Posts tonen met het label vertrouwen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vertrouwen. Alle posts tonen

donderdag 3 april 2014

Gedicht: Titanic

Titanic

De boeg is lek geslagen.
Diep onder mij bruist water,
vult ruimen, snijdt kamers af
van hun bewoners. Donker
als de aarde, koud als ijs.
Het komt de trappen op, drijft
ratten voor zich uit als vee
dat wordt geslacht. De pompen
hebben niet gewerkt. Schotten
faalden en het eind staat vast.
Slechts ogenblikken resten.

Bij de boten vechten mensen
om een plek. Door paniek
blind voor elkaar. Anderen
wachten op de dood, gelaten,
drinken whisky, lachen leeg.
Maar ik zwerf door de zalen:
voel het fluweel, zie kristal
dat fonkelt in het kaarslicht,
schone vormen in marmer
uitgehouwen. Het blijft mooi
ook al zinkt het dadelijk.

De radio blijft zwijgen.
Mijn voeten worden nat. Zee
klimt op langs het schuine dek.
Alles verdwijnt en achter blijft
slechts schuim op grauwe golven.
Toch is de diepte niet het eind.
Het gezonken schip keert terug
in glorie. Tentoongesteld
voor verwonderende ogen.
En in die nieuwe wereld wordt
mijn verhaal eeuwig bewaard.

zondag 21 juli 2013

Filmbespreking: The Princess and the Frog

Ik heb een haat/liefde-verhouding met Disneyfilms. Maar laat ik eerst over die liefde schrijven. Ik ben een man van 36, bijna 37 (twintig jaar ouder dan dat meisje in The Sound of Music, film fans!) en ik kijk graag naar Disneyfilms. Dat schijnt niet heel mannelijk te zijn, of zelfs niet volwassen, maar in dezen sluit ik me graag aan bij C.S. Lewis, die betoogde dat hij toen hij volwassen werd, aflegde wat kinderlijk was, inclusief de kinderlijke wens om al te snel volwassen te willen zijn. Hij had niet veel goeds te zeggen over volwassenen die neerbuigend praatten over sprookjes of ‘kinderverhalen’. Lees wat hij zegt in zijn essay ‘On Juvenile Tastes’: “The specifically childish taste has generally been held to be that for the adventurous and marvellous. This implies that we are regarding as specifically childish a taste which in many, perhaps in most times and places has been that of the whole human race ... Even if all children and no adults now liked the marvellous - and neither is the case - we ought not to say that the peculiarity of children lies in their liking it. The peculiarity is that they STILL like it, even in the twentieth century ... The peculiarity of child readers is that they are not peculiar. It is we who are peculiar... Juvenile taste is simply human taste, going on from age to age, silly with an universal silliness or wise with a universal wisdom, regardless of modes, movements and literary revolutions.”
Ik denk dat Lewis ook Disneyfilms zou hebben gekeken - hij schreef zelf ook sprookjesachtige verhalen voor kinderen en nam die net zo serieus als zijn boeken voor volwassenen. Ik geniet van het onbeschaamde avontuur in deze films, de mooi weergegeven werelden, de heldendaden, de strijd tussen goed en kwaad, de muziek en ja, de romantiek en het ‘happy end’. Dit type verhalen raakt iets aan dat diep in ons hart schuilt, een verlangen dat we sinds onze kindertijd koesteren. Een verlangen naar een wereld van avontuur, schoonheid en intimiteit (zoals ik betoogde in mijn bespreking van de Disneyfilm Tangled). En de weg om daarnaar te komen gaat vaak via opoffering, via vertrouwen en wonderen, en weerspiegelt daarmee het Grote Verhaal. ‘The tale as old as time, song as old as rhime’ waarover wordt gezongen in Beauty and the Beast (zie mijn bespreking). Deze films hebben de zeggingskracht van mythes. Het zijn geen leugens ‘door goud geblazen’ maar ze koersen, in de woorden van Tolkien ‘zigzaggend naar de ware haven’. Maar wel zigzaggend. Want de sprookjes van Disney zijn niet alleen tijdloze mythe, maar zijn ook tijdgebonden, anders gezegd: ze reflecteren niet alleen de waarheid van het Grote Verhaal, maar ook de kleinere verhalen van de cultuur waarin we leven. Dit is denk ik deels te wijten aan het commerciële karakter van de films. Om te zorgen dat ze veel geld opleveren werd bijvoorbeeld in veel gevallen het einde van het verhaal veranderd. Zoals bij de Kleine Zeemeermin - die anders dan bij Anderson niet in schuim veranderde. Maar daarmee verandert wel de hele boodschap van het verhaal. Een verhaal over een onbereikbaar ideaal en de onverenigbaarheid van zeemeerminnen en mensen, wordt een verhaal dat lijkt te suggereren dat je als vrouw je stem wel kunt verkopen (en dus je recht van spreken) om puur op fysieke aantrekkingskracht door de prins van je dromen te worden uitgekozen. Ik krab me toch wel achter de oren bij deze boodschappen. In de meeste Disneyfilms is sprake van liefde op het eerste gezicht, een mysterieuze vonk die overspringt, eigenlijk alleen gebaseerd op seksuele aantrekkingskracht (soms geholpen door tovenarij) en niet op gedeelde interesses en normen en waarden. En voor deze door feromonen tot stand gebrachte verbinding moet al het andere wijken. Familierelaties hebben opeens geen waarde meer, gebruiken van de maatschappij tellen niet meer, eigen interesses en overtuigingen moeten wijken. Om de relatie tot stand te brengen houden sommige karakters zelfs op zichzelf te zijn (opnieuw Ariel in De Kleine Zeemeermin).
Het is liefde zoals die in Romeo and Juliet - maar in dat toneelstuk liet Shakespeare de overtrokken dramatiek van zo’n verliefdheid ook duidelijk zien. Ik denk zelf dat dit soort relatie op basis van chemie vaker tot problemen leidt dan niet. Het schijnt namelijk dat mensen psychologisch vallen op iemand die aan hun ouder van het andere geslacht doet denken. En dan in hun huwelijk in dezelfde relatiepatronen vallen als thuis met hun vader/moeder. Het kan zo onschuldig zijn als dat ze verwachten dat hun vrouw net zo kookt als hun moeder, of dat hun man net zo vaak weg is als hun vader. Maar als ze uit een ongezonde familie komen kan het ernstiger zijn. Dan komen mensen terecht in situaties van mishandeling en misbruik, omdat ze instinctief ‘vallen’ voor misbruikende mannen. Het kan veel beter zijn een partner te kiezen op basis van gedeelde interesses en overtuigingen, gedeelde dromen over de toekomst, en wat de ‘chemie’ betreft naar elkaar toe te groeien door de tijd. Maar films als deze Disneyfilms zien zo’n lange weg als minderwaardig. Alleen ogenblikkelijke passie is ware liefde, lijken ze te betogen. En die liefde gaat boven je eigen persoonlijkheid (vooral als je vrouw bent). Ik denk dat dit een ongezonde boodschap is. Vandaar dat ik geen onverdeelde passie kan opbrengen voor bijvoorbeeld de Disneyprinsessen en sympathie heb voor ouders die hun kind niet als Assepoester willen uitdossen (want je hoeft niet een mooie jurk te dragen en door een prins gekozen te worden omdat je kunt dansen om waardevol te zijn!) of als een Sneeuwwitje of Doornroosje (allebei passief, zonder relatie niet meer dan levend dood, en pas tot leven komend na een kus van een prins).

Deze thema’s werden door Pixar in Brave al ontleed (zie mijn bespreking). Maar Disney zelf lijkt dit ook door te hebben, want in hun laatste handgetekende animatie The Princess And The Frog vertellen ze een heel ander verhaal, eigenlijk een deconstructie van hun standaardplot. Dat wordt hier eigenlijk belachelijk gemaakt door het overenthousiaste karakter Charlotte, die zich als kind al verkleedt in roze prinsessenjurken en niets liever wil dan een prins trouwen. Ze is echter niet een prinses. Haar vader is carnavalsprins tijdens Mardi Gras in New Orleans, en dat maakt haar een ‘prinses’ - maar de situering van het verhaal tijdens carnaval ontmaskert de prinsessenbeelden - het zijn culturele plaatjes waarmee we ons bekleden om onze werkelijke identiteit te verhullen. Eigenlijk niet meer dan ‘te kleine verhalen’. Ook de prins met wie deze Charlotte gaat trouwen draagt een ander uiterlijk. Het is alsof de film de vrouwelijke kijkers, opgegroeid met de beelden van sneeuwwitje en assepoester, ervoor wil waarschuwen deze vorm, de prinsessenjurken en de kronen en de kroonluchters en de kus, niet te verwarren met de werkelijkheid.
De enige keer waarop hoofdpersoon Tiana in een prinsessenjurk te zien is, is ze verkleed. Ze is geen prinses en wil het ook niet zijn. Haar droom is aardser, lager bij de grond, deel van de realiteit. Ze wil een eigen restaurant. Maar ze komt uit een arm milieu (ze is de eerste Disneyhoofdpersoon van Afrikaans-Amerikaanse komaf) en het bezitten van een eigen restaurant lijkt onhaalbaar. Ze spaart ervoor, heeft twee banen tegelijk, en wijst uitnodigingen van vriendinnen af. Ze gelooft dat als ze maar hard genoeg werkt, haar droom wel vervuld zal worden.
En prins Naveen is dan wel een prins -want het is een Disneyfilm- maar het is een leeg woord. Hij heeft een lakei, maar verder niets. Hij is door zijn ouders onterfd. Zijn leven als prins is dus een toneelspel. Maar hij is hard op zoek naar een manier om dat toneelspel vol te houden. Hij wil met een rijk meisje trouwen (een meisje dat bijvoorbeeld in de mythologie van prinsen en prinsessen gelooft, en dat hij daardoor kan uitbuiten - zo manipulatief kunnen deze te kleine mythologieën zijn). Maar het moet hem niet teveel moeite koste. Hij wil er niet voor werken. Daarom dat hij wel in zee wil gaan met een Voodoo-dokter, een tovenaar, die het voor hem tot stand kan brengen. Deze heet Dr. Facilier - wat doet denken aan ‘facilitate’, iets makkelijker maken, helpen tot stand brengen. Hij gelooft niet in zijn eigen harde werken, maar in magie. Maar als we daar aandachtiger naar kijken zijn de verschillen tussen die twee niet zo groot. Magie speelt in verhalen eigenlijk vaak een vergelijkbare rol met technologie, namelijk als middel voor de mens om de eigen wil op te leggen aan de realiteit. Tiana doet dat door werken (door de eigen energie uit te oefenen in de wereld en die daardoor te veranderen). Naveen door de toverdokter. Beiden willen de wereld inpassen in hun ‘kleine verhaal’. Maar het moge ook duidelijk zijn dat dit hen beiden ook iets kost. Tiana kan bijvoorbeeld niet dansen. Ze geniet niet echt van het leven. Ze betaalt een hoge prijs voor haar droom. En ze wordt verleid haar identiteit helemaal op te geven om dat restaurant te kunnen bereiken, om iemand te verraden om maar haar droom in vervulling te zien gaan. Prins Naveen betaalt ook een vreselijke prijs. Hij verandert in een kikker. Het is een bekend feit uit sprookjesverhalen dat wie gebruik wil maken van magie, nooit krijgt wat hij vraagt. Het gebruik van magie is altijd gevaarlijk, omdat het wat kost. Dr. Facilier heeft dan wel vrienden aan gene zijde, die hem helpen. Maar deze eisen wel wat terug voor hun hulp. En de toverdokter moet die prijs uiteindelijk betalen, daar ontkomt hij niet aan. Zoals Tiana voor haar werk moet betalen met vermoeidheid, stress en het ontbreken van enig sociaal leven.

