Ik vind het leuk om populair-wetenschappelijke websites te bezoeken, en te lezen over nieuwe ontdekkingen en onderzoeken. Het interessantst vind ik de berichten over dinosauriërs, leven in de diepzee, of planeten om andere sterren. Die vinden dan ook snel hun weg naar de links op mijn eigen blog. Maar ik ben de eerste die toegeeft dat mijn interessegebieden vrij beperkt zijn. Er gebeurt in de wetenschap veel meer dan opgravingen van botten, diepzeeduiken, en waarnemingen door telescopen. Er is maar heel weinig dat niet bestudeerd wordt. Onderzoekers zijn nu eenmaal nieuwsgierige mensen - en met hun instrumenten ligt de hele materiële werkelijkheid voor hen open als onderzoeksterrein. Soms verbaas ik me er wel eens over welke schijnbaar vanzelfsprekende conclusies men toch met experimenten bevestigd wil zien. Zo zag ik laatst de resultaten van een studie die me deden denken aan mijn ‘Blast from the past’-artikelen van de afgelopen anderhalve maand.
Het betrof een onderzoek bij muizen. Die werden blootgesteld aan dominante, agressieve dieren. Vervolgens werd getest hoe ze reageerden als ze later in een kooi werden geplaatst en een schok kregen. De muizen die niet agressief waren behandeld, zochten actief naar een uitweg en sprongen naar buiten. De agressief behandelde muizen bleven zitten, ook als ze een schok kregen. Ze waren passief geworden, angstig. Het bleek bovendien dat de stress die ze hadden ervaren, had geleid tot veranderingen in hun hersenen. Het effect van agressie was niet alleen psychologisch, maar ook fysiologisch, lichamelijk. De conclusie was dat bij mensen die gepest zijn,
blijvende veranderingen in hun hersenen kunnen optreden, die leiden tot bijvoorbeeld angstig of depressief gedrag.
Dat mensen geen initiatief durven nemen, of niet kunnen omgaan met moeilijke of bedreigende omstandigheden, is dus geen kwestie van het ontbreken van wilskracht. Deze mensen hebben ook niets aan ‘goedbedoelde’ opmerkingen dat ze ‘het gewoon moeten durven’, dat ze ‘niet zo negatief gestemd moeten zijn’ en dat ‘ze de zaken gewoon wat positiever moeten inzien’. Angst is niet iets dat mensen op eigen kracht kunnen overwinnen. Depressie is geen moeras waar mensen zichzelf aan hun eigen haren uit omhoog kunnen trekken. Wat mensen in het verleden meemaken, kan hen blijvend vormen. Ik denk aan de hond van kennissen van me, die door de vorige eigenaar met een stok was geslagen. Tien jaar later sloeg hij nog steeds angstig aan als er iemand aan de deur was, en ging hij mensen met een wandelstok angstvallig uit de weg. De sporen uit het verleden zijn moeilijk uit te wissen, in elk geval niet door onszelf. Maar misschien hoeft dat ook niet.
Ik schreef in de eerdere delen van deze serie hoe ik door een bezoek aan een vriend in Groningen mijn verleden onder ogen moest zien. Hoe ik me realiseerde dat ik in het voorjaar van 1998 niet overspannen was geworden door het bidden en bijbellezen op zichzelf, maar dat dit symptomen waren van iets anders: het gevoel niet genoeg te zijn, niet genoeg te doen, waardoor ik mezelf steeds opjoeg tot over mijn eigen grenzen heen. Ik was niet in staat om mezelf te zien als geliefd en waardevol - en dus probeerde ik mezelf betekenis te geven door hard te werken. In die periode betekende dat het vervullen van religieuze plichten. Ik dacht mezelf goed genoeg te kunnen voelen als ik veel deed, maar de realiteit was dat wat ik deed nooit genoeg kon zijn. De lat lag eigenlijk altijd hoger dan ik kon springen. En dat innerlijke gevoel van tekort kwam voort uit ervaringen in mijn vroegste jeugd. Ik was direct na mijn geboorte een week gescheiden van mijn moeder, en had ook daarna verlatingservaringen meegemaakt. Ik was bovendien als tiener gepest, zowel op school als op christelijke jongenskampen. Die gebeurtenissen hadden de ontwikkeling van mijn gevoel van eigenwaarde beschadigd: ik had nooit geleerd dat ik er mocht zijn zoals ik ben, dat ik geaccepteerd kon worden om wie ik was, dat ik het waard was liefde te ontvangen.
