Mensen zijn geschapen voor relaties - met de wereld, met andere mensen en met God. Hierin vinden we onze betekenis. Maar tegelijk ligt op dit gebied ook onze grootste pijn. Want we zijn pas echt vrij binnen onze relaties, als we er niet langer onze waarde als individu aan ontlenen, als ons zelfbeeld er niet meer van afhangt. We laveren alleen tussen de valkuilen van afhankelijkheid en controle door als we tevreden kunnen zijn met onszelf, zoals we zijn. Dat was het tweede inzicht dat zich de afgelopen weken aan mij opdrong. Of beter gezegd: dat zich weer aan mij liet zien, want ik heb hierover natuurlijk uitvoerig geschreven in mijn boek Indrukwekkende Vrijheid. Ergens over schrijven en het in praktijk brengen zijn echter twee verschillende zaken.
Ik (en ik vermoed met mij ook wel anderen) zit zo in elkaar dat ik voor mijn betekenis als persoon vaak kijk naar de wereld om mij heen. Ik ontleen mijn eigenwaarde bijvoorbeeld aan mijn werk. Hoeveel ik presteer, of ik geen fouten maak, of ik de deadlines wel haal. Mijn relatie met mijn werk, iets buiten mij, beïnvloedt hoe ik mezelf zie: als iemand die ik kan liefhebben, of als iemand die ik moet veroordelen. Net zo als de verfbladders in mijn keuken me minderwaardig kunnen laten voelen, of de grootte van mijn boekenkast me positief over mezelf kunnen laten denken. Ik heb een relatie met spullen en die geeft mij betekenis.
Ik ontleen mijn eigenwaarde nog meer aan mijn relaties met andere mensen. Zijn mijn ouders tevreden over mij, of bekritiseren ze mijn overtuigingen en mijn prestaties? Dat maakt een groot verschil. Hoeveel vrienden heb ik, en waarderen ze mijn gezelschap? Daar hangt veel van af. Maar zelfs een beschuldigende blik van een onbekende die ik aanstoot in de trein, kan me een schuldgevoel geven, en me slecht laten denken over mezelf. Natuurlijk is er niks mis met het waarderen van een compliment, en het is ook niet erg om te balen van kritiek, en de mening van anderen kan me best bemoedigen of corrigeren, maar zowel het positieve als het negatieve zouden eigenlijk mijn basale zelfbeeld niet moeten laten wankelen.
Ten slotte is mijn relatie met God een belangrijke factor voor mijn zelfbeeld. Bid ik wel genoeg? Geef ik wel genoeg in de collecte? Doe ik geen verkeerde dingen? Als God voor mijn gevoel wel boos op mij moet zijn, val ik in een negatieve spiraal. Als ik een tijdje lang zijn stem niet hoor, en geen gemeenschap met Hem ervaar, vind ik mezelf een mislukkeling.
Op al deze manieren maak ik mij voor mijn eigenwaarde afhankelijk van mijn relaties met mijn omgeving. Dat betekent dat ik gecontroleerd kan worden door datgene of diegene met wie ik een relatie heb. Ik zou bijvoorbeeld mijn werk niet kunnen loslaten, of verslaafd raken aan het kopen van boeken, of nooit tevreden zijn met mijn huis. Ook kunnen mensen mij manipuleren en controleren. Ze kunnen dreigen hun vriendschap te verbreken, en mij zo voor hun karretje spannen. Ze kunnen me ertoe brengen in te gaan tegen mijn overtuigingen, alleen om hun goede oordeel over mij te behouden. En ‘last but not least‘ zou ik me laten controleren door mijn beeld van mijn relatie met God (of het beeld dat de religie daarvan schetst). Wie mij een beetje kent, weet dat dit mij lang parten speelde: het idee dat ik niet goed genoeg zou zijn voor God, bracht me ertoe ver over mijn grenzen te gaan wat betreft bijbelstudie en bidden en mezelf te straffen met schuldgevoel, tot ik overspannen werd.
De andere kant van de medaille is dat wij, als wij voor onze eigenwaarde afhankelijk zijn van onze relaties met de wereld buiten ons, zelf zullen gaan controleren en manipuleren. We zullen namelijk alles in het werk stellen om positief over onszelf te blijven denken. We zullen resultaten verdraaien op het werk, fouten verdoezelen, of anderen benadelen om een goede beoordeling te houden op het werk. We zullen andere mensen voorliegen, dreigen of een schuldgevoel aanpraten om te zorgen dat ze ons niet in de steek laten. We zullen God proberen op onze hand te houden door ons aan de buitenkant vlekkeloze gedrag (hoewel we van binnen natuurlijk niet veranderd zijn).