Even over de tovenarij in deze film. Dit is een van de meer enge Disneyfilms, vooral omdat hij zo dicht bij onze tijd gesitueerd is, nog geen honderd jaar geleden, en voodoo echt bestaat. De magie die in deze film wordt bedreven is ook niet van de goedaardige soort zoals die van Gandalf of de petemoei in Assepoester, het is niet alleen het veranderen van de werkelijkheid, maar daadwerkelijk het oproepen van boze geesten. Dit is zelfs ernstiger dan de magie in Harry Potter! Maar omdat dit in de film voortdurend als slecht en duister wordt weergegeven en getoond wordt dat de tovenaar een zware prijs moet betalen, vind ik het niet aanstootgevend.
Moreel ingewikkelder is een voodoo-priesteres die de hoofdpersonen gaandeweg het verhaal tegenkomen in het moeras. Deze Mama Odie is een ‘goed’ karakter. Maakt zij de voodootovenarij aantrekkelijk? Dat weet ik niet. Zij tovert namelijk niet - ze maakt ‘gumbo’ en ze geeft goed advies, maar ze roept geen geesten op, en onttovert de hoofdpersonen niet. In plaats daarvan zingt ze een lied in een duidelijk op black gospel geïnspireerde stijl en zijn er shots die haar achter een katheder situeren als een predikant in een kerk. Het was misschien duidelijker te interpreteren geweest als de filmmakers van haar een christelijk karakter hadden gemaakt (en historisch correct, denk ik, want volgens mij waren de zuidelijke V.S. in de tijd waarin de film speelt ook erg religieus), maar die had waarschijnlijk weer niet goed weten om te gaan met pratende kikkers.

Mama Odie geeft prins Naveen en Tiana goed advies. Ze zegt dat ze hen niet kan geven wat ze willen, maar alleen wat ze nodig hebben. Gisteren zag ik op Twitter een citaat van C.S. Lewis voorbijkomen waarin hij zegt: ‘Whether we like it or not, God intends to give us what we need, not what we now think we want.’ Ik vermoed zomaar dat Lewis en Mama Odie elkaar wel zouden hebben gemogen. Want wat we denken te willen is vaak een te klein verhaal. We denken dat het ons waarde kan verlenen, maar in werkelijkheid verliezen we datgene wat ons onszelf maakt als we erin proberen te leven. Maar het is niet makkelijk om het kleine verhaal waarin we leven, waar we onze identiteit van hebben laten afhangen, op te geven. Wat als het niet uitkomt, wat als het niet gebeurt waar we op hopen, hoe zullen we ooit weten dat we betekenis hebben? Maar betekenis kunnen we niet aan onszelf geven, we moeten het ontvangen. We hebben het nodig dat iemand tegen ons zegt: ‘Ik hou van je, je bent waardevol voor je. Ik heb alles voor je over.’
Maar (dat laat deze film ook zien) zolang we alleen bezig zijn met ons eigen verhaal, onze droom, kunnen we dat niet accepteren, we horen die woorden niet eens. Voor we kunnen ontvangen wat we nodig hebben, moeten we dus opgeven wat we willen. We moeten eraan sterven. Dat wil niet zeggen dat we onze verlangens opgeven. Tiana geeft in deze film nooit haar verlangen op naar haar eigen restaurant. En prins Naveen geeft niet zijn verlangen op om muziek te kunnen maken. Maar ze geven wel het idee op dat ze hun leven voor dat verlangen moeten offeren, dat ze er magie voor moeten uitoefenen, of er al hun tijd voor moeten opofferen door ervoor te werken. Ze geven de gedachte op dat ze het zelf wel tot stand kunnen brengen. Ze geven toe dat andere dingen belangrijker zijn, andere mensen belangrijker.
Zelfs het ‘kleine verhaal’ van de op chemie gebaseerde liefde laten ze achter. Dit is eindelijk (en verfrissend) een Disneyfilm waarin twee karakters van elkaar gaan houden doordat ze elkaar leren kennen. Ze kunnen niet van elkaar gaan houden door chemie, want ze zijn beide niet aantrekkelijk - ze zijn kikkers, overdekt met slijm (‘mucus’), en zullen geen zoogdierferomonen uitscheiden. We hebben zelfs gezien in het begin van de film dat er zeker geen sprake was van liefde op het eerste gezicht. Maar ze hebben samen opgetrokken, hebben elkaars sterke kanten gezien (Tiana heeft gezien dat Naveens liefde voor muziek echt is, en dat hij met zijn muziek mensen en dieren bij elkaar kan brengen. Naveen is Tiana’s passie voor koken en haar restaurant gaan bewonderen. Ze hebben bovendien elkaar geholpen - Tiana heeft Naveen helpen koken, Naveen heeft Tiana laren dansen). Ze inspireren elkaar, ze respecteren elkaar, ze willen elkaar beter leren kennen. En dus zijn ze van elkaar gaan houden. Als gelijken! Het is in dit geval zelfs niet zo, zo als het was in Beauty and the Beast, dat een van de karakters nog puur fysiek aangetrokken kon worden door een ander karakter. Hun liefde voor elkaar is zo echt, dat ze zelfs met elkaar willen trouwen als ze nog kikker zijn. Ze blijven liever kikker, dan dat ze zien dat een van hen zichzelf moet verraden voor een te klein verhaal. Dit is volgens mij werkelijk de weg van de nederigheid, van de zwakheid, die het Grote Verhaal weerspiegelt. En het is dan ook terecht dat deze opoffering (kikker blijven voor de ander) wordt gevolgd door een ‘eucatastrofe’ a la Tolkien - een glimp die van de werkelijkheid achter het doek op het toneel schijnt, en een onverwachte wending teweeg brengt. Het gelukkige einde is niet verdiend, maar zeker wel gegund. Het is een uiting van genade.

Er is nog een ander karakter in de film dat het verhaal van de zwakheid illustreert. Het is een karakter dat kleiner, lelijker, dommer lijkt dan de anderen. Een vuurvliegje met rotte tanden en een haperend ‘licht’. Het is bovendien een vliegje dat lijkt te lijden aan een waanbeeld. Hij is verliefd op een ster. ‘De mooiste vuurvlieg van allemaal’. De andere karakters willen allemaal anders zijn dan ze zijn, maar wat hij wil vinden zelfs zij belachelijk. Want wie is er nou verliefd op een ster?
Maar in realiteit is hij het meest wijze karakter in de film, en is zijn verlangen geen waandenkbeeld, maar werkelijkheid. Het zijn de anderen die hun eigen verlangen moeten opgeven. Vuurvliegje Ray wordt in het zijne bevestigd. Het is zijn liefde voor de ster, hoog in de hemel, die hem ertoe brengt om de anderen in de film te helpen, ze de weg te wijzen. Zijn liefde voor die ster inspireert hem zelfs om de strijd aan te gaan met de schaduwen van gene zijde, die hij door zijn licht dodelijke schade toebrengt (verwijzingen naar Efeze 4 over licht en schaduw kunnen hier makkelijk in worden teruggezien), en uiteindelijk zelfs zijn leven op te offeren. Ray heeft lief, omdat hij zelf in liefde gelooft. Hij vraagt niet eens van de anderen ook in zijn ster te geloven. Als een karakter hem toesnauwt dat die ster niet echt een vuurvliegje is, maar een bol brandende lucht miljoenen mijlen ver, keert hij zich verontschuldigend tot het lichtpuntje. ‘Vergeef haar’, zegt hij, ‘ze spreekt vanuit haar gewonde hart’. Dit brengt hem er alleen maar toe nog harder voor dat karakter te strijden.
Interessant genoeg is het deze ster waar de andere karakters in de film (zowel Charlotte, als Tiana, als Naveen) hun wensen naar hebben uitgesproken (zoals in Pinokkio - 'when you wish upon a star'). En steeds gebeurt er in de film iets als ze hun wens hebben uitgesproken. Het is niet altijd wat ze verwachtten dat er zou gebeuren, niet altijd wat ze hoopten, soms zelfs het tegenovergestelde. Ze krijgen van de ster waar ze hun wens naar uitspraken niet wat ze wilden, maar ze krijgen wel wat ze nodig hadden.
Ray houdt trouwens ook niet van de ster omdat die zijn wensen vervult. maar om de ster zelf. En dat is ook wat hij uiteindelijk krijgt aan het einde van het verhaal. De ster is namelijk werkelijk goed. Deze ster, waar mensen naar bidden, maar die mensen geeft wat ze nodig hebben, die het waard is om van te houden en die sterker is dan de schaduwen van gene zijde (want licht is altijd sterker dan schaduw), heet ‘Evangeline’. Ik geloof niet dat die naam toevallig gekozen is.

Dus zolang Disney films maakt die deze mythische kracht hebben, die glimpjes laten zien van het Grote Verhaal, zal ik ze blijven kijken. Ook als ik soms mopper op te makkelijke beelden van romantiek, man-vrouwverhoudingen en ‘chemie’. Want we hebben elke herinnering aan dit verhaal nodig die we kunnen krijgen. Dat is namelijk goed nieuws. ‘Sweet evangeline ...’

donderdag 11 juli 2013

Gedicht: Maalstroom

Maalstroom

De storm houdt mij omklemd.
Ik heb zelf mij naar dit graf geleid,
in zwart gehuld. Ik ben alleen,
maar kan het zicht niet dulden,
weerspiegeld in het glas:
mijn vijand. Maar ook uw vriend.
Uw woord klinkt door mijn pantser heen.

Ik hef mijn hoofd en durf
mezelf weer in de ogen kijken
zonder huiver. In de reflectie
zie ik uw blik, begripsvol.
Wat u aanvaardt, kan ik niet haten.
Ik laat verstijfde vingers los,
laat uw hand het roer bedienen.

Uw adem grijpt het zeil,
bevrijdend. Wat de zee verstikte,
bereikt het oppervlak, het licht
dooft de weerkaatsing
toont werkelijkheid. Ik ben
niet de schaduw die ik eerst zag.
Die werd door mijn angst geworpen.

maandag 11 juli 2011

Filmbespreking: Hereafter

Clint Eastwood begon als acteur, onder andere in westerns en politiefilms. Maar zijn tweede carriere als regisseur is minstens zo indrukwekkend. Eastwood heeft meerdere oscars op zijn naam staan. Oplettende kijkers vinden in zijn films vaak religieuze thematiek terug - hoewel hij niet altijd even positief is over de kerk. Hoewel hij al lang de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, blijft hij doorgaan met regisseren. Zijn laatste film gaat over de mogelijkheid van het leven na de dood. Is dat omdat Eastwood zelf steeds meer met zijn sterfelijkheid wordt geconfronteerd? Vraagt hij zichzelf af wat er met hem zal gebeuren? Dat zou uit een interview moeten blijken natuurlijk, want iemands creatieve werk hoeft niet zijn of haar persoonlijke overtuigingen te weerspiegelen. Toch zou het vreemd zijn als een overtuigde atheist deze film zou hebben gemaakt, want juist een overtuigde atheist moet in deze film haar ongelijk wat betreft het voortbestaan van de ziel toegeven. Maar, zoals ik zal laten zien, het gaat in deze film eigenlijk helemaal niet over de natuur van het leven na de dood, of er wel een ziel is, en of God bestaat. De karakters in deze film worstelen met heel andere vragen. Niet over het bestaan van het leven na de dood, maar over de zin van het leven nu, voor de dood. Alle drie de hoofdpersonen hebben de zin om te leven verloren. Ze leven wel, komen hun dagen wel door, maar meer ook niet. Ze willen weten waarom leven beter is dan dood zijn, waarom ze initiatief kunnen blijven nemen, waarom ze op Aarde zijn. Ze zijn elk op hun eigen manier geconfronteerd met de eindigheid van het bestaan - een paar schamele jaren, waar elk moment een punt achter kan worden gezet. En nu vragen ze zich af wat dan nog de betekenis is van de tijd die ze op Aarde hebben. Hebben al hun activiteiten en inspanningen wel zin? Of is het allemaal maar lucht en leegte (of ijdelheid)?

