dinsdag 24 december 2013

God is niet de kerstman (1): het alziende oog ...

Vorige week zat ik nietsvermoedend te lunchen bij de Delifrance in Houten, verdiept in een boek (voor wie het weten wil: The Wise Man’s Fear van Patrick Rothfuss), toen ik op de radio een kerstliedje hoorde. Dat is in deze tijd van het jaar natuurlijk niet verwonderlijk. Het ging in dit geval niet om een mooie hymne, Stille Nacht of zo, maar om een Amerikaans liedje. Zo’n zoete, vrolijke met zo’n melodie die in je hoofd blijft hangen, zodat je hem dagen erna nog kunt neuriën, terwijl je dat eigenlijk helemaal niet wilt. Tegen mijn zin in luisterde ik dus naar de tekst van deze ode aan de kerstman. ‘Santa Claus is coming to town’ heet het nummer. Van Mariah Carey, zegt google. Voor jullie educatie schrijf ik de tekst hieronder uit.

You better watch out
You better not cry
You better not pout
I’m telling you why

Santa Claus is coming to town (3x)

He’s making a list
He’s checking it twice
He’s gonna find out
Who’s naughty or nice

Santa Claus is coming to town (3x)

He sees you when you’re sleeping
He knows when you’re awake
He knows if you’ve been bad or good
So be good for goodness sake

So you better watch out
You better not cry...

et cetera et cetera ...

De rillingen liepen over mijn rug. Niet alleen omdat het zo’n klef, zeurderig liedje was. Dat speelde ook mee natuurlijk, maar vooral omdat het me deed denken aan hoe ik in de kerk over God heb geleerd. We leerden namelijk dat God alles zag wat we deden. Het verhaal van Jona werd daarvoor vaak aangehaald: Jona kon niet voor God vluchten. God zag hem ook midden op zee, in het ruim van de boot. Vluchten kon niet voor God. Waar de zwarte pieten van Sinterklaas alleen rond december rondwaarden om te kijken of kinderen wel braaf genoeg waren, hield God je elk moment van de dag, zeven dagen per week, in de gaten om te zien of je wel leefde volgens zijn bedoeling. Als we het hadden over films of televisie, zeiden we dat we ons moesten voorstellen dat God over onze schouder met ons meekeek. Zouden we dan wel dat ene programma kijken? En zouden we dan die naaktscène uit een James Bond film zomaar accepteren, of zouden we de TV uitzetten? Want waar je als tiener soms zaken voor je ouders verborgen wilt houden, wist je dat God nog veel strenger moest zijn dan zij. Hij is heilig. Stond er niet in de bijbel dat wij net zo volmaakt moesten zijn? Als God zag dat je iets verkeerds deed, zou hij boos op je worden. Of op zijn minst verdrietig. En de woede van God was nog angstaanjagender dan die van mijn ouders. Ik moest dus elk moment van de dag mijn best doen om niets te doen waarvoor ik straf verdiende.
Maar dat was nog niet het enige. God zag niet alleen wat je deed. Dat zou erg genoeg zijn. Maar uit onder andere Psalm 139 wisten we dat hij ook in onze gedachten kon kijken: ‘U weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten. Geen woord ligt op mijn tong, of u HEER, kent het ten volle’ (vers 3 en 4). Mijn binnenwereld bleefniet voor hem verborgen. Hij wist niet alleen of ik goede of slechte dingen deed, maar ook of ik goede of slechte dingen dacht. Hij kende je fantasieën en verbeeldingsleven, de boosheid op pesters of het verlangen naar boeken. En ook daarover oordeelde hij. Als ik ergens meer naar verlangde (zoals naar het lezen van verhalen) dan dat ik naar God verlangde, was dat een verslaving. Als ik bang was om voor mijn geloof uit te komen, stelde ik God teleur. Als ik mijn pesters iets vreselijks wilde aandoen, gold ik al als een moordenaar, want volgens Mattheus 5 gold dat ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zich zal moeten verantwoorden voor het hemelse gerecht. Ik heb al eerder aangehaald wat datzelfde Bijbelgedeelte zei over begeerte. Ik moest dus niet alleen politieagent spelen over mijn daden, maar ook over mijn gedachten. Dat was gedoemd om te mislukken. Zoals een huisgenote in mijn studententijd een keer zei: ‘Een grote verbeelding en een streng geweten, dat is geen goede combinatie.’ Eigenlijk voelde ik me voortdurend tekortschieten en ik strafte mezelf alvast met schaamte en schuldgevoelens, omdat ik wist dat God mij moest oordelen. Ik was bang voor de kerstman, omdat ik wist dat ik niet braaf was geweest.

