Voor iemand die nadenkt over schoonheid, kunst en waarheid, die daar boeken over leest en met andere over discussieert, ben ik zelf wel heel weinig bekend in de wereld van de cultuur. Om daar verandering in te brengen, toog ik gisteren naar het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Ik trof het, want in de buurt van het museum was een gezellig straatfestival aan de gang. De foto’s bij deze blog zijn dus ook niet van de kunst in het museum, maar van de kunst daarbuiten.
Dit is geen recensie, meer een serie opmerkingen, met hier en daar een wat diepere gedachte. Ik kan het nu eenmaal niet helpen dat ik bij alles wat ik zie en meemaak, moet nadenken wat de consequenties ervan zijn voor het totaalplaatje van mijn wereldbeeld. De vaste tentoonstelling van Boijmans van Beuningen biedt een mooi overzicht van de ontwikkeling van de schilder- en tekenkunst vanaf de Middeleeuwen tot rond de tweede wereldoorlog. De werken zijn steeds per tijdsperiode bij elkaar gebracht, en voorzien van een korte uitleg, die helpt ze te plaatsen. De zalen zijn niet te groot. Sommige ruimtes zijn donker gehouden, om de gevoelige prenten zo min mogelijk te beschadigen.
De Middeleeuwse werken zijn vaak behoorlijk devoot. Als het niet al letterlijke afbeeldingen zijn van bijbelverhalen en heiligenlegenden, zijn het allegorische zoekplaatjes. De afbeelding moet een boodschap overbrengen. Dat was waar kunst in die tijd toe diende: om de toeschouwer iets over zijn leven, de koningen of God te leren. Kunst stond vooral in dienst van de machthebbers of, nog belangrijker: de kerk. En de kerk was in die tijd een religieuze machthebber. Kunst werd dus eigenlijk een middel om het eigen religieuze gezag te ondersteunen. Maar zodra iets (kunst, relaties, hulp) niet meer een doel op zichzelf is, maar een middel wordt om iets anders te bereiken, verliest het mijn inziens vaak zijn eigen waarde als kunst, relatie of hulp. Dan wordt het manipulatie. Denk maar eens aan een gesprek dat je met iemand hebt, en opeens blijkt dat hij je eigenlijk iets wil verkopen. Dat zet de hele interactie in een ander licht. Opeens merk je dat de vriendelijkheid er wel heel dik bovenop lag, en dat de interesse van de ander eigenlijk geveinsd was. Het gesprek miste de realiteit van een echte ontmoeting. Het miste mysterie. Het is net zo met kunst die wordt gemaakt om een boodschap over te brengen of een emotie tot stand te brengen. Het wordt gebruikt als een soort afsnijdroute om een reactie te bewerkstelligen, in plaats van die reactie los te laten en te wachten wat er gebeurt. Dit is Lewis’ beschrijving van sentimentaliteit (de huilende zigeunerjongen). Veel christelijke kunst is net zo sentimenteel. Het moet de kijker, lezer of luisteraar iets doen, en heeft geen geduld om de waarnemer zelf te laten reageren. Het mist het mysterie. Ik zag in Boijmans een mooi voorbeeld in een schilderij van de ‘anunciatie’ - het moment waarop de engel vertelt dat ze zwanger zal worden zonder gemeenschap te hebben gehad met een man. Op het schilderij was een lichtstraal zichtbaar die op haar scheen, en in die lichtstraal zweefde een soort foetus, compleet met een kruisje, en een duif om het helemaal duidelijk te maken. Ik moest ervan rillen. Dit mysterieuze moment van goddelijk ingrijpen moest opeens zichtbaar worden gemaakt, en werd daardoor meer een moment van ‘horror’ dan van schoonheid.
Natuurlijk waren er in die tijd ook kunstenaars die niet geïnteresseerd waren in het communiceren van een boodschap van machthebbers en instituten. Maar omdat deze machthebbers de hele wereld van de kunst beheersten, moesten ze subversief zijn. Ze moesten zich houden aan de voorgeschreven thematiek en opdrachten, en tegelijk hun eigen identiteit als kunstenaar vasthouden. Dus moesten ze hun creativiteit op andere manieren uiten. Ik denk aan iemand als Hieronymus (Jeroen) Bosch, die ook religieuze taferelen en zedenschetsen afbeeldt, maar duidelijk op een subversieve manier, met gruwelijke monsters (Dali is er niks bij), bizarre vormen, en karikaturale gezichten. En in zijn vrome taferelen voegt hij ook nog eens het echte leven in, zoals op een schilderij waarbij iemand in de hoek staat te urineren. Kijk, dan wordt zo’n schilderij interessant.
