Het is wel een beetje raar om een film te zien die jouw eigen jeugd in beeld lijkt te brengen. Een film waarvan de hoofdpersoon wel heel erg lijkt op hoe jij vroeger was, zodat hij zelfs lid is van dezelfde kerk als waar jij in opgroeide. Dat overkwam mij bij het kijken naar Son of Rambow.
Nee, anders dan de titel misschien doet vermoeden is dit geen actiefilm. Er komen geen geweren of ontploffingen in voor (behalve op het TV-scherm). De film gaat niet over een vietnamveteraan die eigenhandig een heel leger uitschakelt, maar over een jongetje van tien of elf, Will, die opgroeit in de Vergadering van Gelovigen, in Engeland de ‘Plymouth Brethren’ genoemd. In deze strenge geloofsgemeenschap mag men geen televisie kijken. Ook voor andere frivoliteit lijkt geen plaats; verbeelding wordt duidelijk gewantrouwd. Deze groep wil zichzelf afschermen van de wereld. Wie omgaat met ongelovigen raakt verontreinigd en wordt uiteindelijk zelfs uitgesloten. Will voegt zich ernaar en als er in de schoolklas een video wordt gekeken, gaat hij braaf op de gang zitten. Maar Will is een gevoelige jongen, die geniet van verschillende geluiden, van geuren, van schoonheid. Hij is ook creatief: hij tekent hele boeken vol. Verbeelding is voor hem iets natuurlijks, maar het is iets dat hij moet onderdrukken. Hij moet zijn eigen identiteit ontkennen. Niet voor niets loopt hij ook voorovergebogen door de schoolgangen, een schaduw van zichzelf.
Op een dag komt hij in contact met Lee, een wildebras, die aanvankelijk de naiviteit van Will probeert uit te buiten. Hij heeft namelijk een stuntman nodig voor de film die hij aan het opnemen is. Bij Lee in huis krijgt Will een illegale kopie te zien van First Blood, de film waarin Sylvester Stallone de held Rambo speelt. Hij is niet van het scherm los te rukken. En als de film is afgelopen, begint hij direct verhalen te verzinnen. Hij loopt naar huis en doet alsof hij zelf een held als Rambo is. Een held die sterk genoeg is om de angstbeelden waar hij door geplaagd wordt te verslaan. De volgende dag sluipt hij weg van de bijeenkomst van de Vergadering, en verschijnt in vol Rambotenue bij Lee op de stoep. Zijn toewijding verbaast zelfs Lee. Niet alleen stort hij zich met overgave op de (toch best wel gevaarlijke) stunts - hij weet ook wat het verhaal moet zijn: hij heeft het al helemaal uitgetekend.
Maar Will kan zijn avonturen niet altijd voor zijn moeder verborgen blijven houden. De broeders van de Vergadering maken zich zorgen. Ze willen Will weer op het rechte pad brengen, dat wil zeggen: weer in de fantasieloze, strakke leer van hun geloofsgemeenschap. En op school gaan andere leerlingen zich met de film bemoeien, onder andere een Franse uitwisselingsstudent, wat de vriendschap tussen Will en Lee onder druk zet. Wills hele leven lijkt te ontrafelen ...
Son of Rambow (de ‘w’ in de titel is geen typefout) is een vrij kleinschalige film, die een bescheiden verhaal vertelt. Maar dat is tegelijk de kracht ervan. Dit zijn gebeurtenissen die iedereen uit zijn of haar jeugd herinnert: vriendschappen, avonturen in het bos, oudere broers die niet hun videocamera willen uitlenen, ouders die je fantasie niet begrijpen. Het goede spel van de twee jonge acteurs (die nooit eerder in een film hadden gespeeld), draagt bij aan de herkenbaarheid. Een van de twee speelde later op briljante wijze de rol van Eustaas in The Voyage of the Dawn Treader.
Met eenvoudige animatie wordt de verbeeldingswereld van Will in beeld gebracht. En de scenes met het filmen lijken heel realistisch. Tot je in de documentaire op de DVD ziet dat er heel wat is uitvergroot. Het is een nostalgische blik op de kindertijd van de regisseur. Zo is het helemaal niet mogelijk met een vlieger een hond te laten zweven - maar in de film lijkt het allemaal net echt (daar is film ook heel goed in).
