zaterdag 28 december 2013

Filmbespreking: Frozen

De Disney-film Frozen is een van de grote kaskrakers in de bioscoop van dit najaar. Het feit dat een film met twee vrouwelijke hoofdpersonen zoveel geld oplevert, helpt filmcritici in hun betoog dat films met vrouwen als karakters net zo succesvol kunnen zijn als films met mannen in de hoofdrol (de meeste Hollywoodfilms kiezen een mannelijk perspectief). Naast deze film is het The Hunger Games - Catching Fire die laat zien dat het publiek ook wil gaan voor verhalen over vrouwen, mits ze sterk verteld worden. Een hoopgevend perspectief, omdat het heersende idee tot nu toe was dat vrouwen wel bereid zijn om zich te identificeren met mannen in films, maar dat mannen (en vooral jongens) niet bereid zijn zich te identificeren met vrouwen en meisjes. Die zouden kennelijk voor veel mannen ‘icky’ zijn. Dit ontmaskert mijns inziens een tragisch vooroordeel, namelijk dat vrouwen kennelijk niet net zo zeer ‘persoon’ zouden zijn als mannen. Dat vrouwen meer belangrijk zijn om hun rol in het verhaal van een man, dan dat hun verhaal op zichzelf belangrijk zou zijn. Dat het in het leven van een vrouw draait om romantiek -alsof een vrouw niet zichzelf zou kunnen zijn zonder een partner- en niet om creativiteit en avontuur.
Dit getuigt mijns inziens van respectloosheid: een seculiere variant van het disrespect voor vrouwen in conservatieve religieuze omgevingen, en net zo schadelijk. Het komt volgens mij in beide gevallen voor uit een verwrongen beeld over de relatie tussen het ‘geestelijke’ of het ontastbare en het ‘lichamelijke’, waarbij in het ene geval het lichaam wordt ondergewaardeerd, en in het andere geval het geestelijke/ontastbare. Dit heeft volgens mij in beide gevallen een relatie met een transactioneel wereldbeeld. In plaats van te geloven dat de liefde (iets ontastbaars) zichtbaar wordt in onze levens in deze wereld (tastbaar, materieel), wordt in het ene geval het lichaam, de materie gezien als iets oncontroleerbaars, dat de beloning van Gods acceptatie bedreigt, of het lichaam en zijn voortbestaan wordt gezien als het doel op zich boven liefde voor anderen (hoe kan opofferende liefde ooit jou zelf ten goede komen?).
Gelukkig is in deze film het romantische plot niet het centrale verhaal voor de twee vrouwelijke hoofdpersonen. Een van de vrouwelijke karakters heeft helemaal geen potentiële partner in het leven. De ander heeft er twee, maar het gaat in het verhaal niet om de vraag voor wie ze kiest, maar om wat ze voor heel iemand anders over heeft. Vrouwen kunnen namelijk ook een verhaal dragen zonder dat daarin de romance centraal staat! Ik denk trouwens dat dit is waarom jongens zich vaak niet zouden identifieren met vrouwen in films en verhalen, omdat voor jongens romantiek niet zo centraal staat. Met vrouwen met andere dilemma’s dan ‘met wie wil ik een relatie’, kunnen ze zich heus wel identificeren. Zie ook weer ‘Catching Fire’, waarin ook de liefdesdriehoek een ondergeschikte rol speelt, vergeleken bij de strijd van Catniss Everdeen tegen de onderdrukking van het Capitool.

Deze Disneyfilm is niet alleen financieel een succes, ik heb ook erg lovende recensies gelezen. Meerdere recensenten noemen dit de beste Disneyfilm sinds Beauty and the Beast, de eerste (en tot nu toe enige) animatiefilm die voor ‘beste film’ was genomineerd bij de oscars. De suggestie wordt gewekt dat de animatiedivisie van Disney een nieuwe renaissance doormaakt. Daar ben ik ook heel blij mee, vooral omdat wat deze film over liefde en relaties zegt, wel veel verschilt van de boodschap van de animatiefilms van vroeger. In de meeste Disneyfilms van vroeger stond romantiek namelijk centraal. Maar dan niet de romantiek van twee mensen die diepe gesprekken voeren en ontdekken dat ze interesses en normen en waarden delen, en ervoor kiezen samen op te trekken, maar de romantiek van de liefde op het eerste gezicht, een mysterieuze vonk die overspringt, eigenlijk alleen gebaseerd op seksuele aantrekkingskracht (soms geholpen door tovenarij). En voor deze door feromonen tot stand gebrachte verbinding moet in deze films al het andere wijken. Familierelaties hebben opeens geen waarde meer, gebruiken van de maatschappij tellen niet meer, eigen interesses en overtuigingen moeten wijken. Om de relatie tot stand te brengen houden sommige karakters zelfs op zichzelf te zijn. Daarbij komt nog de suggestie dat romantische liefde andere mensen kan veranderen. Dat een vrouw door zichzelf op te offeren een man van een beest in een beeldschone prins kan veranderen. Het idee dat je als vrouw door je liefde een alcoholist van zijn verslaving kunt afhelpen, of een wildebras tot rust kunt brengen. Het idee dat een agressieve, mishandelende man wel bijtrekt als er maar iemand van hem houdt. Ook een transactioneel idee, trouwens. En een idee (van liefde iets transactioneels maken) dat volgens mij heel schadelijk is.
Deze film steekt gelukkig de draak met beide uitgangspunten. Een van de karakters wordt verliefd op iemand die ze net ontmoet heeft, en kiest er diezelfde dag voor met hem te trouwen. Een ander reageert geschokt: ‘je kunt niet met iemand trouwen die je net een dag kent!’. Het wordt een paar keer herhaald, en deze persoon geeft aan dat hij het ‘beoordelingsvermogen’ van het karakter betwijfelt (Waarin hij gelijk blijkt te krijgen in de volgende scene). Dit wijzere personage heeft zijn kennis over liefde opgedaan van zijn vrienden, de liefdesexperts. Deze ‘liefdesexperts’ zijn een tijd lang heel mysterieus in de film, maar ze komen uiteindelijk nog een keer voor. En ook dan geven ze goed advies, namelijk dat je in een relatie niet moet proberen iemand te veranderen, omdat mensen over het algemeen nu eenmaal niet veranderen. En dat je dus niet het ideaal van de prins op het witte paard met een sixpack op z’n buik, zowel sterk als gevoelig, moet hebben, en vooral niet verwachten dat je een man die zoals hij is tekort schiet, met wat moeite wel aan dat ideaal kunt laten voldoen. Hun advies is dat je kritisch moet zijn op iemands karakter (is iemand goed? Heeft iemand een goed karakter?), en de kleine ergernissen met liefde over het hoofd moet zien. In plaats van potentiële partners te zien als ‘fixer upper’, die je met een beetje werk wel kunt veranderen, moet je zoeken naar iemand die bij je past, ‘flaws and all’.
Ik hoop in elk geval dat de volgende Disneyfilms het voorbeeld van deze volgen en films maken waarin meisjes niet alleen een rol hebben als op liefde beluste prinsesjes, maar waarin ze volledige levens leiden. Misschien als wetenschapper? Er zijn genoeg vrouwelijke wetenschappers die een verhaal verdienen (Marie Curie?). Er mag heus wel romantiek in zo’n film voorkomen, maar het is niet waar het leven om draait. Het is iets dat voortkomt uit een vol hart, niet iets dat de leegte in het hart kan vullen. Liefde is sacramenteel en niet transactioneel. En daar gaat het in deze film heel expliciet over: liefde die zich niet opoffert uit afhankelijkheid of co-dependency, liefde die zich niet opoffert omdat iemand ‘niet zonder de ander zou kunnen’. Maar liefde die zegt dat sommige mensen het waard zijn om voor te smelten. Liefde die voortkomt uit een volheid van binnen, een gevende volheid, die wil uitdelen aan anderen. Die zich wil opofferen, als positieve keuze en niet uit leegte. Maar die ook creativiteit voortbrengt en kunst. Allebei komen uit de volheid van het hart voort, worden vrij gegeven, en veranderen de wereld. En drijven daardoor de angst, die voortkomt uit leegte, voor altijd uit.

De film is (heel losjes) gebaseerd op Andersens’ sprookje van de ‘Sneeuwkoningin’. Maar wel heel losjes. In deze versie van het verhaal leven er in het vaag Noors aandoende landje Arendel, dat zich bevindt in een prachtig fjord, twee zusjes, dochters van de koning en koningin. Door een incident in het verleden zijn ze van elkaar vervreemd geraakt. De uitbundige, enthousiaste Anna probeert steeds contact met haar zus te leggen, maar Elsa sluit zich op haar kamer op, bang om iemand kwaad te doen met haar bijzondere gave. Ze kan namelijk ijs en sneeuw uit haar handen voortbrengen. En niemand mag dat weten. Helaas komen hun ouders om het leven.
Elsa, de oudste van de twee, wordt vervolgens gekroond tot koningin. Er gebeurt echter iets waardoor ze de controle over haar gave verliest en de hele fjord bevriest. Geschrokken door haar daad, en uitgejouwd door haar onderdanen, vlucht ze de bergen in. Daar, ver weg van andere mensen, kan ze eindelijk zichzelf zijn. Ze wordt echter gevonden door Anna, die haar achterna is gereisd. Anna gelooft namelijk dat Elsa de betovering van Arendel wel ongedaan zou kunnen maken. Maar het zal wel wat moeite kosten om haar zus daarvan te overtuigen. Ze brengt namelijk zelfs een groot sneeuwmonster tot leven om opdringerige bezoekers buiten de deur te houden. Ondertussen probeert prins Hans in Arendel de situatie onder controle te houden ...

Ik vond Frozen een prachtige film. Er is natuurlijk veel mogelijk met animatie tegenwoordig, maar de makers hebben zich hier wat mij betreft overtroffen. Ik vond vooral de lichtval mooi en sfeervol, waarbij soms stralen licht door de wolken braken met adembenemend effect. Daarnaast is de muziek, zoals je van Disney mag verwachten, erg mooi. Het begint met een lied dat me een beetje aan het begin van ‘The Prince of Egypt’ deed denken. Een sneeuwpop mijmert later over de zomer, met humoristische consequenties, en een van de karakters zingt het prachtige ‘Let it Go’, dat me in combinatie met de beelden wel de koude rillingen bezorgde. De humor in de film was goed gedoseerd. Natuurlijk waren er de vereiste komische bijfiguren. Maar waar ik bij het zien van de trailers mijn twijfels had bij de geloofwaardigheid van een levende sneeuwpop, smolten die bij het zien van de film weg als sneeuw voor de zon. De sneeuwpop heeft een reden tot bestaan, illustreert een belangrijk punt (namelijk het belang van onvoorwaardelijke liefde. En omdat het van een sneeuwpop komt, geldt het voor zowel mannen als vrouwen, en niet alleen voor vrouwen zoals soms in andere Disneyfilms). Ik had hem uiteindelijk in mijn hart gesloten. Het enige minpuntje is een plottwist aan het eind, waardoor een verhaal dat lang geen werkelijke schurk of tegenstander kende, opeens traditioneler ging verlopen. Het is niet helemaal geloofwaardig, maar maakt wel het mooie einde van de film mogelijk, dat het verschil tussen transactionele en sacramentele relaties illustreert, dus accepteer ik het maar.

Hoewel Anna het grootste deel van de tijd in deze film wordt gevolgd, is Frozen eigenlijk het verhaal van Elsa. En hoewel het hart van iemand anders door tovenarij bevroren raakt, gaat het in deze film om haar hart dat moet ontdooien. Want haar hart is al van jongs af aan bevroren geweest. Niet door een toverspreuk, maar door een nog veel schadelijkere vervloeking. Als jong meisje bracht ze namelijk per ongeluk iemand schade toe met haar gave. Daar was ze zelf nog meer van geschrokken dan haar ouders. De schade kon gelukkig ongedaan worden gemaakt, maar ze kreeg op het hart gedrukt dat het niet meer mocht voorkomen. Maar in plaats van haar te leren met haar gave om te gaan, krijgt ze te horen dat ze deze krachten moet verbergen. Niemand mag weten waartoe ze in staat is. Dus gaat ze handschoenen dragen, sluit ze zich op op haar kamer, en probeert ze opwinding te voorkomen, bang dat haar gave zich opnieuw aan haar controle onttrekt. Maar het probleem wordt alleen maar groter. Elsa wijst zichzelf af, ze heeft een afkeer van wat haar lichaam doet, en ziet zichzelf als een monster. En dit blijkt natuurlijk een ‘self fulfilling prophecy’.
Haar zelf-haat is voor mij pijnlijk invoelbaar. Ook ik heb mijn verlangens lange tijd onderdrukt, omdat ik in de kerk en in het gezin waarin ik opgroeide leerde dat ik ze moest wantrouwen, dat ze me van God afleidden (op hun best) en zonde waren (op hun slechtst). Ik vond zelfs dat ik niet mocht schrijven. Juist omdat ik zo graag verhalen verzon, dacht ik dat het dus niet goed kon zijn. Maar in het afwijzen van die verlangens, begon ik mezelf af te wijzen. Want mijn verlangens, dat ben ik. Er is geen onderscheid. Jezus zegt het zelf: “Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. Dat zijn de dingen die een mens onrein maken” (Matteus 15:18v). Als ik moet haten wat uit mezelf voortkomt, moet ik dus mezelf haten. En zelfhaat leidt tot overspannenheid, depressie, zelfmoordgedachten. Ik dacht immers dat ik een monster was, iemand op wie God boos moest zijn (verhinderd door een juridische trucje door Jezus), iemand van wie ik in elk geval niet mocht houden.

