Over het eind van de geschiedenis wordt in de bijbel gezegd dat ‘God zal zijn alles en in allen’ (1 Korintiers 15:28). Ik begreep deze uitspraak vroeger niet. Of in elk geval kon ik niet begrijpen hoe het met deze woorden geschetste toekomstbeeld iets aanlokkelijks kon zijn. Het leek namelijk een wel heel statische toekomst. Alsof de geschiedenis op dat moment tot stilstand zou zijn gekomen. Alsof vanaf dat moment niemand meer een initiatief zou kunnen nemen, er geen nieuw kunstwerk geschapen zou kunnen worden, geen nieuwe relaties zouden kunnen worden aangegaan, alsof alle dingen en alle mensen in God zouden zijn opgenomen en voortaan geen enkel eigen bestaan meer zou kunnen leiden. Het leven dat ik nu leidde was kennelijk onbedoeld chaotisch, vruchtbaar, origineel, maar als een hemelse archivaris zou God dan de rommel opruimen. De Borg uit Star Trek riepen voor mij hetzelfde angstgevoel op.
In deze toekomst zou ik bovendien niet mezelf kunnen zijn. Mijn persoonlijkheid had geen waarde. Mijn verlangens deden er niet toe. Ik heb in de kerk waarin ik opgroeide letterlijk dingen gehoord als dat ik in de eeuwigheid me niets meer van mijn leven op Aarde zou herinneren (een breuk in persoonlijke identiteit. Maar waarom zou ik me dan nu over dat leven druk maken?). Ik vond zelf onze kerkdiensten niet altijd even inspirerend, en keek niet uit naar een eeuwigheid van aanbidding. ‘Maar God zal er wel voor zorgen dat je dan wel van aanbidding houdt’, zeiden goedb edoelende mensen. Hij zou me dus hersenspoelen, mijn verlangens veranderen als ‘Big Brother’ in Orwells grimmige 1984. Ik hoorde dingen als zou ik in de eeuwigheid mijn familie en vrienden niet meer belangrijk vinden, en zelfs dat er in de eeuwigheid geen mannen of vrouwen zouden zijn, maar dat we allemaal neutraal zouden zijn - alsof mijn identiteit als man totaal geen betekenis had. Geen wonder dat ik niet naar de hemel uitkeek. Ik was alleen nog banger voor de eeuwige bewuste marteling van de hel, zoals we daarover hoorden - als ik niet de juiste leerstellingen over God geloofde zou hij mij tot in eeuwigheid zelf helse pijnen laten doorstaan. Dit roept wel vreemde vragen op over het karakter van God. Als God zo is, waarom zouden we dan de eeuwigheid in zijn gezelschap willen doorbrengen? Zou een eeuwigheid in het gezelschap van een almachtige sadist niet de hel zijn?
Ik moest erg lachen om een ‘spoken word’-stuk van christenartiest Larry Norman op een van zijn CD’s. Het gaat over een prediker die zijn publiek waarschuwt tegen de hel. Een van zijn toehoorders onderbreekt hem, en vraagt: ‘Preacher, is it true what you say, that hell is full of drink, cards and loose women?’ En de prediker antwoordt dat het zo is. De man slaakt een zucht en zegt: ‘If hell is filled with drink, cards and loose women, oh, death, where is thy sting!’ Ha! Het is toch vreemd als ons beeld van de hel aantrekkelijker is dan ons beeld van de hemel, of het koninkrijk van God.
Zelfs in gemeentes waar niet zo streng over de hel gepredikt wordt, zijn weinig christenen die naar de toekomst van God verlangen. Mensen hopen zelfs dat de Heer nog uitblijft, omdat volgens hen dit leven te prefereren is boven het toekomende leven. ‘Ik wil eerst nog zus en zo hebben meegemaakt’ (meestal het huwelijk). We moeten het er nu van nemen, eten en drinken, want morgen gaan we naar de hemel. Eigenlijk geen ander beeld dan dat van mensen die niet in de opstanding geloven (vergelijk 1 Korintiers 15:32). Het meest positieve dat mensen over de hemel kunnen zeggen, is dat er dan geen pijn zou zijn. Daarom zijn het vooral mensen met pijn of moeite die in deze kerken naar de hemel uitkijken (ik kreeg zelfs te horen dat ik zo naar de toekomst verlangde, omdat ik nog vrijgezel was). Maar de hemel is in deze visie nog steeds niet beter dan het niet-bestaan. Een statisch eeuwig zijn is niet wat ons van nature aanspreekt. En dat is dan reden om ons eigen verlangen, de basis van onze identiteit, nog verder te wantrouwen, en te onderdrukken. Want ons verlangen naar meer, naar schoonheid, betekenis en intimiteit, brengt ons voor ons gevoel alleen maar in problemen. We reduceren onszelf alvast tot bevelen opvolgende robots, omdat dat in de eeuwigheid alles zal zijn wat van ons zal overblijven. Resistance is futile.