In dezelfde documentaire vertelt de regisseur dat hij in zijn kinderjaren naast een gezin uit de Plymouth Brethren (de Vergadering van Gelovigen) woonde. Hij besefte dat het niet zo interessant zou zijn als hij een film zou maken over zijn eigen jeugd, maar dat het veel boeiender was als hij de gebeurtenissen naar een huis verder verplaatste, en als het zoontje van dat gezin degene was die films ging maken. Dit zorgt er helaas wel voor dat het beeld dat van de Plymouth Brethren wordt geschetst in deze film een beetje karikaturaal is. Gezien door de ogen van een kind worden immers sommige gewoontes of eigenschappen die afwijken van de norm, nog verder uitvergroot. Bij ons in de vergadering spraken de kinderen elkaar bijvoorbeeld niet aan als ‘broeder die’ of ‘zuster zo’ (volwassenen wel - dat was dan wel weer goed in beeld gebracht). Ook droegen de zusters niet ook nog thuis een hoofddoekje (maar wel in de diensten. En sobere kleding werd volgens mij ook wel op prijs gesteld). Televisie was niet verboden bij ons, maar het kan zijn dat de groep uit de film gewoon strenger was. Sommige groepen uit de ‘Vergaderingen van gelovigen’ zijn strenger en geslotener dan andere, en gaan (zoals die in de film) ver in de richting van het sektarische.
Het belangrijkste was voor mij in elk geval wel herkenbaar: het idee dat je als kind je verbeelding en fantasie moest begraven, en dat de leer en heiligheid van de kerk boven alles gingen. Het verhaal dat de moeder van Will vertelt over een langspeelplaat was heel pijnlijk en ook geloofwaardig.
Ik ben, zoals gezegd, ook opgegroeid in de Vergadering van Gelovigen. Een strenge geloofsgemeenschap die zichzelf zag als de ‘ware kerk’. (Ik bad op mijn knieen dat andere gelovigen het licht zouden zien). We hadden een ‘verontreinigingsleer’ waardoor omgang met andere gelovigen (laat staan mensen uit de wereld) eigenlijk verdacht was (als je al in een andere kerk kwam mocht je in elk geval niet aan het avondmaal deelnemen). Het ideaal was dat we ons afzonderden. We deden niet mee aan politiek (stemden ook niet), luisterden niet naar populaire muziek (mensen die zich bekeerden deden hun platencollectie weg, ik weet zelfs dat iemand de CD-collectie van haar tienerzoon verbrandde), we wilden zelfs niet afgeleid worden door muziekinstrumenten tijdens de dienst (zoals orgels!), of door kunst (het Vergaderlokaal was saai: banken, grinttegels, TL-verlichting - dat was in de film wel goed weergegeven), seksualiteit was taboe (mannen en vrouwen zaten gescheiden, vrouwen moesten zich ‘bedekken’), en eigenlijk was alleen het ‘geestelijke’ belangrijk: bidden, bijbelstudie, de samenkomsten. Ik pikte op dat mijn liefde voor verhalen op z’n best een hobby was, iets voor erbij, maar waarschijnlijker een verslaving - het zou me immers afleiden van het ‘geestelijke’.
De God in wie we geloofden, was als een boze vader. Ja, omdat Jezus tussenbeide was gekomen, waren wij gered van de dood, maar als God ons zou zien zoals we echt waren, zou hij ons toch moeten straffen. Hij kon niet van ons houden zoals we waren. In een preek over Johannes 3:16 werd letterlijk eens gezegd dat het kenmerkende van deze tekst was dat God de wereld lief HAD - verleden tijd! Daarom moesten we alsnog erg ons best doen om hem niet tegen ons in het harnas te jagen, en ons inspannen om te doen wat hij van ons vroeg: schuld en plicht waren de motiverende factoren. En later bleek een deel van de godsdienstigheid van belangrijke broeders ook nog eens hypocriet. Toen er meningsverschillen rezen aarzelden ze niet om anderen zwart te maken, te veroordelen en mensen uit de gemeenschap te sluiten, onder het mom van heiligheid. Dat was een grote klap, vooral omdat ik hen altijd heel serieus had genomen.
