan zijn bestaan als graankorrel, zou hij die glorie mislopen. Maar als hij zich zou laten zaaien, zou hij merken dat deze dood inderdaad de weg naar heerlijkheid was. En dat is wat de bijbel belooft. Dus ziet de christelijke hoop er uit als die van Paulus in Filippenzen 3:10: "Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan." Is dat een zekerheid? Nee, want net als de elven en mensen in Tolkiens epos, kunnen wij niet voorbij de grenzen van de dood kijken. Daarom blijft het een geloofskeuze om je niet aan je leven vast te klampen, maar zelfopofferend te leven, in hoop op de opstanding.

vrijdag 24 september 2010

Hoop doet leven 6 en slot: de discipline van het geloof

Ik weet niet of jullie ze nog herinneren, de stikkers met een regenboog en de woorden 'Er is hoop'. Mijn ouders hadden er een achterop de auto. Wie deze serie blogartikelen tot nu toe gevolgd heeft, weet dat ik hetzelfde betoog. Er is hoop.

Het is een boodschap die we nodig hebben. In de krant las ik naar aanleiding van de troonrede de uitspraak dat het niet meer vanzelfsprekend is dat onze kinderen het beter zullen hebben dan wijzelf. Sterker nog: het lijkt waarschijnlijker dat ze het slechter zullen hebben. In het eerste deel van deze serie refereerde ik al aan de hopeloze tendens in de science fiction van tegenwoordig: de verhalen over een 'post-scarcity'-samenleving, zonder olie, zonder elektriciteit, zonder nog onontdekte geheimen en nieuwe werelden om te exploiteren. Dit is de toekomst van onze planeet. En we hebben ook geen illusies meer over de menselijke mogelijkheid zich uit deze omstandigheden te redden. De oorlogen van de laatste eeuw, terrorisme, mensenhandel,  seksueel misbruik binnen en buiten de kerk, corrupte instituten en onbetrouwbare politici hebben daarvoor gezorgd.  En vaak zijn we ook ons vertrouwen in onszelf kwijt geraakt, omdat we faalden waar we iets nieuws wilden ondernemen, mensen van ons afstootten waar we op zoek waren naar erkenning, verslaafd raakten aan de valse troosters die beloofden ons verlangen te vervullen. We hebben de vijand gezien, aldus een citaat uit een stripverhaal (Pogo als ik het goed heb), en hij is ons. De dood (de passiviteit, de onvrijheid, de wanhoop) vervult de wereld, de mensheid en ons eigen hart.

Wat we nodig hebben is hoop. Hoop van buiten ons. De hoop van de opstanding. De hoop dat de dood is overwonnen, en dat als gevolg daarvan de effecten van de dood in ons leven en in de hele schepping, zullen worden tenietgedaan. Dit is niet alleen maar een hoop op een betere toekomst, geen 'stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw'-type hoop, het is hoop voor vandaag: want "hoe overweldigend groot is de krachtige werking van Gods macht voor ons die geloven.  Die macht was ook werkzaam in Christus toen God hem opwekte uit de dood" (Efeze 1:19,20).
De opstanding van Jezus is niet slechts interessant als een historische gebeurtenis, of als een belofte voor de toekomst, maar het is volgens Paulus ook nu al in ons realiteit. In ons leven, nu al, midden in een gebroken wereld, kunnen wij, gebroken mensen, al iets ervaren van het herstel dat besloten is in Jezus' opstanding. We delen nu al in het eeuwige leven, zei Jezus keer op keer. Hij stelde in Johannes 10 dat hij is gekomen opdat zijn volgelingen het leven zouden hebben 'in al zijn volheid'. Wil dat zeggen dat we nooit meer pijn lijden, fouten maken of verdriet zullen ervaren? Nee. Het betekent ook niet dat we nooit zullen zondigen of elkaar verdriet doen. Maar het betekent wel dat onze pijn, ons verdriet en onze gebrokenheid geen uitgemaakte zaak zijn. Dat we er niet voor eeuwig mee opgescheept zitten. Dat er, zoals Francis Schaeffer schrijft in Leven door de Geest, misschien niet compleet, maar wel significant herstel mogelijk is.
We kunnen nu al iets van de vrijheid ervaren waar we ooit volledig van zullen genieten. We kunnen nu al proeven van het leven dat we ooit zullen leiden in al zijn volheid. Een Amerikaanse vriendin van me omschreef dit als 'maintenance free freedom', vrijheid die we niet hoeven te onderhouden, vrijheid die we niet meer hoeven veroveren, maar die ons uitgangspunt is. Vrijheid die de basis is van alles wat we doen. Dan zijn we zozeer onszelf, dat we ons niet meer hoeven afvragen wat we willen. Dan zijn we zo vrij, dat we in elke situatie onszelf kunnen zijn. Hiervan kunnen we nu dus ook al iets meemaken. Dit is namelijk wat God voor ons beloofd heeft. Dit is onze hoop.

Maar ik herinner me nog goed hoe ik reageerde toen mijn vriendin zei dat 'maintenance free freedom' mogelijk was. Ik verklaarde haar (zonder het via de chat te zeggen natuurlijk) voor gek. Ik geloofde haar niet.
Haar boodschap was een boodschap van hoop: je hoeft niet altijd zo met jezelf in de knoop te zitten. En die boodschap stelde mij voor een keuze. Durfde ik die boodschap te geloven? Of koos ik ervoor hem aan de kant te schuiven? Een boodschap van hoop heeft geen enkele waarde als je er niet in gelooft. Daarom waren die stickers achterop de auto ook van weinig waarde. Er is hoop. Oh, interessant. Maar die boodschap bleef in de lucht hangen, zoals veel 'inspirationele waarheden'. 'Er is hoop' betekent niets als je het niet gelooft. En wat is geloof?  'Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt', zegt Hebreeen 11:1.
Geloof is in de bijbel altijd een reactie. Dat wil zeggen: geloof is een keuze. Het geloof is de keuze de boodschap van hoop voor waar te houden. En om in overeenstemming daarmee te handelen. Het is net als alle andere keuzes een sprong in het diepe: je kiest voor je diepste verlangen, de hoop dat God inderdaad is wie Jezus zei dat hij is, en te allen tijde het goede met ons voorheeft. En je maakt keuzes die daarmee in overeenstemming zijn. Deze keuzes komen dus voort uit die belangrijkste keuze: het geloof in de boodschap van hoop. Geloven in de belofte van God is de sprong van de duikplank. Maar vervolgens moet je bij elk dilemma, elke beslissing, opnieuw kiezen om naar dat geloof te handelen. Iemands geloof is dus niet alleen maar een al dan niet intellectuele overtuiging 'dat er iets meer moet zijn', het is de basis onder zijn hele leven, het uitgangspunt van al zijn handelen. Wie rechtvaardig wil zijn, moet 'leven uit geloof' (Romeinen 1:17). Zijn keuzes moeten gebaseerd zijn op zijn geloof.
Daarom zegt Paulus ook: 'Al wat niet uit geloof is, is zonde' (Romeinen 14:23). Elke keuze die niet is gebaseerd op geloof in de boodschap van hoop, is een keuze om niet in hoop te geloven. En dus een keuze voor wanhoop. Ik hoorde het laatst iemand zeggen: wanhoop komt voort uit een vlucht van het verlangen. Het is de keuze ervan uit te gaan dat verandering niet mogelijk is, dat je keuzes niet ongedaan gemaakt kunnen worden, en dat schoonheid, intimiteit en waarheid geen eeuwige betekenis hebben. Het is de keuze ervan uit te gaan dat jij alleen voor je eigen geluk verantwoordelijk bent, en dat niets en niemand dat in de weg mag staan. Het is een keuze voor controle, manipulatie, passiviteit en dus de dood.
Jacobus schrijft: 'geloof zonder werken is dood' (2:18), en het zal nu wel duidelijk zijn waarom: als je zegt te geloven in de opstanding, maar je maakt geen keuzes die daarmee in overeenstemming zijn, laat je eigenlijk zien dat je gelooft in de eindoverwinning van de dood, in de betekenisloosheid van het universum, in het ultieme belang van je eigen ik. Wie werkelijk kiest om te geloven in de boodschap van de bijbel, zal in overeenstemming met dat geloof gaan handelen. De Amerikaanse voorganger Eugene Peterson noemde een van zijn boeken Practicing the Resurrection. Dat is wat we moeten doen: de hoop van de opstanding in praktijk brengen.