Ik denk dat ons beeld van onze toekomst tekortschiet, omdat ons beeld van God tekortschiet. We zien onze toekomst niet als goed, omdat we ten diepste niet geloven dat God goed is. Oh, we geloven dat hij goed is, in de zin dat hij niet slecht is, dat kwaad en slechtheid in hem ontbreekt. Maar we geloven niet dat hij actief goed is. Dat hij ons liefheeft, dat wil zeggen: dat hij het beste voor ons verlangt en zich ook inzet om dat aan ons te geven. Dat hij een relatie met ons zou kunnen hebben. We zien God als de onbewogen beweger. Als de macht die alle gebeurtenissen in gang zet, maar zelf nergens door bewogen wordt. Die zelf niet gevoelig is, die niet geraakt wordt. Een macht zonder leven, innerlijk of aan de buitenkant. Eigenlijk zien we God niet als persoon, want we geloven niet dat God verlangens heeft. En verlangens zijn wat ons een wil geeft, wat ons tot personen maakt. Wat maakt dat we kunnen liefhebben.
Dat is niet het bijbelse beeld van God. Dat is niet het beeld van de drie-enige God, die tegen zichzelf zegt ‘laat ons ...’, die een bewegende, dynamische relatie IS. Dat is niet het beeld van de schepper, die uit het niets alles tot aanzijn roept, van het geringste snuitkevertje tot het verste melkwegstelsel, die creatief is. Dat is niet de God die deze schepping elke dag nog steeds actief onderhoudt. Dat is niet het beeld van de God die met zijn schepselen in de tuin wilde wandelen in de avondkoelte, hen wilde leren kennen, en met hen wilde lachen. Dat is niet het beeld van de God die toen zijn schepselen zich van hem afkeerden en voor de dood kozen, zodat ze blind werden voor zijn aanwezigheid in de schepping, zelf deel werd van hun wereld door mens te worden. Niet een zielloze, bevelen opvolgende robot, maar een volledig levend, enthousiast, verlangend mens. Dat is niet het beeld van de God wiens innerlijk in hem bewogen wordt als hij aan zijn troetelkinderen denkt (Jeremia 32), of die als de vader van de zoon hem tegemoet rent en hem zijn jas omhangt. Dat is niet de god die de dood overwint, en de mensen nieuw leven geeft en een nieuwe schepping maakt, waar gerechtigheid woont. Dat is niet de God die de bron is van elk leven, elke beweging, die zoals Chesterton vermoedde, gekenmerkt wordt door vreugde, door het genot zichzelf te zijn. De God die door theologen wordt beschreven als de ‘perichoresis’, de dans.
De God die zich heeft geopenbaard in Jezus Christus handelt, verlangt, heeft lief. Zo is God. We kunnen hem misschien niet beschrijven als een menselijk persoon, maar niet omdat hij minder persoonlijk zou zijn dan wij, maar juist omdat hij bovenpersoonlijk is. Zijn levenslust, zijn passie, zijn verlangen, zijn zo groot dat ze voortdurend uit zijn binnenste overstromen tot ze in ons terechtkomen, en ons in beweging brengen. Zijn verlangen is de muziek die maakt dat wij willen dansen.
Als dit de God is die uiteindelijk alles en in allen zal zijn, als zijn innerlijke leven de dans is waar wij allen deel van zullen uitmaken, is dat geen schrikbeeld. Dan wordt dat iets om naar te verlangen. Want dan betekent het dat wij niet minder onszelf zullen worden, maar meer. Dat we niet minder zullen verlangen, maar meer. Dat we niet minder creatief zullen zijn, maar meer. En dat we niet minder liefde zullen ervaren, maar meer. Tolkien zegt dat door het lezen van een goed sprookjesverhaal onze diepste verlangens worden vervuld, maar dat ze tegelijk ook oneindig worden aangescherpt (in Over Sprookjesverhalen). Zo zal het in de eeuwigheid ook zijn. En dat betekent dat we ons nooit zullen vervelen, want we worden niet opgenomen in een eeuwig computersysteem, maar in een eeuwig leven. Zodra we God zien als werkelijk goed, en zijn verlangens als werkelijk levensbrengend, wordt de toekomst er een om naar uit te kijken. Ook hier is het belangrijk welk beeld we van God hebben.