En ik was (net als Will) een gevoelige jongen met een grote verbeelding. Net als Will ging ik als ik naar school liep, op in de verhalen die ik verzon (zodat ik zelfs in de bosjes sprong om imaginaire vijanden te ontwijken). Ik genoot van schoonheid, van geluid, van verhalen. Maar in de Vergadering leerde ik die verlangens te wantrouwen. Ik leerde dat ik moest doen wat ik niet wilde en mijn eigen behoeften moest ontkennen. Geen wonder dat ik gedurende mijn jeugd lange tijd met gebogen schouders liep, alsof ik er niet mocht zijn (net als Will dus eigenlijk).
Ik had gelukkig ook een vriendje die mijn wereld opende voor verhalen en verbeelding. Dik heette hij. Vanaf de basisschool trokken we samen op. Net als Lee was hij een beetje een wildebras en een vechtersbaas (als ik in de klas een natuurvereniging oprichtte, zorgde hij ervoor dat er een knokploeg bij hoorde, om het leven te beschermen). Maar hij had ook fantasie. Bij hem zag ik films en televisieprogramma’s (we hebben De Kleine Zeemeermin zo vaak gekeken dat we die uit het hoofd kenden. En ja, toen zaten we op de middelbare school). We speelden hele veldslagen uit met de lego. We besloten samen een boek te schrijven (hij stopte ermee na drie hoofdstukken, maar ik had de smaak te pakken, en schreef tijdens mijn middelbare schooltijd mappen vol - zonder Dik zou Neptunus nooit realiteit zijn geworden). We hebben nooit echt een film gemaakt (maar wel radio-uitzendingen), maar we speelden wel dat we een film opnamen. We waren dan allebei geheim agenten, die een internationale samenzwering moesten tegenhouden. We doken de bosjes in en bevochten met onze kung fu allerlei tegenstanders. We speelden allerlei scenes na. Dik had altijd een fascinatie voor China - dus had hij altijd een Chinese schone aan zijn zij (het is geen wonder dat hij uiteindelijk in China terechtkwam). En we maakten niet te vergeten samen muziek (de casettebandjes heb ik gelukkig bewaard). Ons eerste lied ‘Ik moest eens op mijn kleine broertje passen’ is bij mijn broers nog steeds een hit. Het was erg leuk om Dik een paar weken geleden na meer dan dertien jaar weer eens in levenden lijve te ontmoeten. We waren allebei uiterlijk wel wat veranderd - maar hij (en ik) hadden nog steeds dezelfde verbeelding, en konden die ook direct weer bij elkaar herkennen.
Net als voor Will, was ook voor mij de wereld van verhalen een openbaring. Net als Will kon ik daarin mezelf zijn, en kon ik door het verzinnen van verhalen mijn frustratie met het pesten een plek geven, en mijn verlangen naar schoonheid, relaties en avontuur. Mensen gebruiken verhalen om betekenis te geven aan wat hen overkomt. En kinderen ook. G. K. Chesterton zegt ergens dat kinderen geen sprookjesverhalen lezen om te ontdekken dat draken bestaan, maar om te ontdekken dat draken verslagen kunnen worden. Ik realiseerde dat ik was geschapen voor deze verhalen. De ontdekking van de kracht van de verbeelding is heel goed weergegeven in Son of Rambow. Het voelde voor Will - en voor mij - als thuiskomen. En het is dan ook een grote domper als deze liefde voor verhalen de kop wordt ingeduwd. Bij mij gebeurde dat deels door mijn ouders (die mijn schrijven nooit hebben bevestigd) en deels door de preken en boodschappen die ik oppikte, waardoor ik mijn liefde voor verhalen ging zien als verslaving, en meende dat ik mijn tijd alleen mocht vullen met bijbelstudieboeken, bidden en memorisatie van bijbelverzen.