Als Elsa ontdekt dat ze haar gave niet verborgen kan houden, vlucht ze, naar een plek waar ze haar kracht ongelimiteerd kan uiten. Al haar verlangens komen naar buiten. Haar creatieve verlangen, maar ook haar seksuele verlangen (ze schudt haar haren los uit de knot en maakt een glimmende, strakke jurk voor zichzelf). Creativiteit en seks zijn beide aspecten van zelfexpressie. En dat is wat ze doet: ze uit zichzelf. Dat leidt tot mooie dingen, zoals haar paleis, maar ook minder mooie dingen, zoals het sneeuwmonster dat haar zus Anna bedreigt. Haar zelfexpressie komt namelijk voort uit rebellie. Het is een reactie op de afwijzing van de omgeving, waar ze zich met geweld tegen afzet. En als haar zus haar confronteert, geeft ze toe dat ze nog steeds diep van binnen gelooft dat haar gave iets schadelijks is, en dat ze dus alleen en afgezonderd moet blijven. Haar trektocht de bergen in voelt aanvankelijk als bevrijdend, maar is dat uiteindelijk niet. Haar gevangenis is wel mooier, omdat ze die zelf gemaakt heeft, maar het blijft een gevangenis.  Haar fundamentele probleem van zelf-haat is er nog steeds, en dat is wat haar gevangen houdt.

In het slot van de film offert iemand zich uit eigen keuze voor haar op, hoewel ze dat niet verdiend had. Ze vond ook niet dat ze dat verdiende: ze geloofde immers van zichzelf dat ze slecht was. Maar dat hield de ander niet tegen. De ander koos er namelijk zelf voor van Elsa te houden. “Niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven, immers, voor de goede heeft misschien iemand nog wel de moed te sterven. Maar God bevestigt zijn liefde ten aanzien van ons hierin, dat Jezus Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren.” (Romeinen 5:8). Als iemand haar de moeite waard vind om zich voor op te offeren, kan Elsa zichzelf misschien ook de moeite waard vinden. Dan hoeft ze zichzelf, en haar verlangens misschien niet afgewezen. En als vervolg daarop doet ze een belangrijke ontdekking: namelijk dat als ze wordt gemotiveerd door liefde, in plaats van angst, haar gave helemaal niet gevaarlijk is. Het offer heeft liefde in haar opgewekt, en die liefde komt nu via haar lichaam tot uiting in wat ze doet. In haar verlangens, en in haar gave. Ze maakt nog steeds sneeuw en ijs, maar ziet het niet meer als iets slechts, maar iets waarmee ze anderen kan liefhebben. En dat verandert de wereld. Als uit het zondige hart slechte dingen voortkomen, komen uit het genezen hart goede dingen voort. De vrucht van de Geest. De vrucht van de wijnrank.
Het offer van de ander maakt Elsa echter niet minder zichzelf. Ze kruipt niet weer terug in haar gevangenis. Haar verlangens blijven de hare. Haar haar blijft los, ze houdt haar mooie jurk. Sterker nog, voor het eerst durft ze zichzelf te laten zien, zonder bang te zijn voor afwijzing, omdat ze zichzelf niet meer afwijst. Want de ander wees haar niet af, verbond geen voorwaarden aan het offer, geen kleine lettertjes. De ander liet haar vrij om zichzelf te zijn. En dat is ze. Ik zie in deze film een krachtig voorbeeld van een sacramenteel proces: als wij ervaren dat God ons liefheeft, wekt dat bij onszelf liefde op, liefde die van binnenuit zichtbaar wordt in onze zelfexpressie, via ons lichaam. Een andere manier om vrij te worden is er niet.
Ik ben zelf nog aan het leren wat dit voor mij betekent. Wat het betekent dat ik mezelf niet hoef af te wijzen, en hoe de liefde van God me vrij maakt om zelf lief te hebben, en mezelf tot expressie te brengen op alle manieren die het lichaam daarvoor kent. In mijn volgende blogberichten hoop ik daar meer over te schrijven.

donderdag 26 december 2013

God is niet de kerstman (3 en slot): Cadeaus zijn er om mee te spelen

De laatste weken spreek ik weer vaker met God terwijl ik naar mijn werk loop. Ik heb een hele tijd niet gebeden. Gewoon omdat het verlangen er niet was. En dat verlangen was er niet, omdat ik niet kon geloven dat God werkelijk van me houdt, zoals ik ben. Maar het was ook voor mij goed om afgelopen maand te schrijven over het sacramentele beeld van Jezus’ dood en opstanding, als teken dat God onvoorwaardelijk van me houdt, omdat het zijn natuur is. Het idee dat Hij me eigenlijk zou moeten afwijzen en veroordelen, begint langzaam te slijten. Dus durf ik weer naar Hem te luisteren. Maar terwijl ik met God praatte, en me realiseerde dat Hij van me houdt, kreeg ik het idee dat ik hem nu moest bedanken voor zijn liefde. Ik dacht dat ik hem daarvoor moest aanbidden. Maar terwijl ik bewoordingen daarvoor in mijn gedachten ging formuleren, voelde ik de afstand tussen Hem en  mij groter worden, alsof zijn aanwezigheid verdween. Ik besloot hem te vragen of ik hem moest danken of aanbidden. Het antwoord dat ik kreeg verraste me. Ik hoefde hem niet te danken of te aanbidden, ik hoefde geen gebed uit te spreken als dank voor zijn liefde. Er was niets dat ik voor hem terug moest doen in ruil. Het was voor Hem genoeg om toe te kijken hoe ik genoot van het besef geliefd te zijn. Hij genoot ervan te zien hoe ik leefde als geliefd kind van God. Toen dat tot me doordrong, ervoer ik een diepe rust bij me van binnen.

Maar nu vind ik het alweer moeilijk voor te stellen. Het blijft moeilijk te accepteren dat God ons zomaar zou kunnen liefhebben, gewoon omdat hij ervoor kiest, gratis en voor niets. Kijk maar eens naar het personage Javert uit de musical (en het boek) Les Miserables. Hij heeft Valjean willen gevangennemen, hij heeft hem jarenlang achterna gezeten. Dan krijgt Valjean de kans hem te doden, om voor altijd van hem af te zijn. Maar Valjean weigert. Hij laat Javert zelfs gaan, en vertelt hem waar hij te vinden is, als Javert hem zou willen arresteren. Er is niets waardoor Javert er recht op kon laten gelden dat Valjean van wraak zou afzien. Maar Valjean doet het toch. Javert kan daar echter niet mee leven. Hij wil niet leven in een wereld waarin zomaar genade kan worden geschonken, waarin zondaars vrijuit kunnen gaan, waarin mensen niet krijgen wat ze verdienen. Hij kan niet leven in een niet transactionele wereld. Leven in een wereld van onvoorwaardelijke liefde, van vrijheid, is voor hem veel moeilijker dan leven onder het juk van de wet. En dus pleegt hij zelfmoord. Hij is als de oudste zoon in de gelijkenis van Jezus, die er bewust voor kiest niet naar het feest te gaan dat de vader voor de jongste zoon heeft georganiseerd, omdat hij niet wil leven in een wereld waar een gemest kalf wordt geslacht voor iemand die de erfenis verbrast heeft. Hij is als de Farizeeën, die buiten het koninkrijk bleven en anderen daar uit weg hielden, omdat ze niet wilden leven in een wereld waar overspeligen, tollenaars en melaatsen zomaar de aanwezigheid van God konden binnengaan en met open armen ontvangen konden worden, terwijl ze niet aan de regels hadden voldaan.
Het is helemaal niet makkelijk te geloven dat God onvoorwaardelijk van ons houdt. Dat zeggen mensen wel eens, maar het is niet zo. Het leven in de realiteit van God liefde, beseffen dat je er niets voor kunt doen, is heel erg moeilijk. Daarom sluipen er bij ons zo snel weer transactionele elementen in. We weten dat het niet zo kan zijn dat God van ons houdt omdat we in moreel opzicht goed zijn, of ervoor kiezen hem te dienen. Maar we hebben er moeite mee te geloven dat God zomaar van ons zou houden en ons vrijlaat om hem te dienen of niet. Dus draaien we het vaak om: Omdat God van ons houdt, worden wij geacht ervoor kiezen dat we hem dienen. Kijk maar in de gemiddelde evangelische kerk. Er wordt gezegd dat God wil dat we vrij zijn en dat we goed moeten zijn uit onze eigen keuze. Maar vervolgens blijkt dat we toch het een en ander zouden moeten.
Ik heb het wel eens horen zeggen dat God niet is als Sinterklaas of de Kerstman. Hij is niet een knuffelbare goedzak, die ons zomaar cadeautjes geeft. Daarom zouden we ernaar moeten verlangen uit de bijbel te lezen. We zouden ernaar moeten verlangen te evangeliseren.  Als we dat niet doen zijn we geen goede christenen. Als we onze hoed oplaten in de kerk, hebben we geen respect voor God. We kunnen kennelijk niet blijven zoals we waren, want God verwacht nu van ons dat we ons best voor Hem gaan doen. En dat ons hele leven lang.

Dit is hoe wij als mensen met cadeaus omgaan. Ik denk aan een kerstaflevering van comedyserie The Big Bang Theory, waarbij het personage Sheldon uitlegt dat er verwacht wordt dat als iemand je een cadeau geeft, je een cadeau teruggeeft van ongeveer dezelfde waarde. Je wilt met kerst ongeveer hetzelfde geven als je van de ander hebt gekregen. Omdat hij niet kan inschatten wat iemand hem zal geven, koopt hij alvast verschillende cadeautjes van verschillende waarde, zodat hij goed voorbereid is ... Maar dan krijgt hij het ene cadeau dat voor hem onbetaalbaar is: de handtekening van Spock-acteur Leonard Nimoy ...
Sheldon had het goed begrepen: zelfs het uitwisselen van cadeaus is voor ons een sociale transactie. Het concept van een ‘onvoorwaardelijk geschenk’ is voor ons erg moeilijk te begrijpen. Vaak wordt door christenen de waarschuwing tegen ‘goedkope genade’ van Dietrich Bonhoeffer aangehaald. We praten wel over genade, maar het is kennelijk genade die ons ook iets moet kosten. Maar waarom zouden we dan nog het woord genade gebruiken? Waarom zouden we dan nog Efeze citeren: ‘Door zijn genade bent u gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden’ (Efeze 2:8,9)?
We gebruiken het woord ‘genade’ zoals het meisje in het voorbeeld van Bob George. In zijn boekje Classic Christianity vertelt hij hoe hij een meisje met een driewieler zag rondrijden, terwijl ze riep: ‘Gratis ritjes voor een kwartje!’ Nieuwsgierig hield hij haar staande, en vroeg haar waarom ze zei dat het gratis was, als mensen moesten betalen. Ze antwoordde dat als ze niet zou zeggen dat het gratis was, niemand een ritje op haar driewieler zou willen maken. Net zo is het volgens Bob George gesteld met de kerk. Mensen krijgen te horen dat ze gered zijn door het werk van Jezus, zonder dat ze er iets voor terug kunnen doen. Ze komen tot geloof. Vervolgens horen ze in de kerk echter niet meer dat goede nieuws, maar gaat het zondag na zondag over wat hoe ze nu ze gered zijn eigenlijk voor God moeten leven. Dat kan soms nog vrij subtiel zijn, getuige het klassieke voorbeeld, dat ik al vaker heb aangehaald: ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten’. Het is het een of het ander. God houdt van me zoals ik ben, of hij houdt niet van me zoals ik ben. Dus als deze uitspraak waar zou zijn, kan ik me dus nog steeds niet werkelijk door God geliefd weten, omdat ik weet dat ik nog niet ben zoals Hij wil dat ik ben. Ik moet nog steeds werken tot ik overspannen ben. Kortom, we gebruiken als christenen misschien soms sacramentele woorden, maar onze boodschap blijkt uiteindelijk toch transactioneel te zijn.

