Het is een bekend citaat geworden, de uitspraak dat mensen veertig dagen zonder voedsel kunnen, drie dagen zonder water, en tien minuten zonder zuurstof, maar geen seconde zonder hoop. Als ik zoiets hoor, ben ik geneigd te knikken. Het lijkt een mooie tegelwijsheid voor aan de wand, maar wat heeft het met het echte leven te maken? Een paar gebeurtenissen vielen deze week samen, waardoor ik de waarheid van deze uitspraak beter ben gaan begrijpen. En hoewel ik van plan was voorlopig geen serie te schrijven, gaat dit er toch een worden. Ik ben (zoals mijn trouwe lezers ondertussen wel door hebben) nu eenmaal niet bepaald kort van stof.
Om te beginnen las ik op twitter mee met een korte discussie van een voorganger en een jeugdwerker die op een studentenavond van Agape StudentLife in Utrecht waren geweest. Daar hadden ze met verschillende jonge mensen gesproken. Hun conclusie was: “Dit moet de generatie mensen zijn die niet meer durft te dromen....hoogste doelen in leven erg basic. Dat verbaasde me. God speelt geen rol. God vragen stellen (relatie) wordt resoluut afgewezen. Studenten willen liever onwetend zijn.” Hun belangrijkste doelen zijn gelukkig te zijn en een gezin te stichten, maar verder hebben ze weinig idealen. Zelfs als God bestaat, willen ze het niet te weten komen. “Some students don't want to know God, ‘even if it were possible', out of fear for knowing the future. 100% of students interviewed today have no clear goal is life. Common answer: be happy, have a family. Where are the history makers?” Waar is in deze generatie de visionair, de dromer, degene die grote dingen doet?
Natuurlijk werd de link gelegd met het postmodernisme, het einde van de grote verhalen, de ‘wat goed voelt, is waar’-theologie. Maar toen ik deze discussie volgde, dacht ik aan een artikel dat ik vrij recent had gelezen op een sciencefictionwebsite. Het ging over de toekomstverhalen die nu worden geschreven. In de beginjaren van de sciencefiction werd in deze verhalen vaak een positieve toekomst beschreven, vol ruimtereizen, nieuwe ontdekkingen en technische mogelijkheden. Er werd wel eens gewaarschuwd voor de menselijke hoogmoed (onder andere door C.S. Lewis in de ruimtetrilogie), maar over het algemeen ging men ervan uit dat de mensheid haar eigen toekomst naar eigen believen zou kunnen vormgeven. Als we onze planeet eenmaal hadden verlaten lag het heelal voor ons open. Eeuwig leven, kunstmatige intelligentie en reizen sneller dan licht, het was allemaal onder handbereik. Na de tweede wereldoorlog werd het toekomstbeeld grimmiger. Nucleaire oorlog was een serieuze bedreiging. Er waren postapocalyptische verhalen over het leven na een nucleaire winter. Ook verhalen over totalitaire samenlevingen, natuurrampen en misbruik van de wetenschap hoorden tot het repertoire. Maar deze verhalen eindigden vaker wel dan niet met hoop. De overlevenden vormden het begin van een nieuwe beschaving, of er zou een technische oplossing komen, een groot leider, een doorbraak waardoor de status quo behouden kon worden. Latere verhalen haakten in op de opkomst van computers en het internet, en in toekomstbeelden gingen biotechnologie, ziektes en verlies van privacy een grotere rol spelen. Maar steeds gloorde er wel wat licht op de horizon. Nu niet meer. De toekomstverhalen van nu spelen zich af in wat de SF-geeks noemen: de ‘post-scarcity society’. Dit is een toekomst waarin het de mens niet gelukt is de planeet te verlaten en waar de grondstoffen van de Aarde op zijn geraakt (vandaar ‘post-scarcity’). De oliepiek is geweest, de voorraden fossiele brandstoffen zijn uitgeput, zeldzame metalen zijn nog zeldzamer geworden, de oceanen zijn leeggevist, de regenwouden gekapt en de woestijnen gegroeid. Mensen moeten zich zien te redden met de resten van onze cultuur, soms zonder electriciteit, soms met techniek slechts in de handen van zeer weinigen. Fundamentalistische religie viert vaak hoogtij. En deze werelden kunnen niet meer gered worden. De mensheid leeft in een uitgewoond huis, dat alleen nog maar verder zal vervallen. Er is geen gelegenheid meer om de ruimte te koloniseren, er is geen kans meer om nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen te doen, en er is geen mogelijkheid meer voor de massa om te delen in de voorspoed van de elite. Het enige dat overblijft is berusting.
