woensdag 4 januari 2012

Voor wat hoort wat?

Niet zo lang geleden zag ik een poster in een bushokje, volgens mij voor een actie van een of andere humanitaire organisatie. De tekst in grote letters riep op om in actie te komen voor de mensen in Egypte, want: ‘De egyptenaren verdienen een rechtvaardige regering’ (of iets dergelijks. Ik had de woorden eigenlijk even moeten opschrijven.) Er ging een rilling over mijn rug.
Laat ik duidelijk zijn: ik ben helemaal voor de mensen in Egypte: daar zitten prima mannen en vrouwen tussen, van wie ik veel zou kunnen leren. Ik geloof ook dat het goed zou zijn dat er in dat land een democratische, betrouwbare regering komt. Ik vind het zelfs aanbevelenswaardig om daar als mensen uit het vrije, relatief rijke Nederland voor in actie te komen. Net zo zal ik in dit bericht niet betogen dat ik gekant ben tegen loonsverhogingen en bonussen, of gezondheid, plezier en welvaart. En ook niet dat ik een tegenstander ben van een moreel hoogstaand leven, je inspannen voor de kerk of de gemeenschap, geven aan goede doelen, of het bezitten van een groot geloof. Dit zijn allemaal mooie dingen om te bezitten of prijzenswaardige dingen om te doen. Gewoon van genieten en gewoon mee doorgaan, is mijn boodschap. Als je zegeningen ontvangt, mag je ze accepteren. Als je ernaar verlangt goed te doen, moet je dat verlangen niet uitdoven of tegenhouden.
De rilling over mijn rug bij het lezen van de advertentietekst werd echter niet veroorzaakt door iets dat met de Egyptenaren te maken had en ook niet door de oproep te strijden voor een goede regering. Ze werd veroorzaakt door het woord ‘verdienen’. Het waren niet de begrippen aan beide zijden van de uitspraak waar ik op reageerde - die waren allebei goed - maar het woord dat die twee met elkaar in verband bracht, dat suggereerde dat er een relatie was tussen de aard of kwaliteit van de Egyptenaren en wat ze meemaakten of zouden moeten meemaken. De suggestie werd daardoor gewekt dat de Egyptenaren een kwaliteit bezitten, of een inspanning hadden verricht, waardoor ze recht hadden op een betrouwbare regering en vrijheid van meningsuiting. Alsof er sprake was van een transactie, en ze gerechtvaardigd boos konden worden omdat de werkelijkheid hen niet gaf wat hoorde bij de afspraak. Alsof ze nu een klacht konden indienen bij een hogere instantie, om alsnog te krijgen wat was overeengekomen. Maar vrijheid en een goede regering kun je niet verdienen. Je kunt ernaar verlangen en ervoor strijden, maar je hebt er geen recht op. Je kunt het alleen ontvangen.

De laatste tijd gebeurde er nogal wat op mijn werk - daar heb ik in mijn traditionele nieuwjaarsbericht een paar dagen genoeg over geschreven - en ik ben dankbaar voor wat ik heb gekregen. In dit ene geval is ‘verdienen’ wel het juiste woord, want we hebben afspraken gemaakt op kantoor over mijn inspanningen, en ik heb me daaraan gehouden en ben er zelfs overheen gegaan! Mijn werkgever houdt zich ook aan de afspraken, en ik krijg wat me toekomt. Ik heb er ook genoeg voor betaald, onder andere met mijn nachtrust en mijn gezondheid. Zo zit ons economische systeem in elkaar: voor wat hoort wat.
Maar ik had dit goede nieuws verteld aan een naast familielid van me, die op dat moment op vakantie was. Een paar dagen later zat er een kaartje in mijn postvak. In plaats van gewoon blij voor me te zijn en me te feliciteren, citeerde mijn familielid de tekst uit Numeri 6 in een Engelse vertaling: ‘The lord bless you and make you prosper’ (de NBG zegt: geve u vrede). En daarnaast was een geldzak getekend. En ik voelde weer dezelfde huiver over mijn ruggengraat lopen.
De kerk waar mijn familielid naar toe gaat, predikt namelijk iets dat lijkt op het welvaartsevangelie, een boodschap die beweert dat God wil dat we gelukkig, gezond en welvarend zijn, en dat we dat ook zullen worden als we daar maar in geloven en als we maar doen wat de kerk van ons vraagt. We hebben er recht op, zeggen ze, we verdienen het in feite. Voor wat hoort wat. Dat ik er financieel op vooruitging, was volgens mijn familielid dus niet eenvoudig het gevolg van mijn inspanning ‘beyond the call of duty’. Nee, het was God die me welvarend maakte, omdat ik daar als gelovige recht op zou hebben.
Nogmaals: er is niets mis met geloven (nogal wiedes dat ik dat zeg - ik beschouw mezelf ook als een gelovige!), en er is niets mis met welvarend zijn - maar er bestaat tussen die twee geen verband! Want wat als ik zou zijn ontslagen, net als een collega van me is overkomen een paar weken geleden - wat zou het familielid in kwestie dan zeggen? Dan zou ik kennelijk niet genoeg hebben geloofd of hebben vertrouwd, dan zou het dus ook aan mij liggen. Wat als ik ziek wordt, wat als ik een ongeluk meemaak? Dat zou ik dus ook hebben verdiend. Of ik zou boos moeten worden op God en hem aanklagen, omdat hij mij niet geeft waar ik recht op heb.