Maar dat kan aanvankelijk heel onnatuurlijk voelen. Ik kies ervoor te geloven dat verandering mogelijk is, maar ik raak ontmoedigd als ik zie hoeveel er moet veranderen. Ik wil creatief zijn, maar de inspiratie lijkt ver te zoeken. Ik wil geloven dat ik een realistischer zelfbeeld kan krijgen, omdat ik geloof dat God van me houdt, maar de negatieve gedachten lijken soms zo diep geworteld. Het voelt soms makkelijker om de negatieve gedachten te geloven, dan de boodschap van hoop van de bijbel.
Ander voorbeeld: stel je wilt piano leren spelen. Maar zelfs Vader Jakob of de vlooienmars klinken armzalig als jij ze uitvoert. En dan hoor je Wibi Soerjadi in een concertzaal. En je staat op het punt de hoop op te geven: je zult immers nooit zo goed worden als hij. De kloof lijkt onoverbrugbaar. Maar Wibi begon ooit ook met Vader Jakob. Het verschil is (afgezien van een zekere aangeboren vaardigheid die met creativiteit gepaard gaat) dat hij heel veel heeft geoefend. Wie gelooft dat hij nooit piano zal kunnen spelen, zal ook met oefening weinig kunnen bereiken. Hij zal de moed na de eerste foute tonen opgeven. Maar wie gelooft dat hij in staat is ooit goed piano te kunnen spelen, zal door te oefenen ook daadwerkelijk steeds beter piano kunnen spelen.
Net zo is het met het geloof in verandering, in herstel van onze gebrokenheid, in vernieuwing van ons denken, in een leven 'in al zijn volheid'. Dit is een geloof dat we moeten oefenen. Daarom noemde Peterson zijn boek ook Practicing the Resurrection. Het moet 'geoefend' worden. We moeten steeds weer handelen in overeenstemming met ons geloof, ook al voelt het onnatuurlijk. Ook al falen we, of stellen we onszelf teleur, of vallen we terug in ongeloof. We oefenen. En hoe vaker we kiezen voor de hoop, hoe natuurlijker deze keuze zal worden, hoe meer het geloof een deel van onszelf wordt. Wibi Soerjadi hoeft geen peentjes meer te zweten als hij achter het toetsenbord gaat zitten, hij heeft zo goed geoefend dat pianospelen voor hem 'als vanzelf' gaat. Hij is vrij om van het pianospelen te genieten. Als wij ook die vrijheid willen ervaren, op welk terrein van ons leven dan ook, zullen we de discipline moeten opbrengen om steeds voor die vrijheid te kiezen, zelfs als het voor ons onnatuurlijk voelt.

Een ander boek van Eugene Peterson heet A long obedience in the same direction. Dat is wat discipline inhoudt. Weer een voorbeeld: dat van een bergbeklimmer. Als je onderaan staat lijkt het haast onmogelijk de top te bereiken. Je moet geloven dat je in staat bent de klim te maken. Vervolgens moet je steeds de ene voet voor de andere zetten. Bij elke stap heb je de mogelijkheid om om te draaien en terug te keren. En elke keer moet je ervoor kiezen het niet te doen, hoe zwaar het ook voelt, hoeveel zweet er ook over je rug loopt en hoeveel pijn je voeten ook doen. Het lijkt onderweg misschien onmogelijk, maar uiteindelijk sta je op de top en kijk je om je heen in de verte en geniet je van het uitzicht. Maar als je niet had gelooft dat je de top zou behalen, zou je er nooit gekomen zijn.
En zo is het ook met de hoop waar het in deze artikelenserie over gaat. Hoop zal nooit een effect hebben in ons leven, als we niet kiezen voor de discipline van het geloof. De discipline om steeds opnieuw te handelen in overeenstemming met de hoop, met de belofte van opstanding.

Laat ik dat voor mezelf eens praktisch maken. Ik was ooit bang voor telefoneren. Buikpijn kreeg ik ervan, zelfs als ik moest bellen naar instanties waar mensen betaald werden om de telefoon te beantwoorden, zoals de Informatiebeheergroep. Mijn telefoonangst belemmerde mij tijdens mijn werk bij het Pharmaceutisch Weekblad, want ik vond het enorm moeilijk om de specialisten en apothekers te bellen die voor ons moesten schrijven. Ik dacht lang dat het niet mogelijk was ervan af te komen, en deed er dus ook niet mijn best voor. Maar toen ik voor mijn huidige baan solliciteerde had ik me voorgenomen om geen beren op de weg te zijn, ook niet het eventuele telefoneren. Ik geloofde dat ik ook dat kon leren. Dus zag ik elk telefoontje als een gelegenheid om mijn angst voor het telefoneren te overwinnen. En inderdaad: hoe vaker ik mezelf overwon, hoe makkelijker dat werd. Ik oefende erin.
Ik ervaar het met mijn schrijven. Lang zei ik dat ik aan een 'schrijversblok' leed, dat ik geen inspiratie had. Maar dat is een excuus, er waren andere redenen dat ik niet wilde of durfde schrijven. Ik was bang dat ik niet goed genoeg was, of dat mijn manuscripten zouden worden afgewezen. Als ik zou blijven wachten op inspiratie, zou ik nooit weer zijn gaan schrijven. Maar uiteindelijk besefte ik dat ik gewoon graag wilde schrijven, en besloot ik met een nieuw verhaal te beginnen. En toen begonnen ook de ideeën weer te borrelen, en keerde mijn creativiteit terug. Een leven van creativiteit is dus ook een leven van geloof, van discipline.
Net zo is het met het overwinnen van mijn verlegenheid, of het opkomen voor mezelf, of het durven 'nee' zeggen tegen mijn ouders of anderen. Dit zijn gebieden waarvan ik bij mezelf weet dat ik er nog niet vrij in ben, en waarin ik wil veranderen. En dat begint met het geloof dat ik deze dingen wel kan, en dat het alleen mijn angst is die me tegenhoudt, of mijn gebrek aan ervaring. Vervolgens kies ik ervoor om uit mijn 'comfortzone' te komen, om dingen te doen die aanvankelijk ongemakkelijk voelen, om te oefenen. En hoe vaker ik dat doe, hoe makkelijker het wordt. En als ik faal, of teleurgesteld raak, hoef ik me daardoor niet laten ontmoedigen. Het mag me eraan herinneren wat ik eigenlijk verlang, en zal me alleen maar fanatieker maken in het oefenen. Bovendien gaat het niet om die ene situatie, het gaat om het einddoel waar ik voor train: de 'maintenance free freedom'. En die is niet afhankelijk van mijn slagen of falen. Dat is een belofte van God. En juist de wetenschap dat God me die vrijheid zal geven, stelt me in staat er nu al in te oefenen.

Iemand anders moet misschien oefenen om te spreken voor groepen (ik ben een van de zeldzame individuen voor wie dat 'als vanzelf' gaat, en die het moeilijker vindt een telefoontje te spreken). Ook daarvoor geldt dat je moet oefenen, en dat het in het begin niet natuurlijk zal voelen, maar dat je het nooit zal kunnen als je niet gelooft dat het mogelijk is om voor een groep te staan en een verhaal te houden. Weer iemand anders moet misschien oefenen in het zoeken naar werk, in het blijven solliciteren, in het opkomen voor zichzelf in zijn gezinssituatie, in het onderhouden van zijn huis of het zorgen voor zijn gezondheid. En wij allemaal moeten volgens mij oefenen in het liefhebben van de wereld, onszelf en anderen, in het waarderen en creëren van schoonheid, intimiteit en gerechtigheid, in het aangaan van echte relaties, in het zorgen voor de schepping en onze medemensen, in het luisteren naar God en het leren verstaan van zijn stem, in het accepteren van onszelf als de geliefden van God, en het zien van de ander als zijn kind.
We moeten allemaal oefenen in de discipline van het geloof. En dat kan alleen op basis van hoop. De hoop dat wat we doen, hoe veel we ook falen, of mislukken, "dat door de Heer [onze] inspanningen nooit tevergeefs zijn" (1 Korinthiers 15:58). Dat is de belofte van de opstanding. Dat is de basis voor onze keuzes. Dat is onze hoop.

donderdag 23 september 2010

Nederlandse luchten

Ik schreef laatst over mijn bezoek aan het museum Boijmans van Beuningen, waar ik onder andere onder de indruk was van de schilderijen van de Nederlandse luchten. Die zijn nu nog net zo indrukwekkend als tweehonderd of driehonderd jaar geleden.




dinsdag 21 september 2010

Reuzenbuideldieren, sciencefictionfilms, identiteit, kunst en hoop

Mooie tekeningen van de uitgestorven Australische 'megafauna' - de buidelleeuw, de reuzenwombat en buideltapirs, om maar wat te noemen.