Ook mooi vond ik de etsen van Albrecht Durer, en de manier waarop hij met streepjes en cirkeltjes toch heel precies een landschap wist uit te beelden, tot in de kleinste details. Ook was het mooi om het schilderij van de toren van Babel van Pieter Brueghel in het echt te zien, en me te verwonderen over de vele details: de hijsapparaten, de mensen die overal aan het werk zijn en de op het Colloseum in Rome gebaseerde architectuur. Heel mooi.
De kunst wordt interessanter als de religieuze thema’s minder dwingend worden. Prachtige stillevens, met bijvoorbeeld alleen een bosje druiven, of wat haringen en een pul bier. De schoonheid van het gewone wordt hier in beeld gebracht. Veel mooier in mijns inziens dan de pronkstukken, de stillevens vol dode hazen, fazanten en duur zilverwerk. Gewoon alledaagse voorwerpen, gezien door het oog van een schilder, zijn veel indrukwekkender dan die opgestapelde blijken van rijkdom. Een van de gedachten die ik heb opgeschreven om te gebruiken op Twitter, luidt: “Schoonheid heeft geen excuus nodig. Het is waardevol in zichzelf.” Ik heb me ook verbaasd over het oog voor detail van de schilders, die zelfs hun eigen spiegelbeeld toevoegden aan de reflectie in een glazen beker.
Interessant waren de Nederlandse landschapsschilders. Trouwe volgers van mijn blog hebben vast de foto’s gezien van de wolkenluchten vanuit mijn flat. Vanaf het moment dat ik op vijftien hoog kwam wonen heb ik me daaraan vergaapt: de diversiteit van het uitzicht. Luchten die elke dag anders waren. De variatie van mogelijke tinten grijs. De vlagen van regen boven Rotterdam. Dat alles zagen ook deze schilders. Sterker nog, ze schilderden eigenlijk nooit zonovergoten, kleurrijke landschappen, maar juist de polders en rivieren onder grijze wolkenluchten. Ik las een citaat van Paul Gabriel: “Ons land is niet grijs, zelfs niet bij grijs weer.” Goed om in gedachten te houden bij de naderende herfst.
Weer latere schilders kregen wat meer oog voor sociale misstanden, en schilderden de gewone mensen in hun harde omstandigheden. Dat roept ook al meer op bij de kijker: niet de hoge piefen die zich laten portretteren, maar de koffiepiksters, die bij stapels geimporteerde koffiebonen de slechte er tussenuit zoeken, en waarbij hun toestand meer gesuggereerd wordt dan voor de kijker uitgekauwd.
Echt fascinerend begon het te worden bij de impressionisten. Monet, Degas, Van Gogh, dat soort mensen. Zij schilderden de landschappen zoals ze die zagen ‘tussen de oogharen door’. Ze gaven geen foto-realistische weergave van de werkelijkheid, maar ze gaven wel iets werkelijks weer, namelijk het spel van de zon op het landschap, de beweging van kleuren, het gevoel dat een uitzicht nooit statisch is, maar iets dat voortdurend in verandering is. Een van de schilders deed dat zelfs letterlijk door een uitzicht op een huis boven zee dertig keer te schilderen in verschillende weersomstandigheden. Ik vond het indrukwekkend hoe een paar verfstrepen toch duidelijk het beeld oproepen van levende mensen.
Bij de modernere kunst gaat het nog steeds om het weergeven van iets echts, maar dan meer de emotie van het moment. Ik heb me een tijd verwonderd over de abstracte kunst, maar realiseerde me dat zelfs daar iets echts in zichtbaar is. Waarom die combinatie van vlakken? Waarom die contrasterende kleuren? Waarom die streep en die vorm? Het is interessant deze schilderijen gewoon op je in te laten werken, zonder na te denken over de betekenis en de voorstelling. Ik herinner me een uitleg op een weekeinde van L’Abri over de schilder Rothko, die grote kleurvlakken schilderde (typisch zulke ‘mijn dochter van drie kan dat ook’-schilderijen, zou ik ooit gedacht hebben). Hij had er wel degelijk een bedoeling mee: hij wilde een bepaald gevoel opwekken bij de toeschouwers. En dat effect hebben zijn doeken ook, zelfs al zijn het alleen kleurvlakken.