Er was een leegte in mijn binnenste ontstaan, die ik uit alle macht probeerde te vullen met activiteiten. En waar dat in het verleden leidde tot een agenda vol bidden, bijbelstudie, evangelisatie en memorisatie, leidde de leegte in mijn hart in het heden tot een agenda vol sociale activiteiten, afspraken, bezoeken, tot er geen vrij moment meer over was. En daardoor kreeg ik opnieuw last van slaapproblemen, grote vermoeidheid, depressieve klachten en lusteloosheid. De wortel van het probleem lag nooit in de activiteiten op zichzelf, in het bidden, de bijbelstudie of in de sociale contacten, de wortel lag in de gebeurtenissen uit mijn jeugd, die blijvende veranderingen hadden aangebracht in mijn hersenen. Die beschadigingen uitten zich nu op een andere manier in mijn gedrag, maar het was dezelfde leegte. Ik moest de afgelopen weken van mezelf accepteren dat de pijn diep van binnen zat, en dat ik er met symptoombestrijding niets aan kon veranderen. De leegte was realiteit, en al mijn pogingen om hem te vullen waren tevergeefs. En dat te realiseren, is volgens mij het enige dat God van mij vraagt.
Wanneer je de ‘coping mechanisms’ - de manieren om je leegte te verhullen, je onzekerheid te verbergen, de technieken om een schijn van functioneren op te houden - opgeeft, wordt de lege plek in je hart volledig zichtbaar. Geen camouflage meer, geen schutkleuren, geen kast voor de kale plek op het behang. Je staat oog in oog met jezelf, met je eigen onvolkomenheid, met de behoeftigheid waar je zelf niet in kunt voorzien. Het is verleidelijk om terug te vallen op die oude technieken - om weer hard te gaan werken, om weer veel afspraken te gaan maken met anderen, om weer jezelf tot van alles te verplichten - omdat je zo het idee hebt in controle te zijn, iets te kunnen veranderen aan jezelf, jezelf te kunnen verbeteren. Maar ondertussen weet je dat al die pogingen tot mislukken gedoemd zijn. Als je op de ene plaats het onkruid hebt weg geschoffeld, duikt het ergens anders net zo hard weer op. Al het werken, al die inspanning, is slechts een cosmetische behandeling. De wond blijft. En hoe pijnlijk het ook is, hoe hulpeloos en leeg het misschien ook voelt, het enige eerlijke is om je eigen onvermogen onder ogen te zien, de leegte te erkennen als iets waar je niets aan kunt veranderen. Om toe te geven dat je hulp van anderen nodig hebt, om te erkennen dat je hol bent van binnen, dat je dorst hebt. En in die erkenning van het eigen onvermogen is God al aanwezig.
Terwijl ik over deze dingen nadacht, las ik het boek van Larry Crabb
De Ideale Kerk. Hij betoogt daarin dat we in de kerk vaak proberen met religieus gedrag de leegte die we voelen te vullen. Maar al deze vormen zijn slechts uiterlijkheden - het zingen, de preek, het dienen, die dingen zijn in zichzelf niet het antwoord op onze behoefte. Ze maken ons uiteindelijk alleen maar moe. Dit is wat God zelf zegt in Jeremia 2: ‘
[Mijn volk] heeft mij verlaten, de bron van levend water en het heeft waterkelders uitgehouwen, kelders vol scheuren, waarin het water niet blijft staan.’ Onze eigen pogingen om onze dorst te lessen zijn gedoemd te mislukken. Larry Crabb pleitte ervoor dat de kerk een plaats zou zijn waar mensen hun leegte, hun verslaving, hun dorst konden erkennen, waar ze die onder ogen konden zien. Want, zei hij: die dorst, die behoefte, is in zichzelf al een erkenning van God als de grote dorstlesser, de bron. Een leegte is namelijk ook iets - namelijk het voelen, het merken van een afwezigheid. Als in een puzzel een stukje ontbreekt, zie je in het gat de vorm van het ontbrekende puzzelstuk. We zien God dus ook in de vorm van het puzzelstuk in ons hart. Dit is iets dat christelijke mystici ook wisten - dat het bewustzijn van Gods afwezigheid soms de diepste Godservaring kan zijn, dat de donkere nacht van de ziel soms de hoogste manier kan zijn waarop God zich laat kennen. Je weet pas wat je mist, als het er niet is. Ook de schrijvers van de psalmen wisten dit. Mijn ziel dorst naar de levende God, schreven ze. En: ‘
Zoals een hert verlangt naar water, zo verlangt mijn ziel naar u’. Het was hun leegte die hen naar God dreef.
