Nog een week en het is kerst (of minder dan een week, want ik zet deze blog pas morgen op het internet, wat wil zeggen dat ik hem gisteren schreef). De meeste mensen hebben al hun huis versierd en een kerstboom neergezet. Op de radio kun je de kerstkrakers niet ontlopen (ik betrap mezelf er soms op dat ik ze meeneurie). In winkelcentra lopen kerstmannen rond, en de voorbereidingen voor het kerstdiner worden getroffen. De agenda’s rond deze dagen staan vol met familiebezoeken, vieringen en dat soort zaken. Ikzelf hoop ook volgens goede traditie naar de kerstnachtdienst te gaan, en later in het weekeinde mijn ouders met een bezoek te vereren. Ook op mijn blog ontkom ik niet aan een stukje dat samenhangt met de kerstgedachte. Want kerst (en wat met kerst gevierd wordt), maakt duidelijk waar het in het christelijk geloof ten diepste om draait.
Daar is namelijk nogal wat onduidelijkheid over, ook onder christenen. Onder invloed van Griekse filosofische stromingen is de gedachte de kerk binnengedrongen dat het in het geloof gaat om het ontsnappen uit het huidige, beperkte, Aardse bestaan, om deel uit te maken van een toekomstig, volmaakt, hemels bestaan. De oude Platonisten achtten de materiële wereld als iets minderwaardigs, slechts geschapen door een ‘demiurg’ (een soort ‘schepper’ die onder God stond). De volmaakte God kon de materie immers niet in zijn nabijheid verdragen. Voor bezielde wezens, zoals wij mensen, was deze geschapen wereld een gevangenis. De werkelijke, als enige belangrijke wereld was de wereld van de volmaakte ideeën. De wereld van abstracties, concepten, idealen. Mensen moesten streven naar wat in die wereld thuishoorde, en de geneugten en verlangens van de materiële wereld zoveel mogelijk achter zich laten.
Het is niet moeilijk te zien waar dit soort gedachten wisten binnen te dringen in de christelijke theologie. Ze staken helder de kop op in ketterse leren als de gnostiek, maar wisten ook verborgen post te vatten in schijnbaar orhodoxe overtuigingen. Het idee van de hemel als de perfecte plaats, een soort steriele troonzaal, gescheiden van de Aarde, is hardnekkig. Veel christenen denken dat de verlossing inhoudt dat ze hun Aardse leven achter zich laten, en in deze volmaakte hemel worden opgenomen. Aan de Aarde hoeven ze nooit meer te denken, Aardse relaties zullen geen betekenis meer hebben, Aardse verlangens en passies zullen worden vergeten. God aanbidden tot in eeuwigheid is hun verwachting. Hoewel de opstanding met de mond wordt beleden, is het hemelse bestaan in essentie niet-materieel.
Parallel hieraan heeft de gedachte postgevat dat ons leven in de betekenisloze Aardse woestijn geen betekenis heeft op zichzelf. Het zal immers allemaal vergaan, het is slechts tijdelijk. De schoonheid van de natuur, een passie voor een hobby, een vriendschap of een relatie, een lekkere maaltijd: als het al geen tijdverspilling of zonde is, is het een afleiding van wat echt belangrijk is: het geestelijke leven. Bidden, bijbellezen, kerkdiensten bezoeken, evangeliseren, dit soort religieuze handelingen hebben als enige echte waarde. Dat is waar onze energie op gericht moet zijn. Alleen deze dingen blijven namelijk waardevol in de eeuwigheid, de rest zal ‘als door vuur’ vergaan, net als deze Aarde en alle materie. (Jawel, de bijbel leert de schepping van een nieuwe Aarde, maar de specifieke eindtijdsleer van de kerk waarin ik opgroeide zei dat die bedoeld was voor Israel en niet voor de gelovigen uit de volken.) Consequentie van deze visie is dat bijvoorbeeld vriendschappen met ongelovigen niet belangrijk zijn in zichzelf, maar vooral als gelegenheid om ze over Jezus te vertellen. Ik was ooit teleurgesteld als op een verjaardagsfeestje het gesprek niet over het geloof ging: het was een verspilde avond. En tegelijk leer je de verlangens die gekoppeld zijn aan het Aardse, lichamelijk leven te wantrouwen. Ascetisme in de oude kerk (de pilaarheiligen en mensen die zich lieten inmetselen) was een gevolg van dit soort denken. Maar hoe veel kerken omgaan met seksualiteit is een teken dat de verwarring nog steeds bestaat. Ik leerde dat mijn seksuele verlangens iets zondigs waren, wat (zoals je zult begrijpen) tot veel problemen leidde in mijn persoonlijke leven. Maar ik heb ook een tijd lang mijn liefde voor het lezen en schrijven van verhalen onderdrukt, om in plaats daarvan mezelf nieuw-testamentisch Grieks te leren en bijbelteksten te memoriseren, want dat zou God meer waarderen.
En nog steeds hangt om het christelijk geloof het aura van ‘wereldvreemdheid’. Christenen staan bekend om waar ze allemaal tegen zijn (en splintergroeperingen zoals de Westboro Baptists (‘God hates fags’) dragen daar niet aan bij natuurlijk). Het lijkt alsof ze alles willen verbieden waar mensen van genieten: ‘Je mag niets meer.’. En tegelijk moeten christenen van alles, van de verplichte aanwezigheid in een (vaak saaie, want Aardse zaken als mooie muziek en inspirerende kunst zijn slechts afleiding) kerkdienst op zondag, tot bidden, bijbellezen, teksten memoriseren, evangeliseren et cetera. Wie zich verdiept in het christelijk geloof ziet zich geconfronteerd met een lijst activiteiten waarvoor 24 uur in een dag niet genoeg zijn.