Toen ik bleek overspannen te worden van dit regime, moest ik niet alleen patronen uit mijn eigen hart ontwarren, maar ik moest me ook los maken uit de verwachtingen en leringen van deze geloofsgemeenschap. Dat was moeilijk, want zelfs al was de vergadering geen sekte, er waren wel sektarische trekjes (al was het alleen maar dat we onszelf als de ware kerk zagen, en geen tafelgemeenschap mochten hebben met andere gelovigen). En ik ben nog steeds niet helemaal vrij van de invloed van mijn geloofsopvoeding. Aan de ene kant is dat positief, wil ik benadrukken: ik sta nog steeds achter de deelname van de gelovigen aan de dienst, achter het ‘ieder heeft iets’-principe en de nadruk op het avondmaal. Aan de andere kant is het negatief - ik worstel nog steeds met de schuldgevoel en verplichting die ik als een spons heb geabsorbeerd. Het kost me nog steeds moeite om mijn creativiteit te laten stromen.
Ik heb al eerder een essay geschreven over de gevolgen van het opgroeien in een strenge religieuze omgeving voor zowel de creativiteit als de seksualiteit. Schaamte is het instrument dat wordt gebruikt om de gelovigen in het gareel te houden. In deze film wordt ook de onderdrukking van seksualiteit door religie treffend in beeld gebracht (door de moeder van Will en haar interactie met een van de broeders).
Ik vind het heel tragisch dat de kerk - die door God is bedoeld als iets goeds: de levensbrengende gemeenschap der heiligen - kinderen (!) in hun identiteit beknot en voorkomt dat ze zich kunnen uiten (door hun verbeelding en door hun seksualiteit). Deze film bevestigde nogmaals mijn overtuiging dat God het zo niet bedoeld heeft. Dat God wil dat we volledig tot bloei komen. Dat we worden tot complete mensen, die niet bang zijn om te scheppen (op welke manier dan ook). Zoals Irenaeus zei: ‘The glory of God is man fully alive’.
Aan het eind van deze film zijn Will en Lee gelukkig wel ‘fully alive’. Ze verzoenen zich met elkaar, en vormen zo een gemeenschap, gebaseerd op gedeeld verlangen en liefde voor elkaar. Misschien is dat de ware kerk wel, in plaats van de ‘Plymouth Brethren’! Ik geloof zelf in elk geval van wel.
Nee, anders dan de titel misschien doet vermoeden is dit geen actiefilm. Er komen geen geweren of ontploffingen in voor (behalve op het TV-scherm). De film gaat niet over een vietnamveteraan die eigenhandig een heel leger uitschakelt, maar over een jongetje van tien of elf, Will, die opgroeit in de Vergadering van Gelovigen, in Engeland de ‘Plymouth Brethren’ genoemd. In deze strenge geloofsgemeenschap mag men geen televisie kijken. Ook voor andere frivoliteit lijkt geen plaats; verbeelding wordt duidelijk gewantrouwd. Deze groep wil zichzelf afschermen van de wereld. Wie omgaat met ongelovigen raakt verontreinigd en wordt uiteindelijk zelfs uitgesloten. Will voegt zich ernaar en als er in de schoolklas een video wordt gekeken, gaat hij braaf op de gang zitten. Maar Will is een gevoelige jongen, die geniet van verschillende geluiden, van geuren, van schoonheid. Hij is ook creatief: hij tekent hele boeken vol. Verbeelding is voor hem iets natuurlijks, maar het is iets dat hij moet onderdrukken. Hij moet zijn eigen identiteit ontkennen. Niet voor niets loopt hij ook voorovergebogen door de schoolgangen, een schaduw van zichzelf.
Op een dag komt hij in contact met Lee, een wildebras, die aanvankelijk de naiviteit van Will probeert uit te buiten. Hij heeft namelijk een stuntman nodig voor de film die hij aan het opnemen is. Bij Lee in huis krijgt Will een illegale kopie te zien van First Blood, de film waarin Sylvester Stallone de held Rambo speelt. Hij is niet van het scherm los te rukken. En als de film is afgelopen, begint hij direct verhalen te verzinnen. Hij loopt naar huis en doet alsof hij zelf een held als Rambo is. Een held die sterk genoeg is om de angstbeelden waar hij door geplaagd wordt te verslaan. De volgende dag sluipt hij weg van de bijeenkomst van de Vergadering, en verschijnt in vol Rambotenue bij Lee op de stoep. Zijn toewijding verbaast zelfs Lee. Niet alleen stort hij zich met overgave op de (toch best wel gevaarlijke) stunts - hij weet ook wat het verhaal moet zijn: hij heeft het al helemaal uitgetekend.