Kortom: omdat er iets van onze relaties afhangt, zijn we in al die relaties niet langer vrij. We zijn niet vrij om oprecht te kiezen voor de ander, zonder iets terug te verwachten. Of om de ander los te laten als hij afscheid neemt, zonder hem of haar daarvoor te gaan haten.
Hoe belangrijker de relaties voor ons zijn, hoe desastreuzer het effect als we ervan afhankelijk zijn. Neem het fenomeen van de ‘loverboys’ - die inspelen op de onzekerheid van meisjes, en hen het gevoel geven dat ze mooi, belangrijk en geliefd zijn. En vervolgens dreigen de relatie te verbreken als die meisjes niet voor hen de prostitutie ingaan. Maar ook in normalere relaties speelt dit fenomeen. Zo kan iemand bijvoorbeeld het idee hebben dat hij niets waard is, en een mislukkeling is, zolang hij of zij geen partner heeft. Vervolgens wordt deze persoon juist daardoor onzeker en bang voor afwijzing, omdat zijn of haar eigenwaarde afhangt van de reactie van de ander. Maar ook als deze persoon een partner vindt, wordt het probleem daardoor niet opgelost. Hij/zij zal nog steeds zijn eigenwaarde van de relatie laten afhangen, en dus de andere manipuleren of zelf open staan voor manipulatie.
Het punt is dat al onze relaties zich buiten ons bevinden. En hoe intiem ze ook zijn, hoe mooi en kostbaar ze ook zijn, ze blijven van onze kern gescheiden. We blijven onszelf, individuen. Ons diepste ik, onze kern, is uiteindelijk op zichzelf aangewezen. Ik las hiervoor in een boek van Wayne Dyer (Het heft in eigen handen) ooit de term ‘Existentiële eenzaamheid’. In de kern van ons bestaan zijn we alleen. Geen mens kan ons namelijk helemaal kennen, niemand kan onze diepste gedachten lezen, onze drijfveren begrijpen, onze geheimen accepteren. We proberen hierover wel te communiceren, maar onze pogingen zijn gedoemd te mislukken, omdat niemand dezelfde ervaringen heeft opgedaan als wij, dezelfde boeken heeft gelezen of dezelfde reizen heeft gemaakt - en dus kent niemand dezelfde connotaties bij woorden als wij, en begrijpt niemand de precieze betekenisnuances die wij aan begrippen verbinden. We moeten altijd maar gokken dat iemand onze woorden zo interpreteert als wij ze bedoelen.
We worden dus in al onze relaties uiteindelijk op onszelf teruggeworpen. Of we verliezen onszelf, door onze verslavingen, manipulatie, of passiviteit. We laten de voorwerpen of personen uit de buitenwereld definiëren wie we zijn. Of we accepteren onszelf, en gaan vervolgens vrij de relatie aan met de wereld, met mensen en met God.
Laat ik het iets anders verwoorden: We zijn als het ware opgesloten in onze hersenen. En onze enige celmaat zijn we zelf. Stel je voor dat je je hele leven in een gevangeniscel zit samen met iemand die je niet mag, die je veroordeel, die je minderwaardig vindt, of van wie je bang bent. Of alleen al iemand die snurkt, of die na het eten met zijn lippen smakt, of iets anders doet dat je ergert, dag na dag na dag. Dat zou de hel zijn. Je kunt dit leven alleen volhouden als je degene met wie je bent opgesloten leert accepteren, als je van hem leert houden. Zelfs van die eigenaardigheden waar je je zo aan ergert. Zelfs van zijn domheid, of zijn vreemde lachje, of zijn voortdurende cynisme. Je kunt het alleen volhouden als je van hem houdt ondank zijn donkere kant, die niet lijkt te kunnen veranderen, van zijn woede, zijn depressie, zijn verslavingen. Als je hem dat alles vergeeft. De tekst uit de bijbel waar Jezus zegt dat we onze naaste moeten liefhebben als onszelf wordt wel eens verkeerd uitgelegd. Maar hoe dan ook: als je niet onvoorwaardelijk jezelf accepteert, kruipt voorwaardelijkheid binnen in je andere relaties. Pas als je jezelf kunt omarmen zoals je bent, kun je ook anderen omarmen zoals zij zijn.