Sciencefictionverhalen zijn daarom zo boeiend omdat ze vaak licht werpen op huidige ontwikkelingen, en volgens mij ook op de inspiratieloze generatie van nu. Want wat is de toekomst die deze jongeren voor zich zien? De klimaatverandering als gevolg van het menselijke ingrijpen kan niet meer tot staan worden gebracht. Zelfs niet als we nu volledig stoppen met het uitscheiden van broeikasgassen. En het lijkt er niet op dat de opkomende economieën in China en India hun groei zullen stopzetten. Stijging van de zeespiegel lijkt een geaccepteerd feit, met daaraan gekoppeld alle rampzalige gevolgen van dien. Tegelijk begint het besef door te dringen dat er een grens is aan de voorraad fossiele brandstoffen. We moeten steeds dieper boren om olie te vinden, en de ramp in de golf van Mexico is daarvan een zijdelings resultaat. De grens van de geneeskunde is ondertussen bereikt. Bacteriën die eerst goed behandeld konden worden, hebben toch de overhand behaald over de antibiotica en grijpen weer als vanouds om zich heen. En dan zijn er nog de ongrijpbare vijanden, de terroristen, tegen wie de hele oorlog van de afgelopen negen jaar niets lijkt te hebben uitgehaald. Ze kunnen overal toeslaan en niemand kan er iets aan veranderen. De weg naar de afgrond lijkt niet te stoppen, in elk geval niet door een individu, zelfs niet als hij Bono heet. Hoe de toekomst ook wordt, het kan nooit meer zo goed worden als nu. In de schappen van de tijdschriftenwinkels staat nu het themanummer van Scientific American getiteld ‘The End’. Deze gaat over precies dit onderwerp. Uit de inleiding: “People begin to wonder - not just people who are fringe zealots or crazies - whether modern society is any longer capable of solving its problems .... if the world appears to be going to hell, perhaps that’s just what is happening.”
Het is dan ook geen wonder dat jongeren tegenwoordig geen grotere dromen meer koesteren, geen wereldverbeteraar meer hoeven spelen, maar gelukkig zijn met wat ze op dit moment nog kunnen bereiken: gezondheid en een gezin. Ze hebben geen hoop meer. En zonder hoop is er geen motivatie om dingen te veranderen. Paulus verwoordde het al zo in 1 Korintiers 15: “Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” Als je niet meer gelooft dat wat jij doet een effect heeft ten goede, als je er niet meer op vertrouwt dat je omstandigheden kunnen veranderen, als je geen visie meer hebt voor een betere wereld, waarom zou je je dan nog inspannen? Waarom zou je dan nog uit je ‘comfortzone’ stappen? Waarom zou je dan nog het risico nemen te falen? Waarom zou jij je leven dan nog op het spel willen zetten? De apathische houding van de ‘jeugd van tegenwoordig’ (onder wie ik mezelf voor het gemak ook reken) is het gevolg van wanhoop. Wanhoop leidt tot een verlies aan motivatie, en dus tot passiviteit en een einde aan initiatief en interactie met de omgeving, en dus tot de dood.