Maar Will kan zijn avonturen niet altijd voor zijn moeder verborgen blijven houden. De broeders van de Vergadering maken zich zorgen. Ze willen Will weer op het rechte pad brengen, dat wil zeggen: weer in de fantasieloze, strakke leer van hun geloofsgemeenschap. En op school gaan andere leerlingen zich met de film bemoeien, onder andere een Franse uitwisselingsstudent, wat de vriendschap tussen Will en Lee onder druk zet. Wills hele leven lijkt te ontrafelen ...
Son of Rambow (de ‘w’ in de titel is geen typefout) is een vrij kleinschalige film, die een bescheiden verhaal vertelt. Maar dat is tegelijk de kracht ervan. Dit zijn gebeurtenissen die iedereen uit zijn of haar jeugd herinnert: vriendschappen, avonturen in het bos, oudere broers die niet hun videocamera willen uitlenen, ouders die je fantasie niet begrijpen. Het goede spel van de twee jonge acteurs (die nooit eerder in een film hadden gespeeld), draagt bij aan de herkenbaarheid. Een van de twee speelde later op briljante wijze de rol van Eustaas in The Voyage of the Dawn Treader.
Met eenvoudige animatie wordt de verbeeldingswereld van Will in beeld gebracht. En de scenes met het filmen lijken heel realistisch. Tot je in de documentaire op de DVD ziet dat er heel wat is uitvergroot. Het is een nostalgische blik op de kindertijd van de regisseur. Zo is het helemaal niet mogelijk met een vlieger een hond te laten zweven - maar in de film lijkt het allemaal net echt (daar is film ook heel goed in).
In dezelfde documentaire vertelt de regisseur dat hij in zijn kinderjaren naast een gezin uit de Plymouth Brethren (de Vergadering van Gelovigen) woonde. Hij besefte dat het niet zo interessant zou zijn als hij een film zou maken over zijn eigen jeugd, maar dat het veel boeiender was als hij de gebeurtenissen naar een huis verder verplaatste, en als het zoontje van dat gezin degene was die films ging maken. Dit zorgt er helaas wel voor dat het beeld dat van de Plymouth Brethren wordt geschetst in deze film een beetje karikaturaal is. Gezien door de ogen van een kind worden immers sommige gewoontes of eigenschappen die afwijken van de norm, nog verder uitvergroot. Bij ons in de vergadering spraken de kinderen elkaar bijvoorbeeld niet aan als ‘broeder die’ of ‘zuster zo’ (volwassenen wel - dat was dan wel weer goed in beeld gebracht). Ook droegen de zusters niet ook nog thuis een hoofddoekje (maar wel in de diensten. En sobere kleding werd volgens mij ook wel op prijs gesteld). Televisie was niet verboden bij ons, maar het kan zijn dat de groep uit de film gewoon strenger was. Sommige groepen uit de ‘Vergaderingen van gelovigen’ zijn strenger en geslotener dan andere, en gaan (zoals die in de film) ver in de richting van het sektarische.
Het belangrijkste was voor mij in elk geval wel herkenbaar: het idee dat je als kind je verbeelding en fantasie moest begraven, en dat de leer en heiligheid van de kerk boven alles gingen. Het verhaal dat de moeder van Will vertelt over een langspeelplaat was heel pijnlijk en ook geloofwaardig.