Als we zeggen dat genade niet goedkoop mag zijn, veranderen we de genade onherroepelijk in de wet. Genade moet gratis zijn. Anders is het geen genade. Als je er iets voor terug moet doen, houdt het op genade te zijn, hoe klein het stukje ‘wet’ of ‘transactie’ misschien ook is. Het besmet je hele theologie. Volgens mij is dit wat Jezus ‘de zuurdesem van de Farizeeën’ noemt - hij waarschuwt zijn discipelen dat ze daar niet mee besmet moeten worden (Matteus 16:6). ‘Weet u niet dat een beetje desem het hele deeg zuur maakt?’, zegt ook Paulus. ‘Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg!’ (1 Korintiers 5:6,7). Hij waarschuwt in Galaten: ‘Als u probeert door God als een rechtvaardige te worden aangenomen door de wet na te leven, bent u van Christus losgemaakt en hebt u Gods genade verspeeld’ (5:4). Ik denk zelfs dat dit ten diepste is wat Paulus bedoelt als hij zegt dat we niet gelijkvormig moeten worden aan de wereld, dat we ons niet in die mal moeten laten gieten (Romeinen 12:2). Hijzelf was in elk geval zijn goede leven volgens de wet omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. ‘Sterker nog, alles beschouw ik als verlies’ (Filippenzen 3:8). We moeten sterven aan die hele manier van denken, van het ‘voor wat hoort wat’ van onze medemensen, aan het systeem van transactie. Dat moeten we ‘als afval weggooien’. Trouwens, dat was wat we toch al moesten, om ruimte te maken voor het geschenk van het eeuwige leven in ons. Zoals Paulus zegt: ‘Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan’ (v10).
Dit is volgens mij wat onze geloofsreis inhoudt. Het is niet een keuze op een enkel moment om een bepaalde leerstelling aan te hangen, maar een keuze, elk moment van de dag, om in plaats van in de realiteit van het transactionele ‘voor wat hoort wat’-denken, te leven in de realiteit van Gods onvoorwaardelijke liefde. In de realiteit van het teken van het kruis en de opstanding, in de sacramentele werkelijkheid. Dit is wat Paulus bedoelt als hij zegt dat hij een met Christus wil zijn ‘niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus’ (v9).
Dit is wat Wayne Jacobson ‘Living Loved’ noemt. Dit is wat Jezus ‘in de wijnstok blijven’ noemt. En dat is helemaal niet makkelijk.

Geloof ik dat God van mijn zonden houdt? Nee.
Geloof ik dat mijn keuzes God niets kunnen schelen? Nee.
Zeg ik dat ik niet verder wil groeien? Nee.
Maar moraal, inzet voor de kerk, geestelijke groei en al die dingen hebben niets te maken met de liefde van God voor mij en moeten er niet mee in verband worden gebracht. Zelfs niet een klein beetje. Die dingen liggen op een heel ander vlak. Ik wil zelfs toegeven dat je manier van leven, je moraliteit en je inzet voor de kerk dramatische gevolgen kunnen hebben, negatieve en positieve. Het loon van de zonde blijft de dood. Meer bijbellezen geeft je meer kennis van de bijbel en de wil van God, zonde ontwricht je leven en dat van anderen, en als je je niet inzet voor de kerk, loopt de organisatie daarvan minder soepel. En als je gelooft in de liefde van God, ervaar je mogelijk meer innerlijke rust en zekerheid. Het is zelfs belangrijk om goed te doen aan alle mensen, om missionair te zijn, om te dienen. God wil ons hier ook in laten groeien en maakt dat ons dan ook duidelijk. Maar niet door middel van schuldgevoel, dreigementen, en zelfs niet met hulp van beloningen. Hij nodigt ons uit om anders te leven omdat dat iets goeds is, anders gezegd: hij laat ons naar die andere manier van leven verlangen, omdat die mooier is, waardevoller, liefdevoller. De wet blijft volgens Paululs heilig, en de geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed (Romeinen 7:11).
Maar de wet heeft niks te maken met onze relatie met God. Of we op die manier leven of niet, heeft niks te maken met de grootte of diepte van Gods liefde voor ons. Of je goed bent of slecht, of je je inzet voor de kerk of niet, zelfs of je gelooft in bepaalde leerstellingen of niet, het heeft allemaal niets te maken met Gods liefde voor jou. Die is werkelijk onvoorwaardelijk. Of je moeder Teresa heet, of Hitler, het is Gods keuze om van ons te houden, en niets wat wij doen kan daar invloed op uitoefenen. Er is geen ‘double bind’. Geen kleine lettertjes, geen addertjes onder het gras. We hoeven zelfs niet dankbaar te zijn. We hoeven God niet te aanbidden omdat hij ons zo’n groot geschenk heeft gegeven. Het is de keuze van de kerstman om ons cadeautjes te geven, en hij geeft die aan iedereen zonder aanzien des persoons. Als je het pakket in handen krijgt, en er blijkt een racebaan in te zitten, hoef je niet iets terug te doen. Je mag er gewoon mee gaan spelen. Dat is dankbaarheid genoeg. Maar zolang je weigert het cadeau te openen, of met het geschenk te spelen, omdat je het had willen verdienen, of omdat je jezelf met anderen vergelijkt, kan je er niet van genieten, dan kan je niet ervaren wat God aan het doen is, en leidt je in dat opzicht een verloren leven. Dat zou natuurlijk zonde zijn!

Onze redding, het eeuwige leven, is dus een vrij gegeven geschenk. En alleen daardoor zijn wij op onze beurt vrij om goed te doen ‘omdat het goed is’ (for goodness sake). Een andere manier is er niet. Alleen als er geen angst is, kan de liefde zichtbaar worden. Liefde die onze vrije keuze is, liefde die voortkomt uit ons verlangen. We hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad.

woensdag 25 december 2013

God is niet de kerstman (2): het cadeau van het kruis

Hoe diep ons transactionele wereldbeeld in ons geworteld zit, merk ik bij discussies over de mogelijkheid van 'alverzoening'. Mensen willen bijvoorbeeld niet geloven dat God Hitler zomaar in de hemel zou kunnen toelaten. Maar ze geloven ondertussen wel dat God henzelf in de hemel zou toelaten. Ze geloven dat ze in moreel opzicht ‘beter’ zijn dan Hitler en daarom meer recht hebben op Gods acceptatie, als was het alleen maar omdat ze in God geloven. Elke keer als we een lijn leggen, op welk gebied dan ook, leggen we die zo dat wij aan de veilige kant staan, en de ander niet. Wij gaan wel naar de hemel. Hitler niet. Wij geloven de juiste dingen over God, de ander niet. Ik had het hierover met een vriend die in dezelfde gemeente was opgegroeid als ik, en hij gaf toe dat hij zich ongemakkelijk voelde bij het idee dat iedereen al met God verzoend zou zijn. Het was niet wat we in de kerk hadden geleerd. Het voelde vaag oneerlijk. Wij hadden ons best gedaan de juiste dingen te geloven, betekende dat dan niets?

Nee, dat betekende niets. Als er een lijn moet worden getrokken, staan wij er altijd buiten, aan de zelfde kant als Hitler of Stalin. Dostoyevsky zegt in een van zijn boeken dat wij schuldig zijn aan alle zonden van de wereld. Ik eet soms vlees uit de bioindustrie, gebruik plastic verpakkingsmateriaal, reis met vervoermiddelen die koolstofdioxide uitstoten. Ik loop voorbij aan zwervers en bedelaars. Daar ben ik niet trots op, maar het is een feit. Alleen al door de dingen die ik negeer of achterwege laat, draag ik bij aan het verdoemde wereldsysteem, aan het systeem dat zwakken en kinderen verbrijzelt. Ik ben deel van het systeem dat Hitler voortbracht. Als Hitler schuldig is, ben ik dat dus ook.
Daarbij komt ook nog eens dat Gods eisen niet onze eisen zijn, zijn gedachten niet mijn gedachten. Het licht kan de duisternis niet verdragen, aldus Johannes: ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis’ (1 Johannes 1:5). Dat wil zeggen dat als God inderdaad heilig is, hij het al niet zou kunnen verdragen als wij een keer schelden omdat de trein te laat is, of als we een keer een leugentje om bestwil toepassen, of snoep stelen uit de snoeppot. ‘Wie de hele wet onderhoudt, maar op een enkel punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in overtreding’ (Jakobus 2:10). We moeten immers rekening houden met Gods maatstaven van goed en slecht, niet de onze. En ‘vervloekt is eenieder die niet alles doet wat het boek van de wet bepaalt’ (Galaten 3:10). Maar zelfs al zouden we ons hele leven lang volmaakt hebben geleefd - zoals Paulus die zelf aangaf dat hij volledig voldeed aan wat er in de wet over gerechtigheid staat (Filippenzen 3:6) - dan komen we nog steeds tekort aan de eis van God. Het is de ‘double bind’ waar ik in het vorige bericht over schreef, namelijk dat als we een lijn trekken tussen goed en slecht, onze motieven eigenlijk automatisch zelfzuchtig zijn. Zodra we denken dat we bij God horen omdat we goed zijn, zijn we niet langer goed ‘for goodness sake’. Dit is volgens mij wat het verhaal van de zondeval uit Genesis 3 duidelijk wil maken. Het is ook duidelijk te zien in het leven van Paulus: hij liet zich erop voorstaan dat hij heilig was, en vanuit die heiligheid vervolgde hij christenen die in zijn ogen ketters waren. Zijn transactionele bril maakte hem blind voor de sacramentele aanwezigheid van God in andere mensen. Niet voor niets zegt Paulus dat de wet doodt! 'Vervloekt is een ieder die op de wet vertrouwt' (Galaten 3:10). De conclusie moet dus wel zijn dat uiteindelijk ieder mens het zwijgen wordt opgelegd en de hele wereld schuldig staat voor God (Romeinen 3:19). Ja, dit lijkt absurd: God die een kind veroordeelt omdat het een snoepje heeft gestolen, of een man gevangen laat zetten die brood steelt voor een hongerig gezin (God als de ultieme Javert uit Les Miserables). Maar hoe absurd ook, dit is noodzakelijk het gevolg van een transactionele blik op de werkelijkheid. Paulus zegt het zo: ‘Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God’ (Romeinen 3:24, Telosvert.)

Daarachter staat echter geen punt. Er volgt nog iets op. Een ‘maar ...’, en wel een ‘maar’ van jewelste! Lees maar door: ‘Want allen hebben gezondigd, en komen tekort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade’ (Romeinen 3:24, Telosvert) Wat wil dat zeggen? We worden gerechtvaardigd? We weten toch nog steeds van onszelf dat we tekort schieten? Dat we onze kant van de transactie niet kunnen voldoen? Het betekent niets anders dan dat God ons rechtvaardig verklaart. Niet omdat wij daar recht op hebben, of omdat wij goed of slecht zijn geweest, maar gewoon omdat hij het zegt. Hij rekent ons gerechtigheid toe, zonder werken (Romeinen 4:6). Dat kan God, omdat Hij nu eenmaal degene is die het laatste woord heeft. Er is geen wet boven hem. God heeft geen ‘Santa Claus’ boven zich die in de gaten houdt of hij goed of slecht is. Goed is wat hij doet, en dat heeft niets met ons te maken. Als God iemand rechtvaardig verklaart, is die dat ook. En hij kiest er inderdaad voor niet boos op ons te zijn, maar ons te behandelen als rechtvaardigen, als zijn geliefde kinderen. Dat liet hij zien in Jezus.
Met kerst denken we aan de geboorte van Jezus. Niet aan de kerstman. Er is niets belangrijkers dan de komst van Jezus. Hij kwam om ons iets te laten zien. Hij was het beeld van de onzichtbare God (Hebreeen 1). Hij kwam om te laten zien dat God welbehagen had in mensen. Zijn dood en de opstanding waren daarom ook geen offer dat God moest brengen aan een hogere macht dan hij (zoals de wet). Het was geen transactie. Het was een teken (zoals zijn hele leven dat was). Een genadetroon, zegt Paulus in Romeinen 3:25 (Telosvert), een middel tot verzoening, zoals op Grote Verzoendag, waarmee God bewijst dat Hij rechtvaardig is. Als mensen naar die genadetroon, dat middel tot verzoening keken, naar het bloed op het altaar, wisten ze dat ze vergeven waren. Het kruis is een teken, zoals de slang die in de woestijn werd opgericht als teken van de genezende kracht van God. Net zo moest Jezus worden verhoogd, zodat iedereen kon zien dat God ons niet ‘straft naar onze zonden en niet vergeldt naar onze schuld' (Psalm 103:10). Het is een teken dat laat zien dat ons trekken van lijnen en ons denken van 'voor wat hoort wat' uit Gods oogpunt niet nodig is.
In het teken van de lijdensweg van Jezus liet God zien dat mensen hem alles konden aandoen, en dat hij toch niet boos zou worden. Mensen konden hem onrechtvaardig behandelen, martelen, en een gruwelijke dood laten sterven tussen twee misdadigers (het toppunt van onrecht). En toch zou God hen niet straffen. ‘Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat ze doen’, bad Jezus. Op het kruis incasseerde God in Jezus alles wat mensen op hem af konden laten komen, al het kwaad en onrecht dat mogelijk was. En liever dan het op ons af te reageren, stierf hij. Jezus was als een lam dat naar de slacht geleid werd, en daarbij niet protesteerde. ‘Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open’ (Jesaja 53:7). Is God oneerlijk als hij mensen als Hitler, mensen als wij, vrijuit laat gaan? Ja. Daar is geen twijfel over mogelijk. Maar de gevolgen van die oneerlijkheid onderging hij op het kruis allemaal zelf. Dat hoe hij laat zien dat hij rechtvaardig is.