De Franse journaliste Marie is op vakantie in Zuid-Oost Azië met haar minnaar. Haar omstandigheden lijken idyllisch. Thuis zit haar carriere in de lift: ze prijkt zelfs op de reclameborden van een telefoonbedrijf. Dan wordt de droom ruw verstoord. Een tsunami werpt zich op de kust en sleurt huizen, bomen, auto’s weg. Marie bevindt zich in het pad van de golf en wordt meegetrokken. Ze dreigt te verdrinken, maar wordt net op tijd gered en wordt herenigd met haar geliefde. Terug in Frankrijk kan ze zich echter niet op haar werk concentreren. Waarom stierven miljoenen mensen, en bleef zij in leven? Waarom werd zij gereanimeerd, maar verdronk het jonge meisje dat zij had willen redden? Is het allemaal toevallig wie er leeft en wie er sterft (zoals Prediker zegt in de bijbel: tijd en toeval treffen allen)? Is het leven daarom zinloos? Of is ze met een reden gespaard gebleven? En wat heeft dat te maken met het visioen dat ze zag toen ze onder water was?
In Engeland zijn de jongens Marcus en Jonas, een tweeling van tien, niet van elkaar te scheiden. Samen zorgen ze voor hun verslaafde moeder en proberen ze de jeugdzorg tevreden te stellen. Ze hebben het goed voor elkaar. Maar een tragisch ongeluk berooft Jonas van het leven. Marcus blijft alleen achter. Maar zijn broer stierf omdat hij een taak op zich had genomen die eigenlijk Marcus’ verantwoordelijkheid was. Wat als hij naar de apotheek was gegaan in plaats van Jonas? Was dan hetzelfde gebeurd? Had niet Jonas moeten sterven, maar hij? Hoe kan hij doorgaan met leven als hij eigenlijk dood had moeten zijn?
En in San Francisco probeert George (gespeeld door de meesterlijke Matt Damon) een nieuwe carriere op te bouwen als fabrieksmedewerker. Zijn broer probeert hem er echter van te overtuigen zijn vroegere baan weer op te nemen: medium. Na een bijna dood ervaring als kind bleek George namelijk in staat om de doden te zien en te horen. Hij vindt dat echter geen zegen, maar een vloek. Zijn ‘gave’ verhindert hem namelijk een normaal leven te leiden. Waarom moest hem zoiets overkomen? Waarom moest hij met zoiets worden opgezadeld. Als een Jona vlucht hij naar de andere kant van de wereld, maar het lijkt erop dat hij niet aan zijn bestemming kan ontkomen ...

Clint Eastwood maakt eigenlijk altijd films die de moeite waard zijn. Vaak goed geacteerd, niet te overdreven, met verhalen waar je over na kan denken. Dat geldt mijns inziens ook voor deze film. De drie verhaallijnen hadden elk hun eigen omgeving, die passend was weergegeven. Mij viel ook het gebruik van licht en schaduw op. Vaak was bijvoorbeeld van Matt Damons gezicht maar een helft beschenen - mogelijk een weerspiegeling van zijn worsteling met zijn identiteit: zegen of vloek. Het is echter niet Eastwoods beste film. Vooral het jongetje was niet heel sterk geacteerd. De vloedgolf in het begin was iets te duidelijk een computeranimatie, en het einde is ook (helaas) niet heel sterk. Maar als je niet al te hoge verwachtingen hebt, biedt deze film toch genoeg aanknopingspunten voor interessante overdenkingen.

Ik ga het hier niet hebben over de vraag of het leven na de dood, zoals dat in deze film is weergegeven, overeenkomt met de christelijke toekomstverwachting. Over dat laatste heb ik op deze blog al vaak genoeg geschreven. Het enige waar ik op wil wijzen is dat in deze film God niets te maken heeft met dit leven na de dood. Hij lijkt niet in het verhaal voor te komen. Het voortbestaan van de ziel is hier iets dat wetenschappelijk onderzocht kan worden en ook wordt (ik moest aan Pim van Lommel denken). Maar dat betekent niet dat God er niet in voorkomt. Alleen op een andere manier dan je zou denken. De vraag van de hoofdpersonen is namelijk niet naar het al dan niet bestaan van het leven na de dood - de vraag is naar het ‘waarom’ van dit leven. Ze ervaren hun leven als zinloos. Betekenisloos. Een aaneenschakeling van toevalligheden. Momenten zonder samenhang. Wat ze zoeken is iets dat hun leven weer een geheel maakt, iets dat die schijnbaar betekenisloze momenten aaneenrijgt als een parelketting, dat hun bestaan een geheel maakt. Anders gezegd: ze willen hun leven zien en ervaren als een verhaal, niet als iets toevalligs. Maar wat maakt van series gebeurtenissen een verhaal? De ontknoping. Kijk maar naar boeken en films: het is het slot - waarin verhaallijnen bij elkaar komen, waarin hoofdpersonen elkaar ontmoeten, waarin mensen vinden wat ze zochten, of juist hun illusies kwijtraken - dat een verhaal tot een verhaal maakt. Toevalligheden houden op toevalligheden te zijn als ze blijken bij te dragen aan de ontknoping. Passanten worden karakters als ze de uitkomst beïnvloeden. Een verhaal meandert niet doelloos voort en eindigt dan opeens, nee, een verhaal gaat ergens naar toe. Het staat of valt met het einddoel, met het einde. Dat hoeft niet een ‘happy end’ te zijn - tragedies kunnen ook mooie verhalen zijn - maar het moet wel een passend einde zijn. Een passend ‘denouement’ zoals ze dat in het Frans zeggen.
Wat de karakters in dit verhaal zoeken is een blik op de ontknoping, een blik op het denouement, waardoor ze het verhaal van hun leven kunnen vatten, en er weer zin in krijgen. Maar die ontknoping, die betekenis, kan niet afkomstig zijn van binnen onze werkelijkheid. Het passende einde van het verhaal is afhankelijk van de verteller - en die bevindt zich buiten het verhaal. Dat is zo bij de verhalen die wij elkaar vertellen, in boeken, films en op televisie: ze zijn door iemand bedacht, iemand die niet zelf tot de wereld van het verhaal behoort. En zo is het ook in ons leven: als deze wereld alles is dat er is, als er niet een dimensie is boven de materiele werkelijkheid, buiten de gebeurtenissen, is er geen verhaal. Dan is alles inderdaad toeval, en loopt ons bestaan niet uit op een betekenis gevend denouement. Dan kunnen we inderdaad beter ‘eten en drinken, want morgen sterven wij’. Omdat wij ons binnen het verhaal bevinden, kunnen wij de clou van het verhaal niet zelf ontdekken. Die moet ons geopenbaard worden - van buiten het verhaal. En dat gebeurt in deze film: de hoofdpersonen ontdekken de zin van hun leven door het contact met het hiernamaals, met de wereld buiten het verhaal. Ze krijgen een openbaring. Het wordt ze duidelijk gemaakt dat wat ze doen betekenis heeft, dat ze een rol te vervullen hebben. En dat geeft ze de moed om te leven, om relaties aan te gaan, om  een nieuw bestaan op te bouwen.
Als christen geloof ik dat de wereld een verhaal heeft, en dat mijn leven ook een verhaal is. En ik geloof ook dat de auteur van het verhaal het einde ervan heeft geopenbaard. Een einde dat niet van ons afhangt, maar van hem zelf, omdat hij ook karakter is geworden in het verhaal. Hij is mens geworden. Hij heeft het juk op zich genomen de hoofdpersoon te zijn, de held op wiens schouders het plot rust. En wij worden in zijn verhaal opgenomen. Ons leven wordt opgenomen in de grote ontknoping, de wederoprichting van alle dingen, het happy end. Omdat we dat weten heeft alles wat we doen en meemaken betekenis - niets uitgezonderd. (Dit is een wel heel kernachtige samenvatting, maar hee, ik ga hier een heel boek over schrijven, dus jullie zullen er over een tijdje meer over kunnen lezen!).

Op welke manier wordt God dus zichtbaar in dit verhaal? Niet in het leven na de dood - de bijna dood ervaringen horen tot dit verhaal, ze zijn er zelf onderdeel van. Het hiernamaals geeft de levens van de personen in dit verhaal betekenis, maar niet het verhaal zelf. Dit verhaal zou nog steeds een aaneenschakeling van toevalligheden kunnen zijn, een samenraapsel van momenten en karakters. Maar dat is het niet. Ook dit hele verhaal (en dus niet alleen de levens van de hoofdpersonen) werkt toe naar een ontknoping, een denouement. De drie schijnbaar onafhankelijke verhaallijnen komen samen. De hoofdrolspelers blijken allemaal nodig om het einde te bewerkstelligen. Het lijkt toeval. Waarom zijn de drie op hetzelfde moment in dezelfde stad? Waarom komen ze elkaar tegen? Maar het klopt wel - het is een passend einde. En daarin wordt de hand zichtbaar van de Auteur, degene die het Grote Verhaal vertelt, en aan alle gebeurtenissen en alle personen betekenis geeft. Het is de hand van de Voorzienigheid (geen onpersoonlijke kracht, maar de Persoonlijke Liefde zelf) die alles leidt. Ik moet denken aan wat Gandalf zegt tegen Frodo in The Fellowship of the Ring: “There are other forces at work in this world Frodo, besides the will of evil. Bilbo was meant to find the Ring. In which case, you were also meant to have it. And that is an encouraging thought.” We kunnen op de auteur vertrouwen. Wat er ook gebeurt: ons leven heeft betekenis.

vrijdag 21 januari 2011

Dansen met God

Laat ik het maar toegeven: ik zit niet altijd lekker in mijn vel. De laatste weken bevatten hoogtepunten, en op sommige gebieden heb ik initiatief genomen, maar toch ben ik niet tevreden. Ik vind het moeilijk om op tijd naar bed te gaan, omdat ik te lang blijf internetten. Het schoonmaken van mijn huis blijft vaak te lang liggen, net als dat van mijn aquariums. Ik heb weinig inspiratie voor het schrijven van nieuwe verhalen, hoe veel ik ook van schrijven houdt. Ik moet actie ondernemen op het gebied van gezondheid (onder andere eindelijk een keer bij de tandarts langs), maar zelfs als ik weet dat het nodig is, doe ik het niet. Verleidingen waar ik maanden niet aan heb toegegeven, steken hun kop weer op. En ik voel me schuldig omdat ik zo weinig de tijd neem om naar God te luisteren. Omdat ik een vast ochtendritme heb lukt het me wel bijna elke dag een hoofdstuk uit de bijbel te lezen, maar bidden schiet er vaak bij in. Ook als ik naar de trein loop, of terug naar huis, terwijl dat vroeger de momenten waren dat ik contact met God ervoer. Ik twijfel er daardoor aan of ik wel een goed christen ben. In het afgelopen najaar waren er zelfs momenten dat ik bang was mijn geloof kwijt te raken. Ik voel me een mislukkeling.
Ik mailde hierover vorige week met een kennis van me uit de Verenigde Staten, die ik al een tijd niet had gesproken of geschreven. Hij was zelf vorig jaar ook door een donkere periode gegaan: zijn vrouw was ziek geweest, en hij zelf was ontslagen bij de christelijke organisatie waar hij werkte. In die periode had hij een boek gelezen van de christelijke psychiater Gerald May (die ik in mijn boek ook een paar keer aanhaal) over ‘De donkere nacht van de ziel’. Een van de lessen die hij daaruit had geleerd was dat het niet onze verantwoordelijkheid is om uit die nacht van de ziel te komen. “For all the seeking God that I have done," schreef hij, "It is ultimately God who seeks me.  It is His job to come for me even more than it is my job to find Him.  If you were doubting the existence of God, then you must aim all that you have at learning what is true, but the real work of the truth comes in His initiative... His revelation... not our figuring it out."
Dat gaf een opluchting! Misschien hangt het niet allemaal van mij af. Misschien kan ik mijn schuldgevoel en mijn plichtgevoel laten varen, en in plaats daarvan God de ruimte geven om met mij aan de slag te gaan.

God is inderdaad naar ons toe degene die actie onderneemt, suggereert C.S. Lewis in Miracles. Hij heeft het over ‘God die ons misschien met oneindige snelheid nadert, de jager, de koning, de echtgenoot … ’ Lewis neemt hiermee stelling tegen het Deisme, een stroming in de theologie die na de tijd van de Verlichting opgeld deed. Aanhangers hiervan stelden dat God ooit, in een ver verleden, het heelal had gemaakt en de natuurwetten had ingesteld. En het vervolgens aan zichzelf had overgelaten. Het mechanisme van het heelal liep af als dat van een opgewonden horloge. God greep niet meer in. Hij had geen rol in de beweging van sterren en planeten, van zwaluwen en muggen. Hij was ook niet betrokken bij de levens van mensen. Hij bleef onbewogen, ver weg. Wij waren op onszelf aangewezen. Het was onze verantwoordelijkheid om er het beste van te maken.
Dat is niet het beeld van God zoals dat wordt getoond in de bijbel. Maar elke keer als wij denken dat ons geestelijke leven onze eigen verantwoordelijkheid is, als wij menen dat de groei van de kerk van ons afhangt, dat het onze taak is mensen tot geloof te brengen of de wereld ten goede te veranderen, laten we zien dat we eigenlijk Deisten zijn. Als we denken dat wij zelf moeten zorgen dat we goede christenen worden, of dat onze manier van bidden of de omvang van onze giften ervoor zullen zorgen dat God ons zegent, tonen we dat we geloven dat God niet handelt in de schepping, maar alleen wij. De bezorgdheid over wat wij doen, denken of geven komt voort uit het geloof dat het uiteindelijk op ons aankomt. Het geloof dat wij op onszelf zijn aangewezen. Het komt voort uit ongeloof.