De grote, levende, persoonlijke God, de dansende drie-eenheid, vindt ons belangrijk. Daarom wordt in de bijbel niet gezegd dat wij naar de hemel gaan. Nee: er staat dat het nieuwe Jeruzalem, de stad van God uit de hemel zal neerdalen. Naar ons toe zal komen. God zal onder de mensen wonen. Johannes gebruikt in Openbaring sacramentele beelden. Hij zegt dat de mensen geen tempel meer nodig hebben, want God zelf zal onder hen wonen. Ze zullen geen zon of maan meer nodig hebben, want het lam, Jezus, zelf zal hun licht zijn. Dit wil volgens mij zeggen dat de hele werkelijkheid zichtbaar zal zijn. Gods koninkrijk, nu nog verborgen onder de grond van de geschiedenis, is dan openbaar. We zullen dan kennen, zoals we nu zelf gekend zijn. We zullen de beelden niet meer nodig hebben. Die hadden we natuurlijk nooit nodig in een transactionele zin. De Kerk, doop, avondmaal, priesters en huwelijk brengen (zoals ik eerder in deze serie betoogde) niets tot stand dat niet al realiteit was. Ze laten iets zien dat nog niet zichtbaar is, maar al wel realiteit is. En dan zal het voor elk oog zichtbaar zijn, zoals de engelen die Elisa aan zijn knecht liet zien. De schaduwen zijn vervlogen in het licht van de zon. In Hebreeen 9:23 noemt de auteur de tabernakel en haar inrichtingen ‘afbeeldingen’ - dat zijn al onze sacramenten. “Maar wat geschapen is, wankelt en verdwijnt, zodat alleen blijft wat onwankelbaar is.” (Hebreeen 12:27). Daarom zullen we ze uit onze handen laten vallen en er nooit meer aan terugdenken, als we de werkelijkheid zien: de onvoorwaardelijke liefde van God, die leven brengt uit de dood, ons leven, uit onze dood, door Jezus onze Heer.
Maar in zekere zin zijn wij zelf ook sacramenten waarin iets van God zichtbaar wordt. Gods grote verhaal wordt zichtbaar in ons kleine verhaal. En ook wat ons betreft zal in die tijd de werkelijkheid de schaduw vervangen. “We weten nog niet wat we zullen zijn, maar we weten dat we Hem gelijk zullen zijn”, zegt Johannes (1 Johannes 3:2). En Paulus voegt toe dat de hele schepping wacht op het openbaar worden van de “vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt” (Romeinen 8:23). Ook dit betekent niet dat we minder onszelf zullen zijn dan nu, maar juist meer. Want in elk van ons wordt iets heel specifieks en unieks van God zichtbaar, en dat zal dan volledig tot bloei komen. We zullen als God zijn juist in zijn leven en verlangen, in zijn vrijheid en de indruk die hij maakt op zijn omgeving. In De Grote Scheiding van C.S. Lewis ontmoet de hoofdpersoon een van de hemelbewoners. ‘Ik kan me nu niet meer herinneren of ze naakt was of gekleed’, moet hij toegeven. ‘Als ze naakt was, dan was het ongetwijfeld de bijna zichtbare sluier van haar hoffelijkheid en vreugde, waardoor mijn verbeelding de illusie vasthield dat achter haar een lange, blinkende mantel over het blijde gras golfde. Als ze gekleed was, was de illusie van naaktheid vast en zeker het gevolg van de helderheid van haar innerlijk, die door de kleding heen scheen.’ De bijbel suggereert dat we uit de dood zullen opstaan in ons lichaam, maar tegelijk lijkt dat in de bijbelse beschrijvingen meer te zijn dan ons lichaam. Het lichaam is verheerlijkt, glorieus. Het is een lichaam dat geen schaduw meer is, maar werkelijkheid, zo werkelijk dat het net als Jezus in zijn opstandingslichaam door tijd en ruimte kan verplaatsen en tussen de atomen van een muur kan doordringen.