En nadat Jezus al onze slechtheid had gedragen zonder wraak te nemen, bevestigde God dat zijn zoon zijn wil gedaan had, dat zijn incassering inderdaad het incasseren van God was, door hem uit de dood op te wekken. ‘Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen en zal hij met machtigen delen in de buit, omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood en zich tot de zondaars liet rekenen’ (Jesaja 53:12). Jezus ontving als eerste van de doden het geschenk van God: het eeuwige leven. Het opstandingsleven. Niet omdat hij er recht op had, of er iets voor kon doen om het te verdienen. Hij was dood. Maar hij ontving het zomaar, omdat God ervoor koos het hem te geven. Het was Gods vrije keuze, een geschenk. Een cadeau.
Als je dood bent, doe je niet meer goed en doe je niet meer slecht. Je hebt zelfs geen dubbele motieven meer. Je bent dood. Er is geen transactie meer mogelijk. Je kunt alleen maar accepteren wat God uit zijn eigen keuze wil geven. En Hij belooft dat Hij het leven wil geven. Eeuwig leven. Wij kunnen niets anders doen dan dat te accepteren, om onze ogen te openen voor wat de werkelijkheid al is. Dat wil dus zeggen dat het oude systeem van de wet ten einde is gekomen. 'Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen’ (Kolossenzen 2:14). Jezus’ dood en opstanding betekenen het einde van de wet, het einde van transactie. Voor eens en altijd. We zijn niet onder de wet, maar onder de genade. Er is een nieuw verbond aangebroken. Het nieuwe verbond is iets dat God doet. Er is maar een enkele verbondspartner en dat is God. Hij handelt alleen. Er is geen rol voor ons bij.  God belooft het in Jeremia: ‘Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan’ (32:33v). En in Ezechiel: ‘Ik zal julle een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven en zorgen dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen’ (36:26,27). Sterker nog: hij zal de hele aarde en zelfs de hemel vernieuwen: er komen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). Het nieuwe Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen en God zelf zal onder de mensen wonen.
Dit alles doet God zelf, niet omdat wij goed of slecht zijn geweest (en we zijn vooral slecht geweest, voor onze omgeving, onze medemens en onszelf), maar omdat het van het begin af aan zijn bedoeling is geweest. We zouden het niet eens kunnen tegenhouden, zelfs al zouden we het willen. Het koninkrijk zal doorbreken zoals zaad dat uit de aarde opgroeit, of gist dat deeg doet rijzen. Maar het is niet alleen iets toekomstigs. Het koninkrijk is nu al aangebroken. Dezelfde macht die werkzaam was in Christus toen God hem opwekte uit de dood, is nu ook werkzaam in ons (vgl. Efeze 1:19,20). ‘De duisternis wijkt en het ware licht schijnt al, en dit is werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven’ (1Johannes 1:8).

Dit is de realiteit. God is al in ons scheppend aanwezig. Dit is op dit moment nog niet zichtbaar zoals het aan het eind van de tijd te zien zal zijn. Het is nog verborgen, als een cadeau dat nog zit ingepakt. Maar het enige dat we hoeven te doen om het te kunnen zien, is de openbaring ervan niet in de weg te staan. Dat wil zeggen dat we moeten ophouden het te willen verdienen. We moeten ophouden zelf te praten, voor we kunnen luisteren; onze handen moeten tot rust komen om te kunnen ontvangen. We moeten sterven aan ons transactionele leven, om ruimte te maken in ons voor de belofte van zijn sacramentele leven. We moeten zelf geen vrucht proberen te dragen, maar hoeven alleen maar het sap van de wijnstok zijn gang in ons en met ons laten gaan. Het is de wil van de vader dat we vrucht zouden dragen, zegt Jezus. Dan zal hij die ook tot stand brengen. Het is allemaal een geschenk. En God geeft het ons ‘om niet’, zei Paulus in Romeinen 3. Hij geeft het ons omdat hij van ons houdt. En hij geeft het volgens de tekst aan allen. Het geschenk van God is dus wel degelijk universeel.
Het is kortom zoals het zondagschoolliedje zegt:

‘Ben je groot of ben je klein
of ergens tussenin,
God houdt van jou.
Ben je dik of ben je dun,
of ben je blank of bruin,
God houdt van jou
Hij kent je als je blij bent
Hij kent je als je baalt
Hij kent je als je droevig bent
Hij kent je als je straalt.
Het geeft niet of je knap bent,
Het geeft niet wat je doet;
God houdt van jou
Hij is vol liefde,
God houdt van jou!’


Wordt vervolgd ...

dinsdag 24 december 2013

God is niet de kerstman (1): het alziende oog ...

Vorige week zat ik nietsvermoedend te lunchen bij de Delifrance in Houten, verdiept in een boek (voor wie het weten wil: The Wise Man’s Fear van Patrick Rothfuss), toen ik op de radio een kerstliedje hoorde. Dat is in deze tijd van het jaar natuurlijk niet verwonderlijk. Het ging in dit geval niet om een mooie hymne, Stille Nacht of zo, maar om een Amerikaans liedje. Zo’n zoete, vrolijke met zo’n melodie die in je hoofd blijft hangen, zodat je hem dagen erna nog kunt neuriën, terwijl je dat eigenlijk helemaal niet wilt. Tegen mijn zin in luisterde ik dus naar de tekst van deze ode aan de kerstman. ‘Santa Claus is coming to town’ heet het nummer. Van Mariah Carey, zegt google. Voor jullie educatie schrijf ik de tekst hieronder uit.

You better watch out
You better not cry
You better not pout
I’m telling you why

Santa Claus is coming to town (3x)

He’s making a list
He’s checking it twice
He’s gonna find out
Who’s naughty or nice

Santa Claus is coming to town (3x)

He sees you when you’re sleeping
He knows when you’re awake
He knows if you’ve been bad or good
So be good for goodness sake

So you better watch out
You better not cry...

et cetera et cetera ...

De rillingen liepen over mijn rug. Niet alleen omdat het zo’n klef, zeurderig liedje was. Dat speelde ook mee natuurlijk, maar vooral omdat het me deed denken aan hoe ik in de kerk over God heb geleerd. We leerden namelijk dat God alles zag wat we deden. Het verhaal van Jona werd daarvoor vaak aangehaald: Jona kon niet voor God vluchten. God zag hem ook midden op zee, in het ruim van de boot. Vluchten kon niet voor God. Waar de zwarte pieten van Sinterklaas alleen rond december rondwaarden om te kijken of kinderen wel braaf genoeg waren, hield God je elk moment van de dag, zeven dagen per week, in de gaten om te zien of je wel leefde volgens zijn bedoeling. Als we het hadden over films of televisie, zeiden we dat we ons moesten voorstellen dat God over onze schouder met ons meekeek. Zouden we dan wel dat ene programma kijken? En zouden we dan die naaktscène uit een James Bond film zomaar accepteren, of zouden we de TV uitzetten? Want waar je als tiener soms zaken voor je ouders verborgen wilt houden, wist je dat God nog veel strenger moest zijn dan zij. Hij is heilig. Stond er niet in de bijbel dat wij net zo volmaakt moesten zijn? Als God zag dat je iets verkeerds deed, zou hij boos op je worden. Of op zijn minst verdrietig. En de woede van God was nog angstaanjagender dan die van mijn ouders. Ik moest dus elk moment van de dag mijn best doen om niets te doen waarvoor ik straf verdiende.
Maar dat was nog niet het enige. God zag niet alleen wat je deed. Dat zou erg genoeg zijn. Maar uit onder andere Psalm 139 wisten we dat hij ook in onze gedachten kon kijken: ‘U weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten. Geen woord ligt op mijn tong, of u HEER, kent het ten volle’ (vers 3 en 4). Mijn binnenwereld bleefniet voor hem verborgen. Hij wist niet alleen of ik goede of slechte dingen deed, maar ook of ik goede of slechte dingen dacht. Hij kende je fantasieën en verbeeldingsleven, de boosheid op pesters of het verlangen naar boeken. En ook daarover oordeelde hij. Als ik ergens meer naar verlangde (zoals naar het lezen van verhalen) dan dat ik naar God verlangde, was dat een verslaving. Als ik bang was om voor mijn geloof uit te komen, stelde ik God teleur. Als ik mijn pesters iets vreselijks wilde aandoen, gold ik al als een moordenaar, want volgens Mattheus 5 gold dat ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zich zal moeten verantwoorden voor het hemelse gerecht. Ik heb al eerder aangehaald wat datzelfde Bijbelgedeelte zei over begeerte. Ik moest dus niet alleen politieagent spelen over mijn daden, maar ook over mijn gedachten. Dat was gedoemd om te mislukken. Zoals een huisgenote in mijn studententijd een keer zei: ‘Een grote verbeelding en een streng geweten, dat is geen goede combinatie.’ Eigenlijk voelde ik me voortdurend tekortschieten en ik strafte mezelf alvast met schaamte en schuldgevoelens, omdat ik wist dat God mij moest oordelen. Ik was bang voor de kerstman, omdat ik wist dat ik niet braaf was geweest.

De kerstman in het liedje van Mariah Carey gebruikte externe motivatiemiddelen (straf en beloning) om het gedrag van kinderen te veranderen. De God waarin ik geloofde, deed hetzelfde. Maar was het maar zo eenvoudig. Het mooie van een wet of regel is natuurlijk dat je er met genoeg inspanning aan kunt voldoen. Dat verklaart het succes van de Farizeeën, die zelfs nog extra regels opstelden naast die uit het Oude Testament. Het is mogelijk braaf te zijn en met gebruik van je wilskracht de regels niet te overtreden. Het is mogelijk de tienden te geven van de kruiden in je tuin, zoals de Farizeeën deden, of je wijn te zeven zodat je niet per ongeluk een dood mugje zou doorslikken, zoals de Farizeeën deden. Met een beetje discipline kom je een heel eind. Je kunt aan je competenties werken, je kunt de resultaten behalen die je op je functioneringsgesprek hebt afgesproken, en dus aan het eind van het jaar je goede beoordeling en een bonus verdienen. Maar ik ben blij dat mijn werkgever bij die beoordeling niet kijkt naar mijn motivatie. Hij vindt het prima als ik hard werk uit angst om ontslagen te worden, of omdat ik meer geld nodig heb. Als het werk maar afkomt. Dit diepgewortelde transactionele denken (‘Voor wat hoort wat’) kleurt bewust (op kantoor) of onbewust (in families) al onze relaties.
Je ziet deze manier van denken geïllustreerd in de stripverhalen van Bill Watterson over Calvin en Hobbes. Daarin is kerst een terugkerend thema. Het zesjarige jongetje Calvin maakt zich rond de kerstdagen altijd heel druk. Hij wil heel graag cadeautjes, en heel veel (hij heeft steeds een erg lange lijst, op alfabet geordend). Maar hij ligt wakker omdat hij zich afvraagt of hij wel op de lijst met brave jongetjes van Santa Claus staat. Hij weet niet welke criteria Santa hanteert. Is het stout als hij een sneeuwbal teruggooit naar buurmeisje Susie? En als zij nou begon? Hij vraagt zijn speelgoedtijger Hobbes als zijn advocaat op te treden en een brief te schrijven aan de Kerstman om hem vrij te pleiten. Hobbes stelt voor om Calvin ontoerekeningsvatbaar te verklaren, maar Calvin zoekt liever naar een gaatje in de regels van de kerstman, zodat hij er tenminste nog goed van af kan komen. Calvins goedheid in de dagen voor kerst is hypocriet (zodra hij de cadeautjes binnen heeft, gooit hij weer vanouds sneeuwballen naar Susie). Het is de goedheid van een Farizeeërs. Diep van binnen is Calvin zich er echter van bewust dat hij bij de kerstman toch altijd zal falen. Want de kerstman voegt aan al zijn voorschriften over goed en slecht gedrag nog een oneerlijke regel toe: ‘So be good for goodness sake.’
Ik word bijna misselijk van dit ene regeltje, volgend op ‘He knows if you’ve been bad or good’. Die twee gaan namelijk niet samen. We leerden het over God ook, dat het hem ging om onze motivatie. Jezus maakt het in de Bergrede duidelijk dat we niet goed moeten zijn omdat we bang zijn voor straf, maar omdat we goed WILLEN zijn. We moeten van andere mensen houden, en daarom goed voor ze willen zijn. We moeten de zonde heel erg vinden, en daarom heilig leven. En God kon beoordelen of we wel uit de juiste motieven handelden. Hij keek immers in ons hart. En als we niet uit de juiste motieven handelden, was hij teleurgesteld en boos.
Volgens mij wordt dit in de psychologie wel een ‘double bind’ genoemd. In het Engels is er de uitdrukking ‘Damned if you do, damned if you don’t’. Je kunt het namelijk op deze manier niet goed doen. Want zodra je ermee bezig bent dat de kerstman weet wanneer je braaf bent geweest, of stout, zijn je motieven al niet meer oprecht. Dan ben je bezig om goed te doen uit angst voor straf. Maar je kunt ook niet doen wat je wilt doen, wat voortkomt uit je motivatie van binnenuit, omdat je weet dat de kerstman in de gaten houdt wat je wel niet doet! Als je denkt dat God je beoordeelt, als een chef die steeds over je schouders heenkijkt, ben je niet meer vrij om te doen wat je verlangt. Maar als je je eigen verlangen volgt, weet je dat je waarschijnlijk tekort zult schieten aan de eisen van God en dus straf verdient. Je kunt het gewoon niet goed doen.