Paulus zegt dat hij heeft geleerd in alle omstandigheden tevreden te zijn, zowel in overvloed als in gebrek (Filippenzen 4:11). Dit betekent dat zijn eigenwaarde, zijn zelfbeeld, niet wordt bepaald door zijn relatie met bezit, met zijn omgeving, met zijn omstandigheden. Hij heeft vrede in zichzelf, hij heeft zijn celgenoot omarmd, en dus raakt hij niet van streek als hij een keer te weinig te eten heeft. Hij voelt zich geen mislukkeling als mensen hem uitjouwen. Hij is niet terneergeslagen als hij in de gevangenis wordt gezet. En hij beschuldigt God niet van liefdeloosheid als hij schipbreuk leidt. Aan de andere kant kan hij ongedwongen genieten als hij een keer een meevaller heeft. Hij heeft werkelijke aandacht voor andere mensen, en probeert hen niet aan zich te binden om zijn wil te doen (vergelijk bijvoorbeeld Filemon:14: "U moet mij niet een gunst verlenen omdat ik u onder druk zet, maar omdat u het zelf wilt."). Paulus waardeert wat men voor hem doet, en is dankbaar voor een goede maaltijd of een lekker bed. Paulus is vrij.
Dit is de vrijheid van de drie personen van de drie-eenheid. Zij geven van zichzelf ongedwongen en uit vrije wil aan de anderen, zonder iets terug te verwachten of een rekening bij te houden. Maar tegelijk (en ja, dit is speculatief) zijn Vader, Zoon en Geest individuen die zichzelf volledig accepteren. Ze hebben de anderen niet nodig om hun zelfbeeld op te krikken, hun zelfacceptatie hangt niet af van wat de anderen hen geven. Ze kunnen -het klinkt bijna oneerbiedig- met zichzelf alleen zijn. Juist daardoor zijn ze vrij om lief te hebben. Elkaar, maar ook ons. Dat God in zijn drie personen volledig zeker is van zijn waarde en betekenis, garandeert dat hij ons niet zal manipuleren of controleren. Hij heeft niets van ons nodig. Hij heeft niet onze aanbidding nodig om te beseffen dat hij glorieus is. Hij heeft niet onze dienstbaarheid nodig om te weten dat hij autoriteit heeft. Hij heeft niet onze aandacht nodig om zichzelf geliefd te voelen. Juist omdat hij ons niet nodig heeft, kan hij ons liefhebben. Liefhebben met een liefde die niets kost, waar geen voorwaarden aan verbonden zijn, en waarvoor je niet de kleine lettertjes hoeft door te pluizen. Gods relaties met de wereld, met ons, en in zichzelf zijn volkomen vrij.
En die vrije liefde van God maakt ook ons vrij. God heeft ons namelijk lief zoals we zijn, niet omdat hij ons nodig heeft of van ons afhankelijk is. Het is zijn vrije keuze. Een belofte. Onvoorwaardelijk. En dat onvoorwaardelijke geschenk van God verleent ons elke betekenis, eigenwaarde en zelfrespect die we nodig hebben. Het feit dat God ons accepteert, dat Hij ons omarmt, met onze duistere plekken (die Hij in Jezus voor eens en altijd uit de vergelijking heeft verwijderd) geeft een volkomen zekerheid. Als wij onszelf niet accepteren, zouden we strenger zijn dan God! Dat zou hoogmoedig zijn. Als we dit aanvaarden, als we ons door God laten liefhebben, hebben we geen andere relatie met iets buiten ons meer nodig. We hebben geen spullen meer nodig om ons belangrijk te voelen, want God vindt ons belangrijk. We hebben geen vrienden meer nodig om ons geliefd te voelen, want God houdt van ons.
Het gaat ons voortaan niet meer om wat we doen of bereiken, ook niet of we relaties hebben of niet. Het gaat alleen om wie we zijn: geliefden. De enige manier om te ervaren dat we er mogen zijn, is door al die bronnen van acceptatie en zekerheid buiten ons los te laten en ons te laten liefhebben. Voor ons verslaafde, manipulatieve en onzekere mensen voelt dat heel kwetsbaar. Het lijkt alsof we tekortschieten, alsof we niet nuttig zijn, alsof we niet langer geliefd zijn, onze betekenis als zand uit onze vingers loopt. Maar in werkelijkheid ontdekken we zo aan welke relaties met mensen of omstandigheden buiten ons we onze identiteit hebben opgehangen en hoe feilbaar deze externe bronnen van betekenis zijn. Pas als we nutteloos zijn, ontdekken we wie we zijn. En dan komen we tot leven, zoals een Belgische non opmerkte.