We zullen na onze opstanding bovendien helemaal tot onze bestemming komen. Onze verlangens (zelf al sacramenten waarin de verlangens van God zichtbaar worden) zullen worden vervuld. En dat zal voor iedereen anders zijn. Mijn diepe verlangens zijn namelijk anders dan die van jou. Maar al onze verlangens zijn bedoeld om door God volkomen vervuld te worden. Daarom zegt Lewis in The problem of pain: ‘God will look to every soul like it first love, because He IS its first love’. Ik aarzel om meer te schrijven over dit onderwerp, omdat ik de neiging heb alles van C.S. Lewis te willen aanhalen. Lees van hem het essay ‘The Weight of Glory’. Hij zal je overtuigen dat God ons verlangen niet te sterk vindt, maar eerder te zwak. Dat ons verlangen is wat ons bij Hem doet uitkomen. Hij maakt ook duidelijk dat er geen jaloezie zal zijn in de eeuwigheid. Zoals het er ook nu niet hoeft te zijn, als iemand helemaal zichzelf is. Ik kan bijvoorbeeld nu ervan genieten dat iemand graag wil rotsklimmen en daar helemaal voor gaat, juist omdat ik mezelf toestemming heb gegeven mezelf te zijn, en dus niet hetzelfde hoef te winnen.
Ik ben samen met mijn vrouw behoorlijk bezig met persoonlijkheidstypetheorie, voornamelijk aan de hand van de Myers Briggs Type Indicator. Die levert voor je persoonlijkheid een code op van vier letters. Ik kom uit testen als een INFJ - het zeldzaamste persoonlijkheidstype, volgens de websites. In de beschrijvingen van dit persoonlijkheidstype staat vaak dat het van nature spiritueel is, gericht op de groei van zichzelf en van anderen, en begripsvol voor anderen, maar streng naar zichzelf toe. (Wees gerust, deze paragraaf zal ook over toekomstverwachting gaan. Al is er over MBTI, persoonlijkheid en geloof een hele nieuwe serie artikelen te schrijven!). Nu had ik het er met mijn vrouw over dat de eigenschappen van een INFJ me als gelovige een voordeel zouden kunnen bieden. En ik vroeg me af of dat niet betekende dat ik nog meer mijn best moest doen. Ik dacht dat het betekende dat ik niet tevreden kon zijn met wat ik al voor de heer deed, als het bij mijn persoonlijkheidstype hoorde. Ondertussen vroeg mijn vrouw zich af waarom er niet meer INFJ’s waren in de wereld, omdat de wereld meer serieuze, gewetensvolle wereldverbeteraars kan gebruiken.
Ik besloot het een keer aan God te vragen terwijl ik over straat naar huis liep. En ik kreeg in mijn gedachten antwoorden. Antwoorden die ik ook heel mooi zou vinden als ze uit mijn eigen gedachten voortkwamen, maar voor zover ik wist waren het geen voor mij natuurlijke gedachten. En ze kwamen met de klank die ik met Gods stem heb leren associëren. Ik vroeg aan de Heer waarom er niet meer INFJ’s waren. Het antwoord dat ik kreeg was dat God er niet meer nodig had. Kennelijk was het voldoende voor zijn plan dat 1 procent van de populatie INFJ is en zijn er meer nodig van praktische, handelende persoonlijkheidstypes. Toen ik de Heer om meer vroeg, kreeg ik in gedachten dat het zelfs niet goed zou zijn als er meer waren. Per slot van rekening worden ook Hitler, Osama Bin Laden en Ayatollah Khomeini gezien als INFJ’s, ze kunnen mensen inspireren tot het goede, maar kennelijk ook tot het kwade. Ik vroeg de Heer of ik omdat ik INFJ was meer moest presteren. Maar ik kreeg in gedachten dat het enige wat ik hoefde doen was mezelf te zijn. Ik zou vanzelf anderen inspireren, inzichten en gedachten delen met belangstellenden, schrijven en spreken. En omdat 1 procent van de populatie INFJ is, ‘hoef’ ik in principe maar 99 mensen te bereiken (dat bedacht ik zelf). Het bracht me rust - ik hoef me niet te verkopen, ik hoef mezelf niet succesvol te maken, ik hoef niet op anderen te lijken. Ik mag mezelf zijn.
Tenslotte vroeg ik aan de Heer in mijn gedachten of het eerlijk was als ik in de eeuwigheid zou krijgen wat ik verlangde, als ik inderdaad krijg wat mijn verlangen is, namelijk steeds dieper in de betekenis van God te mogen afdalen. Maar ik kreeg in gedachten dat niemand jaloers op mij zou zijn. Want andere mensen willen niet hetzelfde als ik. In de eeuwigheid zal de een op zijn plek komen in het zingen en muziek maken met anderen, de ander in het verkennen van nieuwe werelden, de ander in het steed dieper doordringen in de diepten van God. En niemand zal jaloers op hen zijn, want ze zullen allemaal zichzelf zijn. Dit geldt voor alle persoonlijkheidstypen. God zal hen allen op hun eigen manier vervullen. Ook dat nam een laag van mijn schuldgevoel weg, en ik kon vrij ademhalen. God houdt van mij omdat hij God is en daarvoor kiest. Dat heeft hij laten zien in Jezus’ dood en opstanding. Ik mag dat accepteren en leven in die liefde, en mezelf accepteren als Gods geliefde kind. In die acceptatie mag ik mezelf zijn, doen wat mijn hand vind om te doen, en de mensen in mijn omgeving liefhebben. Meer niet. Zo goed is het goede nieuws!