Als je iets niet kunt, hoef je het ook niet, is een van de stelregels die ik mezelf heb aangeleerd. Ik ben namelijk nogal perfectionistisch en stel zware eisen aan mezelf. Eisen die ik niet kan halen, die menselijk gezien zelfs onmogelijk zouden zijn. Die moet ik daarom relativeren. Ik kan niet vijftig boeken lezen per jaar, dus hoef ik het ook niet van mezelf te verwachten. Ik kan niet zes afspraken hebben in een weekeinde en toch goed blijven slapen, dus hoef ik dat ook niet van mezelf te verwachten. Zo is het op dit punt ook. Maar dat betekent dat we moeten accepteren dat we niet aan Gods verwachtingen kunnen voldoen. Op geen enkele manier. En dat is moeilijk. Want het idee dat we het geschenk van het eeuwige leven niet kunnen verdienen stuit ons tegen de borst. Het transactionele denken zit diep geworteld!

Wordt vervolgd

maandag 9 december 2013

Filmbespreking: Harry Potter and the Prisoner of Azkaban

In mijn vorige blogbericht heb ik uitgelegd waarom ik de Harry Potter-boeken zo waardeer, ook en misschien wel juist als christen. Hoewel ze in mijn opinie niet het niveau bereiken van de boeken van C.S. Lewis en Tolkien, of van George Martin, zijn het toegankelijke verhalen, origineel van opzet, met interessante karakters, die uiteindelijk het sacramentele wereldbeeld illustreren. Ze zijn ook nog eens niet onverdienstelijk verfilmd. De beste van de Harry Potter-films is volgens mij Harry Potter and the Prisoner of Azkaban. Deze film is gemaakt door Alfonso Cuaron, ook bekend van zijn film Children of Men, en de recente film Gravity. Hij is een visueel sterke filmmaker, die technisch moeilijke sequenties realiseert, vaak zonder dat het opvalt dat er geredigeerd is. Maar hij combineert zijn oog voor de beelden van de film met een sterk gevoel voor karakters, eigenlijk in al zijn films. Voor mij geeft dat de suggestie dat zijn beelden, waar hij goed over heeft nagedacht, ook daadwerkelijk iets betekenen (sacramenteel zijn), en dus de moeite van het analyseren waard. Dat geldt ook voor deze film. Hogwarts heeft in deze film meer identiteit gekregen (de grote slinger die voortdurend heen en weer gaat, de hut van Hagrid), maar ook de karakters hebben meer persoonlijkheid. De interacties, onder andere tussen Remus Lupin en Harry, zijn aangrijpend. De film heeft ook een duidelijker thema, het verhaal wordt vanaf het begin opgezet en wordt niet pas langzaam geïntroduceerd. Het was volgens mij een van de moeilijkste Harry Potter-boeken om te verfilmen, vanwege het ingewikkelde einde, maar het lukt Cuaron toch, inclusief verrassende wendingen en verklaringen voor onder andere het gedrag van Hermione tijdens de film. Ook de hippogrief Buckbeak ziet er geweldig uit en is geloofwaardig als levend fabeldier. Het enige minpuntje, en dat geldt voor elke film in de serie, is de lengte, waarbij de film net een klein beetje langer voelt dan nodig was geweest. Geen groot probleem overigens! Ik zal de film nog vaker kijken.

Het verhaal gaat over Harry Potters’ derde jaar op Hogwarts, de school voor tovenaars waarvoor hij onverwacht werd uitgenodigd. De zomer was voor de jonge tiener geen pretje. Hij moest die namelijk doorbrengen bij zijn familie en het eindigde ermee dat hij zijn eigen tante betoverde. Daarna sloeg hij op de vlucht. Gelukkig wordt hij gevonden en blijkt dat hij niet gestraft zal worden. Dit omdat hij in Hogwarts alleen veilig zal zijn voor de kwaadaardige tovenaar Sirius Zwart, de man die zijn ouders vermoordde en die nu ontsnapt is uit de tot nu toe veilig geachte gevangenis Azkaban. Om de leerlingen op Hogwarts te beschermen zijn de gevangenbewaarders van Azkaban overgekomen, de Dementors, nogal nare types. Ze lijken een bovengemiddelde interesse in Harry Potter te hebben, en ondertussen gaan de geruchten dat Sirius Zwart is geïnfiltreerd op het schoolterrein. Gelukkig krijgt Harry hulp van de nieuwe leraar ‘Verdediging tegen de Duistere Kunsten’, Remus Lupin, die zijn ouders gekend blijkt te hebben, toen die zelf op Hogwarts leerling waren ... Ondertussen gedraagt Hermione zich wel heel vreemd en verschijnt ze op plekken waar ze een ogenblik daarvoor niet was.

Harry Potter and the Prisoner of Azkaban kijkt heel diep naar het onderwerp ‘identiteit’. Wat maakt je tot wie je bent? Ik realiseerde me dat dit het thema was van de film, doordat me opviel hoe vaak Harry zijn eigen spiegelbeeld ziet. Een keer in het raam, een keer in het water. Hij kijkt naar zichzelf. Dat wil zeggen dat hij op zichzelf reflecteert. We doen dat allemaal wel als we in de spiegel kijken - wie is deze persoon, die zijn hand optilt als ik mijn hand optil, die opzij kijkt als ik opzij kijk? Wie ben ik? Als er in films wordt gespeeld met spiegelbeelden en reflecties, gaat het eigenlijk altijd om de vraag naar iemands identiteit. (De film Le Double Vie de Veronique, die ik ooit zag op een L’Abri-weekeinde, was daarvan een mooi voorbeeld).
Toen ik deze sleutel in handen had, dacht ik aandachtiger na over de film. De film begint met een allusie naar Harry’s puberteit. Hij is onder zijn lakens met zijn staf bezig en verstopt zich als zijn oom op zijn kamer komt kijken. De puberteit is nu juist een periode dat kinderen hun eigen identiteit proberen vast te stellen. Ze gaan zichzelf zien als onderscheiden van hun omgeving, hun ouders, en zoeken wie ze werkelijk zijn. Zo ook Harry. Maar wat hij te horen krijgt van zijn pleegouders, en zijn tante Petunia, stelt hem niet vrolijk. Ze belasteren zijn ouders, zeggen dat ze nergens toe deugden en nietsnutten waren. En ze suggereren dat Harry dus ook niets voorstelt. Dat hij nergens goed voor is. Harry wordt er boos over, maar er is toch twijfel in hem gezaaid. Hij heeft zijn ouders namelijk niet gekend, alleen verhalen over ze gehoord. En hij weet niet of hij op die verhalen kan vertrouwen. Per slot van rekening had de toverhoed hem bijna ingedeeld bij de groep van Slitherin, de sluwe, slimme tovenaars, waar veel van de slechte tovenaars uit voort zijn gekomen, onder andere Voldemort zelf. De basis van Harry’s identiteit begint te wankelen. Het wordt nog erger door de nare Draco, die hem nog verder onderuit haalt.
En dan zijn er de Dementors. Mensen die een depressie hebben meegemaakt zeggen dat deze toverwezens daar een goed beeld van zijn. Ze geven hun slachtoffer de ‘kus van de dood’ en zuigen zijn ziel weg. Het slachtoffer wordt willoos, ziet het leven als grijs en betekenisloos en verliest uiteindelijk zichzelf. En ze verzamelen zich rond Harry, misschien juist omdat hij zo worstelt met zijn identiteit. Volgens mij komt depressie ook vaak voort uit een losse greep op de eigen identiteit. Het gevoel van betekenisloosheid, niet weten wie je bent en wat je wilt is heel verlammend. En Harry ziet deze kloof onder zich opengaan. Hij moet ontdekken wie hij is, wat voor iemand hij is, of hij zal zichzelf verliezen. Hij kan de dementors pas verslaan als hij leert een ‘Patronum’ op te roepen - een lichtende verschijning gebaseerd op een blije herinnering, die de depressie kan verjagen. Deze ‘Patronum’ is voor iedereen iets anders, en drukt iets uit van wie iemand is. Het lukt Harry echter aanvankelijk niet. Hij heeft geen blije herinneringen die de basis kunnen zijn van zijn identiteit. Zijn zoektocht wordt wanhopig.

Ondertussen zijn er verschillende karakters in de film die verschillende benaderingen van de eigen identiteit illustreren. Wat bepaalt of ze goede of slechte mensen/individuen zijn? Om te beginnen de hippogrief Buckbeak, een combinatie van paard en roofvogel. De irritante Draco Malfidus houdt zich niet aan de instructies van leraar Hagrid, en het dier haalt naar hem uit. De gewonde Draco laat het er niet bij, en het komt tot een rechtszaak. Uiteindelijk moet Buckbeak ter dood worden gebracht. Maar was hij aansprakelijk? Het dier reageerde instinctief. Het had niet de bedoeling Draco kwaad te doen. Eigenlijk was Draco de schuldige, maar toch wordt Buckbeak veroordeeld, als was hij kwaadaardig, als was dat zijn identiteit. Het idee hier lijkt te zijn dat je ook als je iets schadelijks doet, maar je doet het niet bewust, niet verantwoordelijk, het niet je identiteit bepaalt. Iets is pas een kwaadaardige daad, als de dader kwaadaardig is. Omdat Buckbeak een dier is, kan hij niet kwaadaardig zijn.
Vervolgens zien we Sirius Zwart, de meest gevaarlijke moordenaar die ooit in Azkaban heeft vastgezeten. Hij is heel slecht, denken we als kijker. Hij komt uit een familie van boze tovenaars, uit de traditie van Slitherin, en was een volgeling van Voldemort. Iedereen ziet hem ook als gevaarlijk en een moordenaar (zoals mensen ook de hippogrief Buckbeak als slecht en kwaadaardig zien. Geen wonder dat ze uiteindelijk samen eindigen!). Maar in de film blijkt dat hij geen slecht mens is. Hij offert zich op voor een vriend. Hij probeert anderen te redden. Zijn identiteit is dus niet wat mensen van hem konden zien (een gevangene van Azkaban), maar ligt in zijn keuzes verborgen. Omdat hij ervoor kiest zich op te offeren, goede dingen te doen, weten we dat hij een goed mens is. Hij is zo trouw als een hond. Dat is zijn identiteit.
Dan is er Remus Lupin, de nieuwe leraar Verdediging tegen de Donkere Kunsten. Hij is (Ja, dit is een spoiler, maar het boek is al meer dan een decennium oud, dus je weet waarschijnlijk toch al hoe het verhaal gaat) een weerwolf. Dat betekent dat hij elke keer bij volle maan verandert in een monster. Een monster dat andere mensen en dieren doodt. Ook zijn vrienden. Door mensen die hem niet kennen, wordt Remus daarom gewantrouwd. Als de ouders van leerlingen ontdekken dat een van de docenten een weerwolf is, halen ze hun kinderen van school af. Maar de film maakt duidelijk onderscheid tussen tovenaars die zichzelf uit eigen keuze in dieren kunnen veranderen, zogenaamde wisselaars, en mensen als Remus die tegen hun eigen zin in veranderen in dieren, ook al verzetten ze zich er met al hun macht tegen. Interessant genoeg weten we van een van de gedaantewisselaars dat deze een slecht mens is, terwijl we van Remus weten dat hij ten diepste een goed mens is. De momenten dat hij in staat is te kiezen, maakt hij goede keuzes, offert hij zich op voor anderen. Dat hij een keer per maand tegen zijn wil in verandert in een monster verandert daar niets aan, het verandert niets aan zijn identiteit.
De laatste is Peter Pettigrew. Hij bracht jaren door in de vorm van een rat, het huisdier van Harry’s vriend Ron. ‘Was ik niet een trouw huisdier?’, klaagt hij. ‘Heb ik me niet altijd goed gedragen?’ Hij was braaf, leek vriendelijk. Maar hij is degene die de ouders van Harry verraadde aan heer Voldemort, en verantwoordelijk was voor hun dood. En die bewuste keuze om mensen te verraden, laat ons zien dat hij in zijn identiteit een slecht mens is. Ook al gedroeg hij zich aan de buitenkant (in de vorm van een tamme rat) misschien vriendelijk naar Ron (hoewel hij Ron ook een keer beet), zijn keuzes laten zien wie hij werkelijk is. Hij is ook figuurlijk een rat.