Ik ben, zoals gezegd, ook opgegroeid in de Vergadering van Gelovigen. Een strenge geloofsgemeenschap die zichzelf zag als de ‘ware kerk’. (Ik bad op mijn knieen dat andere gelovigen het licht zouden zien). We hadden een ‘verontreinigingsleer’ waardoor omgang met andere gelovigen (laat staan mensen uit de wereld) eigenlijk verdacht was (als je al in een andere kerk kwam mocht je in elk geval niet aan het avondmaal deelnemen). Het ideaal was dat we ons afzonderden. We deden niet mee aan politiek (stemden ook niet), luisterden niet naar populaire muziek (mensen die zich bekeerden deden hun platencollectie weg, ik weet zelfs dat iemand de CD-collectie van haar tienerzoon verbrandde), we wilden zelfs niet afgeleid worden door muziekinstrumenten tijdens de dienst (zoals orgels!), of door kunst (het Vergaderlokaal was saai: banken, grinttegels, TL-verlichting - dat was in de film wel goed weergegeven), seksualiteit was taboe (mannen en vrouwen zaten gescheiden, vrouwen moesten zich ‘bedekken’), en eigenlijk was alleen het ‘geestelijke’ belangrijk: bidden, bijbelstudie, de samenkomsten. Ik pikte op dat mijn liefde voor verhalen op z’n best een hobby was, iets voor erbij, maar waarschijnlijker een verslaving - het zou me immers afleiden van het ‘geestelijke’.
De God in wie we geloofden, was als een boze vader. Ja, omdat Jezus tussenbeide was gekomen, waren wij gered van de dood, maar als God ons zou zien zoals we echt waren, zou hij ons toch moeten straffen. Hij kon niet van ons houden zoals we waren. In een preek over Johannes 3:16 werd letterlijk eens gezegd dat het kenmerkende van deze tekst was dat God de wereld lief HAD - verleden tijd! Daarom moesten we alsnog erg ons best doen om hem niet tegen ons in het harnas te jagen, en ons inspannen om te doen wat hij van ons vroeg: schuld en plicht waren de motiverende factoren. En later bleek een deel van de godsdienstigheid van belangrijke broeders ook nog eens hypocriet. Toen er meningsverschillen rezen aarzelden ze niet om anderen zwart te maken, te veroordelen en mensen uit de gemeenschap te sluiten, onder het mom van heiligheid. Dat was een grote klap, vooral omdat ik hen altijd heel serieus had genomen.
En ik was (net als Will) een gevoelige jongen met een grote verbeelding. Net als Will ging ik als ik naar school liep, op in de verhalen die ik verzon (zodat ik zelfs in de bosjes sprong om imaginaire vijanden te ontwijken). Ik genoot van schoonheid, van geluid, van verhalen. Maar in de Vergadering leerde ik die verlangens te wantrouwen. Ik leerde dat ik moest doen wat ik niet wilde en mijn eigen behoeften moest ontkennen. Geen wonder dat ik gedurende mijn jeugd lange tijd met gebogen schouders liep, alsof ik er niet mocht zijn (net als Will dus eigenlijk).
Ik had gelukkig ook een vriendje die mijn wereld opende voor verhalen en verbeelding. Dik heette hij. Vanaf de basisschool trokken we samen op. Net als Lee was hij een beetje een wildebras en een vechtersbaas (als ik in de klas een natuurvereniging oprichtte, zorgde hij ervoor dat er een knokploeg bij hoorde, om het leven te beschermen). Maar hij had ook fantasie. Bij hem zag ik films en televisieprogramma’s (we hebben De Kleine Zeemeermin zo vaak gekeken dat we die uit het hoofd kenden. En ja, toen zaten we op de middelbare school). We speelden hele veldslagen uit met de lego. We besloten samen een boek te schrijven (hij stopte ermee na drie hoofdstukken, maar ik had de smaak te pakken, en schreef tijdens mijn middelbare schooltijd mappen vol - zonder Dik zou Neptunus nooit realiteit zijn geworden). We hebben nooit echt een film gemaakt (maar wel radio-uitzendingen), maar we speelden wel dat we een film opnamen. We waren dan allebei geheim agenten, die een internationale samenzwering moesten tegenhouden. We doken de bosjes in en bevochten met onze kung fu allerlei tegenstanders. We speelden allerlei scenes na. Dik had altijd een fascinatie voor China - dus had hij altijd een Chinese schone aan zijn zij (het is geen wonder dat hij uiteindelijk in China terechtkwam). En we maakten niet te vergeten samen muziek (de casettebandjes heb ik gelukkig bewaard). Ons eerste lied ‘Ik moest eens op mijn kleine broertje passen’ is bij mijn broers nog steeds een hit. Het was erg leuk om Dik een paar weken geleden na meer dan dertien jaar weer eens in levenden lijve te ontmoeten. We waren allebei uiterlijk wel wat veranderd - maar hij (en ik) hadden nog steeds dezelfde verbeelding, en konden die ook direct weer bij elkaar herkennen.