In deze toekomst zou ik bovendien niet mezelf kunnen zijn. Mijn persoonlijkheid had geen waarde. Mijn verlangens deden er niet toe. Ik heb in de kerk waarin ik opgroeide letterlijk dingen gehoord als dat ik in de eeuwigheid me niets meer van mijn leven op Aarde zou herinneren (een breuk in persoonlijke identiteit. Maar waarom zou ik me dan nu over dat leven druk maken?). Ik vond zelf onze kerkdiensten niet altijd even inspirerend, en keek niet uit naar een eeuwigheid van aanbidding. ‘Maar God zal er wel voor zorgen dat je dan wel van aanbidding houdt’, zeiden goedb edoelende mensen. Hij zou me dus hersenspoelen, mijn verlangens veranderen als ‘Big Brother’ in Orwells grimmige 1984. Ik hoorde dingen als zou ik in de eeuwigheid mijn familie en vrienden niet meer belangrijk vinden, en zelfs dat er in de eeuwigheid geen mannen of vrouwen zouden zijn, maar dat we allemaal neutraal zouden zijn - alsof mijn identiteit als man totaal geen betekenis had. Geen wonder dat ik niet naar de hemel uitkeek. Ik was alleen nog banger voor de eeuwige bewuste marteling van de hel, zoals we daarover hoorden - als ik niet de juiste leerstellingen over God geloofde zou hij mij tot in eeuwigheid zelf helse pijnen laten doorstaan. Dit roept wel vreemde vragen op over het karakter van God. Als God zo is, waarom zouden we dan de eeuwigheid in zijn gezelschap willen doorbrengen? Zou een eeuwigheid in het gezelschap van een almachtige sadist niet de hel zijn?
Ik moest erg lachen om een ‘spoken word’-stuk van christenartiest Larry Norman op een van zijn CD’s. Het gaat over een prediker die zijn publiek waarschuwt tegen de hel. Een van zijn toehoorders onderbreekt hem, en vraagt: ‘Preacher, is it true what you say, that hell is full of drink, cards and loose women?’ En de prediker antwoordt dat het zo is. De man slaakt een zucht en zegt: ‘If hell is filled with drink, cards and loose women, oh, death, where is thy sting!’ Ha! Het is toch vreemd als ons beeld van de hel aantrekkelijker is dan ons beeld van de hemel, of het koninkrijk van God.
Zelfs in gemeentes waar niet zo streng over de hel gepredikt wordt, zijn weinig christenen die naar de toekomst van God verlangen. Mensen hopen zelfs dat de Heer nog uitblijft, omdat volgens hen dit leven te prefereren is boven het toekomende leven. ‘Ik wil eerst nog zus en zo hebben meegemaakt’ (meestal het huwelijk). We moeten het er nu van nemen, eten en drinken, want morgen gaan we naar de hemel. Eigenlijk geen ander beeld dan dat van mensen die niet in de opstanding geloven (vergelijk 1 Korintiers 15:32). Het meest positieve dat mensen over de hemel kunnen zeggen, is dat er dan geen pijn zou zijn. Daarom zijn het vooral mensen met pijn of moeite die in deze kerken naar de hemel uitkijken (ik kreeg zelfs te horen dat ik zo naar de toekomst verlangde, omdat ik nog vrijgezel was). Maar de hemel is in deze visie nog steeds niet beter dan het niet-bestaan. Een statisch eeuwig zijn is niet wat ons van nature aanspreekt. En dat is dan reden om ons eigen verlangen, de basis van onze identiteit, nog verder te wantrouwen, en te onderdrukken. Want ons verlangen naar meer, naar schoonheid, betekenis en intimiteit, brengt ons voor ons gevoel alleen maar in problemen. We reduceren onszelf alvast tot bevelen opvolgende robots, omdat dat in de eeuwigheid alles zal zijn wat van ons zal overblijven. Resistance is futile.