Het verband tussen deze drie is duidelijk: ze waren deel van de ‘Marauders’ - een gezelschap van vier vrienden, die allerlei kattenkwaad uithaalden. Die ook nog eens alle vier konden veranderen, al was het bij een van hen onvrijwillig. Dit suggereert nog eens verder de thematische connectie tussen hen. De vierde van het gezelschap was James Potter, de vader van Harry. Als Harry met Remus Lupin praat en vertelt dat hij niets weet over zijn ouders, vertelt Remus hem dat zijn vader een goed mens was, die opkwam voor zijn vrienden, die hem nooit liet vallen, ook niet toen openbaar werd dat hij weerwolf was. Zijn identiteit was goed. Als een hert, een edel dier. En Remus ziet die identiteit ook terug in Harry. Hij is een kind van zijn vader, zegt hij.
Maar Harry kan dat niet goed geloven. Hij heeft zijn vader nooit gekend, hoe kan hij accepteren dat hij dezelfde identiteit heeft als hij? Tot hij in het slot van de film ziet hoe de dementors zich op Sirius Zwart storten, de man die hij tot kort tevoren kende als de moordenaar van zijn ouders. Hij denkt dat zijn vader hem zal komen redden, maar dat gebeurt niet. Uiteindelijk moet hij zelf in actie komen. Hij doet het enige wat hij kan en roept een Patronus op. Het lichtende beeld dat verschijnt is een hert. Uit de boeken weten we dat dit het beeld was van zijn vader! Het is pas op het moment dat Harry zich gedraagt als zijn eigen vader, dat hij weet dat hij de identiteit heeft van zijn vader. Maar hij kon zich niet gedragen als zijn vader, als Remus hem niet had verzekerd dat dit zijn identiteit was. Dat hij ook een hert was, zo edel en moedig.
De Patronus is ook nog eens fel en krachtig genoeg om een leger van Dementors te verslaan, terwijl het Harry eerder nog niet eens was gelukt er een weg te jagen. Juist toen hij niet bezig was met de vraag wat zijn identiteit was, of het hem wel zou lukken een Patronus op te roepen, maar toen hij alleen bezig was met het lot van een ander, kwam zijn ware zelf naar buiten. Een zelf dat leek op zijn vader. Dit is een krachtig moment in de film, dat voor mij diep resoneert. Ik denk zelfs dat hier een bepaalde sacramentele kracht in zit. In dit moment waar licht overwint over duisternis werd iets zichtbaar van de diepere realiteit onder het Harry Potter-universum.

De dementors zijn verjaagd, en Harry heeft zijn identiteit teruggevonden. Hij weet nu wie hij is. Hij heeft ook een pleegouder: Sirius wil zich over hem ontfermen. Hij is eindelijk vrij. We zien daarom in dit deel van de film geen weerspiegelingen meer. Welke les kunnen we hier nu als christenen uit leren? Die uit 1 Johannes: ‘Wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad’ (4:19). Onze identiteit is die van geliefde kinderen van God, en dat is de werkelijkheid die zichtbaar wordt als wij zelf anderen liefhebben. En op geen andere manier.

zondag 8 december 2013

Harry Potter en het sacramentele wereldbeeld

Volgens mij is de ophef over de Harry Potter-boeken wel een beetje afgenomen. Het laatste boek en de laatste film zijn al weer van jaren geleden (hoewel er sprake is van een verfilming van Fabeldieren en waar ze te vinden), en J.K. Rowling richt zich op het schrijven van romans en thrillers. Hoewel de boeken nog worden gelezen (ik keek laatst in de trein per ongeluk op iemands e-reader en las het woord ‘Dumbledore’), hoor ik niet meer zoveel mensen erover praten. De groep voor wie de boeken waren geschreven, is overgestapt op de Twilight-boeken en de Hunger Games-serie. De Harry Potter-serie neemt rustig zijn plek in de bibliotheek in naast de andere klassieke kinder- en tienerverhalen.
Ook in de christelijke wereld is er nu gelukkig minder over te doen dan een paar jaar geleden. Rowlings opmerking dat ze zichzelf als christen identificeert, maar daar geen ruchtbaarheid aan wilde geven zodat mensen niet het slot van het laatste boek konden raden, nam het scherpste van het randje al weg. En het lijkt erop dat het angstscenario van evangelische commentatoren, namelijk dat de lezers van de boeken massaal interesse in wikka en hekserij zouden krijgen, niet is uitgekomen. Kennelijk was de toverij in deze boeken inderdaad de toverij uit de sprookjes van Grimm en Anderson, van bezemstelen en ketels, leuk voor op het speelplein maar door niemand met het echte leven verward. Zoals niemand die de boeken las, hoe jong ook, de draken die er in beschreven worden, voor echte dieren aanzag.
De populariteit van de serie heeft zich niet eens vertaald in een stortvloed van boeken over tovenaars, heksen en magie. Ja, het ‘young adult’-genre is een stuk populairder geworden in de tussentijd, vol vlot geschreven series die ook door volwassenen veel worden gelezen. Maar het element uit de Harry Potter-serie dat is overgenomen is niet de tovenarij, maar de jonge hoofdpersoon die samen met vrienden over het verloop van meerdere jaren zijn identiteit moet vinden en een samenzwering uit de maatschappij moet ontmaskeren. En daarvan is alleen het ‘over meerdere jaren’-aspect echt nieuw. Eigenlijk het feit dat de verhalen het leven van een puber weerspiegelen, die ook de eigen identiteit moet vinden en ondertussen tegen verwachtingen en idealen van de maatschappij moet opboksen. Op dit moment zijn geen toververhalen populair, maar de verhalen over de ‘Hunger Games’, en andere apocalyptische en dystopische scenario’s. Het blijkt dus al met al een storm in een glas water te zijn geweest. Waren daar al die panische artikelen en ingezonden brieven nu voor nodig?

Maar de wortel waar de anti-Potter-hetze uit opbloeide, bevindt zich nog steeds in het denken van sommige christenen. Ik hoorde laatst van familieleden van mij dat er bij hen in de kerk mensen zijn die hun kinderen weigeren de Hobbit of Lord of the Rings-films en boeken te laten lezen of zien, en zelfs de Narnia-boeken niet willen voorlezen, omdat die in hun ogen occult zouden zijn. Laat staan de Harry Potter-verhalen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik, ondanks de oproepen van Paulus dat ik geen offervlees moet eten in het gezelschap van andere gelovigen die dat nog als zonde zien, hier wel hoofdpijn van krijg.
En het maakt me somber over de evangelische, charismatische kerk in Nederland. Want kennelijk accepteren die niet dat C.S. Lewis en J.R.R. Tolkien christenen waren (en J.K. Rowling ook), die geloofden in dezelfde God en dezelfde verlosser als zij. Ze zien er geen been in deze schrijvers die velen in contact hebben gebracht met christelijke leer en beeldspraak, ervan te beschuldigen occult te zijn, dat is: in verbinding met boosaardige machten. Ik vind dat nogal een belediging. Als je weet dat deze mensen belijdende christenen zijn, kun je ze minstens het voordeel van de twijfel bieden. Zei Paulus niet: ‘Laten we voor iedereen het goede doen ... vooral voor onze geloofsgenoten?’ (Galaten 6:10). Christenen kunnen geen occulte boeken schrijven. Ooit zei iemand tegen mij dat alle SF ‘New Age’ is, en lezers in contact brengt met geleidegeesten. (SF is helemaal niet ‘New Age’, maar diep modern en materialistisch, maar dat ter zijde). Ik antwoordde: ‘Maar ik schrijf ook SF. Ik ben christen, en heb niets met New Age. Mijn verhalen dus ook niet. Hoe kan dan alle SF ‘New Age’ zijn?’. Logica.
Nog erger, in mijn opinie, is dat deze mensen kennelijk nooit geleerd hebben een verhaal te lezen. Ze denken dat een verhaal een beschrijving van de waarheid is, als journalistiek. Dus dat als in Narnia over dwergen wordt geschreven, dat dit bovennatuurlijke ‘veldgeesten’ zijn uit onze wereld. En dat als Rowling over toverstafjes schrijft, dat kinderen dus echt willen proberen te toveren (in plaats van te spelen dat ze toveren). Ik heb er mijn familieleden niet naar gevraagd, maar als deze mensen consequent zijn, vertellen ze hun kinderen ook geen sprookjes, zoals die over Roodkapje of Hans en Grietje. Die zou je immers ook met de werkelijkheid kunnen verwarren. Het niet kunnen lezen van verhalen als verhaal is volgens mij echter niet onschuldig. Want verhalen voorzien ons denken van beelden. Verhalen schenken aan begrippen en woorden betekenis, maken ze voor ons levend. Ze zorgen dat ons denken en spreken inhoud heeft, dat het wat voorstelt. Verhalen zijn de manier waarop we onze wereld leren begrijpen. C.S. Lewis schrijft het over het verhaal van zijn vriend Tolkien: “Een kind geniet van zijn koude vlees, dat anders smakeloos zou zijn, door te doen alsof het een bizon is, die hij juist met zijn eigen pijl en boog gedood heeft. En het kind is verstandig. Het echte vlees wordt smakelijker, doordat het in een verhaal is gedompeld… ‘The Lord of the Rings’ past deze behandeling toe op goed en kwaad, onze eindeloze gevaren, onze angsten en onze vreugdes. Door ze in mythe te dompelen zien we ze duidelijker.”

Wie verhalen niet ziet en waardeert als verhalen, leeft volgens mij in een heel ‘platte’ werkelijkheid. Een werkelijkheid die niet meer is dan wat je kunt zien en aanraken. En daardoor ook een werkelijkheid waarin je niet kunt verlangen naar iets anders dan wat je kunt zien en aanraken. Het is ironisch, want het betreft hier evangelische, charismatische christenen, waarvan je zou denken dat ze juist niet alleen in het materiële, het waarneembare geloven. Maar als je goed kijkt, zie je volgens mij dat ook hun geloof ‘plat’ is, dat het element van ‘betekenis’, van verwijzing naar iets groters, eraan ontbreekt.
Ten eerste wordt de bijbel in dit soort kerken heel letterlijk uitgelegd, zonder oog voor literair genre en beeldspraak. Het is aantoonbaar dat de bijbel een literair werk is, met veel stijlfiguren, en dat sommige gedeeltes lijken op apocalyptische literatuur of mythologische verhalen. Wie de bijbel zo leest, en zoekt naar een dieper betekenisniveau, is in de ogen van deze gelovigen echter geen christen te noemen. Maar als ik The Lord of the Rings lees, hoef ik toch ook niet te geloven dat het letterlijk heeft plaatsgevonden om er belangrijke lessen uit te leren? Tolkien merkt op dat hij als kind nooit dacht dat de draken waar hij over las echt waren: ‘Ik heb mij zelf nooit verbeeld dat de draak van dezelfde orde was als het paard’ (Over sprookjesverhalen). Volgens mij was het Lewis die zei dat sprookjes kinderen niet leren dat draken bestaan, maar dat ze verslagen konden worden. Een letterlijke bijbeluitleg brengt deze gelovigen ook nog eens in conflict met wetenschap en mensen die wel de werkelijkheid kennen - en die confrontatie loopt vaak nadelig af voor ze. De werkelijkheid wordt waargenomen door de wetenschappelijke instrumenten (een verlenging van onze zintuigen). Wat de bijbel doet (en waarom het belangrijk is dat de bijbel een verhaal is), is aan te geven waarom deze werkelijkheid er is. Wat ze betekent en wat ons leven daarom betekent. En dat aspect delft in deze kerken bij discussies over letterlijkheid vaak het onderspit.
Ten tweede doet in deze kringen vaak een vorm van welvaartsevangelie opgeld: het gaat volgens hen ook in het leven van een christen om lichamelijke gezondheid, een goede baan, en geld. Dat is ook waar het in de preken in deze kerken over gaat (geeft u wel uw tienden? Bent u wel onderdanig aan uw oudsten?). Een christen moet tastbare, meetbare dingen doen, en krijgt daar tastbare, meetbare dingen voor terug. Dat er zaken meer belangrijk kunnen zijn dan hoe gezond je bent, of hoe voorspoedig, lijkt niet te worden geloofd. En zo verrichten ze eigenlijk zelf een soort van magie met het bovennatuurlijke, juist omdat ze magie niet uit verhalen hebben leren herkennen. C.S. Lewis wees er al op dat de verlangens die door sprookjesverhalen worden opgewekt eigenlijk onschuldiger zijn dan de verlangens die door schijnbaar ‘realistische verhalen’ worden aangesproken. ‘I never expected the real world to be like the fairy tales. I think that I did expect school to be more like the school stories”, schrijft hij in On Three Ways of Writing for Children. “The boy reading the school story desires success and is unhappy, once the book is over, because he can’t get it. The boy reading the fairy tale desires and is happy in the very fact of desiring. For his mind has not been concentrated on himself, as it often is in the more realistic story.’ Die teleurstelling ervaren christenen in deze kringen vaak als ze toch ziek worden of financiële tegenslag ervaren. Er is ook weinig begrip voor mensen die ADHD of depressie hebben, zij zouden door demonen bezeten zijn. Wie arm is, heeft niet genoeg gegeven. En de gelovigen hebben niet de beelden meegekregen uit de bijbel waarmee ze in deze omstandigheden hoop kunnen houden in wat niet gezien kan worden.
Het is eigenlijk tragisch om in zo’n platte werkelijkheid te leven, omdat je jezelf dan ook noodzakelijk als plat moet zien en alleen maar met transactionele handelingen bezig kunt zijn.