Deze instelling voelt heel natuurlijk voor mensen - we leven immers al duizenden jaren in economische, politieke, strafrechtelijke en pedagogische systemen waarin we krijgen wat we verdienen. Waarin voor wat inderdaad wat hoort. En we zijn hierdoor geconditioneerd, zoals de honden in het experiment van Pavlov. We zijn dit gaan zien als het principe dat het hele leven reguleert, tot aan onze omgang met God toe. En hierdoor raken we onze vrijheid en eigenheid kwijt - we proberen alleen nog maar te presteren, niet voor onszelf maar voor de machten buiten ons die ons geld, geluk, gezondheid of macht beloven. God wordt de grote werkgever, in plaats van onze vader.
De bijbel is er vrij duidelijk over dat onze welvaart, onze gezondheid, en ons geluk geen enkel verband hebben met onze moraliteit of met wat we voor God doen, buiten de algemene wetten van oorzaak en gevolg die voor iedereen gelden (zo is het nu eenmaal zo dat wie veel eet, zwaarder wordt en dat wie rookt, meer kans heeft op longkanker). De gemiddelde leeftijd van gelovigen en ongelovigen is gelijk. Prediker stelt dat tijd en toeval allen treffen, en dat zelfs een wijze van het werk van God niets kan waarnemen. De Psalmist klaagde er over dat het de goddeloze voor de wind ging, en dat de gelovige in de put zat. God doet het regenen over goeden en slechten, maakt ook Jezus duidelijk. En dat de Toren van Siloam op een groep mensen viel was niet omdat ze slechter of goddelozer waren dan anderen. Het hele bijbelboek Job is gewijd aan deze vraag. Jobs vrienden denken inderdaad dat Job wel te weinig geloof moet hebben, of in zonde moet leven, of niet genoeg voor God moet hebben gedaan, om ze te lijden. Maar God laat zien dat Jobs morele en spirituele inspanningen geen verband hielden met wat hem overkwam. In plaats van een antwoord te krijgen, raakte Job zo onder de indruk van de grootte van God dat hij (in dit leven althans) geen antwoord meer nodig had.
Als we door God worden gezegend, is dat dus niet omdat we het zouden verdienen, omdat we er enig recht op zouden kunnen laten gelden. En als we lijden (op welk terrein van ons leven dan ook), is dat niet ons verdiende loon, en Gods straf voor onze tekortkomingen of ons ongeloof. God hanteert niet het principe ‘voor wat, hoort wat’. Als ik promotie krijg en meer ga verdienen, mag ik dat ontvangen als geschenk, waarvoor ik niets heb gedaan. Als ik het kwijtraak, en ziek wordt, hoef ik niet boos te worden op God. Zoals Job zegt: ‘zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?’ (Job 2:10)

Maar ook christenen die het ‘welvaartsevangelie’ afwijzen, blijven aan het verdienmodel vasthouden. Weliswaar niet voor zegen in dit leven, maar dan voor Gods acceptatie in de toekomst. Het is dan niet materiele zegen of gezondheid die ze proberen te verdienen, maar een plek in Gods rangorde, Gods goedkeuring over hun leven, een ‘kroon’ op hun werk. We hadden het op de tienergroep van de kerk vroeger over het verdienen van ‘kroontjes’ - we zouden ze dan wel weer voor de voeten van Jezus moeten neergooien, maar we hadden we mooi wel gekregen.
We geloven niet in rechtvaardigheid op grond van werken, zouden de meeste protestante christenen zeggen. Onze inspanningen en goede daden brengen ons niet in de hemel. Maar waarom wordt er dan wel zo op gehamerd? Waarom blijven we maar presteren? We hebben toch het idee dat God meer van ons houdt als we meer doen, of dat hij boos op ons is als we zondigen. God blijft onze werkgever, die uiteindelijk op ons beoordelingsformulier een vinkje moet zetten. En zelfs van geloof kunnen we een inspanning maken. We zien geloof namelijk als een mentale handeling, eentje die ons veel moeite kost ook, getuige onze worsteling met twijfel, en geloofsvragen. Het kost wilskracht om eraan vast te houden, tegen allerlei tegenstemmen en argumenten in. En het is nu eenmaal een feit dat de een meer wilskracht heeft dan de ander. Het met het verstand instemmen met enkele dogma’s wordt een prestatie die we leveren, in ruil waarvoor we Gods acceptatie en ons eeuwig heil verdiend hebben.
Zo diep zit onze conditionering. Zelfs als de bijbel zegt dat God het ons allemaal geeft om niet, en wij zijn liefde, zijn aanvaarding en zijn koninkrijk alleen maar hoeven accepteren als kado, stellen wij eisen aan onszelf en gaan wij onszelf (en anderen) maatstaven opleggen. Het is als een kind dat van zijn vader als kado een nieuwe fiets krijgt, en vervolgens vraagt hoe lang zijn zakgeld nu wordt ingehouden, of welke extra klusjes hij nu moet doen. Het is de instelling van de oudste zoon uit de gelijkenis van Jezus, die de Vader toebeet: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven ...” (Lukas 15:29) Hij leefde in het verdienmodel, maar de vader had dat al lang achter zich gelaten. Hij had alles namelijk al lang aan zijn zoon gegeven. Als geschenk.