Ik denk dat ons beeld van onze toekomst tekortschiet, omdat ons beeld van God tekortschiet. We zien onze toekomst niet als goed, omdat we ten diepste niet geloven dat God goed is. Oh, we geloven dat hij goed is, in de zin dat hij niet slecht is, dat kwaad en slechtheid in hem ontbreekt. Maar we geloven niet dat hij actief goed is. Dat hij ons liefheeft, dat wil zeggen: dat hij het beste voor ons verlangt en zich ook inzet om dat aan ons te geven. Dat hij een relatie met ons zou kunnen hebben. We zien God als de onbewogen beweger. Als de macht die alle gebeurtenissen in gang zet, maar zelf nergens door bewogen wordt. Die zelf niet gevoelig is, die niet geraakt wordt. Een macht zonder leven, innerlijk of aan de buitenkant. Eigenlijk zien we God niet als persoon, want we geloven niet dat God verlangens heeft. En verlangens zijn wat ons een wil geeft, wat ons tot personen maakt. Wat maakt dat we kunnen liefhebben.
Dat is niet het bijbelse beeld van God. Dat is niet het beeld van de drie-enige God, die tegen zichzelf zegt ‘laat ons ...’, die een bewegende, dynamische relatie IS. Dat is niet het beeld van de schepper, die uit het niets alles tot aanzijn roept, van het geringste snuitkevertje tot het verste melkwegstelsel, die creatief is. Dat is niet de God die deze schepping elke dag nog steeds actief onderhoudt. Dat is niet het beeld van de God die met zijn schepselen in de tuin wilde wandelen in de avondkoelte, hen wilde leren kennen, en met hen wilde lachen. Dat is niet het beeld van de God die toen zijn schepselen zich van hem afkeerden en voor de dood kozen, zodat ze blind werden voor zijn aanwezigheid in de schepping, zelf deel werd van hun wereld door mens te worden. Niet een zielloze, bevelen opvolgende robot, maar een volledig levend, enthousiast, verlangend mens. Dat is niet het beeld van de God wiens innerlijk in hem bewogen wordt als hij aan zijn troetelkinderen denkt (Jeremia 32), of die als de vader van de zoon hem tegemoet rent en hem zijn jas omhangt. Dat is niet de god die de dood overwint, en de mensen nieuw leven geeft en een nieuwe schepping maakt, waar gerechtigheid woont. Dat is niet de God die de bron is van elk leven, elke beweging, die zoals Chesterton vermoedde, gekenmerkt wordt door vreugde, door het genot zichzelf te zijn. De God die door theologen wordt beschreven als de ‘perichoresis’, de dans.
De God die zich heeft geopenbaard in Jezus Christus handelt, verlangt, heeft lief. Zo is God. We kunnen hem misschien niet beschrijven als een menselijk persoon, maar niet omdat hij minder persoonlijk zou zijn dan wij, maar juist omdat hij bovenpersoonlijk is. Zijn levenslust, zijn passie, zijn verlangen, zijn zo groot dat ze voortdurend uit zijn binnenste overstromen tot ze in ons terechtkomen, en ons in beweging brengen. Zijn verlangen is de muziek die maakt dat wij willen dansen.
Als dit de God is die uiteindelijk alles en in allen zal zijn, als zijn innerlijke leven de dans is waar wij allen deel van zullen uitmaken, is dat geen schrikbeeld. Dan wordt dat iets om naar te verlangen. Want dan betekent het dat wij niet minder onszelf zullen worden, maar meer. Dat we niet minder zullen verlangen, maar meer. Dat we niet minder creatief zullen zijn, maar meer. En dat we niet minder liefde zullen ervaren, maar meer. Tolkien zegt dat door het lezen van een goed sprookjesverhaal onze diepste verlangens worden vervuld, maar dat ze tegelijk ook oneindig worden aangescherpt (in Over Sprookjesverhalen). Zo zal het in de eeuwigheid ook zijn. En dat betekent dat we ons nooit zullen vervelen, want we worden niet opgenomen in een eeuwig computersysteem, maar in een eeuwig leven. Zodra we God zien als werkelijk goed, en zijn verlangens als werkelijk levensbrengend, wordt de toekomst er een om naar uit te kijken. Ook hier is het belangrijk welk beeld we van God hebben.