De bijbel toont daarentegen een God die initiatief neemt, die initieert. Hij is de schepper, niet alleen in een oneindig ver verleden, maar voortdurend. Zijn creatieve arbeid gaat altijd door. Hij is steeds bezig zijn doelen te verwezenlijken, zijn wil te laten gebeuren, op de Aarde, zoals in de hemel. Daarover schrijven de psalmisten, als ze God prijzen omdat hij de brullende leeuwen op tijd te eten geeft. Daarover schrijft de auteur van Job, als hij zich erover verwondert dat God de hemelsluizen opent, het doet regenen en sneeuwen. Dat God struisvogel en de ezel hun weg wijst. De geschiedenis van Israel toont een God die heel nauw betrokken is bij het wedervaren van zijn volk. Die hen corrigeert als ze van Hem afdwalen, en die hem redt als ze tot hem om hulp roepen. De profeten herinneren hun publiek er steeds weer aan dat God een actuele realiteit is. Dat hij dichtbij is. En dat hij reageert op het gedrag en de woorden van mensen. In een bekend verhaal is de stad waar de profeet Elisa verblijft door de vijand omsingelt en raakt de dienstknecht van de profeet in paniek. ‘Open hem zijn ogen’, bidt Elisa dan en vervolgens ziet de knecht dat de stad beschermd wordt door vurige strijdwagens, door het leger van de Heer.
Keer op keer is de boodschap van het Oude Testament dat mensen op God moeten vertrouwen. Dat ze niet uit eigen kracht moeten proberen de overwinning te behalen, dat ze niet moeten denken dat de overleving van Gods volk van hun inspanning afhangt. Het is God die redt. In het verhaal van Gideon moet de vrijheidsstrijder het grootste deel van zijn leger wegsturen, omdat God niet wil dat men zal denken dat het volk alleen door de kracht van mensen is bevrijd. Wie in de bijbel denkt zelf verantwoordelijk te zijn voor de vrijheid of de welvaart van zichzelf of van Gods volk, komt steevast ten val.
Het Nieuwe Testament gaat met deze thematiek nog een stapje verder. Het beschrijft hoe God mens wordt. God komt naar de mensen toe. Dit is het grootste initiatief dat God kan nemen. Niet de mens moet naar God opklimmen. Hij daalt naar ons toe. Hij zoekt ons op, niet andersom. Zijn naam is Immanuel, God met ons. En hij brengt ons in zijn realiteit, hij geeft ons het leven van de eeuwigheid. Daar konden wij niets aan bijdragen, omdat we dood waren. Het is volledig zijn werk. In Miracles vergelijkt Lewis Jezus met een parelduiker ‘die zich eerst uitkleedt, dan door de lucht flitst en met een plons verdwijnt, naar de diepte schiet… onder steeds grotere druk naar het doodse gebied van slik en zwadder en verrotting; dan weer omhoog, met bijna barstende longen terug naar licht en kleur, tot hij plotseling weer bovenkomt, met druipend in zijn hand het kostbare voorwerp waarvoor hij naar beneden ging.’
Vervolgens belooft God dat zijn wil in onze levens zal gebeuren, dat zijn koninkrijk in ons zichtbaar wordt, en dat wij vrucht zullen dragen. Maar nergens legt hij ons dat op als een taak die wij moeten uitvoeren. Net zoals Israel in het Oude Testament op God moest vertrouwen, moeten wij erop vertrouwen dat God doet wat Hij heeft beloofd. Hij zorgt ervoor dat zijn wil in ons leven gebeurt, hij zorgt ervoor dat wij vrucht dragen. Hij is degene die zijn koninkrijk tot realiteit maakt, in de wereld en in ons. Het is niet ons koninkrijk, maar het zijne. Het hangt niet van ons af. Gods wil zal gebeuren, zijn koninkrijk zal komen, of wij er nu aan meewerken of niet.
De verhalen die Jezus vertelt, de gelijkenissen, tonen God in een actieve rol. Hij is de zaaier, die het land bewerkt en inzaait. (En zijn woorden zijn het zaad van het koninkrijk). Hij is de visser die het net ophaalt. Hij is de Samaritaan, die zich ontfermt over het slachtoffer van een roofoverval. Hij is de koning die de verlamden, de blinden en de tollenaars van de heggen en wegen laat halen om bij het feest te zijn. Hij is de herder die op zoek gaat naar het verdwaalde schaap. Hij is de vrouw die haar huis uitveegt. Hij is de vader die zijn zoon kleedt met een prachtig kleed, hem een ring omdoet en het gemeste kalf slacht. De mens speelt in deze verhalen de passieve rol. De mens is de aarde die het zaad ontvangt, en waarin het opgroeit, zonder dat de aarde daar effect op kan uitoefenen. De mens is de vis, die in het net is gezwommen en niet kan voorkomen dat hij wordt opgetild. De mens is de half doodgeslagen man aan de kant van de weg, die niet eens meer de kracht heeft een hand op te tellen, en zich moet laten verzorgen door een Samaritaan. De mens is de uitgestotene, die uit zichzelf nooit op een feest van de koning terecht zou komen, maar nu wordt meegenomen. De mens is het schaap dat nooit meer de weg naar huis zou terugvinden, de munt die niet spontaan onder de kast zal uitrollen. De mens is de zoon, die elk recht de liefde van de vader verspeeld heeft, en de omhelzing die hij ontvangt niet kon verdienen.

Kortom, God is in deze verhalen de handelende partij, degene die van zichzelf geeft, die leidt. Hij is degene die ons leven, adem en alles geeft. Hij is (om archetypisch te spreken) de man (de jager, de koning, de echtgenoot, in de woorden van Lewis). Wij zijn in deze verhalen degenen die ontvangen. Degenen die volgen. Degenen die God op ons in laten werken, hem zijn gang laten gaan in ons en door ons heen. Wij zijn (opnieuw archetypisch) vrouwelijk. “God is zo mannelijk”, stelt Lewis in This Hideous Strength, “Dat wij allemaal, mannen en vrouwen, vergeleken met Hem vrouwelijk zijn.” Het is ten opzichte van God dus niet onze verantwoordelijkheid om te handelen, om te geven. Het is onze verantwoordelijkheid om te wachten, om te ontvangen. In Markus 10 zegt Jezus dat wie bij zijn koninkrijk wil horen, moet worden als een kind. In de tijd van Jezus was een kind nu net iemand die niet meetelde, die niets kon doen, die niets kon eisen, die niet nuttig was, maar eerder lastig (daarom dat de discipelen de moeders met hun kinderen bij Jezus wilden wegsturen). Het enige dat kinderen konden was ontvangen wat hun ouders hen wilden geven. Net zo moesten Jezus’ volgelingen zich als een kind openstellen voor het koninkrijk van God. Dat was het enige. Ze moesten zichzelf ervoor openstellen, het willen ontvangen. Ze moesten de Koning de ruimte geven in hun leven aan het werk te gaan.

Een vriend van mij gaf mij gisteravond een voorbeeld dat onze rol ten opzichte van God mooi duidelijk maakte. We hadden het over dansen, en hoe dat een mooie metafoor is voor het leven. Bij dansen is het de man die leidt. Mijn vriend vertelde over zijn favoriete danspartner. Als er iets fout ging in de dans, zei hij, vroeg zij zich af wat ze verkeerd had gedaan. Ze gaf zichzelf de schuld. Maar hij corrigeerde haar. Het was immers zijn verantwoordelijkheid om te leiden. Als ze iets deed dat hij niet bedoeld had, zou hij op een andere manier een signaal moeten geven. Zij hoefde alleen te letten op de signalen die hij gaf en daarop reageren. Bovendien: als zij teveel ging letten op haar eigen voetenwerk, en haar eigen rol in de dans ging beoordelen, zou ze minder aandacht hebben voor zijn signalen, zijn leiding, en zou het zelfs vaker misgaan. Een echt goede danser kan zo goed leiden, dat zelfs iemand die niet kan dansen over de dansvloer zwiert. Maar alleen als ze niet nadenkt of ze wel kan dansen, en niet naar beneden kijkt hoe haar voeten bewegen. Als ze openstaat voor haar danspartner, neemt hij haar op in de dans, en heeft ze de tijd van haar leven.
Net zo is het niet onze verantwoordelijkheid dat Gods wil gebeurt. Het koninkrijk van God is een dans, en de Koning zelf is onze danspartner. Wij kunnen dansen als de besten als we Hem zijn gang laten gaan. Wij hoeven alleen maar oplettend te zijn en te reageren op zijn signalen. Dat betekent in praktisch opzicht dat ik mijn bezorgdheid of ik wel genoeg bid of uit de bijbellees kan laten varen, dat ik mijn gepieker over mijn eigen goedheid en mijn karaktergroei kan loslaten. Dat ik niet bezig hoef te zijn met wat ik fout doe, en hoe vaak, en dat ik me niet hoef te vergelijken met anderen. Al die dingen zorgen er alleen maar voor dat ik niet meer open ben voor de signalen van mijn danspartner. Ik kan me het best laten leiden als ik al die dingen loslaat. Als ik niet meer bezorgd ben (niet voor niets zegt Jezus dat een paar keer in de bergrede), als ik in het moment leef en open ben voor het initiatief van God, als ik me beschikbaar stel, kan God zijn wil in en door mij laten gebeuren. Dan merk ik misschien dat ik opeens zin heb om de bijbel te lezen, of om een vriendin op te bellen, of om mijn huis schoon te maken. Dan heb ik opeens de energie om een dag te organiseren voor vrienden, of om vrijwilligerswerk te doen. Dan wil ik misschien zingen, of met God praten in de natuur. Dan gebeurt de wil van God in mijn leven en draag ik vrucht. Dan kan ik dansen.

maandag 11 oktober 2010

Nieuwe taal, Yellowstone, Superman, acceptatie en de evangelische kerk

Niet bijzonder verrassend, maar het leven in onze oceanen blijkt nog gevarieerder te zijn dan we al dachten. Laten we er daarom ook nog voorzichtiger mee omgaan, is mijn idee.

Er worden nog steeds ontdekkingen gedaan in onze al eeuwen lang aan onderzoek onderworpen wereld. Zo is er in India een nieuwe taal ontdekt. Net als de meeste nieuw ontdekte diersoorten, staat deze taal ook meteen op uitsterven.

Ik heb op deze blog vaker geschreven over het interessante leven rond heetwaterbronnen in de diepzee, waar tientallen soorten wormen, mossels, garnalen en vissen, leven op basis van chemische reacties, onafhankelijk van zonlicht. Nu is voor het eerst een dergelijke gemeenschap aangetoond in zoetwater, en wel op de bodem van het Yellowstonemeer, in het gelijknamige nationale park. Op de bodem van dit meer bevinden zich namelijk ook vulkanische bronnen. Rond een daarvan, op meer dan dertig meter diepte, vond men een gemeenschap van mos, en unieke wormen en garnalen. Het mos zou zich hebben aangepast aan een bestaan in het bijna donker. Als ik volgend jaar juni aan de oever van het Yellowstonemeer sta, zal ik aan deze ontdekking denken!

Saturnusmaan Enceladus bevat waarschijnlijk ook een zoute oceaan onder het ijs - wetenschappers weten nu waar de hitte vandaan komt die het water vloeibaar houdt: de maan blijkt te wankelen.

Er is een regisseur gevonden voor de volgende Supermanfilm: Zack Snyder. Total film zet de voor- en nadelen van deze keuze op een rijtje.

Ik ben een fan van crossoververhalen - waarbij figuren uit verschillende verhalen bij elkaar worden gebracht. Dit is volgens mij wel het ultieme voorbeeld!

Weer eentje voor alle Calvin and Hobbes-fans. Nu Twilight zone- en superheldenvariaties.