Wat de bijbel suggereert is dat de opstanding uit de dood en alles wat daarmee samenhangt (wat ook letterlijk alles is - want wat niet uit de dood opstaat is dood) een geschenk is van God. Wij hebben er geen bijdrage aan. God vraagt er niets voor van ons, en we hoeven er niets voor terug te doen. “God handelt alleen.” (Galaten 3:20). God wekt ons op uit de dood en brengt ons binnen in zijn koninkrijk, puur en alleen omdat hij dat zelf wil. Het is zijn wilde vrijgevigheid, zijn onvoorstelbare ruimhartigheid dat hij een feest geeft, waar de hele schepping bij wordt betrokken. Wat hij doet geldt voor iedereen. Of ze nu hard werken of niet, of ze nu moreel hoogstaand zijn of niet, of ze nu sterk in hun geloof staan of niet. Of je wilt of niet: God geeft je alles wat hij te geven heeft, en dat is alles dat er is.
Op de zondagschool zongen we vroeger een liedje: ‘Je kunt het niet kopen met je geld, en niet ruilen met je goed, je kunt het niet winnen met een lot en niet verdienen met wat je doet. Het eeuwig leven, wordt gegeven aan een ieder ...’ Als het daar gestopt was zou het een geweldig lied zijn geweest en bovendien waar. God is zo vrijgevig dat hij het geschenk van het eeuwige leven aan iedereen doet toekomen. Hij strooit het uit over de hele akker, zoals de zaaier in de gelijkenis het graan zaaide. Iedereen die dood is maakt hij levend, en omdat iedereen ooit dood gaat, maakt hij iedereen levend. Het zondagschoolliedje gaat echter verder: ‘... aan een ieder, die gelooft.’ En daar gaat het de mist in. Want op die manier schept het toch een voorwaarde, iets waar wij aan moeten voldoen om door God levend gemaakt te worden, een inspanning die wij moeten leveren om dat eeuwige leven te krijgen. Maar de realiteit is dat God het ons geeft of we nu geloven of niet. Gods geschenk gaat vooraf aan ons geloof - Jezus is voor ons gestorven toen wij nog zondaars waren (Romeinen 5:8). Geloof is dus op geen enkele manier een eis die God stelt om ons zijn liefde en aanvaarding te kunnen geven. Nee. Het eeuwig leven wordt daadwerkelijk gegeven aan een ieder, aan iedereen.
Dit is wat Robert Farrar Capon Jezus daarover laat zeggen in zijn boek Kingdom, Grace, Judgment: “Do you think it makes the least difference to God wheteher anyone’s cause is just? Do you think it matters at all to him that they, even in their loss and death, still try to function like winners? I tell you, none of that amounts to a hill of beans with him. He finds all the lost whether they think they’re lost or not. He raises all the dead whether they acknowledge their death or not. It’s not that they have to make some heroic effort to get themselves to cooperate with him, and it’s certainly not that they have to spend a lot of time praying and yammering to get him to cooperate with them. Don’t you see? It’s the bare fact of their lostness and death, not their interpretation of it or their acceptance of it, that cries out to him day and night. Lost sheep don’t have to ask the shepher to find them. Lost coins don’t have to make long prayers to get the housewife to hunt for the. And lost sons - who may think that they are only allowed to ask for some plausible, sawed-off substitute for salvation - are always going to be totally surprised by the incredible, un-asked-for party that just falls in their laps. All they have to be is lost. Not fancy lost, perceptively lost, or repentantly lost, just plain lost. And just plain dead too ... you don’t have to do a blessed thing, make a single prayer, or have a legitimate case. I do it all.

Als God zo goed en zo vrijgevig is, blijft als enige vraag over: wat doe je met zijn geschenk? Accepteer je het (zoals de ‘verloren zoon’ die zich het feest liet binnenvoeren en genoot van het geslachte kalf?) of sluit je je ogen voor de realiteit (zoals de oudste broer die maar bleef aandringen op het verdienen van een bokje terwijl alles al van hem was)? Geef je je pogingen op om recht te willen maken op Gods zegen, houd je op met je inspanningen om zijn goedkeuring te verdienen? Stop je met het voortdurende vergelijken? Het jezelf beter vinden dan anderen? Begin je te leven in de realiteit van onvoorwaardelijke liefde en leven uit de dood? Durf je jezelf te zien als een van ‘the lost, the last, the little and the least’? Volg je Jezus in de weg van zwakheid en afhankelijkheid? Geloof je het goede nieuws, namelijk dat er geen relatie is tussen jouw karakter en inspanningen en de liefde van God en zijn leven? Dat je het alleen kunt ontvangen?