De grote, levende, persoonlijke God, de dansende drie-eenheid, vindt ons belangrijk. Daarom wordt in de bijbel niet gezegd dat wij naar de hemel gaan. Nee: er staat dat het nieuwe Jeruzalem, de stad van God uit de hemel zal neerdalen. Naar ons toe zal komen. God zal onder de mensen wonen. Johannes gebruikt in Openbaring sacramentele beelden. Hij zegt dat de mensen geen tempel meer nodig hebben, want God zelf zal onder hen wonen. Ze zullen geen zon of maan meer nodig hebben, want het lam, Jezus, zelf zal hun licht zijn. Dit wil volgens mij zeggen dat de hele werkelijkheid zichtbaar zal zijn. Gods koninkrijk, nu nog verborgen onder de grond van de geschiedenis, is dan openbaar. We zullen dan kennen, zoals we nu zelf gekend zijn. We zullen de beelden niet meer nodig hebben. Die hadden we natuurlijk nooit nodig in een transactionele zin. De Kerk, doop, avondmaal, priesters en huwelijk brengen (zoals ik eerder in deze serie betoogde) niets tot stand dat niet al realiteit was. Ze laten iets zien dat nog niet zichtbaar is, maar al wel realiteit is. En dan zal het voor elk oog zichtbaar zijn, zoals de engelen die Elisa aan zijn knecht liet zien. De schaduwen zijn vervlogen in het licht van de zon. In Hebreeen 9:23 noemt de auteur de tabernakel en haar inrichtingen ‘afbeeldingen’ - dat zijn al onze sacramenten. “Maar wat geschapen is, wankelt en verdwijnt, zodat alleen blijft wat onwankelbaar is.” (Hebreeen 12:27). Daarom zullen we ze uit onze handen laten vallen en er nooit meer aan terugdenken, als we de werkelijkheid zien: de onvoorwaardelijke liefde van God, die leven brengt uit de dood, ons leven, uit onze dood, door Jezus onze Heer.
Maar in zekere zin zijn wij zelf ook sacramenten waarin iets van God zichtbaar wordt. Gods grote verhaal wordt zichtbaar in ons kleine verhaal. En ook wat ons betreft zal in die tijd de werkelijkheid de schaduw vervangen. “We weten nog niet wat we zullen zijn, maar we weten dat we Hem gelijk zullen zijn”, zegt Johannes (1 Johannes 3:2). En Paulus voegt toe dat de hele schepping wacht op het openbaar worden van de “vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt” (Romeinen 8:23). Ook dit betekent niet dat we minder onszelf zullen zijn dan nu, maar juist meer. Want in elk van ons wordt iets heel specifieks en unieks van God zichtbaar, en dat zal dan volledig tot bloei komen. We zullen als God zijn juist in zijn leven en verlangen, in zijn vrijheid en de indruk die hij maakt op zijn omgeving. In De Grote Scheiding van C.S. Lewis ontmoet de hoofdpersoon een van de hemelbewoners. ‘Ik kan me nu niet meer herinneren of ze naakt was of gekleed’, moet hij toegeven. ‘Als ze naakt was, dan was het ongetwijfeld de bijna zichtbare sluier van haar hoffelijkheid en vreugde, waardoor mijn verbeelding de illusie vasthield dat achter haar een lange, blinkende mantel over het blijde gras golfde. Als ze gekleed was, was de illusie van naaktheid vast en zeker het gevolg van de helderheid van haar innerlijk, die door de kleding heen scheen.’ De bijbel suggereert dat we uit de dood zullen opstaan in ons lichaam, maar tegelijk lijkt dat in de bijbelse beschrijvingen meer te zijn dan ons lichaam. Het lichaam is verheerlijkt, glorieus. Het is een lichaam dat geen schaduw meer is, maar werkelijkheid, zo werkelijk dat het net als Jezus in zijn opstandingslichaam door tijd en ruimte kan verplaatsen en tussen de atomen van een muur kan doordringen.
We zullen na onze opstanding bovendien helemaal tot onze bestemming komen. Onze verlangens (zelf al sacramenten waarin de verlangens van God zichtbaar worden) zullen worden vervuld. En dat zal voor iedereen anders zijn. Mijn diepe verlangens zijn namelijk anders dan die van jou. Maar al onze verlangens zijn bedoeld om door God volkomen vervuld te worden. Daarom zegt Lewis in The problem of pain: ‘God will look to every soul like it first love, because He IS its first love’. Ik aarzel om meer te schrijven over dit onderwerp, omdat ik de neiging heb alles van C.S. Lewis te willen aanhalen. Lees van hem het essay ‘The Weight of Glory’. Hij zal je overtuigen dat God ons verlangen niet te sterk vindt, maar eerder te zwak. Dat ons verlangen is wat ons bij Hem doet uitkomen. Hij maakt ook duidelijk dat er geen jaloezie zal zijn in de eeuwigheid. Zoals het er ook nu niet hoeft te zijn, als iemand helemaal zichzelf is. Ik kan bijvoorbeeld nu ervan genieten dat iemand graag wil rotsklimmen en daar helemaal voor gaat, juist omdat ik mezelf toestemming heb gegeven mezelf te zijn, en dus niet hetzelfde hoef te winnen.