Sciencefiction wordt werkelijkheid: kleding die je op je lichaam spuit. Past perfect.

Altijd goed als er sciencefiction-films worden aangekondigd! Nu weer een verfilming van Ender's Game (Orson Scott Card). En een mogelijke film over robots van Steven Spielberg.

Nieuws over de voorgestelde verfilming van Miltons' Paradise Lost (wil ik nog een keer gaan lezen), over de oorlog tussen engelen en duivels. In 3D. De psychologische achtergrond van de val van Satan zal waarschijnlijk wat op de achtergrond raken. Maar ja, hier zal mijn liefde voor spektakel het uiteindelijk wel winnen van mijn goede smaak ...

Een interessante technologische ontwikkeling. Gewoonlijk loop ik met deze dingen wat achteraan, maar ik heb het gevoel dat ik nu wel eens een 'early adopter' zou kunnen blijken te zijn.

Meer over het altijd fascinerende onderwerp 'geloof en wetenschap': een van de astronomen van het Vaticaan, is niet zo onder de indruk van Stephen Hawkings opmerkingen: "Stephen Hawking is a brilliant physicist and when it comes to theology I can say he's a brilliant physicist." Maar ook niet van intelligent design. "It's another form of the God of the gaps. It's bad theology in that it turns God once again into the pagan god of thunder and lightning."

Op de blog Experimental Theology loopt een discussie over seksualiteit en het huwelijk uit op een discussie over genade: "Just think of the last time--whether with friends or family--where you, in your personhood, were greeted and experienced as an occasion of joy. That feeling is grace. And the life, death, and resurrection of Jesus is aimed at teaching us this: That is how God feels about you. You are God's occasion of joy." Precies wat ik vandaag nodig had om te horen!

Erik Velema snijdt op zijn blog een belangrijk onderwerp aan, namelijk waar we onze identiteit aan ontlenen: "Wanneer we de media vertrouwen zullen we nooit werkelijk voldoen aan het ideaalbeeld. We zullen altijd  ergens iets tekort schieten en wanneer we het uiteindelijk hebben gevonden zal het binnen no-time achterhaald zijn en uit de mode.  We zullen altijd een onrustig leven hebben wanneer we onze identiteit halen uit wat anderen van ons verlangen. ze vragen altijd meer van ons, het moet altijd mooier en groter en beter. We worden er doodmoe van.  We kunnen rusten van het rennen als we onze identiteit vinden in God ... Wie ben je? Ben je meneer trendy? Mevrouw modern? Heer rijkdom? Vrouw uiterlijk? Of ben je de geliefde? Gods geliefd kind?"

Goede woorden uit de Rabbit Room voor christenen met het verlangen kunst te scheppen. "In Christian circles we are taught to be so afraid of our humanity that we can’t conceive of firmly seeing ourselves as gifted without thinking we’re arrogant or proud. We are so afraid of sin that we miss out on God’s things - the development and use of those talents God has given us ... To love doing a thing is not selfish. It is one of the things God made us for - for our pleasure as well as His." Op dezelfde website een video van recensent en fantasyauteur Jeffrey Overstreet over de kracht van verhalen.

En samenhangend met mijn serie over hoop en wanhoop: deze wat oudere blog stelt dat het verschil tussen hemel en hel ligt in een keuze: "Hell is despair. Every time I despair of God's love I choose my own hell over heaven. Whenever I place my faith in myself and not God, no matter what type of earthly heaven I try to achieve, I always end up constructing my own hell. See, God never condemns us to hell... we condemn ourselves."

zaterdag 18 september 2010

Hoop doet leven 5: geloof, hoop en liefde

Onzekerheid is eindeloos frustrerend. Ik denk dat iedereen zich nog kan herinneren hoe je als kind iets vroeg voor je verjaardag, en hoe je vervolgens in spanning zat of je het zou krijgen. Wat zou er onder het pakpapier zitten? Was het wat je gevraagd had, of iets heel anders? Ik hoorde laatst van een moeder dat die met haar zoontje zijn verjaardagscadeaus gaat kopen, omdat hij onhandelbaar wordt als hij niet weet wat hij gaat krijgen.

En zo is het met alles waar we op hopen. Je hebt je examens gedaan, en over een week wordt je opgebeld met de uitslag. Wat zal het zijn? Je hebt een sollicitatiebrief gestuurd en nu wacht je of je wordt uitgenodigd voor het gesprek. Elke keer als de telefoon gaat, zit je recht overeind. Je hebt een manuscript naar de uitgever gestuurd, en nu ligt er een brief in je brievenbus. Durf je hem te openen? Je hebt meegedaan met een talentenjacht, en nu worden de deelnemers naar voren geroepen, de laatst beoordeelde het eerst. Hoe langer jouw naam niet wordt afgeroepen, hoe spannender het wordt. Je hoop groeit - 'Misschien sta ik op de eerste plaats!' - maar tegelijk je angst: 'Wat als ik het niet geworden ben?'.

De spanning is nog wel vol te houden als het gaat om iets triviaals (wie jouw lootje getrokken heeft om een surprise te maken voor Sinterklaasavond), of als het snel voorbij is (als ze je na het sollicitatiegesprek dezelfde dag nog terug zullen bellen. Maar als het gaat om je diepste verlangens wordt de onzekerheid hoe langer hoe pijnlijker. Er is een stripverhaal van Calvin & Hobbes dat daar over gaat: Calvin heeft met zijn ontbijtspul bonnen verzameld en daarvoor een petje met een propeller erop besteld. En komt er vervolgens achter dat het nog zes weken kan duren voor het bezorgd wordt. In het begin rent hij nog enthousiast naar de brievenbus als hij uit school komt, maar het pakje is er niet. En de volgende dag ook niet, en de volgende ook niet, en de volgende ook niet. Elke dag laait zijn hoop weer op, maar hij wordt steeds teleurgesteld. Uiteindelijk sloft hij het huis binnen: "Het pakje zal er vandaag ook wel niet zijn." Het kost hem te veel energie om te blijven hopen. Daarom heeft hij zich er maar voor afgesloten. Maar daardoor is hij wel zijn enthousiasme en levensvreugde kwijtgeraakt. Zo gaat het ook met ons: als ik een half jaar niks hoor van de uitgever, durf ik niet meer te hopen op een positief antwoord. Maar ondertussen blijft ik mijn manuscript in mijn la houden. Als ik hoop op een promotie, maar ik wordt steeds over het hoofd gezien, zal ik steeds minder mijn best gaan doen. De schrijver van de Spreuken had het goed door: "Almaar onvervulde hoop maakt ziek" (13:12). Een andere vertaling zegt dat een langgerekt hopen het hart ziek maakt, de kern van onze identiteit, onze wil. Als we de spanning niet meer aankunnen, geven we de moed op. En daarmee sterft er, dramatisch uitgedrukt, iets van onszelf, van onze levenslust, van ons initiatief. 

Hetzelfde gevaar dreigt met de christelijke toekomstverwachting. De schrijver van 2 Petrus 3:4 voorspelde al dat mensen zullen vragen: Waar blijft hij nu? Hij had toch beloofd te komen? De generatie voor ons is al gestorven, maar alles is nog steeds zoals het sinds het begin van de schepping geweest is.’ Een logische vraag. We zijn bijna tweeduizend jaar verder, maar van het beloofde herstel van alle dingen is minder zichtbaar dan ooit. Het klonk allemaal mooi wat Jezus zei over het koninkrijk van God, en de eersten die de laatsten zouden zijn, maar er is nog niks van uitgekomen. Er zou een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, waar gerechtigheid woont. Wat houdt God tegen? De eerste wereldoorlog, de holocaust, AIDS, mensenhandel: van gerechtigheid is weinig sprake. Elke keer denken we dat dit toch wel het moment moet zijn dat God zal ingrijpen. Maar tot nu toe is die hoop steeds teleurgesteld. 