Net als voor Will, was ook voor mij de wereld van verhalen een openbaring. Net als Will kon ik daarin mezelf zijn, en kon ik door het verzinnen van verhalen mijn frustratie met het pesten een plek geven, en mijn verlangen naar schoonheid, relaties en avontuur. Mensen gebruiken verhalen om betekenis te geven aan wat hen overkomt. En kinderen ook. G. K. Chesterton zegt ergens dat kinderen geen sprookjesverhalen lezen om te ontdekken dat draken bestaan, maar om te ontdekken dat draken verslagen kunnen worden. Ik realiseerde dat ik was geschapen voor deze verhalen. De ontdekking van de kracht van de verbeelding is heel goed weergegeven in Son of Rambow. Het voelde voor Will - en voor mij - als thuiskomen. En het is dan ook een grote domper als deze liefde voor verhalen de kop wordt ingeduwd. Bij mij gebeurde dat deels door mijn ouders (die mijn schrijven nooit hebben bevestigd) en deels door de preken en boodschappen die ik oppikte, waardoor ik mijn liefde voor verhalen ging zien als verslaving, en meende dat ik mijn tijd alleen mocht vullen met bijbelstudieboeken, bidden en memorisatie van bijbelverzen.
Toen ik bleek overspannen te worden van dit regime, moest ik niet alleen patronen uit mijn eigen hart ontwarren, maar ik moest me ook los maken uit de verwachtingen en leringen van deze geloofsgemeenschap. Dat was moeilijk, want zelfs al was de vergadering geen sekte, er waren wel sektarische trekjes (al was het alleen maar dat we onszelf als de ware kerk zagen, en geen tafelgemeenschap mochten hebben met andere gelovigen). En ik ben nog steeds niet helemaal vrij van de invloed van mijn geloofsopvoeding. Aan de ene kant is dat positief, wil ik benadrukken: ik sta nog steeds achter de deelname van de gelovigen aan de dienst, achter het ‘ieder heeft iets’-principe en de nadruk op het avondmaal. Aan de andere kant is het negatief - ik worstel nog steeds met de schuldgevoel en verplichting die ik als een spons heb geabsorbeerd. Het kost me nog steeds moeite om mijn creativiteit te laten stromen.
Ik heb al eerder een essay geschreven over de gevolgen van het opgroeien in een strenge religieuze omgeving voor zowel de creativiteit als de seksualiteit. Schaamte is het instrument dat wordt gebruikt om de gelovigen in het gareel te houden. In deze film wordt ook de onderdrukking van seksualiteit door religie treffend in beeld gebracht (door de moeder van Will en haar interactie met een van de broeders).
Ik vind het heel tragisch dat de kerk - die door God is bedoeld als iets goeds: de levensbrengende gemeenschap der heiligen - kinderen (!) in hun identiteit beknot en voorkomt dat ze zich kunnen uiten (door hun verbeelding en door hun seksualiteit). Deze film bevestigde nogmaals mijn overtuiging dat God het zo niet bedoeld heeft. Dat God wil dat we volledig tot bloei komen. Dat we worden tot complete mensen, die niet bang zijn om te scheppen (op welke manier dan ook). Zoals Irenaeus zei: ‘The glory of God is man fully alive’.
Aan het eind van deze film zijn Will en Lee gelukkig wel ‘fully alive’. Ze verzoenen zich met elkaar, en vormen zo een gemeenschap, gebaseerd op gedeeld verlangen en liefde voor elkaar. Misschien is dat de ware kerk wel, in plaats van de ‘Plymouth Brethren’! Ik geloof zelf in elk geval van wel.