De kerstman in het liedje van Mariah Carey gebruikte externe motivatiemiddelen (straf en beloning) om het gedrag van kinderen te veranderen. De God waarin ik geloofde, deed hetzelfde. Maar was het maar zo eenvoudig. Het mooie van een wet of regel is natuurlijk dat je er met genoeg inspanning aan kunt voldoen. Dat verklaart het succes van de Farizeeën, die zelfs nog extra regels opstelden naast die uit het Oude Testament. Het is mogelijk braaf te zijn en met gebruik van je wilskracht de regels niet te overtreden. Het is mogelijk de tienden te geven van de kruiden in je tuin, zoals de Farizeeën deden, of je wijn te zeven zodat je niet per ongeluk een dood mugje zou doorslikken, zoals de Farizeeën deden. Met een beetje discipline kom je een heel eind. Je kunt aan je competenties werken, je kunt de resultaten behalen die je op je functioneringsgesprek hebt afgesproken, en dus aan het eind van het jaar je goede beoordeling en een bonus verdienen. Maar ik ben blij dat mijn werkgever bij die beoordeling niet kijkt naar mijn motivatie. Hij vindt het prima als ik hard werk uit angst om ontslagen te worden, of omdat ik meer geld nodig heb. Als het werk maar afkomt. Dit diepgewortelde transactionele denken (‘Voor wat hoort wat’) kleurt bewust (op kantoor) of onbewust (in families) al onze relaties.
Je ziet deze manier van denken geïllustreerd in de stripverhalen van Bill Watterson over Calvin en Hobbes. Daarin is kerst een terugkerend thema. Het zesjarige jongetje Calvin maakt zich rond de kerstdagen altijd heel druk. Hij wil heel graag cadeautjes, en heel veel (hij heeft steeds een erg lange lijst, op alfabet geordend). Maar hij ligt wakker omdat hij zich afvraagt of hij wel op de lijst met brave jongetjes van Santa Claus staat. Hij weet niet welke criteria Santa hanteert. Is het stout als hij een sneeuwbal teruggooit naar buurmeisje Susie? En als zij nou begon? Hij vraagt zijn speelgoedtijger Hobbes als zijn advocaat op te treden en een brief te schrijven aan de Kerstman om hem vrij te pleiten. Hobbes stelt voor om Calvin ontoerekeningsvatbaar te verklaren, maar Calvin zoekt liever naar een gaatje in de regels van de kerstman, zodat hij er tenminste nog goed van af kan komen. Calvins goedheid in de dagen voor kerst is hypocriet (zodra hij de cadeautjes binnen heeft, gooit hij weer vanouds sneeuwballen naar Susie). Het is de goedheid van een Farizeeërs. Diep van binnen is Calvin zich er echter van bewust dat hij bij de kerstman toch altijd zal falen. Want de kerstman voegt aan al zijn voorschriften over goed en slecht gedrag nog een oneerlijke regel toe: ‘So be good for goodness sake.’
Ik word bijna misselijk van dit ene regeltje, volgend op ‘He knows if you’ve been bad or good’. Die twee gaan namelijk niet samen. We leerden het over God ook, dat het hem ging om onze motivatie. Jezus maakt het in de Bergrede duidelijk dat we niet goed moeten zijn omdat we bang zijn voor straf, maar omdat we goed WILLEN zijn. We moeten van andere mensen houden, en daarom goed voor ze willen zijn. We moeten de zonde heel erg vinden, en daarom heilig leven. En God kon beoordelen of we wel uit de juiste motieven handelden. Hij keek immers in ons hart. En als we niet uit de juiste motieven handelden, was hij teleurgesteld en boos.
Volgens mij wordt dit in de psychologie wel een ‘double bind’ genoemd. In het Engels is er de uitdrukking ‘Damned if you do, damned if you don’t’. Je kunt het namelijk op deze manier niet goed doen. Want zodra je ermee bezig bent dat de kerstman weet wanneer je braaf bent geweest, of stout, zijn je motieven al niet meer oprecht. Dan ben je bezig om goed te doen uit angst voor straf. Maar je kunt ook niet doen wat je wilt doen, wat voortkomt uit je motivatie van binnenuit, omdat je weet dat de kerstman in de gaten houdt wat je wel niet doet! Als je denkt dat God je beoordeelt, als een chef die steeds over je schouders heenkijkt, ben je niet meer vrij om te doen wat je verlangt. Maar als je je eigen verlangen volgt, weet je dat je waarschijnlijk tekort zult schieten aan de eisen van God en dus straf verdient. Je kunt het gewoon niet goed doen.

Als je iets niet kunt, hoef je het ook niet, is een van de stelregels die ik mezelf heb aangeleerd. Ik ben namelijk nogal perfectionistisch en stel zware eisen aan mezelf. Eisen die ik niet kan halen, die menselijk gezien zelfs onmogelijk zouden zijn. Die moet ik daarom relativeren. Ik kan niet vijftig boeken lezen per jaar, dus hoef ik het ook niet van mezelf te verwachten. Ik kan niet zes afspraken hebben in een weekeinde en toch goed blijven slapen, dus hoef ik dat ook niet van mezelf te verwachten. Zo is het op dit punt ook. Maar dat betekent dat we moeten accepteren dat we niet aan Gods verwachtingen kunnen voldoen. Op geen enkele manier. En dat is moeilijk. Want het idee dat we het geschenk van het eeuwige leven niet kunnen verdienen stuit ons tegen de borst. Het transactionele denken zit diep geworteld!

Wordt vervolgd