Toch laten we ons steeds weer het hoofd op hol brengen. In de negentiende eeuw dachten de volgelingen van John Nelson Darby dat God toch wel tijdens hun leven zou terugkomen. De tekenen van de tijd wezen erop. Maar nee, hij bleef weg. Dan misschien bij de oprichting van de staat Israel. Nee, hij bleef weg. Hal Lindsey zag de vervulling van Bijbelse profetieën in de Europese unie, en de Sovjet Unie. Nee, het zou geen tientallen jaren meer duren. Het jaar 2000. Dat zou mooi zijn! Maar nee, geen terugkomst van Jezus. En steeds zijn er nieuwe mensen die met getallen strooien, ingewikkelde berekeningen en nieuwe uitleggingen van de profetieën, om aan te tonen dat Jezus nu toch echt een keer terugkomt. Nee, de vorige keren waren er fouten gemaakt. Nu weten we het zeker. De feiten laten echter zien dat tot nu toe nog nooit een van die voorspellingen is uitgekomen. 

Dat we behoefte hebben aan getalsberekeningen, speculatieve uitleggingen van profetieen, en hypotheses over wie de antichrist zou kunnen zijn, laat zien dat we onzeker zijn van onze toekomst.  We zoeken naar bewijzen, naar een teken dat ons kan verlossen van de spanning: is het nou waar, of is het niet waar? Wordt mijn vertrouwen en mijn inspanning voor God beloond? Of had ik beter kunnen eten en drinken en alles doen wat God verboden heeft, omdat er na de dood toch niks meer gebeurt? We kunnen het niet meer aan. Vandaar ook dat sommigen er cynisch over worden, en niet eens meer werkelijk verlangen naar de komst van Gods koninkrijk. We stellen ons de hemel voor als een plek waar we eigenlijk helemaal niet willen zijn. Want ook dat is een oplossing: het verlangen kleiner maken, zodat de teleurstelling minder groot is. 

Het is allebei heel goed te begrijpen (ik zoek ook naar aanwijzingen en hints dat ik in elk geval een positief antwoord kan verwachten op mijn verzoek), maar het is ook allebei een teken van ongeloof. Want wat is geloof? "Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet" (Hebreeen 11:1). Maar hoe kun je nou zeker zijn van iets dat je hoopt? Dat lijkt met elkaar in tegenspraak. Dit beseft ook de Bijbel: "Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien?" (Romeinen 8:24). En het vervolg van Hebreeen 11, dat begint met spreken over zekerheid, gaat over allerlei geloofshelden, die tijdens hun leven de beloften van God niet werkelijkheid zagen worden. Abraham zag nooit de stad die God hem beloofd had, Mozes ging nooit het beloofde land binnen. Anderen werden gedood of leefden als vluchtelingen. Dat laat zien dat het bij dit geloof niet gaat om de zekerheid dat je in dit leven krijgt waar je op hoopt.

Daar gaan sommige geloofspredikers de mist in, die bijvoorbeeld zeggen dat je als je ziek bent, 'in geloof' moet claimen dat God je geneest. Als je dan ziek blijft, was je geloof niet sterk genoeg. Of je moet 'in geloof' uitspreken dat God je rijk zal maken, je carrière zal laten slagen, of je kinderen gelukkig zal maken. Je moet zeker weten dat het gaat komen, is de stelling, en dan zal God het doen. Wie denkt dat geloof te maken heeft met dit soort 'zekerheid', komt bedrogen uit. De gemiddelde leeftijd van gelovigen is niet hoger dan die van niet-gelovigen, en ook niet het gemiddelde aantal 'gezonde levensjaren'. Tijd en toeval treffen allen, stelt de Prediker.
Niet voor niets doet deze manier van 'geloven', net als het uitrekenen van profetische datums, denken aan waarzeggerij en spiritisme. Het is een vorm van zekerheid die gebaseerd is op (vermeende) kennis van de toekomst. Zekerheid gebaseerd op een profetie, of een boodschap uit een andere tijd, een signaal vanaf de andere kant van onze kennishorizon. Maar de toekomst kunnen we niet kennen. Sterker nog: Jezus zegt dat niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken, "Ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het" (Matteus 24:36). Het is dus een valse zekerheid.

De zekerheid waar de schrijver van de Hebreeenbrief over schrijft is niet een zekerheid die vooruit kijkt. Het is niet de zekerheid van een waarzegger of tijdsreiziger. De zekerheid van het geloof is zekerheid die is gebaseerd op de persoon en het karakter van God, zoals Hij zichzelf heeft laten zien in Jezus Christus en in zijn dood en opstanding. Het is het vertrouwen in een God die ieder individueel mens onvoorwaardelijk liefheeft. Het is gebaseerd op een relatie. En dus is het een keuze.
Ons geloof in een goede toekomst, in het herstel van alle dingen, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en de opstanding uit de dood, is nooit los te maken van ons vertrouwen in God zelf. Wie datums wil kunnen berekenen voor deze dingen, wie bewijs wil zien van de opstanding, en wie zijn hoop baseert op vervulde profetieën, zegt daarmee eigenlijk dat Gods belofte voor hem niet genoeg is. Hij vertrouwt meer op voorspellingen en berekeningen dan op de persoonlijke God, die alles heeft gegeven om een relatie met Hem te kunnen aangaan. Wie blijft aandringen op een teken, vindt de tekenen van Gods liefde niet genoeg. 

Gods liefde is voor eens en altijd zichtbaar geworden in Jezus en in zijn dood aan het kruis (een spijkerhard feit, historisch gedocumenteerd). Die liefde, die zo kaarsrecht stond op alle religieuze verwachtingen van mensen, is het enige zichtbare, onbetwistbare teken dat God ons heeft willen geven. Het is het teken dat God ons liefheeft, en dat we op Hem kunnen vertrouwen. Als Hij onvoorwaardelijk van ons houdt, zoals Hij houdt van Jezus, zal Hij ons uit de dood levend maken, zoals Hij Jezus uit de dood levend maakte. Wat God van ons vraagt, is of wij ons door Hem willen laten liefhebben.
Daarom is er maar een enkele remedie als wij onze hoop dreigen kwijt te raken, en dat is ons open te stellen voor Gods liefde. In de worsteling met de onzekerheid, moeten we gaan zoeken naar tekenen van Gods liefde voor ons. Als we teleurgesteld zijn van het wachten, moeten we weer opnieuw gaan vragen wie die God eigenlijk is in wie wij geloven en hoeveel hij van ons houdt. De frustratie wordt dan niet meer een vijand, maar is een aanwijzer die ons terugwijst naar onze Vader, die ons wil omarmen. Onze spanning brengt ons keer op keer terug in zijn armen. En wanneer we ons weer realiseren dat we daadwerkelijk geliefde kinderen van God zijn, zullen we ook weer durven hopen. En "deze hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is" (Romeinen 5:5). 
Dan wordt waar voor ons wat Jezus zei: "Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven" (Johannes 20:28).

donderdag 16 september 2010

Reuzenvogels, filmtrailers, het universum als verhaal en voorbeelden van genade

Een prehistorische zeevogel had een vleugelspanwijdte van meer dan 5,2 meter! Bijna twee keer zo veel als de grootste albatros van nu. Het was nog een roofvogel ook, met gekartelde kaken.

Goor maar fascinerend, zoals veel wetenschap: een parasitaire platworm kent verschillende kasten, zoals onder andere mieren, bijen en sommige garnalen ook kennen (en naakte molratten).

De nieuwe trailer voor Disneyfilm Tangled. Hoe een prinses in de middel-eeuwen een kameleon als huisdier kon verkrijgen, is mij niet geheel duidelijk.

En de trailer voor de nieuwe film van legende Clint Eastwood: Hereafter. Wordt zo te zien intrigerend en emotioneel. Ik ben ook behoorlijk fan van Matt Damon.

Inspiratie voor een nieuwe Indiana Jones-film: voor de Vikingen kende Noorwegen ook een bloeiende beschaving. Nu het ijs smelt wordt daarover steeds meer bekend.