Volgens mij zijn christelijke systemen die verhalen niet kunnen accepteren, inherent transactioneel van aard. En het is niet toevallig dat schrijvers als Chesterton, Tolkien en Lewis juist uit ‘high church’-omgevingen komen, die meer sacramenteel van aard zijn. Hetzelfde geldt voor J.K. Rowling. Tot de kern van hun geloofsleven behoort het feit dat gebeurtenissen en handelingen niet transactioneel zijn, maar sacramenteel. Dat ze niet iets veranderen in de werkelijkheid, maar dat ze de werkelijkheid zichtbaar maken. Ze verwarren niet het beeld met de werkelijkheid, maar zien de werkelijkheid in het beeld. Daarom konden ze verzonnen verhalen schrijven, die toch iets weergeven van wat waar is.
Maar, let op: hun verhalen waren geen ‘christelijke allegorie’, zoals bijvoorbeeld ‘De Christenreis naar de Eeuwigheid’ (een verhaal dat soms nog wel wordt gelezen door christenen die verder verhalen afwijzen). In de Christenreis staat iets altijd direct voor iets anders, het verhaal is een puzzel die ontcijferd moet worden. Maar daarmee is het eigenlijk ook transactioneel geworden. Als je de puzzel hebt ontcijferd, is het namelijk net zo plat als een theologische tekst. Het is als een rekensom op de basisschool: Jan heeft twee appels, hij krijgt er drie bij. Hoeveel heeft hij er nu? Dit is niet anders dan de som 2 + 3 = 5. Er werden andere woorden voor gebruikt, maar het is nog steeds een formule. Daarom dat iemand als Tolkien allegorie verafschuwde. Zijn boek kon niet ontcijferd worden door bijvoorbeeld de ring te zien als allegorie voor atoomenergie. De ring is een beeld waarin waarheid zichtbaar wordt, maar het is een diepere waarheid. Een over het menselijke hart, en het gemak waarmee we verleid kunnen worden door allerlei vormen van macht. Een waarheid die door de ring invoelbaar wordt gemaakt, die we anders niet zo zouden kunnen ervaren. De waarheid van de ring zit hem in het feit dat we iets van onszelf erin herkennen, niet in een een-op-een betekenis.
Tolkien had daarom ook een hekel aan Lewis’ Narniaverhalen, omdat hij die betichtte van allegorie. Aslan is Jezus, Jadis is de duivel, en ga zo maar door. Maar zo had Lewis ze niet bedoeld. Aslan is geen allegorie voor Jezus. Het verhaal is bedoeld te beschrijven wat er zou gebeuren als Jezus een andere wereld dan de onze zou binnenkomen in de vorm van een leeuw. Niet om een parallel te zijn van onze wereld. Ook hier wordt veel van de waarheid zichtbaar in de persoon van Aslan, zonder dat de beeldspraak als een puzzel kan worden opgelost. Deze waarheden moeten worden opgevangen met hulp van de verbeelding, niet met het intellect. Zoals geloof in het algemeen ook meer een functie is van onze beeldenwereld, ons verlangen, en niet van ons intellect als zodanig. De verhalen van Lewis en Tolkien zijn sacramenteel.
Lewis en Tolkien konden daarom ook beelden gebruiken uit niet-christelijke verhalen en legendes, zoals Griekse goden, faunen, sprekende dieren, vallende sterren, zeeslangen, dwergen en elfen. Want ze zagen de hele werkelijkheid als sacramenteel. Ze zagen geen onderscheid tussen een christelijke en een niet-christelijke werkelijkheid. Er was dus ook geen ‘christelijke’ literatuur, onderscheiden van een ‘seculiere’ literatuur. C.S. Lewis zegt: ‘Boiling an egg is the same process whether you are a Christian or a Pagan. In the same way ... whatever Christian literature chose to do would have to be done by the mean common to all literature; it could succeed or fail only by the ame excellences and the ame faults as all literature; and its literary success or failure would never be the same thing as its obedience or disobedience to Christian Principles.’ Natuurlijk maakten deze schrijvers dit onderscheid niet, want ze zagen de hele werkelijkheid als Gods werkelijkheid. God was volgens hen niet boven de werkelijkheid verheven als de naaister uit het beeld van Robert Farrar Capon, maar bevindt zich onder de geschiedenis, waarin hij als een ijsberg zich soms laat zien. Omdat wij door God geschapen zijn is het volgens Tolkien eigenlijk onvermijdelijk dat onze mythen een versplinterd fragment weerspiegelen van het werkelijke licht. “Onze mythen koersen, zij het vaak zigzaggend, naar de ware haven.” We leven in een groot verhaal, een verhaal dat God vertelt, en dat in Jezus zichtbaar is geworden. Maar dit verhaal levert ook de bouwmaterialen voor alle verhalen die wij zelf aan elkaar vertellen.
Ik ben er zelf van overtuigd dat elk goed verteld verhaal daarom verwijst naar het grote verhaal, ongeacht de religieuze overtuiging van de verteller. Niet voor niets komen thema’s als de overwinning van de zwakke, belangeloze opoffering, opstanding uit de dood, of het loon van de zonde, zo vaak terug in sprookjes, films en boeken. Sla een gemiddeld fantasyboek open en je struikelt erover. In mijn eigen ervaring hebben veel ‘christelijke’ films en boeken juist minder te maken met het grote verhaal. Ze zijn daar net als de schoolverhalen waar Lewis naar verwijst veel te plat voor. Ze suggereren dat God je geneest als je maar bidt, of dat je weer contact krijgt met je kinderen als je de bijbel leest. Ze zijn transactioneel. Terwijl een film als The Hunger Games Catching Fire me juist laat verlangen naar rechtvaardigheid, vrijheid en opoffering. Dat verhaal is sacramenteel. God wordt erin zichtbaar. Christenen hoeven dus niet alleen verhalen te lezen die christelijke symboliek bevatten of allegorisch zijn, ze kunnen de christelijke waarheid herkennen in elk verhaal dat ze lezen.
Wie Jezus kent, ziet zijn gezicht overal in terug.

Degene die Jezus kent, zal hem dus al helemaal kunnen terugzien in de Harry Potter-boeken en -films! Niet alleen omdat de schrijfster christen is en heel belezen (waardoor ze veel symboliek gebruikt, onder andere die van de alchemie. John Granger, op internet bekend als de ‘Hogwarts professor’, heeft hele boeken geschreven over de diepere laag en de betekenis van deze verhalen en de diepere symboliek ervan). Maar ook omdat de overwinning op het kwaad in deze verhalen altijd wordt bereikt, niet op een transactionele wijze, maar op een sacramentele wijze. Oh, er is in deze verhalen sprake van sprookjesmagie, met toverstokjes en latijnse woorden. En vliegende bezemstelen. Dat is allemaal bovendien erg onderhoudend. Maar deze transactionele magie (ik verricht een handeling, en daarmee verander ik de werkelijkheid) is in de verhalen nooit effectief tegen het kwaad. Uiteindelijk wordt het slechte alleen overwonnen doordat iets vanuit een diepere werkelijkheid zichtbaar wordt in voorwerpen of mensen. En dat iets is eigenlijk steeds: opofferende liefde.
Al in de eerste verhalen is Harry beschermd tegen Voldemort doordat zijn moeder zich voor hem heeft opgeofferd, en dat heeft hem onvatbaar gemaakt voor de dodelijke vloek. In het tweede verhaal is het de phoenix, die is gestorven, maar weer tot leven is gekomen, die Harry op het moment dat zijn nood het hoogst is, komt redden. In het derde boek verschijnt de patronus in de vorm van een hert, de patronus van Harry’s vader, en verjaagt in een wonder alle dementors. Ga zo maar door, tot Harry’s eigen eindoverwinning. Die behaalt hij niet door zijn toverkracht, maar door overgave. Zoals in elk goed verhaal wint de ‘underdog’ in de vorm van wat Tolkien een ‘eucatastrofe’ noemt, een plotselinge wending, waarbij in het verhaal een glimp doorbreekt van de waarheid, en alle dingen hun eigen naam krijgen. Het is Voldemort, die puur op transactionele magie vertrouwt, die in deze verhalen steeds bedrogen uitkomt. Lees de Harry Potter-boeken nog maar eens na: ze zijn ten diepste sacramenteel, en dus verwijzen ze naar het ware sacrament.

In mijn volgende artikel ga ik dieper in op de verfilming van Harry Potter and the Prisoner of Azkaban.

vrijdag 6 december 2013

Over de drempel (7 en slot): De openbaring van het koninkrijk

Over het eind van de geschiedenis wordt in de bijbel gezegd dat ‘God zal zijn alles en in allen’ (1 Korintiers 15:28). Ik begreep deze uitspraak vroeger niet. Of in elk geval kon ik niet begrijpen hoe het met deze woorden geschetste toekomstbeeld iets aanlokkelijks kon zijn. Het leek namelijk een wel heel statische toekomst. Alsof de geschiedenis op dat moment tot stilstand zou zijn gekomen. Alsof vanaf dat moment niemand meer een initiatief zou kunnen nemen, er geen nieuw kunstwerk geschapen zou kunnen worden, geen nieuwe relaties zouden kunnen worden aangegaan, alsof alle dingen en alle mensen in God zouden zijn opgenomen en voortaan geen enkel eigen bestaan meer zou kunnen leiden. Het leven dat ik nu leidde was kennelijk onbedoeld chaotisch, vruchtbaar, origineel, maar als een hemelse archivaris zou God dan de rommel opruimen. De Borg uit Star Trek riepen voor mij hetzelfde angstgevoel op.
In deze toekomst zou ik bovendien niet mezelf kunnen zijn. Mijn persoonlijkheid had geen waarde. Mijn verlangens deden er niet toe. Ik heb in de kerk waarin ik opgroeide letterlijk dingen gehoord als dat ik in de eeuwigheid me niets meer van mijn leven op Aarde zou herinneren (een breuk in persoonlijke identiteit. Maar waarom zou ik me dan nu over dat leven druk maken?). Ik vond zelf onze kerkdiensten niet altijd even inspirerend, en keek niet uit naar een eeuwigheid van aanbidding. ‘Maar God zal er wel voor zorgen dat je dan wel van aanbidding houdt’, zeiden goedb edoelende mensen. Hij zou me dus hersenspoelen, mijn verlangens veranderen als ‘Big Brother’ in Orwells grimmige 1984. Ik hoorde dingen als zou ik in de eeuwigheid mijn familie en vrienden niet meer belangrijk vinden, en zelfs dat er in de eeuwigheid geen mannen of vrouwen zouden zijn, maar dat we allemaal neutraal zouden zijn - alsof mijn identiteit als man totaal geen betekenis had. Geen wonder dat ik niet naar de hemel uitkeek. Ik was alleen nog banger voor de eeuwige bewuste marteling van de hel, zoals we daarover hoorden - als ik niet de juiste leerstellingen over God geloofde zou hij mij tot in eeuwigheid zelf helse pijnen laten doorstaan. Dit roept wel vreemde vragen op over het karakter van God. Als God zo is, waarom zouden we dan de eeuwigheid in zijn gezelschap willen doorbrengen? Zou een eeuwigheid in het gezelschap van een almachtige sadist niet de hel zijn?
Ik moest erg lachen om een ‘spoken word’-stuk van christenartiest Larry Norman op een van zijn CD’s. Het gaat over een prediker die zijn publiek waarschuwt tegen de hel. Een van zijn toehoorders onderbreekt hem, en vraagt: ‘Preacher, is it true what you say, that hell is full of drink, cards and loose women?’ En de prediker antwoordt dat het zo is. De man slaakt een zucht en zegt: ‘If hell is filled with drink, cards and loose women, oh, death, where is thy sting!’ Ha! Het is toch vreemd als ons beeld van de hel aantrekkelijker is dan ons beeld van de hemel, of het koninkrijk van God.
Zelfs in gemeentes waar niet zo streng over de hel gepredikt wordt, zijn weinig christenen die naar de toekomst van God verlangen. Mensen hopen zelfs dat de Heer nog uitblijft, omdat volgens hen dit leven te prefereren is boven het toekomende leven. ‘Ik wil eerst nog zus en zo hebben meegemaakt’ (meestal het huwelijk). We moeten het er nu van nemen, eten en drinken, want morgen gaan we naar de hemel. Eigenlijk geen ander beeld dan dat van mensen die niet in de opstanding geloven (vergelijk 1 Korintiers 15:32). Het meest positieve dat mensen over de hemel kunnen zeggen, is dat er dan geen pijn zou zijn. Daarom zijn het vooral mensen met pijn of moeite die in deze kerken naar de hemel uitkijken (ik kreeg zelfs te horen dat ik zo naar de toekomst verlangde, omdat ik nog vrijgezel was). Maar de hemel is in deze visie nog steeds niet beter dan het niet-bestaan. Een statisch eeuwig zijn is niet wat ons van nature aanspreekt. En dat is dan reden om ons eigen verlangen, de basis van onze identiteit, nog verder te wantrouwen, en te onderdrukken. Want ons verlangen naar meer, naar schoonheid, betekenis en intimiteit, brengt ons voor ons gevoel alleen maar in problemen. We reduceren onszelf alvast tot bevelen opvolgende robots, omdat dat in de eeuwigheid alles zal zijn wat van ons zal overblijven. Resistance is futile.