C.S. Lewis weerlegde volgens de C.S. Lewis-blog Stephen Hawking (die stelt dat voor het ontstaan van het universum God niet nodig is als verklaring) al meer dan een halve eeuw geleden. Mooie citaten natuurlijk: If God exists, he is related to the universe more as an author to his play than as one object in the universe is related to another. If God created the universe, he created space-time, which is to the universe as the metre to the poem or the key to the music. In this way of thinking, it is pointless to look for Him as one item within the framework which He himself invented.” En: If you take nature as a teacher, it will teach you exactly the lessons you had already decided to learn.

Jeff Dunn schrijft op de Internetmonkpagina over de vraag waarom God het niet makkelijker maakt te geloven: waarom geeft hij geen bewijs? "God does not want to be proved. He wants to be believed. Until we stop trying to prove God exists, we will not believe he exists ... Faith is not for us to get anything other than a deeper, more intimate awareness of the One who wants us to believe for the sake of believing. In our faith we often receive what we are believing for. But our joy is in the fact that God Is, not that we have ... The possible and the impossible are alike—both are smaller than God."

Erik Velema schrijft woorden die ik nodig heb deze week, namelijk over het accepteren van ons falen en onze tekortkomingen. "Onze dieptepunten en omstandigheden zijn de plek waar we werkelijk onszelf zijn. we kunnen niet dichter bij onszelf komen dan wanneer we ons in de put van ons persoonlijk vermogen bevinden. Dit is de plaats van erkenning dat we vanuit onszelf ons slechts kunnen verstoppen achter een masker, maar daarin dus nooit werkelijk onszelf kunnen laten zien aan wie dan ook. Juist dan komen we tot de ontdekking dat  we vanuit onszelf niets kunnen, maar: wat bij mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God." Amen.

De Christian Monist gaat verder met zijn stellingen over de evangelische kerk. De evangelische christenen blijken vaak dualistisch te denken. "When you have this unhealthy view that this physical world is insignificant, if not evil ... it has a profound effect on how you live and think ... Evangelicals become very superstitious. For any of life's events to have meaning, they must be directly tied to the spiritual world. Grandma didn't get better because of smart people using the laws (which God created, by the way) of biology of disease and medicine, but because an angel came into her room and touched her." En hiermee hangt samen dat deze gelovigen vaak 'doen alsof', want ze kunnen niet accepteren dat onze neigingen en eigenschappen zijn vastgelegd in de hersenen. "Change comes very, very slowly and with a great deal of effort. Sin has tainted our personalities and that tainting does not go away by jumping through "Christian education" hoops ... We ALL are deeply insecure and are desperate to feel like we have value and to be loved. Of course Jesus has solved that problem (having value) but none of us fully grasp it during our lifetimes."

En nog eentje van de Christian Monist (ja, ik waardeer zijn eerlijke overdenkingen zeer), over een 'derde spoor' met betrekking tot de kerk - is het 'alles' in het leven van de christen, of is het niets, of: "Is it a time in my life that I go to formal church, take the sacraments, focus on serving those in need but stay away from Bible studies and Sunday schools and definitely stay away from groups that practice intense conformity."

dinsdag 7 september 2010

Hoop doet leven 3: Verrast door hoop

Om aan te geven hoe mensen tot keuzes komen, gebruikte ik in mijn eerste bericht van deze serie al het voorbeeld van een wipwap, of een balans. Op de ene arm drukt de angst, de neiging tot zelfbescherming, de risicomijding; op de andere arm drukt het verlangen, het enthousiasme voor schoonheid, intimiteit en waarheid, ons geloof in een betere wereld. De invloed die het sterkste is, wint. Wat wij uiteindelijk kiezen, of we passief blijven of actie ondernemen, heeft niet te maken met onze wilskracht, maar met de grootte van onze angst en die van ons verlangen. Als het geloof iets te maken heeft met onze keuzes, met onze vrijheid, zal het dus op deze punten aangrijpen. Het zal of onze angst wegnemen, of ons verlangen vergroten.
Het geloofsverhaal zoals veel christenen dat vertellen heeft echter vaak een tegenovergesteld effect: de waarde van deze wereld, en haar schoonheid, intimiteit en waarheid, wordt gebagatelliseerd, en tegelijk krijgen we te horen dat wij worden afgerekend op onze keuzes, en dat als wij niet het juiste doen, Gods bedoeling in ons leven niet werkelijkheid wordt.

Ik hoorde het zelf in verschillende versies in de kerk waar ik opgroeide. Na mijn dood, of als Jezus terugkeerde, zou ik voor altijd vertrekken naar de hemel. Daar zou ik me alleen nog maar bezig houden met het aanbidden van God. De dingen waar ik hier op Aarde van genoot, mijn liefde voor de natuur, mijn verlangen naar avontuur, mijn passie voor verhalen, zouden dan geen betekenis meer hebben. “Het is ons in deze Aardse woestijn soms min”, zongen we in de Geestelijke liederen. Het Aardse en het lichamelijke waren wat ons betrof gedoemd te verdwijnen. Daarom moesten we ons er nu ook maar al niet te veel aan hechten. We konden in plaats daarvan beter de ‘geestelijke’ dingen doen, zoals bidden, bijbellezen en evangeliseren. Wat mij uniek maakte, mijn individualiteit, had geen eeuwigheidswaarde. We twijfelden er zelfs aan of we onze familie en vrienden nog wel zouden herkennen in de hemel, zelfs of we nog wel man of vrouw zouden zijn. Natuurlijk geloofden we wel in een opstanding uit de dood, maar dat was eigenlijk een formaliteit. Aan ons spirituele bestaan in een niet materiële hemel zou de opstanding niets veranderen.
Tegelijk werden we er steeds aan herinnerd dat hoewel onze eigen verlangens en wensen weinig waarde hadden, God een plan had met onze levens op Aarde. Er moesten immers zoveel mogelijk mensen behouden worden. Wij moesten zorgen dat we dat plan voor ons leven ontdekten en ons daaraan hielden. Deden we dat niet, dan zou God niet tot zijn bedoeling komen. Dan zouden er mensen naar de hel gaan, die anders gered zouden zijn.  Een bluegrassgroep uit onze kring van gemeentes zong hoe mensen ons zouden aanspreken als we voor de troon stonden: “Je wist dat ik verloren was, toen je in de bijbel las. Waarom heb je nooit verteld van de Heer?” We zouden ons rekenschap moeten geven van ons falen. Ja, natuurlijk geloofden we dat we uit genade behouden waren, door het geloof. Maar we zouden in bijbelse termen, gered worden als door vuur heen. We zouden ons nog steeds moeten schamen. We konden nog steeds falen, we waren nog steeds bang voor straf.
Deze toekomstverwachting heeft de uitwerking die je ervan verwacht: de arm van de balans met het verlangen wordt opgetild, de arm met de angst wordt verzwaard, en dus raken we passief, verlamd. We durven niet meer onze eigen keuzes te nemen, en ons hart te volgen, maar kunnen ons alleen nog onderwerpen aan de voorschriften en idealen van onze geloofsgemeenschap. Het is geen wonder dat de kerk wordt gezien als een instituut dat mensen hun vrijheid ontneemt, en het christelijke geloof als een keurslijf dat mensen verandert in robots of slaven.

Dit is bijzonder tragisch, omdat dit verhaal totaal in strijd is met de toekomstverwachting zoals die wordt beschreven in de bijbel. Zowel in het oude, als in het nieuwe testament, wordt de gelovigen niet voorgehouden dat ze bestemd zijn voor een bestaan als zielen zonder lichaam, in een niet materiële hemel. Er wordt niet beweerd dat het lichamelijke achter moet worden gelaten en dat het materiële geen waarde heeft. De bijbel suggereert ook niet dat de toekomst op de een of andere manier van de keuzes van de gelovigen afhangt, of dat door een verkeerde keuze aan onze kant Gods plannen geen werkelijkheid zouden worden. De toekomstverwachting zoals die overduidelijk in de bijbel wordt uiteengezet, is die van de opstanding van de individuele mens en het herstel van de geschapen werkelijkheid, die het gevolg zijn van de dood en opstanding van Jezus zelf. En dat is een belofte van God, die alleen van Hem afhankelijk is, en die wij niet kunnen tegenhouden of bespoedigen. De wederoprichting van alle dingen is wat de bijbel belooft.
Zelfs met de gemiddelde lengte van mijn blogberichten tot nu toe ontbreekt het mij aan ruimte om hier te laten zien wat deze toekomstverwachting precies inhoudt en wat de argumenten ervoor zijn vanuit de bijbel. Geïnteresseerden verwijs ik naar deel 3 van mijn serie over hemel en hel op deze blog. Uitgebreider is het laatste hoofdstuk van mijn boek Indrukwekkende vrijheid, dat vooral de nadruk legt op onze toekomstige vrijheid (niet verwonderlijk met zo'n titel). En wie zich echt omver wil laten kegelen door de radicaliteit van het bijbelse toekomstbeeld, moet zien dat hij het boek Surprised by Hope van de Anglicaanse bisschop N.T. Wright te pakken krijgt. Wie dat boek leest, ziet de toekomst nooit meer hetzelfde. Echt een aanrader. Voor het vervolg van dit bericht ga ik uit van het toekomstperspectief van de opstanding, en wil ik laten zien hoe dat de balans van onze keuzes kan beïnvloeden.

Ten eerste bevestigt de verwachting van de opstanding onze verlangens. Het bestaan waar we als mensen naar verlangen, dat wordt gekenmerkt door schoonheid, intimiteit en betekenis, is het bestaan waarvoor we zijn geschapen. De diepe drijfveren die de motor zijn achter onze keuzes, weerspiegelen het beeld van onze Schepper, God, en zullen ons dus nooit verlaten. De unieke verlangens die ons tot individuen maken, zullen altijd onze verlangens blijven. De persoon die we zijn zal niet oplossen in de eeuwige zee van bewustzijn,  we worden niet gereduceerd tot zielen zonder onderscheidende kenmerken. Nee, we zullen uit de dood opstaan als complete, hele mensen, met geest, ziel en lichaam, met alles wat ons als individuen maakt tot beelddragers van God. De ware persoon, man, vrouw, introvert, extrovert, gepassioneerd of intellectueel, zal voor altijd zichtbaar worden. Dit bestaan zal meer zijn dan het bestaan als personen dat we nu leiden. Zo zal het niet meer onderworpen zijn aan de vergankelijkheid. Er zal geen ziekte of dood meer zijn. Het zal ook niet meer in dezelfde mate onderworpen zijn aan de in dit heelal geldende natuurwetten. Jezus was in staat te verschijnen in een afgesloten ruimte, en plots te verdwijnen naar zijn vader in de hemel. Bovendien zullen de gevolgen van de gebrokenheid van de zonde in ons worden hersteld. De verkeerde gedachtenpatronen waar we aan gewend zijn geraakt, zullen worden ontkracht, de binding van de verslaving waar we in verstrikt zijn geraakt zal worden losgemaakt, de wonden die ons door anderen zijn aangebracht zullen worden genezen. We zullen zijn zoals het altijd al Gods bedoeling was dat we zouden zijn. Het is voor ons nog niet goed voor te stellen hoe we ooit zullen zijn. Maar er is een ding zeker: ons bestaan zal in elk geval niet minder zijn dan het bestaan als personen dat we nu leiden. "We willen niet dat deze kleding [het lichaam, JK] wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden" (2 Korintiers 5:4).
Als complete mensen zullen we bovendien niet leven in een niet materiële hemel, zittend op wolkjes met een harp in onze hand. Ook de Aarde zal worden hersteld. Het hele heelal zal als het ware worden vernieuwd. De entropie die ons doet afstevenen op het einde van de geschiedenis, wordt omgekeerd. De nieuwe hemel en nieuwe aarde zullen de schoonheid van God volledig zichtbaar maken. Bovendien zal de gerechtigheid er wonen. En niet alleen zal Gods creativiteit in eeuwigheid geen einde kennen, deze nieuwe schepping zal ook plaats bieden aan onze scheppingskracht. Kunstenaars zullen kunnen beschikken over een oneindige bron aan inspiratie en materialen, ontdekkingsreizigers zullen nooit verlegen zijn om een witte plek op de kaart, wie houdt van goede gesprekken zal nooit uitgesproken raken. De mensheid zal zijn oorspronkelijke rol als schepper onder de Schepper eindelijk vervullen. Deze nieuwe schepping zal onze verlangens volledig kunnen vervullen. Hier komt de natuur van de mens volledig tot zijn recht.
We hoeven dus niet onze goede verlangens te wantrouwen. We hoeven geen scheiding te maken tussen ‘aardse’ verlangens en ‘geestelijke’ of ‘hemelse’ verlangens. Natuurlijk houden we oog voor de gebrokenheid die ons wil verleiden onze verlangens op verkeerde manieren te vervullen, maar we ontkennen niet dat onze verlangens naar zingeving, naar betekenisvol werk, naar gezondheid, naar liefde, naar verhalen, horen bij wie we zijn als Gods beeld, en in de wereld die komt volledig vervuld zullen worden. Ik ben bedoeld om anderen lief te hebben, ik ben bedoeld om te delen in extase, ik ben bedoeld om bij te dragen aan de ontplooiing van de schepping, ik ben bedoeld om te lachen, te zingen, te eten en te drinken. Daarom mogen we deze verlangens ook nu al nastreven, hoewel we in deze gebroken wereld nog niet kunnen garanderen dat ze vervuld zullen worden. Eens worden ze dat in elk geval wel.