Met deze blog ben ik het helemaal eens: het universum is een 'human interest story', geen droge, statistische analyse van toevallig samen komende atomen. "In the Christian worldview, what we regard as “impersonal forces” are not the real story, but rather the letters and punctuation marks with which its told. The universe is deeply personal, not in some confused pantheistic way, but because it has all been made by the Person of God. Thus science, history, and every other pursuit of the mind are not acts of discovery, but rather of communication – with someone on the other end of the line ... The personal nature of the universe that should drive us toward doing scholarship rigorously and carefully. It gives us hope that things will indeed make sense, because we as rational creatures are dealing with the work of a rational Creator ... What’s more, it doesn’t just mean knowledge can be rightly understood, but it must. By their nature, ethical norms cannot exist outside of relationship. I am morally obliged by the act of communication to try to understand what the other person is trying to say, whether it’s a friend speaking English or God speaking math."

Daarmee samenhangend: waarom Stephen Hawking nog wat voorbarig is met zijn uitspraak dat het heelal sluitend zonder God verklaard kan worden.

We blijven nog even bij het thema wetenschap: als kenmerken van God zichtbaar zijn in de schepping (zoals in bijna elk kunstwerk wel iets van de kunstenaar doorschemert), wat zegt de aanwezigheid van evolutionaire processen dan over God? En vooral de aanwezigheid van dood en lijden? De suggestie van Scot McKnight: "Death is a sacrament [sign, token] of mortality. That death is not simply an invasion into the natural world after the fall but is inherent to the natural world because the natural world is mortal and only God is immortal. God wrote death into the fabric of things because all created things are mortal ... What takes on immortality are those who choose the Tree of Life."

Eindelijk op de InternetMonk-website: de lang door de redacteuren beloofde discussie over Robert Farrar Capon's Between Noon and Three (het boek over aanstootgevende genade waar ik het ook al eens over heb gehad): "As much as we like to talk about grace, we really don’t see it and believe it in all its fullness. Mostly, we come to God with as many moral assets as we can muster and hope grace will cover the rest. In our dealings with other people, we usually only deal a backward grace. If we meet someone who used to be caught in sin, but has since experienced a deliverance, we marvel at the strength and beauty of God’s grace, but we hardly believe it is for the person who is currently caught ... When we realize we are “in a love affair with an unlosable lover”, the performing stops."

Een aanrijding met een politiewagen geeft Steve Brown (die ik uitgebreid aanhaal in mijn boekje Indrukwekkende Vrijheid) een voorbeeld van genade. "If you've never said about what you've discovered in Christ, "This can't be true…Nothing is that good!" and if everybody to whom you witness doesn't say, "You're making that up!" then it's probably not the Gospel. Religion, policemen who give tickets for bad behavior, scary calls to obedience ("God's going to break your legs!"), and justice for screwing up…none of that is surprising ... Grace always is."

En tenslotte een voorbeeld van onvoorwaardelijke liefde, de liefde van God, uit de film Duplicity. "I know who you are. But I love you anyway." Klinkt het te goed om waar te zijn? Zo goed is hij.

woensdag 15 september 2010

Foto's uit Rotterdam

Ik was zaterdag in Rotterdam, en maakte daar nog de volgende foto's:

En tot slot nog eentje uit Delft, waar de omgeving van het spoor apocalyptische trekjes gaat vertonen ...

maandag 13 september 2010

Hoop doet leven 4: Gelijke behandeling

In het vorige deel van deze serie betoogde ik dat we kunnen vertrouwen op een goede toekomst: een toekomst waarin de schepping, onszelf incluis, volledig tot haar bestemming zal komen, en onze verlangens naar schoonheid, intimiteit en waarheid volledig zullen worden vervuld. Een toekomst bovendien die niet van ons afhangt, die wij niet door onze fouten of tekortkomingen kunnen verpesten, die niet door onze keuzes in gevaar zal komen. Een toekomst die we dus niet kunnen verliezen.
Ik kan het echter wel mooi brengen, en mijn speculatieve omschrijvingen kunnen leiden tot boeiende discussies, maar het blijft de toekomst en dus onbekend. Welke basis hebben we om te geloven dat dit is wat voor ons in het verschiet ligt? Dat is het dilemma van elke toekomstvoorspelling: het blijft een gok. De toekomst blijft namelijk onbekend, tot we er zelf aankomen. Maar in dit opzicht is onze hoop niet anders dan ons geloof in een persoonlijke God.

Voor wie gelooft in God is deze toekomst daarom een zekerheid, in elk geval net zo zeker als het bestaan van God voor hem of haar zekerheid is. Want als God bestaat, is er een enkel ding dat we zeker van Hem kunnen weten, namelijk dat Hij Liefde is. Niet dat hij liefheeft, maar dat onvoorwaardelijke liefde de definitie is van wie Hij is. Dit is wat Jezus zichtbaar maakte, in zijn leven, in zijn woorden, in zijn omgang met mensen en in zijn dood en opstanding. God IS onvoorwaardelijke liefde. Dat is net zo zeker als dat Hij God is. God heeft dus onvoorwaardelijk het goede met ons voor. Hij geeft ons zijn genade zonder dat wij daarvoor hoeven werken, en zonder dat wij die ooit nog kunnen kwijtraken. De liefde van God komt voort uit zijn wezen, zijn karakter. Het is zijn eigen keuze, die wij op geen enkele manier kunnen beïnvloeden. Het enige dat voor ons over blijft, is ons voor die liefde open te stellen of ons ervoor af te sluiten.

Geen gradaties
Wat betekent dat voor onze toekomstverwachting? Nou, dat we een ding zeker kunnen weten, namelijk dat God tot in de eeuwigheid volledig, zonder enige beperking, zonder voorwaarde van ons zal blijven houden. Er zijn geen gradaties in zijn liefde. Nu niet en tot in eeuwigheid niet. Toen ik in India was, vroeg iemand me of ik dacht dat er verschillende niveau’s zouden zijn in de hemel. Of de goede, geestelijke christenen dichter bij God zouden leven in de eeuwigheid, dan de zwakke mensen of de falende gelovigen. Dat idee had ik vroeger ook: de mensen die evangeliseerden en bijbelstudie deden en met dure woorden baden, zouden vast dichter bij de troon staan. En ik zou met mijn hakken over de sloot binnenkomen en mocht blij zijn dat ik niet naar de hel ging, door Gods genade. Het was een aansporing om harder te werken en meer je best te doen. De kwaliteit van je leven in eeuwigheid hing af van je eigen goedheid.

Beloning kan inderdaad een krachtige motivatie zijn. Zo gebruiken we het in gezinnen, in scholen, op het werk, en inderdaad, in de kerk. Maar beloning is nooit onvoorwaardelijk. Er zitten altijd voorwaarden aan. In een race kan maar een enkel individu de eerste prijs halen, als ik voor een acht op mijn rapport een gulden krijg, krijg ik niks als ik geen achten heb. Maar dat is niet hoe God met zijn kinderen omgaat. Hij heeft iedereen volledig lief, met de hele volheid waarmee hij mensen lief kan hebben. Er zal nooit iemand zijn van wie hij meer houdt dan van iemand anders, nooit een kind van God dat meer privileges krijgt dan een ander. Dus zullen er geen niveauverschillen zijn in de eeuwigheid. Op iedereen zal hetzelfde licht schijnen. Iedereen zal van God al het goede krijgen. Ongeacht wat hij of zij gedaan heeft of nagelaten, ongeacht zijn of haar goedheid of slechtheid.

Er zal dus ook niemand gestraft worden voor een nalatigheid of verkeerde keuze. Straf is de andere veel gebruikte motivator, de tegenhanger van beloning. Maar de onvoorwaardelijke liefde van God straft niemand. 1Jh4:18 stelt: “De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf.” Als angst inderdaad straf veronderstelt, zoals Johannes zegt, en als de liefde geen ruimte laat voor angst, dan kan er in onze relatie met God op geen enkele manier sprake zijn van straf. Altijd zal God zijn zegen onvoorwaardelijk laten regenen ‘op rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Matteus 5:45).