Maar dit principe geldt niet alleen op maatschappijniveau. Ik zie het ook aan het werk in mijn eigen leven. Aandachtige volgers van mijn blog hebben wellicht tussen de regels door begrepen dat ik worstel met het nemen van initiatief op bepaalde gebieden in mijn leven. Er zijn dingen die ik graag wil doen, activiteiten die ik wil ondernemen, waar ik mezelf niet, of slechts met de grootste moeite toe kan zetten. Ik ben niet in staat om te doen wat ik wil, het lukt me niet om mijn verlangens in daden om te zetten. Dit leidt tot grote spanning, stress en frustratie. Ik geloof niet echt in het bestaan van wilskracht, heb ik al eerder uitgelegd. We willen of we willen niet. De vraag is: hoe krachtig is ons verlangen? Is het krachtig genoeg om onze angst te overwinnen? Kan het de wipwap laten omslaan? En hier keren we terug naar het ontbreken van hoop. Als ik bijvoorbeeld een andere baan zou willen, maar ik kan me niet voorstellen dat een bedrijf mij zou willen aannemen, zal ik mezelf er niet toe kunnen brengen te solliciteren. Wat heeft het immers voor zin? Als ik een vriend ergens voor zou willen uitnodigen, maar ik weet eigenlijk zeker dat hij 'nee' zal zeggen, doe ik het maar liever niet. Mijn verlangen zal het alleen winnen van mijn angst en twijfel, als ik me kan voorstellen dat het vervuld wordt. Alleen als ik voor mijn geestesoog het beeld tevoorschijn kan roepen van een toekomst waarin mijn verlangen werkelijkheid is geworden en als ik me ook nog eens kan voorstellen dat de handelingen die ik nu verricht daartoe zouden kunnen leiden, zal ik uit de passiviteit kunnen komen en daadwerkelijk iets ondernemen. Maar als ik geen kans zie dat mijn verlangens zullen uitkomen, als ik me niet kan voorstellen dat ik kan bereiken wat ik wil, als ik niet geloof dat er verandering mogelijk is, zullen mijn instinct tot zelfbehoud en mijn angst de strijd winnen. Dan blijft de wipwap stug in dezelfde stand staan. Dan zal ik proberen mijn verlangen naar een andere toekomst te onderdrukken, en de pijn en frustratie in mij te verdoven met wat nu voor handen is: bier, televisie of computerspellen.
Ik hoorde het gisteren nog een dominee zeggen in een podcast: Passiviteit komt voort uit het geloof dat verandering niet mogelijk is. Dat wil volgens mij zeggen: uit angst voor de dood. Want als er iets is dat geldt voor de dood is het dat er niets meer kan veranderen. Een dood voorwerp kan geen invloed meer uitoefenen op zijn omgeving, kan geen initiatief meer ontplooien en kan niet groeien of bewegen. Dood is de ultieme vorm van onvrijheid. Elke keer als we op een bepaald terrein niets te kiezen hebben en niets kunnen veranderen, ervaren we iets van de dood.
De ironie is echter dat onze angst voor de dood, ons geloof dat we toch niets kunnen veranderen, ons ervan weerhoudt initiatief te nemen, te dromen, te groeien en te handelen. Ik geloof dat onze verlangens (de ene kant van de wipwap) blijven. We blijven verlangen naar het goede: schoonheid, intimiteit en waarheid. We blijven verlangen naar een rechtvaardige wereld, waarin wij en ieder ander tot bloei is gekomen. Maar we zijn niet meer in staat daar iets voor te ondernemen. Onze angst voor de dood maakt ons passief en doet ons onze vrijheid verliezen. En dus ervaren we nu al iets van de dood: we halen wel adem en we eten en drinken en we vermaken ons kapot, maar we veranderen zelf niet werkelijk, we gaan geen werkelijke relaties aan met onze medemensen, we oefenen geen invloed uit op onze omgeving. Dit is de dood waar de bijbel over spreekt, als bijvoorbeeld de apostel Paulus zegt dat wij ‘dood waren door onze overtredingen’ want: 'U leefde in een wereld zonder hoop en zonder God' (Efeze 2). En ieder mens ervaart in zijn leven deze dood, deze onvrijheid, omdat het leven van ieder mens uiteindelijk leidt tot de dood. “Het is de mens gegeven eenmaal te sterven en daarna het oordeel” (Heb 9:27). Aan het eind van onze tachtig of negentig jaar sterft al onze hoop, dan is er voor altijd geen verandering meer mogelijk. Op dat moment eindigen al onze pogingen tot groei, tot verandering en tot interactie met onze omgeving. De dood geeft aan al onze verlangens en aspiraties een gevoel van futiliteit. Waarom zou ik nog een van die dingen, die soms zo moeilijk te verwerkelijken zijn, ondernemen als het (in de woorden van Prediker) toch ‘lucht en leegte’ is? Het is waar wat de Hebreeenbrief schrijft, namelijk dat alle mensen ‘hun hele leven uit angst voor de dood aan slavernij onderworpen zijn’ (Hebreeen 2:15). Ik durf te beweren dat de wanhoop, de zekerheid van de dood, de grootste vijand is van de menselijke vrijheid, en dus van het leven.
Gelukkig is dit nog maar aflevering 1 van deze serie. In de volgende berichten hoop ik te kunnen laten zien waarom Paulus kan beweren dat wij niet zijn 'als zij die geen hoop hebben’ (1 Thessalonicenzen 4:13).