Dat is de reden dat God mensen bewust wil maken van hun leegte, hun behoeftigheid. Ik denk aan het verhaal van de Samaritaanse vrouw bij de put, waar ik eerder naar verwees
in een iets ander verband. Deze vrouw had een leegte in haar hart, die ze probeerde te vullen met relaties - ze had vijf mannen gehad en de man die ze nu had was niet haar echtgenoot. Jezus wijst erop dat deze relaties haar innerlijke leegte niet konden vullen. Ze bleef maar dorst houden, ze bleef het idee houden dat ze tekort schoot, dat ze niet genoeg was, dat ze niet geliefd was. En aan deze vrouw die zo dorstig was, bood Jezus het levende water aan. Als ze daarvan zou drinken, zou ze nooit meer dorst krijgen. Het zou in haar worden tot een bron, die zou blijven stromen. Dat levende water was hijzelf: hij alleen kon het gat van binnen opvullen, hij alleen kon voldoen in die behoefte aan liefde. Hij was het antwoord op haar vraag. Hij was waar ze naar verlangde. De tekst uit Jesaja 55 is al jaren mijn favoriete bijbeltekst: “
Oh, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet. Koopt zonder prijs en zonder geld wijn en melk.” Als wij ons dorstig voelen, wil God dat we dat toelaten, dat we niet proberen onze behoefte te vervullen met wat toch niet verzadigen kan, maar dat we erkennen dat we Hem nodig hebben.
Onze dorst wordt hierdoor van iets negatiefs (een behoefte) iets positiefs: een verlangen naar de levende God, de schepper van Hemel en Aarde, de bron van het levende water. De pijn die ik in mijn jeugd heb ervaren, de leegte die daardoor is ontstaan in mijn hart, is niet meer een bron van schaamte, een wond die ik moet proberen te bedekken, maar is de reden dat ik naar God verlang, dat ik me naar Hem uitstrek, dat ik Hem navolg met al het verlangen dat in me is. Als ik niet had meegemaakt wat ik had meegemaakt, had ik misschien niet zo diep verlangd naar het levende water. Jaren geleden al werd ik geraakt door een tekst van Brian Doerksen. Hij zingt: “
You are the thirst. You are the stream. You are the hunger, living deep inside of me. You are the food, that satisfies, you are provision for the journey of our lives. You are everything to me.” Die woorden ontroeren me: ook de dorst, ook de honger is uiteindelijk een ervaring van God. Zowel het verlangen als de vervulling van het verlangen wijzen naar de Eeuwige. En hoe meer ik mijn leegte erken, hoe meer ik ga verlangen naar zijn Levende Water, hoe meer hij me van zichzelf kan geven. Hoe meer Hij me kan vullen. Hoe meer ik daardoor verander.
Dit verlangen, de erkenning van onze dorst, is volgens mij het enige dat God van ons verlangt. We hoeven niets te presteren, we hoeven onszelf niet te bewijzen, we hoeven niet onze leegte te verbergen. We hoeven niet eens uit alle macht te proberen onszelf te veranderen. We mogen zijn wie we zijn, met ons onvervulde verlangen, met onze behoeftigheid. Zijn zoals we zijn is genoeg. Meer vraagt God niet van ons. De bijbel heeft het er inderdaad over dat God wil dat we vrucht dragen. Onze levens brengen bepaalde dingen tot stand in het koninkrijk van God. God wil door ons heen werken, de wereld veranderen. Maar dat is niet iets dat wij zelf hoeven doen. God is het die daarvoor zorgt, het zijn Zijn vruchten die we dragen. Jezus zegt tegen zijn discipelen dat de ranken in de wijnstok gehecht moeten blijven en dat ze dan vrucht zullen dragen. “
Blijft in mij en u zult veel vrucht dragen”, zegt hij. Het is onze dorst naar de levende God waardoor we het sap van de wijnstok willen drinken, het is ons verlangen waardoor we in Jezus geworteld willen blijven. En daardoor kan zijn leven door ons stromen en via ons andere mensen bereiken.
Alleen als we onze behoeftigheid erkennen, zullen we niet meer door hard werken en religieus gedrag proberen de dorst te vergeten. Daardoor raken we alleen maar afgesneden van de bron van levend water, de ware wijnstok. Door het harde werken verdorren we alleen maar. Maar als we onze holte van binnen erkennen, klampen we ons uit alle macht vast aan de enige die ons hart kan vervullen en ons kan laten overstromen met zijn eigen liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Daar hoeven we zelf niets voor te doen. Het enige dat nodig is, is te erkennen dat ik God nodig heb, dat ik naar Hem verlang en dat niets anders mijn dorst kan lessen.