Het omgekeerde koninkrijk
Dit punt wordt door Jezus keer op keer gemaakt. Denk aan zijn interacties met hoeren, tollenaars en melaatsen aan de ene kant, en de Farizeeën en godsdienstige mensen aan de andere kant. Hij liet duidelijk zien dat hij de zondige, gebroken en zieke mensen even veel liefhad als de godsdienstige, morele en gezonde mensen. Hij gaf hen evenveel aandacht, zocht hen op, zorgde voor hen, en genas hen. En dat zonder hen de wet te lezen, schuldgevoel aan te praten en te veroordelen. Hij hield onvoorwaardelijk van hen. En dat maakte dat velen uit deze groep, die in moreel opzicht niets in te brengen hadden, die de eeuwige zegen van God niet verdienden, Jezus volgden. Niet om een beloning te verdienen, maar juist omdat ze niets hoefden te verdienen. De godsdienstige, morele, gezonde mensen dachten dat ze recht hadden op Gods aanvaarding en zegen. Dat ze Gods liefde verdiend hadden. En juist daardoor sloten ze zich af van de onvoorwaardelijke liefde van God. Daarom zegt Jezus dat het omgekeerd is: de hoeren en tollenaars, die niets konden verdienen, zouden hen voorgaan in het koninkrijk van God (Matteus 21:31). De armen, die niets konden betalen om in te gaan in de heerlijkheid, konden er makkelijker binnengaan dan de rijken, die dachten dat hun bezit hen wel toegang kon verschaffen tot Gods omgeving (Matteus 19:24). De laatsten in de ogen van mensen zullen de eersten zijn in het koninkrijk, en zij die denken de eersten te zijn, de laatsten (Matteus 20:16).

Ook Jezus’ gelijkenissen maken deze onvoorwaardelijkheid van de toekomst voortdurend duidelijk. In een eerder bericht had ik het al over de gelijkenis van de ‘verloren zoon’, waarin de Vader een feest aanricht om deze jongen, die hem dood had gewenst, zijn erfenis had verspeeld, en naar de varkens stonk, weer helemaal welkom te heten, onvoorwaardelijk. Hij slachtte het gemeste kalf, dat werd bewaard voor de meest bijzondere gelegenheden, en gaf hem de ring, een teken van macht. Had de jongen het verdiend? Nee, en de oudste broer was daar verbolgen over. Maar dat was juist het punt. Het was de keuze van de vader om feest te vieren en daar had het gedrag van zijn zoons niets mee te maken. Ze waren allebei welkom, onvoorwaardelijk, de moreel verdorven jongste en de moreel hoogstaande oudste. Het was alleen de oudste die vasthield aan een eis van beloning, van ‘voor wat hoort wat’, van voorwaardelijkheid. En dus bleef hij buiten in de duisternis.

Jezus vertelt de gelijkenis van een bruiloft, georganiseerd door een koning. Het punt van zo’n feest is dat mensen ervoor worden uitgenodigd, maar dat mensen niet een kaartje of uitnodiging kunnen kopen of verdienen. Het is de gastheer die uitmaakt wie er mag komen en die overal voor betaalt. De koning stuurt uitnodigingen uit, maar de mensen om wie het gaat geven er niet om. Ze vinden hun eigen verrichtingen, hun eigen gedrag, hun bezittingen veel belangrijker dan dit feest. Ze willen niet delen in dit gratis aanbod. Maar, zegt de koning, ‘mijn huis moet vol worden’ (Lukas 14:23). Dus laat hij -bijna gewelddadig- al die mensen binnen halen die nooit maar zouden hebben kunnen denken dat ze in een paleis toegelaten zouden kunnen worden. De bedelaars, de melaatsen en de onreinen, mensen die geen enkel recht konden laten gelden op de aandacht van de koning. Die zelfs nooit de moed zouden hebben op de deur van het paleis te kloppen. Die worden binnengesleept. Ze mogen delen in de festiviteiten en de vreugde van de koning, zonder dat ze er iets voor terug kunnen doen. Ze krijgen nieuwe, witte kleren, zonder dat ze ervoor hoeven betalen. Maar wie blijft volhouden dat hij recht heeft op het feest, dat hij de witte kleren van de koning niet nodig heeft, maar zelf goed genoeg is, wordt buitengesloten in de duisternis.

Dan is er de bekende gelijkenis van de dagloners. De landman wil dat er geoogst wordt, en haalt dus mannen op die op het plein op werk staan te wachten. Hij komt een royaal loon met ze overeen. Maar er blijkt meer werk te zijn dan de mensen aankunnen, dus hij haalt nog meer mensen op. Met hun komt hij het zelfde loon overeen. Ook met de mannen die hij midden op de dag ophaalt, en in de middag. En zelfs met de lamlendige nietsnutten, de luiaards die aan het eind van de dag nog geen werk hadden gevonden en hun tijd uitzaten, de werknemers die niemand anders een blik waardig had gegund. Bovendien hadden ze maar een uur de tijd voor de dag eindigde, een periode waarin ze nauwelijks iets nuttigs konden verrichten. Maar de heer van het land betaalt hen het volledige loon van een dagloner. Het was de keuze van de landman om hen te betalen, hun werk of de kwaliteit ervan had daar niets mee te maken. Iedereen kreeg evenveel.

Aanstootgevende liefde
Deze laatste gelijkenis laat direct zien waarom deze onvoorwaardelijke toekomstverwachting voor ons iets aanstootgevends heeft. De mensen die het eerst waren aangenomen klagen er namelijk over. Ze denken dat ze recht hebben op meer dan die luilakken die maar een uurtje op het land hadden gestaan. Net als de oudste broer in de gelijkenis dacht dat hij recht had op een bokje vanwege zijn harde werk, en dus boos was dat voor die nietsnut van een verloren zoon het gemeste kalf werd geslacht. Gods liefde is onvoorwaardelijk, iedereen krijgt hetzelfde, dus wij kunnen ons nergens op laten voorstaan. God doet inderdaad volledig aan gelijke behandeling. Maar dat ontneemt ons elke mogelijkheid ons beter te voelen dan andere mensen. Het ontneemt ons elke mogelijkheid ons te verlustigen over het lot dat onze vijanden zal treffen, en het ontneemt ons elke mogelijkheid om ons voor te laten staan op onze gebrokenheid, pijn en inspanning.

Een van mijn twitter-kennissen had het over ‘de romantiek van de twijfel’, oftewel ‘de romantiek van de gebrokenheid’. Je kunt het ook hebben over de ‘romantiek van het slachtofferschap’. Het is een manier van denken die ik vaak genoeg herken bij mezelf, met name in periodes van zelfmedelijden. Ik heb het zwaar, denk ik dan, ik heb pijn geleden, daardoor ben ik innerlijk beschadigd, waardoor ik bijvoorbeeld onzeker ben en verlegen. Maar, is dan mijn gedachte, in de eeuwigheid zal dat onrecht worden rechtgetrokken. Dan zal ik krijgen wat ik gemist heb, en dan zullen al die mensen die het in mijn ogen zo makkelijk hadden al die tijd op Aarde, in hun ogen moeten wrijven. Ik was een slachtoffer, en daarom heb ik meer recht op Gods liefde dan de daders. Degenen die mijn op school pestten en me daardoor ontroofden van mijn zelfvertrouwen, zullen daar altijd aan herinnerd worden als ze zien hoe ik beloond ben. Ik hou me vast aan de gedachte dat mijn moeite, mijn gebrokenheid en mijn zelftwijfel me op de een of andere manier bijzonder maakt. Ik vind dat ik in eeuwigheid recht heb op een tegemoetkoming. Ik ontleen een zekere waarde en betekenis aan mijn lijden. Het heeft een romantiek.