Ten tweede neemt de belofte van de opstanding de last van de angst van onze schouders af.  Deze toekomst is namelijk op geen enkele manier van ons afhankelijk. Wie dood is kan zichzelf nu eenmaal niet levend maken. De wetten van de thermodynamica die de wanorde in het heelal laten toenemen, kunnen niet van binnenuit worden opgeheven. Het nieuwe leven, het herstel, kan alleen van buiten komen. De dode kan er niets aan bijdragen. God doet het, in de dood en opstanding van Jezus.
Al het kwaad, al het onrecht, alle ziekte, alle zonde uit heden, verleden en toekomst, is aan het kruis uitgewist. Het is verbrand in de vurige liefde van God. Er is niets meer van over gebleven. In het kruis is zelfs de laatste en grootste vijand, de dood, overwonnen. Wij hoeven er dus niet meer bang voor te zijn. Hoewel de gevolgen van Jezus’ offer nu nog niet overal zichtbaar zijn, is dat wel Gods belofte. Mijn wonden zullen worden hersteld, mijn verslaving zal worden verbroken, mijn schuld wordt vergeven, daar mag ik op vertrouwen. Ik hoef dus niet meer bang te zijn dat ik een verkeerde keus zal maken waar ik me voor zal moeten schamen, of dat ik een beslissing neem waarvan ik de gevolgen tot in eeuwigheid met me mee zal moeten dragen. Het vuur van Gods liefde neemt dat allemaal in zich op. In Gods eeuwige koninkrijk is het kwaad, dat misschien het gevolg kan zijn van onze beperkte keuzes, dus niet meer te vinden.
En vervolgens is ieder mens en de hele schepping betrokken in Jezus’ opstanding. Niets uitgezonderd. Laat dat even tot je doordringen. Ja, het is zo radicaal (zoals ik ook al betoogde in een eerder bericht). Want alles en iedereen was dood. De wederopstanding en het herstel is dus niet iets dat iemand zal kunnen tegenhouden. In Openbaringen zegt Jezus: “Zie ik maak ALLE DINGEN nieuw” (Openbaringen 21:5).Niet: de meeste dingen, of: de mensen die in mij geloofden, of: wie goed zijn best deed. Alle dingen. De hele wereld en alle mensen erop staan samen met Jezus uit de dood op, in hun volle, door Gods bedoelde glorie. Al onze niet vervulde verlangens, al onze ambities en mogelijkheden, al onze pogingen tot relaties en al onze verbroken contacten, alles krijgt zijn bedoelde plek in Gods koninkrijk. Daarom kan Paulus ook zeggen: “Wij weten nu, dat God ALLE DINGEN doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben” (Romeinen 8:25). Dat is geen belofte dat op dit moment in ons leven gebeurt wat wij willen dat gebeurt, maar dat alles dat nu gebeurt, goed of fout, gewild of ongewild, een plek zal krijgen in de uiteindelijke vervulling van Gods bedoeling. Of ik dus mijn angst overwin, of dat juist niet lukt, of gebeurt wat ik voor ogen had, of ik krijg nul op het rekwest, of ik slaag in mijn opzet of jammerlijk misluk: het zal allemaal worden gemaakt tot een bron van glorie en vervulling. Al mijn handelen krijgt betekenis, elke keuze krijgt glans, ongeacht de uitkomst. Ik hoef dus niet bang te zijn dat ik uiteindelijk iets misloop van wat God voor mij bedoeld had. Dat geldt zelfs als ik door mijn keuze zou sterven. ‘Of we nu leven of sterven, we zijn altijd van de Heer’ (Romeinen 14:8). Het gewicht van mijn keuzes rust dus niet meer op mijn rug en dat maakt het een stuk makkelijker om initiatief te nemen.

Gods belofte van opstanding en herstel is geworteld in zijn karakter. Onze hoop is dus afhankelijk van het beeld dat wij van God hebben. Uiteindelijk kan alleen het geloof in Gods onvoorwaardelijke liefde, ons vertrouwen geven voor de toekomst. Daarover gaat het volgende deel in deze serie. 

maandag 6 september 2010

Hoop doet leven 2: Sprong in het diepe

Keuzes maken is relatief makkelijk als je zeker weet dat ze resultaat zullen hebben. Zo koos ik er meer dan drie jaar geleden voor te gaan eten volgens het paleolithisch principe (ook wel het ‘oermensdieet’ genoemd, en sterk verwant aan de nu populaire methode van dr. Frank, maar dat ter zijde). Ik wist al jaren dat mijn gewicht niet gezond was, maar wat ik ook deed, ik viel niet af. Ik kwam eerder aan en had steeds een grotere broek nodig. Ik meende dus lange tijd dat ik te dik was en dik zou blijven, wat ik ook deed. Tot ik in het begin van het jaar foto’s van mezelf terugzag uit de tijd van mijn afstuderen, waarop ik er slank uitzag. En voor het eerst realiseerde ik me dat ik mezelf misschien altijd als ‘dik’ had gezien (ook omdat ik op de middelbare school voor sloom en dik was uitgemaakt), maar dat ik het niet altijd was geweest. En als ik slank was geweest, kon ik het ook weer worden. Of in elk geval slanker. Toen kwam een goede vriend op bezoek en vertelde dat hij volgens een nieuw dieet at. De regels van het dieet hadden een voor mij overtuigende verklaring en het zou me niet te veel moeite kosten om me eraan te houden. Mijn vriend was er ook al gewicht door kwijt geraakt. Dus begon ik vanaf die dag als oermens te eten. En in iets meer dan een half jaar was ik dertig kilo kwijtgeraakt. Helaas is er sinds die tijd weer wat teruggekomen, laat ik dat eerlijkheidshalve maar toegeven, maar ik weet nu ook dat ik die extra kilo’s kwijt kan raken als ik me weer wat strakker houdt aan het paleolithisch principe. Ik weet nu wat het resultaat is van deze keuze.

Maar ook al had ik duidelijke redenen om aan te nemen dat dit dieet effectief zou zijn en mij zou helpen af te vallen, toch was het niet vanzelfsprekend dat ik met deze methode zou beginnen. Ik had immers vaker tevergeefs geprobeerd gewicht kwijt te raken en was daardoor teleurgesteld geraakt. Nog een teleurstelling zou heel zwaar zijn. En hoe kon ik zeker weten dat het me zou lukken deze techniek vol te houden? Dat kon ik immers van te voren niet zeggen. Mijn keuze was dus niet een logisch gevolg van de feiten, maar een sprong in geloof. Ik koos ervoor te geloven dat ik opnieuw slank kon worden. Ik koos ervoor te geloven dat de argumenten van mijn vriend voor zijn dieetmethode betrouwbaar waren. Ik koos ervoor te geloven dat ik de wilskracht kon opbrengen om zoveel vlees, vis, fruit, groente en noten te eten. En die keuze om te geloven, om in de uitkomst van mijn keuzes te vertrouwen hoewel ik geen absolute zekerheid had, stelde me in staat mijn pizza’s te laten staan. (En ik werd aangenaam verrast door het tempo waarin de kilo’s verdwenen. Ik bleek ondanks alles toch behoorlijk kleingelovig te zijn geweest.)

Uiteindelijk komen al onze keuzes neer op een sprong in het diepe, een sprong in geloof. We kennen de toekomst niet, en hoe veel we ook weten en hoe veel we kunnen berekenen of beredeneren, echt zeker van het resultaat kunnen we nooit zijn. Er zijn altijd meer factoren in het spel dan onze handelingen. De keuzes van andere mensen bijvoorbeeld, die misschien het tegenovergestelde als wij, of in elk geval niet meewerken met onze plannen. En de macht van tijd en toeval in het algemeen (die volgens de schrijver van Prediker immers allen treffen). De mens wikt, luidt de uitspraak, maar God, of het lot, of tijd en toeval, beschikt.
Er kan altijd iets tussenbeide komen, al is het maar de vlinder die in Brazilië met de vleugels wappert en zo een storm veroorzaakt die mijn strandwandeling in het water gooit. Wij mensen zijn te beperkte schepselen om alle vleugelbewegingen van alle vlinders in Brazilië in onze toekomstvoorspellingen mee te nemen. We kunnen er voordat we een beslissing nemen dus nooit op vertrouwen dat inderdaad gebeurt wat wij willen dat er gebeurt. Een tiener kan kiezen voor een opleiding in de verwachting later onderzoeker te zullen worden, maar in de laatste stage wordt hij overspannen en blijkt hij een andere carrière te moeten kiezen. Twee mensen trouwen in de hoop dat ze samen oud zullen worden, maar een week later komt een van hen onder een auto, of krijgt kanker. De vakantie naar Frankrijk, waar de zon had moeten schijnen, wordt een drama als gevolg van de overmatige regenval. Het avondje uit waar je naar had uitgezien wordt een drama omdat je partner iets moet opbiechten. De ander zegt ‘nee’, terwijl je had uitgekeken naar een ‘ja’.

Bij elk initiatief dat je neemt is er dus het risico dat jouw hoop niet vervuld wordt en je verwachting niet uitkomt. Mensen zijn echter notoire risicomijders (zoals eigenlijk alle dieren). We hebben een krachtig instinct tot zelfbescherming. Onze eerste neiging is om ons leven te beschermen. En ook een verlangen dat beschaamd wordt, een wens die niet vervult zou worden, zien we als een bedreiging van ons ik, van ons leven. Al onze ingebakken beschermingsystemen komen daarom in actie om ons ertoe te bewegen het gevaar te ontlopen. Als we niets doen weten we ook niet wat er gebeurt, maar dan raken we ten minste niet kwijt wat we al hebben, is volgens mij de onbewuste redenatie. Hoe meer er van onze keuze afhangt, en hoe groter de door ons ingeschatte kans op een ongewenst resultaat, hoe sterker onze instinctmatige weerstand tegen het te nemen initiatief.
Deze weerstand uit zich in de vorm van angst. Onze maag trekt zich samen, het zweet breekt ons uit, we liggen ‘s nachts te woelen in bed, piekergedachten volgen steeds het zelfde rondje van vertrouwde argumenten, en we worden verleid om afleiding te zoeken in films, voedsel, of andere verslavingen. Als we ons hoofd in het zand steken, gaat onze gelegenheid om te handelen vanzelf voorbij en kunnen we door met ons veilige leventje. Hoe kleiner ons geloof in een goede uitkomst, hoe sterker de angst, en hoe groter onze neiging de keuze uit de weg te gaan. Onze zelfbescherming verhindert ons om onze verlangens te volgen, en om te doen waarvan we weten dat het goed is.