Ik denk dat ons beeld van onze toekomst tekortschiet, omdat ons beeld van God tekortschiet. We zien onze toekomst niet als goed, omdat we ten diepste niet geloven dat God goed is. Oh, we geloven dat hij goed is, in de zin dat hij niet slecht is, dat kwaad en slechtheid in hem ontbreekt. Maar we geloven niet dat hij actief goed is. Dat hij ons liefheeft, dat wil zeggen: dat hij het beste voor ons verlangt en zich ook inzet om dat aan ons te geven. Dat hij een relatie met ons zou kunnen hebben. We zien God als de onbewogen beweger. Als de macht die alle gebeurtenissen in gang zet, maar zelf nergens door bewogen wordt. Die zelf niet gevoelig is, die niet geraakt wordt. Een macht zonder leven, innerlijk of aan de buitenkant. Eigenlijk zien we God niet als persoon, want we geloven niet dat God verlangens heeft. En verlangens zijn wat ons een wil geeft, wat ons tot personen maakt. Wat maakt dat we kunnen liefhebben.
Dat is niet het bijbelse beeld van God. Dat is niet het beeld van de drie-enige God, die tegen zichzelf zegt ‘laat ons ...’, die een bewegende, dynamische relatie IS. Dat is niet het beeld van de schepper, die uit het niets alles tot aanzijn roept, van het geringste snuitkevertje tot het verste melkwegstelsel, die creatief is. Dat is niet de God die deze schepping elke dag nog steeds actief onderhoudt. Dat is niet het beeld van de God die met zijn schepselen in de tuin wilde wandelen in de avondkoelte, hen wilde leren kennen, en met hen wilde lachen. Dat is niet het beeld van de God die toen zijn schepselen zich van hem afkeerden en voor de dood kozen, zodat ze blind werden voor zijn aanwezigheid in de schepping, zelf deel werd van hun wereld door mens te worden. Niet een zielloze, bevelen opvolgende robot, maar een volledig levend, enthousiast, verlangend mens. Dat is niet het beeld van de God wiens innerlijk in hem bewogen wordt als hij aan zijn troetelkinderen denkt (Jeremia 32), of die als de vader van de zoon hem tegemoet rent en hem zijn jas omhangt. Dat is niet de god die de dood overwint, en de mensen nieuw leven geeft en een nieuwe schepping maakt, waar gerechtigheid woont. Dat is niet de God die de bron is van elk leven, elke beweging, die zoals Chesterton vermoedde, gekenmerkt wordt door vreugde, door het genot zichzelf te zijn. De God die door theologen wordt beschreven als de ‘perichoresis’, de dans.
De God die zich heeft geopenbaard in Jezus Christus handelt, verlangt, heeft lief. Zo is God. We kunnen hem misschien niet beschrijven als een menselijk persoon, maar niet omdat hij minder persoonlijk zou zijn dan wij, maar juist omdat hij bovenpersoonlijk is. Zijn levenslust, zijn passie, zijn verlangen, zijn zo groot dat ze voortdurend uit zijn binnenste overstromen tot ze in ons terechtkomen, en ons in beweging brengen. Zijn verlangen is de muziek die maakt dat wij willen dansen.
Als dit de God is die uiteindelijk alles en in allen zal zijn, als zijn innerlijke leven de dans is waar wij allen deel van zullen uitmaken, is dat geen schrikbeeld. Dan wordt dat iets om naar te verlangen. Want dan betekent het dat wij niet minder onszelf zullen worden, maar meer. Dat we niet minder zullen verlangen, maar meer. Dat we niet minder creatief zullen zijn, maar meer. En dat we niet minder liefde zullen ervaren, maar meer. Tolkien zegt dat door het lezen van een goed sprookjesverhaal onze diepste verlangens worden vervuld, maar dat ze tegelijk ook oneindig worden aangescherpt (in Over Sprookjesverhalen). Zo zal het in de eeuwigheid ook zijn. En dat betekent dat we ons nooit zullen vervelen, want we worden niet opgenomen in een eeuwig computersysteem, maar in een eeuwig leven. Zodra we God zien als werkelijk goed, en zijn verlangens als werkelijk levensbrengend, wordt de toekomst er een om naar uit te kijken. Ook hier is het belangrijk welk beeld we van God hebben.

De grote, levende, persoonlijke God, de dansende drie-eenheid, vindt ons belangrijk. Daarom wordt in de bijbel niet gezegd dat wij naar de hemel gaan. Nee: er staat dat het nieuwe Jeruzalem, de stad van God uit de hemel zal neerdalen. Naar ons toe zal komen. God zal onder de mensen wonen. Johannes gebruikt in Openbaring sacramentele beelden. Hij zegt dat de mensen geen tempel meer nodig hebben, want God zelf zal onder hen wonen. Ze zullen geen zon of maan meer nodig hebben, want het lam, Jezus, zelf zal hun licht zijn. Dit wil volgens mij zeggen dat de hele werkelijkheid zichtbaar zal zijn. Gods koninkrijk, nu nog verborgen onder de grond van de geschiedenis, is dan openbaar. We zullen dan kennen, zoals we nu zelf gekend zijn. We zullen de beelden niet meer nodig hebben. Die hadden we natuurlijk nooit nodig in een transactionele zin. De Kerk, doop, avondmaal, priesters en huwelijk brengen (zoals ik eerder in deze serie betoogde) niets tot stand dat niet al realiteit was. Ze laten iets zien dat nog niet zichtbaar is, maar al wel realiteit is. En dan zal het voor elk oog zichtbaar zijn, zoals de engelen die Elisa aan zijn knecht liet zien. De schaduwen zijn vervlogen in het licht van de zon. In Hebreeen 9:23 noemt de auteur de tabernakel en haar inrichtingen ‘afbeeldingen’ - dat zijn al onze sacramenten. “Maar wat geschapen is, wankelt en verdwijnt, zodat alleen blijft wat onwankelbaar is.” (Hebreeen 12:27). Daarom zullen we ze uit onze handen laten vallen en er nooit meer aan terugdenken, als we de werkelijkheid zien: de onvoorwaardelijke liefde van God, die leven brengt uit de dood, ons leven, uit onze dood, door Jezus onze Heer.
Maar in zekere zin zijn wij zelf ook sacramenten waarin iets van God zichtbaar wordt. Gods grote verhaal wordt zichtbaar in ons kleine verhaal. En ook wat ons betreft zal in die tijd de werkelijkheid de schaduw vervangen. “We weten nog niet wat we zullen zijn, maar we weten dat we Hem gelijk zullen zijn”, zegt Johannes (1 Johannes 3:2). En Paulus voegt toe dat de hele schepping wacht op het openbaar worden van de “vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt” (Romeinen 8:23). Ook dit betekent niet dat we minder onszelf zullen zijn dan nu, maar juist meer. Want in elk van ons wordt iets heel specifieks en unieks van God zichtbaar, en dat zal dan volledig tot bloei komen. We zullen als God zijn juist in zijn leven en verlangen, in zijn vrijheid en de indruk die hij maakt op zijn omgeving. In De Grote Scheiding van C.S. Lewis ontmoet de hoofdpersoon een van de hemelbewoners. ‘Ik kan me nu niet meer herinneren of ze naakt was of gekleed’, moet hij toegeven. ‘Als ze naakt was, dan was het ongetwijfeld de bijna zichtbare sluier van haar hoffelijkheid en vreugde, waardoor mijn verbeelding de illusie vasthield dat achter haar een lange, blinkende mantel over het blijde gras golfde. Als ze gekleed was, was de illusie van naaktheid vast en zeker het gevolg van de helderheid van haar innerlijk, die door de kleding heen scheen.’ De bijbel suggereert dat we uit de dood zullen opstaan in ons lichaam, maar tegelijk lijkt dat in de bijbelse beschrijvingen meer te zijn dan ons lichaam. Het lichaam is verheerlijkt, glorieus. Het is een lichaam dat geen schaduw meer is, maar werkelijkheid, zo werkelijk dat het net als Jezus in zijn opstandingslichaam door tijd en ruimte kan verplaatsen en tussen de atomen van een muur kan doordringen.
We zullen na onze opstanding bovendien helemaal tot onze bestemming komen. Onze verlangens (zelf al sacramenten waarin de verlangens van God zichtbaar worden) zullen worden vervuld. En dat zal voor iedereen anders zijn. Mijn diepe verlangens zijn namelijk anders dan die van jou. Maar al onze verlangens zijn bedoeld om door God volkomen vervuld te worden. Daarom zegt Lewis in The problem of pain: ‘God will look to every soul like it first love, because He IS its first love’. Ik aarzel om meer te schrijven over dit onderwerp, omdat ik de neiging heb alles van C.S. Lewis te willen aanhalen. Lees van hem het essay ‘The Weight of Glory’. Hij zal je overtuigen dat God ons verlangen niet te sterk vindt, maar eerder te zwak. Dat ons verlangen is wat ons bij Hem doet uitkomen. Hij maakt ook duidelijk dat er geen jaloezie zal zijn in de eeuwigheid. Zoals het er ook nu niet hoeft te zijn, als iemand helemaal zichzelf is. Ik kan bijvoorbeeld nu ervan genieten dat iemand graag wil rotsklimmen en daar helemaal voor gaat, juist omdat ik mezelf toestemming heb gegeven mezelf te zijn, en dus niet hetzelfde hoef te winnen.

Ik ben samen met mijn vrouw behoorlijk bezig met persoonlijkheidstypetheorie, voornamelijk aan de hand van de Myers Briggs Type Indicator. Die levert voor je persoonlijkheid een code op van vier letters. Ik kom uit testen als een INFJ - het zeldzaamste persoonlijkheidstype, volgens de websites. In de beschrijvingen van dit persoonlijkheidstype staat vaak dat het van nature spiritueel is, gericht op de groei van zichzelf en van anderen, en begripsvol voor anderen, maar streng naar zichzelf toe. (Wees gerust, deze paragraaf zal ook over toekomstverwachting gaan. Al is er over MBTI, persoonlijkheid en geloof een hele nieuwe serie artikelen te schrijven!). Nu had ik het er met mijn vrouw over dat de eigenschappen van een INFJ me als gelovige een voordeel zouden kunnen bieden. En ik vroeg me af of dat niet betekende dat ik nog meer mijn best moest doen. Ik dacht dat het betekende dat ik niet tevreden kon zijn met wat ik al voor de heer deed, als het bij mijn persoonlijkheidstype hoorde. Ondertussen vroeg mijn vrouw zich af waarom er niet meer INFJ’s waren in de wereld, omdat de wereld meer serieuze, gewetensvolle wereldverbeteraars kan gebruiken.
Ik besloot het een keer aan God te vragen terwijl ik over straat naar huis liep. En ik kreeg in mijn gedachten antwoorden. Antwoorden die ik ook heel mooi zou vinden als ze uit mijn eigen gedachten voortkwamen, maar voor zover ik wist waren het geen voor mij natuurlijke gedachten. En ze kwamen met de klank die ik met Gods stem heb leren associëren. Ik vroeg aan de Heer waarom er niet meer INFJ’s waren. Het antwoord dat ik kreeg was dat God er niet meer nodig had. Kennelijk was het voldoende voor zijn plan dat 1 procent van de populatie INFJ is en zijn er meer nodig van praktische, handelende persoonlijkheidstypes. Toen ik de Heer om meer vroeg, kreeg ik in gedachten dat het zelfs niet goed zou zijn als er meer waren. Per slot van rekening worden ook Hitler, Osama Bin Laden en Ayatollah Khomeini gezien als INFJ’s, ze kunnen mensen inspireren tot het goede, maar kennelijk ook tot het kwade. Ik vroeg de Heer of ik omdat ik INFJ was meer moest presteren. Maar ik kreeg in gedachten dat het enige wat ik hoefde doen was mezelf te zijn. Ik zou vanzelf anderen inspireren, inzichten en gedachten delen met belangstellenden, schrijven en spreken. En omdat 1 procent van de populatie INFJ is, ‘hoef’ ik in principe maar 99 mensen te bereiken (dat bedacht ik zelf). Het bracht me rust - ik hoef me niet te verkopen, ik hoef mezelf niet succesvol te maken, ik hoef niet op anderen te lijken. Ik mag mezelf zijn.
Tenslotte vroeg ik aan de Heer in mijn gedachten of het eerlijk was als ik in de eeuwigheid zou krijgen wat ik verlangde, als ik inderdaad krijg wat mijn verlangen is, namelijk steeds dieper in de betekenis van God te mogen afdalen. Maar ik kreeg in gedachten dat niemand jaloers op mij zou zijn. Want andere mensen willen niet hetzelfde als ik. In de eeuwigheid zal de een op zijn plek komen in het zingen en muziek maken met anderen, de ander in het verkennen van nieuwe werelden, de ander in het steed dieper doordringen in de diepten van God. En niemand zal jaloers op hen zijn, want ze zullen allemaal zichzelf zijn. Dit geldt voor alle persoonlijkheidstypen. God zal hen allen op hun eigen manier vervullen. Ook dat nam een laag van mijn schuldgevoel weg, en ik kon vrij ademhalen. God houdt van mij omdat hij God is en daarvoor kiest. Dat heeft hij laten zien in Jezus’ dood en opstanding. Ik mag dat accepteren en leven in die liefde, en mezelf accepteren als Gods geliefde kind. In die acceptatie mag ik mezelf zijn, doen wat mijn hand vind om te doen, en de mensen in mijn omgeving liefhebben. Meer niet. Zo goed is het goede nieuws!