Als we het kerstverhaal serieus zouden nemen, zouden we echter een heel ander beeld krijgen van het christelijk geloof. Het is namelijk het verhaal hoe God zich identificeert met lichamelijke mensen, met een materiële wereld. ‘Vrede op Aarde, in mensen een welbehagen’, proclameerden de engelen (Lukas 2:14). Dat was de boodschap die door de gebeurtenissen van die nacht zichtbaar werd. De eeuwige, almachtige, alwetende God, het volmaakte, heilige opperwezen, sloot zich aan bij zijn eigen schepping. Hij deelde volledig in de menselijke ervaring. Hij deed niet alsof, het was geen toneelspel, nee: God was de huilende, poepende, af en toe overgevende baby in de stal van Bethlehem. De Schepper achtte het lichamelijke bestaan van mensen niet beneden zich, Hij had geen minachting voor processen als ademhaling, spijsvertering, voortplanting, hoe bloederig en ingewikkeld die ook kunnen zijn. Hij vond zichzelf niet verheven boven het zwoegen voor het dagelijks brood, de gebrekkige communicatie met medemensen, de bezorgdheid over oorlog en ziekte. Hij koos er uit eigen beweging voor volledig in het mens-zijn te delen, een materieel wezen te worden in een materiële wereld. Jezus wordt in de bijbel ook ‘Immanuel’ genoemd, wat wil zeggen: ‘God met ons’. God zoekt ons op en verbindt zich aan ons.
De incarnatie (het theologische woord voor het mens worden van God) bevestigde daarmee de boodschap van de Scheppingsverhalen. Die vormden al een scherp contrast met de legendes en mythes van de omringende beschavingen. De verhalen uit Genesis bevatten geen ‘demiurg’ of tussenpersoon, die een defecte, minderwaardige creatie afleverde. Nee: de bijbel beschrijft een bovennatuurlijke, almachtige God, die uit het niets een prachtig heelal tot aanzijn roept. Een heelal dat niet zelf goddelijk is, dat niet deelt in de goddelijke natuur, dat materieel is, maar dat wel ‘goed’ is. De woorden ‘God zag dat het goed was’, die volgen op Gods scheppingshandelingen, verlenen de materiële wereld waarde. Het is duidelijk niet iets slechts, maar iets moois, iets waardevols. Omdat God dat waardeoordeel erover uitspreekt. En dat geldt al helemaal voor dat bijzondere wezen, de mens. Die was naar Gods beeld geschapen, zijn afbeelding weergegeven in materiële vorm. Geen geestelijk wezen gevangen in vlees, niet opgesloten in een beperkt lichaam, maar een enkele onverdeelde mens. Het materiële aspect, het lichaam, hoort onlosmakelijk bij het beelddrager zijn van God. En van dit wezen dat volledig thuishoort in de geschapen werkelijkheid, verklaart God dat het niet alleen maar ‘goed’, maar ‘heel goed’ is. De bijbel laat geen ruimte voor de Griekse ideeën van een minderwaardige, slechte schepping.
De vleeswording van Christus is als het ware Gods handtekening onder het scheppingsverhaal. Een zichtbare verklaring van de waarde die Hij er over heeft uitgesproken. Hij brengt in praktijk wat hij gezegd heeft, en verklaart het lichamelijke bestaan goed en gezegend. We hoeven daar niet aan te twijfelen. Volgens de bijbel is Jezus na eenmaal geboren te zijn als mens, altijd mens gebleven. Ook na zijn opstanding uit de dood. Hij liet niet zijn lichamelijkheid achter zich, alsof het slechts een soort verkleedpartij voor hem was geweest. Hij bestond niet alleen verder als een ‘geest’. Nee, het graf was leeg en Jezus was bij zijn verschijning herkenbaar als zichzelf. Zijn identificatie met ons was niet slechts een tijdelijke gril. Ze liet een eeuwige intentie van de Godheid zien, niet om het materiële, het lichamelijke, het menselijke af te schaffen, maar om het te verheffen. Voortaan zouden deze dingen namelijk geassocieerd zijn met de Schepper zelf.
Ik heb jaren geleden een kerstpreek gehouden in de kerk in Alphen aan den Rijn waar ik toen op zondag heen ging. Het was niet lang nadat de Alphense spruitjesteler Henk Angenent de elfstedentocht had gewonnen. Daardoor was Alphen opeens positief in het nieuws. De jaren daarvoor was Alphen in het nieuws geweest door de aanwezigheid van gif op een vuilstort onder de golfbaan. Dat gaf Alphen een negatief imago. Nu werden wij, Alphenaren, opeens geassocieerd met Henk Angenent. Dat gaf ons een veel positiever beeld van onszelf. En nu is de hele mensheid, het hele menselijke bestaan, geassocieerd met de schepper zelf. Niemand zal ooit meer mogen twijfelen aan de inherente waarde en betekenis van elk individueel mens, en de ervaringen, verlangens en kenmerken die hem of haar menselijk maken. De engelen zeiden het al: “In mensen een welbehagen.”
Maar Gods intenties eindigden hier niet mee - Hij heeft grote plannen voor de mens en de geschapen werkelijkheid. Wat die zijn en hoe het vooruitzicht daarvan ons leven nu kan beinvloeden, bewaar ik voor deel 2 van dit artikel.