Toen ik laatst in een situatie was dat ik iets wilde doen, maar het niet durfde omdat ik niet wist wat er zou gebeuren, kwam tijdens een gebed het verhaal van Jezus in de tuin van Getsemane in mijn gedachten. "Hij liep weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond." ( Lukas 22:44). Ik begreep eigenlijk voor het eerst een beetje waarom Jezus bloed zweette. Hij wist wat de goede keuze was. Hij wist wat God van hem vroeg. Maar hij wist ook dat het hem zijn leven zou kosten, en wel op een bijzonder pijnlijke manier. Zijn instinct van zelfbescherming protesteerde daartegen.
Dat Jezus bang was, was geen zonde. Soms zien wij als christenen onze angst als iets negatiefs, of als geestelijke strijd of aanvechting. Dat suggereert dat onze menselijkheid en ons individuele bestaan, dat onze angst probeert te beschermen, kennelijk niet belangrijk zijn. Het feit dat Jezus hier openlijk voor God en zijn discipelen zijn angst toont en bespreekbaar maakt, laat zien dat ook wij ons niet voor onze angst hoeven schamen. Ons leven en onze individualiteit zijn belangrijk en het beschermen waard. Bang zijn voor risico’s hoort er dus bij.
Jezus veroordeelt nergens zijn eigen angst, schaamt zich er niet voor en probeert de angst ook niet te ontvluchten of te verdoven (later in de geschiedenis weigert hij pijnstillende middelen in te nemen). Maar hij laat zich uiteindelijk door zijn angst niet weerhouden van het nemen van initiatief. Hij laat zich niet verlammen of onvrij maken. Hij laat zich niet beïnvloeden door zijn automatische neiging tot zelfbescherming. Anders gezegd: hij houdt zich er dood voor, of hij sterft eraan. Als Jezus zegt: ‘Vader, laat niet wat ik wil, maar wat u wilt, gebeuren’, zegt hij niet dat hij als een robot wil zijn. Nee, het is zijn actieve, bewuste beslissing om te doen wat God van hem vraagt. Het is een uiting van zijn vrijheid als mens. De wil waarover hij spreekt die niet moet gebeuren, is de wil van zijn neiging tot zelfbescherming, de angst die hem influistert het risico uit de weg te gaan en de pijn te vermijden.

Ik geloof dat hierin de betekenis ligt van het bijbelgedeelte dat ons oproept ons leven niet lief te hebben: "Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven" (Johannes 12:25). Dat wil niet zeggen dat we onszelf tot willoze robots reduceren, die geen inspraak hebben in ons eigen leven. Het doel is immers het eeuwige leven, niet de eeuwige levenloosheid. Dit vers wil zeggen dat we niet tegen elke prijs elk risico vermijden en niet onze eigen veiligheid stellen boven het doen van het goede, boven het zoeken van wat werkelijk waarheid, schoonheid en gerechtigheid is. Je sterft aan jezelf, je hebt je leven niet lief, als je ondanks je angst voor confrontatie, toch iemand durft te vertellen dat hij je pijn heeft gedaan. Je sterft aan jezelf als je ondanks je angst boos aangekeken te worden, toch in een personeelbijeenkomst de directeur durft tegen te spreken. Je sterft aan jezelf als je ondanks je angst voor teleurstelling, toch durft te solliciteren voor die nieuwe baan, of als je ondanks je angst voor schaamte, toch die dakloze naar de opvang durft te brengen. Je sterft aan jezelf als je ondanks je angst voor afwijzing, toch op zoek gaat naar een levenspartner, omdat je weet dat het niet goed is dat een mens alleen is.
Als je deze dingen doet, volg je in de voetsporen van Jezus. Ook al schreeuwt elke vezel in je: ‘Niet doen!’, ook al roept elke hersencel je op te vluchten in andere activiteiten, je doet wat Paulus schreef: " schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient" (Filippenzen 4:8). Dit is wat Paulus even daarvoor omschreef als ‘delen in Jezus' lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood’ (Filippenzen 3:10). Hij wilde net als Jezus het zoeken van de goede wil van God stellen boven zijn neiging tot zelfbescherming, ook als dat betekende dat hij zou kunnen lijden en zelfs sterven. En dat kon hij doen ‘in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan' (v11).
Jezus zelf was in staat te kiezen voor de wil van God, en zijn dood tegemoet te zien, omdat hij wist waar het einde van zijn zelfbescherming toe zou leiden. ‘Denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis' (Hebreeen 12:2).
Jezus wist dat het resultaat van zijn keuze, hoeveel het hem ook zou kosten, welk risico hij ook liep, de moeite waard zou zijn. Daar was hij zeker van. God had hem namelijk beloofd dat hij uit de dood zou opstaan, en dat dit de inleiding zou zijn tot het herstel van alle dingen. Zijn opoffering zou niet voor niets zijn. En dat is de belofte waar onze hoop op gebaseerd is, dat wat er ook gebeurt als wij initiatief nemen, of gebeurt wat wij wensen, of dat onze verlangens worden gefrustreerd, of de omstanders en omstandigheden ons tegenwerken of meewerken, het resultaat de moeite waard zal zijn. Dat wat wij ook doen, hoeveel risico wij ook nemen, en hoe wij ons leven ook op het spel zetten, het niet tevergeefs zal zijn. Het besef dat "door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn" (1Korintiers 15:58). Daardoor kunnen we met een gerust hart de sprong in het diepe wagen.
Meer over de belofte van de opstanding in de volgende aflevering.

donderdag 24 juni 2010

Ik ben nog onderweg

Het is natuurlijk een veelgebruikte metafoor: het leven zien als een reis. Het is bijna cliché. Maar daarom is het nog niet minder waar of is het voorbeeld niet minder bruikbaar. Het suggereert namelijk dat we ergens heen willen, een ideaal hebben. Tijdens elke wandeling is er echter een moment dat we ons realiseren dat het nog erg ver is, maar dat onze voeten al pijn doen, onze waterfles al bijna leeg is en het begint te schemeren. Maar ongeacht ons vertrekpunt, uit welke afgelegen streek we ook komen, en ongeacht onze snelheid, of we nu rennen of kruipen, dat we onze bestemming zullen bereiken is zeker. Dat heeft God beloofd en daarom hoeven we niet de moed op te geven en in het café langs de weg te blijven hangen. Net als degenen die de avondvierdaagse hebben uitgelopen, zullen we met fanfare worden ontvangen, of we nu de vijf of de vijftien kilometer hebben gedaan. En hoewel we ondertussen nog niet het einddoel bereikt hebben, zijn we vandaag wel een beetje verder dan gisteren.

Dat is in het kort de inhoud van dit bericht. Ja, als ik wil kan ik best compact zijn! Laat ik (iets minder compact) proberen uit te leggen hoe ik deze principes de laatste tijd in mijn eigen leven meemaak. In het begin van 2010 liep ik al aan tegen het feit dat ik me beheerst voel door de verwachtingen van anderen. Ik laat alles bij mijn binnenkomen, trek kritiek me persoonlijk aan, en geef weinig tegengas. Ik wordt niet boos, maar richt mijn frustratie op mezelf. Onder andere een confrontatie op mijn werk bracht het feit naar boven dat ik weinig zelfvertrouwen heb. Zoals ik het toen omschreef: ik voelde me als een ballon, waarbij alles naar binnen komt, in plaats van als een kei, die inhoud heeft. Volgens mij was deze frustratie met mijn eigen onzekerheid een van de redenen voor mijn vermoeidheid voor ik naar India ging. Toen ik terug was, kreeg ik opnieuw ernstige vermoeidheidsklachten. De 'post boek blues' waar schrijvers soms last van schijnen te hebben, speelde zeker mee. Maar laat zoiets niet alleen maar extra zien dat je probeert jezelf te bewijzen, dat je eigenwaarde hoopt te creëren door je creatieve product? Ik realiseerde me dat mijn fragiele zelfbeeld me op veel terreinen parten speelt: op mijn werk (waar een boos telefoontje me al in een negatieve spiraal terecht laat komen), in mijn huishouden (waar ik al vijf keer van telefonie-aanbieder ben gewisseld, omdat ik geen 'nee' kan zeggen tegen marketeers), in mijn creativiteit (ik vind het moeilijk om mezelf echt als schrijver te zien en dat goed te vinden) en in mijn relaties (ben ik afhankelijk, of durf ik naar een vrouw toe echt mezelf te zijn?). 
Maar ik ontdekte dat ik niet meer zo wilde zijn. Niet alleen onderkende ik mijn probleem, ik besloot ook dat ik wilde veranderen. In de woorden van een boek dat ik laatst las: 'I am sick and tired of being sick and tired'. Mijn herontdekking van mijn zwakheid zou me jaren geleden weer negatief over mezelf hebben laten denken, ik zou me er weer minder om hebben gevoeld, of wanhopig omdat ik niet geloofde dat het anders zou kunnen worden. Maar nu heb ik hoop. Ik merkte het toen ik de film Into the Wild zag. In die film doet de hoofdpersoon Christopher McCandless allerlei dingen die ik niet goed durf: hij geeft zijn afhankelijkheid van geld op, spreekt mensen aan, neemt (niet altijd even verantwoordelijke) risico's. Vroeger zou ik me daardoor tekort voelen schieten. Nu realiseerde ik me dat als deze Supertramp het kon, ik het in principe ook zou kunnen. Want ik ben net zo goed mens als hij. Wat ik nu als barrière ervaar is mijn angst. Maar is die realistisch? Nee. De afgelopen tijd heb ik kennelijk zoveel geleerd over de liefde van God voor mij, dat ik erin ga geloven. Ik ga geloven dat ik inderdaad een geliefd schepsel van God ben, zijn zoon in wie hij welbehagen heeft. Dat ik niets voor die liefde hoef te doen, en ook niet bang hoef te zijn hem kwijt te raken. En dat deze liefde de vrees uitdrijft, zoals de bijbel zegt. Als de Here God mijn beschermer is, wat zouden mensen mij dan doen? Daarom durf ik nu actie te ondernemen om mijn gedrag te veranderen: ik neem verantwoordelijkheid voor allerlei klussen die ik aan het uitstellen was, ik kies ervoor om creatief te zijn, ik oefen in assertieve technieken met een vriend van me, ik zoek professionele begeleiding, en ik kies ervoor risico's te nemen wat betreft kerk en wat betreft relaties (en 'nee' te zeggen tegen marketeers). Dat is allemaal gebaseerd op het vertrouwen dat God mij liefheeft en dat ik dus waardevol ben. Ik ben gaan geloven.
Maar de risico's lijken soms nog heel groot, en mijn zelfvertrouwen zo labiel. Ik ben me ervan bewust dat er in mij nog veel onzekerheid is en op een diep niveau. Om meer zelfvertrouwen te ontwikkelen, om assertiever te zijn, vergt meer moeite dan alleen 'het knopje om te zetten', of mezelf wat positiever toe te spreken. Een enkele peptalk is niet voldoende. De problemen zitten diep in mij. Gebeurtenissen uit het verleden (pesten, boosheid, afwijzing) hebben mij een klap meegegeven, ze hebben me verzwakt. Ik heb wonden opgelopen in deze wereld die in een voortdurende staat van oorlog is (wat de Bijbel suggereert). Ik moet dus niet te hard voor mezelf zijn, en verwachten dat ik nu wel zo hard kan lopen als ieder ander. Mijn pijn moet ik niet als excuus gebruiken om niets te doen, maar ik mag wel accepteren dat die pijn er is. En een wond geneest bijna nooit geheel, er blijven littekens achter. Watson (uit de Sherlock Holmes-verhalen) trok ook nog steeds met zijn been nadat er in Afghanistan op geschoten was. Hoe moest dus niet van zichzelf verwachten dat hij net zo snel kon rennen als Holmes. God heeft ook geen onrealistische verwachtingen van ons. Hij 'weet waarvan wij gemaakt zijn, hij vergeet niet dat wij uit stof zijn gevormd' (Psalm 103:14). God vraagt niet van ons wat wij niet kunnen. "Het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven" (Jesaja 42:3). "God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: hij geeft u mét de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan" (1 Korintiers 10:13). Hij meet ons niet naar dezelfde maatstaven als degenen die in alles overal succes in hebben. "Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd" (Lukas 12:48). Sterker nog, bijbelgedeeltes als de Zaligsprekingen suggereren dat juist de zwakke, gebroken en feilbare mensen, die zich bewust zijn van hun zwakheid, ruimte vinden in het Koninkrijk van God. Dat is voor mij troostrijk, want het betekent dat ik door mijn verwondingen, de gevolgen van het leven in een gebroken wereld, niet uit de race ben, maar eenvoudig een andere route loop dan anderen. Voor mij is het een hele overwinning om iets te doen (mijn keuken gaan schilderen, nee zeggen tegen mijn ouders) wat voor iemand anders heel makkelijk is, maar daardoor is het niet een mindere overwinning.