Ook de surrealisten proberen iets echts over te brengen. Zij willen ‘een gedachte overbrengen zonder enige controle door de rede en onafhankelijk van morele en esthetische overwegingen’. Zoals je geen invloed hebt op je dromen, laten zij hun beelden opkomen uit hun onderbewuste. Ze baseerden zich op het denken van Freud, die schreef over ‘repressie’. Het doel van de surrealisten was niets meer te onderdrukken, maar de ongecontroleerde werkelijkheid van het onbewuste in beeld te brengen. Dit levert heel verontrustende, maar boeiende werken op, zoals die van Magritte (de man die in de spiegel zijn rug ziet, de schoen die in een laars verandert) en die van Dali (de uitgerekte dieren, de smeltende klokken, de telefoon met een kreeft als hoorn). Helaas denk ik dat wie zijn onderbewuste laat spreken zonder enige controle, niet alleen schoonheid schept, maar ook lelijkheid. Als we gevallen wezens zijn, wat ik geloof, en in staat om elkaar te beschadigen, te doden en te vernietigen, bevat ons onderbewuste ook veel ongezonde neigingen. En die worden ook zichtbaar bij iemand als Dali, die uiteindelijk werkt met drollen, en andere afzichtelijke beelden. Voer voor psychologen (want past bij een op Freud gebaseerde kunststroming).
Ik heb genoten van de schilderijen van Charley Toorop. Zij schilderde pakkende portretten, die je van het doek lijken aan te kijken. Deze werken hebben een emotionele lading die je aangrijpt. Het zijn echte mensen, die niet een bepaalde boodschap beogen over te brengen, behalve mens te zijn.
Er waren prachtige wandvullende foto’s van Hans Wilschut, van flatgebouwen en patronen opgebouwd uit ramen. En de tentoonstelling van installaties van Olafur Eliasson, waarbij met behulp van felle lampen en bewegend water voortdurend wisselende patronen werden geprojecteerd op de donkere achterwand, waar je als toeschouwer bovendien nog invloed op kon uitoefenen ook. Ik ben altijd al geboeid door reflecties van bewegend water, zoals je die soms ziet onder bruggen, of hier, waar ik zit bij de Coffee Company, op het plafond (ook op dit moment). Golfbewegingen die voortdurend lijken te repeteren, maar toch steeds uniek zijn. Steeds bewegend, maar toch hetzelfde. Ook hier, hoe abstract opgezet ook, is iets echts zichtbaar. Iets dat waar is. En dus is het mooi. Daar hoeft geen uitleg aan te pas te komen. Er hoeft geen boodschap in te zitten, geen makkelijk uit te leggen religieuze moraal.
Ik sprak er laatst over met een mede-twitteraar, die zoiets zei als: het kunstwerk is zelf de preek. (Ik citeer hem vast niet helemaal correct). Dat wil volgens mij zeggen: we hoeven niets in een kunstwerk te leggen of te willen zien. Elke keer als een kunstenaar in zijn werk iets ‘echts’ heeft getroffen, is dat in zichzelf al ‘de preek’. Want elke keer als we in contact staan met iets ‘echts’, iets ‘waars’, staan we oog in oog met de Waarheid zelf, met de enige Echte, de Ik Ben. Alles wat waar, waarachtig enzovoorts is (Filippenzen 4) kan niets anders dan een openbaring zijn van de Schepper. Dat geldt voor de medemensen die we ontmoeten, de nieuwe inzichten van de wetenschap, de schoonheid van een wolkenlucht, of een schilderij in een museum. Daarom is het ook zo goed om voor deze dingen op zichzelf open te staan, zonder ze te zien als middelen die een hoger doel moeten dienen (zoals christen-wetenschappers wetenschap willen gebruiken om hun geloof te bewijzen, en christen-kunstenaars soms hun kunst willen gebruiken om mensen tot geloof te brengen). Het goede is goed in zichzelf. Dus ik heb een reden om vaker naar een museum of voorstelling te gaan.