Ik ben samen met mijn vrouw behoorlijk bezig met persoonlijkheidstypetheorie, voornamelijk aan de hand van de Myers Briggs Type Indicator. Die levert voor je persoonlijkheid een code op van vier letters. Ik kom uit testen als een INFJ - het zeldzaamste persoonlijkheidstype, volgens de websites. In de beschrijvingen van dit persoonlijkheidstype staat vaak dat het van nature spiritueel is, gericht op de groei van zichzelf en van anderen, en begripsvol voor anderen, maar streng naar zichzelf toe. (Wees gerust, deze paragraaf zal ook over toekomstverwachting gaan. Al is er over MBTI, persoonlijkheid en geloof een hele nieuwe serie artikelen te schrijven!). Nu had ik het er met mijn vrouw over dat de eigenschappen van een INFJ me als gelovige een voordeel zouden kunnen bieden. En ik vroeg me af of dat niet betekende dat ik nog meer mijn best moest doen. Ik dacht dat het betekende dat ik niet tevreden kon zijn met wat ik al voor de heer deed, als het bij mijn persoonlijkheidstype hoorde. Ondertussen vroeg mijn vrouw zich af waarom er niet meer INFJ’s waren in de wereld, omdat de wereld meer serieuze, gewetensvolle wereldverbeteraars kan gebruiken.
Ik besloot het een keer aan God te vragen terwijl ik over straat naar huis liep. En ik kreeg in mijn gedachten antwoorden. Antwoorden die ik ook heel mooi zou vinden als ze uit mijn eigen gedachten voortkwamen, maar voor zover ik wist waren het geen voor mij natuurlijke gedachten. En ze kwamen met de klank die ik met Gods stem heb leren associëren. Ik vroeg aan de Heer waarom er niet meer INFJ’s waren. Het antwoord dat ik kreeg was dat God er niet meer nodig had. Kennelijk was het voldoende voor zijn plan dat 1 procent van de populatie INFJ is en zijn er meer nodig van praktische, handelende persoonlijkheidstypes. Toen ik de Heer om meer vroeg, kreeg ik in gedachten dat het zelfs niet goed zou zijn als er meer waren. Per slot van rekening worden ook Hitler, Osama Bin Laden en Ayatollah Khomeini gezien als INFJ’s, ze kunnen mensen inspireren tot het goede, maar kennelijk ook tot het kwade. Ik vroeg de Heer of ik omdat ik INFJ was meer moest presteren. Maar ik kreeg in gedachten dat het enige wat ik hoefde doen was mezelf te zijn. Ik zou vanzelf anderen inspireren, inzichten en gedachten delen met belangstellenden, schrijven en spreken. En omdat 1 procent van de populatie INFJ is, ‘hoef’ ik in principe maar 99 mensen te bereiken (dat bedacht ik zelf). Het bracht me rust - ik hoef me niet te verkopen, ik hoef mezelf niet succesvol te maken, ik hoef niet op anderen te lijken. Ik mag mezelf zijn.
Tenslotte vroeg ik aan de Heer in mijn gedachten of het eerlijk was als ik in de eeuwigheid zou krijgen wat ik verlangde, als ik inderdaad krijg wat mijn verlangen is, namelijk steeds dieper in de betekenis van God te mogen afdalen. Maar ik kreeg in gedachten dat niemand jaloers op mij zou zijn. Want andere mensen willen niet hetzelfde als ik. In de eeuwigheid zal de een op zijn plek komen in het zingen en muziek maken met anderen, de ander in het verkennen van nieuwe werelden, de ander in het steed dieper doordringen in de diepten van God. En niemand zal jaloers op hen zijn, want ze zullen allemaal zichzelf zijn. Dit geldt voor alle persoonlijkheidstypen. God zal hen allen op hun eigen manier vervullen. Ook dat nam een laag van mijn schuldgevoel weg, en ik kon vrij ademhalen. God houdt van mij omdat hij God is en daarvoor kiest. Dat heeft hij laten zien in Jezus’ dood en opstanding. Ik mag dat accepteren en leven in die liefde, en mezelf accepteren als Gods geliefde kind. In die acceptatie mag ik mezelf zijn, doen wat mijn hand vind om te doen, en de mensen in mijn omgeving liefhebben. Meer niet. Zo goed is het goede nieuws!