Maar dit is totaal in strijd met de onvoorwaardelijke liefde van God. Er is een verhaal dat wordt verteld door journalist Philip Yancey in zijn boek Genade wat een wonder (What’s so amazing about grace?). Het gaat over een mensenrechtenactivist, die op de bres sprong voor zwarte Amerikanen. Het feit dat ze slachtoffer waren, maakte dat ze het waard waren om lief te hebben. En hijzelf voelde zich goed omdat hij zichzelf inzette voor degenen die werden vertrapt en onderdrukt. Een typisch voorbeeld van de ‘romantiek van de gebrokenheid’. Ondertussen verachtte hij de blanken die anderen discrimineerden. Maar er kwam een moment dat hij zich realiseerde dat God van die blanke supremacisten net zo veel hield als de gekleurde mensen die gediscrimineerd werden. De daders waren net zo zeer het voorwerp van Gods liefde als de slachtoffers. Het aanbod van genade geldt juist voor mensen die het tegendeel verdienen, die er geen recht op hebben. Dat bracht deze man op zijn knieën. Tegenwoordig werkt hij onder blanke racisten, de mensen die hij eerst verachtte, om hen te vertellen over Gods onvoorwaardelijke aanvaarding. Gods liefde geldt voor Klu Klux Klan-leden en neonazi’s en voor de mensen die zij vervolgen. God geeft net zoveel om moordenaars als om hun slachtoffers, om abortusartsen als om foetussen. Zijn hart gaat uit naar verkrachters, pedofielen en mensenhandelaars, net zoveel als naar verslaafden, kinderen en vrouwen. God omarmt hoeren en hoerenlopers met net zo veel passie.

Kortom, het feit dat ik in dit leven iets mis, maakt niet dat ik er in de eeuwigheid meer recht op heb dan anderen. De jongens die mij pestten op de middelbare school worden door de Vader met net zo veel liefde welkom geheten als ik die gepest werd. De leidinggevende die misbruik maakte van mijn overspannenheid om mij te kunnen ontslaan, wordt door God net zoveel gezegend als ik die maandenlang in onzekerheid naar werk moest zoeken. De religieuze mensen in de gemeente waar ik opgroeide, die met hun starre denkbeelden en hoge verwachtingen in mij een verkeerd godsbeeld opwekten, mogen door dezelfde deur naar binnen als de mensen die onder hun juk gebukt gingen en vermoeid en belast werden. De mensen voor wie alles makkelijk lijkt te gaan, waar ik jaloers op ben, gaan net zo makkelijk de hemel in als ik. Ik kan al deze mensen dus maar beter zien zoals God ze ziet, als zijn geliefde, unieke schepselen, en ze vergeven. Anders blijf ik tot in de eeuwigheid rondlopen met mijn afgunst en veroordeling. En dat zou de hel zijn.

Geschenk
Gods onvoorwaardelijke liefde maakt een einde aan de romantiek van de gebrokenheid. Er blijft voor mij geen voet over om op te staan. Niks waardoor ik mij kan zien als beter of geslaagder of geestelijker dan iemand anders.  Het enige dat telt is dat God van mij houdt, en een goede toekomst heeft beloofd, die niet afhangt van iets dat ik kan doen of nalaten. Gods koninkrijk is voor iedereen. Zelfs voor de nederigen van hart, die klein over zichzelf denken, de treurenden, die niet in staat zijn van de goede dingen te genieten, de zachtmoedigen, die voortdurend over zich heen laten lopen, degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, die in deze wereld nooit tot hen komt, de barmhartigen, die de belangen van de ander stellen boven die van zichzelf, de zuiveren van hart, die zich steeds opnieuw vuil en verontreinigd voelen, de vredestichters, die in conflicten nooit de overhand halen en voor degenen die vanwege de gerechtigheid worden vervolgd en afgesneden van menselijk genot en contact, soms tot de dood erop volgt. Ook voor hen is het geluk van Gods koninkrijk (Vergelijk Matteus 5:1-13). Het koninkrijk van God en alle zegen die daarbij hoort, is een onvoorwaardelijk geschenk van de God die liefde is. Ik kan het alleen in dankbaarheid van Hem aanvaarden en met een levende verwachting uitkijken naar wat komen gaat.
Dat is de basis voor echte hoop.

P.S. Ik heb dit blogbericht op een andere manier opgemaakt, met meer witregels. Laat me weten of je het zo prettiger vindt lezen, dan blijf ik het op deze manier doen.

zondag 12 september 2010

Mijmeringen bij het museum Boijmans van Beuningen

Voor iemand die nadenkt over schoonheid, kunst en waarheid, die daar boeken over leest en met andere over discussieert, ben ik zelf wel heel weinig bekend in de wereld van de cultuur. Om daar verandering in te brengen, toog ik gisteren naar het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Ik trof het, want in de buurt van het museum was een gezellig straatfestival aan de gang. De foto’s bij deze blog zijn dus ook niet van de kunst in het museum, maar van de kunst daarbuiten.
Dit is geen recensie, meer een serie opmerkingen, met hier en daar een wat diepere gedachte. Ik kan het nu eenmaal niet helpen dat ik bij alles wat ik zie en meemaak, moet nadenken wat de consequenties ervan zijn voor het totaalplaatje van mijn wereldbeeld.
De vaste tentoonstelling van Boijmans van Beuningen biedt een mooi overzicht van de ontwikkeling van de schilder- en tekenkunst vanaf de Middeleeuwen tot rond de tweede wereldoorlog. De werken zijn steeds per tijdsperiode bij elkaar gebracht, en voorzien van een korte uitleg, die helpt ze te plaatsen. De zalen zijn niet te groot. Sommige ruimtes zijn donker gehouden, om de gevoelige prenten zo min mogelijk te beschadigen.
De Middeleeuwse werken zijn vaak behoorlijk devoot. Als het niet al letterlijke afbeeldingen zijn van bijbelverhalen en heiligenlegenden, zijn het allegorische zoekplaatjes. De afbeelding moet een boodschap overbrengen. Dat was waar kunst in die tijd toe diende: om de toeschouwer iets over zijn leven, de koningen of God te leren. Kunst stond vooral in dienst van de machthebbers of, nog belangrijker: de kerk. En de kerk was in die tijd een religieuze machthebber. Kunst werd dus eigenlijk een middel om het eigen religieuze gezag te ondersteunen. Maar zodra iets (kunst, relaties, hulp) niet meer een doel op zichzelf is, maar een middel wordt om iets anders te bereiken, verliest het mijn inziens vaak zijn eigen waarde als kunst, relatie of hulp. Dan wordt het manipulatie. Denk maar eens aan een gesprek dat je met iemand hebt, en opeens blijkt dat hij je eigenlijk iets wil verkopen. Dat zet de hele interactie in een ander licht. Opeens merk je dat de vriendelijkheid er wel heel dik bovenop lag, en dat de interesse van de ander eigenlijk geveinsd was. Het gesprek miste de realiteit van een echte ontmoeting. Het miste mysterie. Het is net zo met kunst die wordt gemaakt om een boodschap over te brengen of een emotie tot stand te brengen. Het wordt gebruikt als een soort afsnijdroute om een reactie te bewerkstelligen, in plaats van die reactie los te laten en te wachten wat er gebeurt. Dit is Lewis’ beschrijving van sentimentaliteit (de huilende zigeunerjongen). Veel christelijke kunst is net zo sentimenteel. Het moet de kijker, lezer of luisteraar iets doen, en heeft geen geduld om de waarnemer zelf te laten reageren. Het mist het mysterie. Ik zag in Boijmans een mooi voorbeeld in een schilderij van de ‘anunciatie’ - het moment waarop de engel vertelt dat ze zwanger zal worden zonder gemeenschap te hebben gehad met een man. Op het schilderij was een lichtstraal zichtbaar die op haar scheen, en in die lichtstraal zweefde een soort foetus, compleet met een kruisje, en een duif om het helemaal duidelijk te maken. Ik moest ervan rillen. Dit mysterieuze moment van goddelijk ingrijpen moest opeens zichtbaar worden gemaakt, en werd daardoor meer een moment van ‘horror’ dan van schoonheid.
Natuurlijk waren er in die tijd ook kunstenaars die niet geïnteresseerd waren in het communiceren van een boodschap van machthebbers en instituten. Maar omdat deze machthebbers de hele wereld van de kunst beheersten, moesten ze subversief zijn. Ze moesten zich houden aan de voorgeschreven thematiek en opdrachten, en tegelijk hun eigen identiteit als kunstenaar vasthouden. Dus moesten ze hun creativiteit op andere manieren uiten. Ik denk aan iemand als Hieronymus (Jeroen) Bosch, die ook religieuze taferelen en zedenschetsen afbeeldt, maar duidelijk op een subversieve manier, met gruwelijke monsters (Dali is er niks bij), bizarre vormen, en karikaturale gezichten. En in zijn vrome taferelen voegt hij ook nog eens het echte leven in, zoals op een schilderij waarbij iemand in de hoek staat te urineren. Kijk, dan wordt zo’n schilderij interessant.