En de overwinning is zeker. Dat ik het einddoel haal staat vast. Ik zal een keer volledig mezelf zijn, zoals God me bedoeld heeft, zonder schuldgevoel of schaamte, of sociale angst of onzekerheid, in staat om God, mijn medemensen en mezelf lief te hebben uit eigen keuze, met heel mijn hart, ziel, kracht en verstand. Niet omdat ik zelf zo hard werk aan mijn assertiviteit, niet omdat ik een cursus volg of een coachingstraject inga, niet omdat ik in mijn eentje op vakantie ga. Nee, omdat God dat heeft beloofd. Ik kan mezelf niet aan mijn eigen haren uit het moeras trekken. Ik kan mezelf niet uit de dood opwekken. Maar God belooft dat Hij dat zal doen. Hij is de enige die doden (die zelf niets meer kunnen) weer levend kan maken. Jezus is al uit de dood opgestaan, en omdat ik op Hem vertrouw, werkt Hij nu al in mijn leven met dezelfde kracht waarmee hij Jezus uit de dood heeft laten opstaan. Daardoor geloof ik dat er nu al significante veranderingen mogelijk zijn. Ik geloof dat ik een stuk assertiever, zelfverzekerder, liefdevoller kan worden dan ik nu ben. En ik geloof dat het ooit volledig zo zal zijn, in de tijd die in de bijbel wordt omschreven als de 'tijden van de wederoprichting aller dingen' (Handelingen 3:21), wanneer alles wordt hersteld. Dit is een belofte van God, waar we op mogen vertrouwen. Zoals Job, toen hij alles in zijn leven had verloren en zelf ziek en armoedig op de vuilnisbelt zat, kon zeggen: 'Ik weet: mijn redder leeft, en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen' (Job 19:25). Ook al blijf ik mijn leven lang met deze uitdagingen worstelen, ook al verander ik niet zo snel als ik zou willen veranderen, ook al val ik terug in fouten van vroeger, ook al vergeet ik alles wat ik bereikt heb en ook al lopen al mijn pogingen op niets uit: ik zal worden veranderd, de pijn zal worden genezen, elke traan zal uit de ogen worden afgewist, en mijn potentie zal volledig worden verwerkelijkt. Niet door mezelf, maar door God, die nu ook degene is die in mij zijn vrucht tevoorschijn brengt, zonder wie ik niets kan doen.
Omdat ik weet dat ik de overwinning zal halen over mijn gebrek aan zelfvertrouwen en mijn negatieve zelfbeeld, omdat God dat beloofd heeft, kan ik nu, op dit moment, zo goed en zo kwaad als het kan al proberen daarnaar te leven. Ik kan het nu al, stapje voor stapje, in praktijk gaan brengen. Zonder er een meetlat naast te leggen om te meten hoever ik gekomen ben, zonder mezelf met anderen te vergelijken en zonder volmaaktheid te eisen. Juist het vertrouwen dat ik zal aankomen op mijn bestemming maakt dat mogelijk: "Wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn." (1 Korintiers 15:58).
 

vrijdag 30 april 2010

Een radicale keuze

Toen ik jong was, zeiden we in de jongerengroep van de kerk vaak tegen elkaar hoe belangrijk het was radicaal voor Jezus te kiezen. We hoorden van sprekers over mensen die alles achterlieten om zendeling te worden in achtergelegen gebieden of die met gevaar voor eigen leven bijbels smokkelden naar gesloten gebieden. We lazen in boeken (zoals die op het plaatje) over gelovigen die werden gemarteld, soms op gruwelijke wijze, zonder hun redder te verloochenen. We hoorden over mensen die al hun tijd besteedden aan gebed, of die de hele bijbel uit het hoofd hadden geleerd. Onze muzikale held was Keith Green (erg goede pianist en liedjesschrijver trouwens), die ons voorhield dat we niet op bed moesten blijven liggen als de wereld nog in duisternis lag. Zijn biografie droeg de titel 'No compromise!'. Dat zegt genoeg.
In de bijbel lazen we dat Jezus van ons ook zo'n radicale keuze verwachtte. Zei hij niet tegen de 'rijke jongeling', die bij hem kwam om te vragen wat hij moest doen om het eeuwige leven te krijgen, dat hij alles moest verkopen wat hij had om Jezus te volgen? Dus streefden wij daar ook naar. En ikzelf ging op sommige punten nog verder dan de meeste anderen. Ik heb het vaker verteld: hoe ik een strak schema hield van vijf bijbelhoofdstukken per dag, gebed, bijbelteksten memoriseren en bijbelstudieboeken lezen. Hoe ik in elke samenkomst van de kerk aanwezig was. Hoe ik elke zaterdagochtend met een groepje evangeliseerde (was wel erg gezellig overigens!) en tijdens de lunchpauze op de universiteit wachtte tot het gesprek in de richting van geloof of kerk ging om te kunnen getuigen. Hoe ik mezelf verbood nog spannende boeken van Alistair McLean te lezen, films te kijken en ook ophield verhalen te schrijven. Hoe ik me schuldig voelde over de keren dat ik afweek van mijn christelijke voornemens, en daardoor in de put raakte. En hoe ik uiteindelijk diep overspannen werd van dit leven gebaseerd op schuldgevoel. (Natuurlijk is dit maar een kant van mijn leven toen. Ik herinner me ook gezellige avonden op de studentenvereniging, het tekenen van stripverhalen in mijn college-aantekeningen en mijn aquarium van toen.)

Sinds die tijd worstel ik met de vraag: wat betekent het nou om Jezus te volgen? Aan de ene
kant leef in in een wereld die niet in God gelooft, en dat ook vaak rationeel en overtuigend weet te brengen. Het is op grond van de waarnemingen van de wereld rondom ons niet vanzelfsprekend om te vertrouwen dat er een almachtige persoonlijke God bestaat die om mensen geeft. Ik ben me er ook van bewust dat het niet vanzelfsprekend is. Denk alleen maar aan het bericht over chimpansees waar ik gisteren een link naar plaatste. Als chimps echt rouwgedrag vertonen en dus bewust zijn van de dood, is dat dus iets dat evolutionair ontstaan is? En dan heb ik het nog niet eens over de vraag naar het lijden. Maar ik kan door al deze vragen niet overtuigd worden. Niet dat ze niet overtuigend zijn, maar ik kan het niet laten gebeuren. Ik weet namelijk dat ik niet zonder God kan. Als ik aan mezelf was overgelaten, als ik zelf maar staande moest zien te blijven, dan zou ik de moed moeten opgeven. Als ik niet meer was dan een 'vleesmachine', het product van doelloze evolutie, en mijn bewustzijn was een illusie voortgebracht door mijn hersenen, dan had ik geen reden door te gaan met de bijna dagelijkse strijd tegen depressieve gedachten, negatief zelfbeeld, angst voor de toekomst et cetera. Dan zou ik geen basis meer hebben om te geloven dat ik waardevol ben (ook als ik het zelf niet zie) en dat ik waard ben om van te houden (ook als ik mezelf veroordeel). In mij bevindt zich een diepe, zwarte put. Ik kan mezelf er niet aan mijn haren uit omhoog trekken. Mijn enige hoop is dat God dat doet. Het klinkt wellicht dramatisch, maar voor mij is het vertrouwen op God van levensbelang. Ik kan het onmogelijk opgeven. Ik moet wel geloven.
Maar aan de andere kant leef ik in een religieuze wereld waar ik steeds hoor dat ik allerlei dingen 'zou
moeten' doen en die dat ook nog manipulatief en vasthoudend weet te brengen. Bijna elke zondag in de kerk, en in behoorlijk wat boeken, artikelen en websites, klinkt dezelfde boodschap door die ik als tiener hoorde: we zijn door genade gered, maar nu verwacht God wel van ons dat we hard ons best voor hem doen, dat we ons met alle kracht voor hem inspannen. Nog steeds zijn de mensen die extreme keuzes maken onze helden, en nog steeds krijgen we een schuldgevoel aangepraat als we niet bidden of niet naar de kerk gaan of niet ons geld geven aan goede doelen. En ik zit op mijn stoel heen en weer te schuiven. Ik weet namelijk dat ik het niet kan. Ik kan niet voldoen aan welke religieuze 'eis' of 'verwachting' dan ook. Zelfs al zou het maar zijn dat ik elke dag een keer zou moeten bidden, of elke zondag naar de kerk zou moeten gaan, of vriendelijk zou moeten zijn. Als er ook maar iets 'moest', zou ik direct de handdoek in de ring moeten gooien. Ik kan het namelijk niet. Het zou direct een plicht worden. En van het een zou het ander komen. Als ik 1 ding moet, moet ik vervolgens alles. Als ik een enkele verplichting heb, is prompt alles weer verplicht. En het zou nooit genoeg zijn. Ik zou nooit genoeg kunnen bidden (hee, als sommige mensen twee uur per dag bidden zou ik het ook moeten kunnen), ik zou nooit genoeg kunnen bijbellezen (er zijn mensen die de bijbel in negen maanden uitlezen, dus moet ik dat ook), ik zou nooit genoeg doen (zolang je een stukje 'vrije tijd' hebt dat je gebruikt voor ontspanning, ben je nog niet echt 'radicaal'). Ik zou onherroepelijk de weg ingaan naar de overspannenheid. Dus kan ik ook niet anders dan mijn hoop erop vestigen dan dat God al van mij houdt vanaf de grondlegging van de wereld, en dat niets dat ik ooit doe daar iets aan kan veranderen. Ik moet erop vertrouwen dat Jezus in zijn dood en opstanding alles heeft gedaan wat God verlangde, en dat Gods wil dus niet meer afhankelijk is van mijn eigen inspanning. Ik moet wel geloven in goedkope genade. In gratis genade. Als ik er ook maar iets voor zou moeten betalen, zou het voor mij te duur zijn. Ik moet me wel vastklampen aan Gods onvoorwaardelijke liefde. Ik kan niet anders.

De apostel Paulus leefde ooit heel radicaal. Hij was een enthousiaste Farizeeer, die alles deed wat de wet voorschreef. Hij bad meer dan alle anderen, las de bijbel meer dan alle anderen, was strenger voor zichzelf dan alle anderen, en zorgde er ook nog eens voor dat anderen net zo radicaal werden als hij. Hij was bereid om de mensen die er met de pet naar gooiden en de wet links lieten liggen met vuur en zwaard uit te roeien. En hij deed dat om God te eren. Maar na zijn ontmoeting met Jezus ging hij heel anders denken over zijn radicaliteit. Dat beschrijf hij in Fillipenzen 3. "Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan."
Dat was een heel andere vorm van radicaliteit. Niet meer de radicaliteit van zijn eigen inspanning, zijn eigen opoffering, zijn eigen harde werken. Niet meer zijn eigen rechtvaardigheid door het naleven van de wet. Dat had geen enkele betekenis, het maakte hem alleen maar trots en deed hem andere mensen minachten. Het was minder waard dan afval, Paulus had er schijt aan gekregen. In plaats daarvan had hij al zijn hoop gesteld op Jezus. Hij geloofde dat God had beloofd dat wie op Hem vertrouwen het leven van de eeuwigheid hebben en uit de dood zullen opstaan. Hij geloofde dat door Jezus' dood en opstanding de wil van God voortgang zou vinden op de Aarde en in zijn eigen leven. En dat God hem rechtvaardig zou maken, niet door zijn eigen inspanning, maar doordat Paulus op God vertrouwde. Daar zette Paulus alles op in.

Het gaat dus niet om een radicale inspanning, maar om een radicaal vertrouwen. En anders dan die eerste vorm is het niet iets waar Paulus (of ik) zichzelf op kon laten voorstaan. Paulus was door een visioen van zijn eigen radicale pad afgebracht, en was zich er van bewust dat hij als God niet had ingegrepen de jonge christelijke gemeente tot de dood toe vervolgd zou hebben. En ikzelf ben door overspannenheid voor eens en altijd van het pad van de eigen inspanning afgebracht. Mijn radicale vertrouwen op genade is dus niet iets waar ik trots op kan zijn, verre van dat. Het is voor mij de enige mogelijkheid om te leven.  Ik moet dus wel radicaal instemmen met de woorden van het lied: 'My hope is built on nothing less, than Jesus' blood and righteousness.' Zoals Luther zei: 'Hier sta ik, ik kan niet anders.'