Ook mooi vond ik de etsen van Albrecht Durer, en de manier waarop hij met streepjes en cirkeltjes toch heel precies een landschap wist uit te beelden, tot in de kleinste details. Ook was het mooi om het schilderij van de toren van Babel van Pieter Brueghel in het echt te zien, en me te verwonderen over de vele details: de hijsapparaten, de mensen die overal aan het werk zijn en de op het Colloseum in Rome gebaseerde architectuur. Heel mooi.
De kunst wordt interessanter als de religieuze thema’s minder dwingend worden. Prachtige stillevens, met bijvoorbeeld alleen een bosje druiven, of wat haringen en een pul bier. De schoonheid van het gewone wordt hier in beeld gebracht. Veel mooier in mijns inziens dan de pronkstukken, de stillevens vol dode hazen, fazanten en duur zilverwerk. Gewoon alledaagse voorwerpen, gezien door het oog van een schilder, zijn veel indrukwekkender dan die opgestapelde blijken van rijkdom. Een van de gedachten die ik heb opgeschreven om te gebruiken op Twitter, luidt: “Schoonheid heeft geen excuus nodig. Het is waardevol in zichzelf.” Ik heb me ook verbaasd over het oog voor detail van de schilders, die zelfs hun eigen spiegelbeeld toevoegden aan de reflectie in een glazen beker.
Interessant waren de Nederlandse landschapsschilders. Trouwe volgers van mijn blog hebben vast de foto’s gezien van de wolkenluchten vanuit mijn flat. Vanaf het moment dat ik op vijftien hoog kwam wonen heb ik me daaraan vergaapt: de diversiteit van het uitzicht. Luchten die elke dag anders waren. De variatie van mogelijke tinten grijs. De vlagen van regen boven Rotterdam. Dat alles zagen ook deze schilders. Sterker nog, ze schilderden eigenlijk nooit zonovergoten, kleurrijke landschappen, maar juist de polders en rivieren onder grijze wolkenluchten. Ik las een citaat van Paul Gabriel: “Ons land is niet grijs, zelfs niet bij grijs weer.” Goed om in gedachten te houden bij de naderende herfst.
Weer latere schilders kregen wat meer oog voor sociale misstanden, en schilderden de gewone mensen in hun harde omstandigheden. Dat roept ook al meer op bij de kijker: niet de hoge piefen die zich laten portretteren, maar de koffiepiksters, die bij stapels geimporteerde koffiebonen de slechte er tussenuit zoeken, en waarbij hun toestand meer gesuggereerd wordt dan voor de kijker uitgekauwd.
Echt fascinerend begon het te worden bij de impressionisten. Monet, Degas, Van Gogh, dat soort mensen. Zij schilderden de landschappen zoals ze die zagen ‘tussen de oogharen door’. Ze gaven geen foto-realistische weergave van de werkelijkheid, maar ze gaven wel iets werkelijks weer, namelijk het spel van de zon op het landschap, de beweging van kleuren, het gevoel dat een uitzicht nooit statisch is, maar iets dat voortdurend in verandering is. Een van de schilders deed dat zelfs letterlijk door een uitzicht op een huis boven zee dertig keer te schilderen in verschillende weersomstandigheden. Ik vond het indrukwekkend hoe een paar verfstrepen toch duidelijk het beeld oproepen van levende mensen.

Bij de modernere kunst gaat het nog steeds om het weergeven van iets echts, maar dan meer de emotie van het moment. Ik heb me een tijd verwonderd over de abstracte kunst, maar realiseerde me dat zelfs daar iets echts in zichtbaar is. Waarom die combinatie van vlakken? Waarom die contrasterende kleuren? Waarom die streep en die vorm? Het is interessant deze schilderijen gewoon op je in te laten werken, zonder na te denken over de betekenis en de voorstelling. Ik herinner me een uitleg op een weekeinde van L’Abri over de schilder Rothko, die grote kleurvlakken schilderde (typisch zulke ‘mijn dochter van drie kan dat ook’-schilderijen, zou ik ooit gedacht hebben). Hij had er wel degelijk een bedoeling mee: hij wilde een bepaald gevoel opwekken bij de toeschouwers. En dat effect hebben zijn doeken ook, zelfs al zijn het alleen kleurvlakken.
Ook de surrealisten proberen iets echts over te brengen. Zij willen ‘een gedachte overbrengen zonder enige controle door de rede en onafhankelijk van morele en esthetische overwegingen’. Zoals je geen invloed hebt op je dromen, laten zij hun beelden opkomen uit hun onderbewuste. Ze baseerden zich op het denken van Freud, die schreef over ‘repressie’. Het doel van de surrealisten was niets meer te onderdrukken, maar de ongecontroleerde werkelijkheid van het onbewuste in beeld te brengen. Dit levert heel verontrustende, maar boeiende werken op, zoals die van Magritte (de man die in de spiegel zijn rug ziet, de schoen die in een laars verandert) en die van Dali (de uitgerekte dieren, de smeltende klokken, de telefoon met een kreeft als hoorn). Helaas denk ik dat wie zijn onderbewuste laat spreken zonder enige controle, niet alleen schoonheid schept, maar ook lelijkheid. Als we gevallen wezens zijn, wat ik geloof, en in staat om elkaar te beschadigen, te doden en te vernietigen, bevat ons onderbewuste ook veel ongezonde neigingen. En die worden ook zichtbaar bij iemand als Dali, die uiteindelijk werkt met drollen, en andere afzichtelijke beelden. Voer voor psychologen (want past bij een op Freud gebaseerde kunststroming).

Ik heb genoten van de schilderijen van Charley Toorop. Zij schilderde pakkende portretten, die je van het doek lijken aan te kijken. Deze werken hebben een emotionele lading die je aangrijpt. Het zijn echte mensen, die niet een bepaalde boodschap beogen over te brengen, behalve mens te zijn.
Er waren prachtige wandvullende foto’s van Hans Wilschut, van flatgebouwen en patronen opgebouwd uit ramen. En de tentoonstelling van installaties van Olafur Eliasson, waarbij met behulp van felle lampen en bewegend water voortdurend wisselende patronen werden geprojecteerd op de donkere achterwand, waar je als toeschouwer bovendien nog invloed op kon uitoefenen ook. Ik ben altijd al geboeid door reflecties van bewegend water, zoals je die soms ziet onder bruggen, of hier, waar ik zit bij de Coffee Company, op het plafond (ook op dit moment). Golfbewegingen die voortdurend lijken te repeteren, maar toch steeds uniek zijn. Steeds bewegend, maar toch hetzelfde. Ook hier, hoe abstract opgezet ook, is iets echts zichtbaar. Iets dat waar is. En dus is het mooi. Daar hoeft geen uitleg aan te pas te komen. Er hoeft geen boodschap in te zitten, geen makkelijk uit te leggen religieuze moraal.

Ik sprak er laatst over met een mede-twitteraar, die zoiets zei als: het kunstwerk is zelf de preek. (Ik citeer hem vast niet helemaal correct). Dat wil volgens mij zeggen: we hoeven niets in een kunstwerk te leggen of te willen zien. Elke keer als een kunstenaar in zijn werk iets ‘echts’ heeft getroffen, is dat in zichzelf al ‘de preek’. Want elke keer als we in contact staan met iets ‘echts’, iets ‘waars’, staan we oog in oog met de Waarheid zelf, met de enige Echte, de Ik Ben. Alles wat waar, waarachtig enzovoorts is (Filippenzen 4) kan niets anders dan een openbaring zijn van de Schepper. Dat geldt voor de medemensen die we ontmoeten, de nieuwe inzichten van de wetenschap, de schoonheid van een wolkenlucht, of een schilderij in een museum. Daarom is het ook zo goed om voor deze dingen op zichzelf open te staan, zonder ze te zien als middelen die een hoger doel moeten dienen (zoals christen-wetenschappers wetenschap willen gebruiken om hun geloof te bewijzen, en christen-kunstenaars soms hun kunst willen gebruiken om mensen tot geloof te brengen). Het goede is goed in zichzelf. Dus ik heb een reden om vaker naar een museum of voorstelling te gaan.