Volgens mij is de ophef over de Harry Potter-boeken wel een beetje afgenomen. Het laatste boek en de laatste film zijn al weer van jaren geleden (hoewel er sprake is van een verfilming van Fabeldieren en waar ze te vinden), en J.K. Rowling richt zich op het schrijven van romans en thrillers. Hoewel de boeken nog worden gelezen (ik keek laatst in de trein per ongeluk op iemands e-reader en las het woord ‘Dumbledore’), hoor ik niet meer zoveel mensen erover praten. De groep voor wie de boeken waren geschreven, is overgestapt op de Twilight-boeken en de Hunger Games-serie. De Harry Potter-serie neemt rustig zijn plek in de bibliotheek in naast de andere klassieke kinder- en tienerverhalen.
Ook in de christelijke wereld is er nu gelukkig minder over te doen dan een paar jaar geleden. Rowlings opmerking dat ze zichzelf als christen identificeert, maar daar geen ruchtbaarheid aan wilde geven zodat mensen niet het slot van het laatste boek konden raden, nam het scherpste van het randje al weg. En het lijkt erop dat het angstscenario van evangelische commentatoren, namelijk dat de lezers van de boeken massaal interesse in wikka en hekserij zouden krijgen, niet is uitgekomen. Kennelijk was de toverij in deze boeken inderdaad de toverij uit de sprookjes van Grimm en Anderson, van bezemstelen en ketels, leuk voor op het speelplein maar door niemand met het echte leven verward. Zoals niemand die de boeken las, hoe jong ook, de draken die er in beschreven worden, voor echte dieren aanzag.
De populariteit van de serie heeft zich niet eens vertaald in een stortvloed van boeken over tovenaars, heksen en magie. Ja, het ‘young adult’-genre is een stuk populairder geworden in de tussentijd, vol vlot geschreven series die ook door volwassenen veel worden gelezen. Maar het element uit de Harry Potter-serie dat is overgenomen is niet de tovenarij, maar de jonge hoofdpersoon die samen met vrienden over het verloop van meerdere jaren zijn identiteit moet vinden en een samenzwering uit de maatschappij moet ontmaskeren. En daarvan is alleen het ‘over meerdere jaren’-aspect echt nieuw. Eigenlijk het feit dat de verhalen het leven van een puber weerspiegelen, die ook de eigen identiteit moet vinden en ondertussen tegen verwachtingen en idealen van de maatschappij moet opboksen. Op dit moment zijn geen toververhalen populair, maar de verhalen over de ‘Hunger Games’, en andere apocalyptische en dystopische scenario’s. Het blijkt dus al met al een storm in een glas water te zijn geweest. Waren daar al die panische artikelen en ingezonden brieven nu voor nodig?
Maar de wortel waar de anti-Potter-hetze uit opbloeide, bevindt zich nog steeds in het denken van sommige christenen. Ik hoorde laatst van familieleden van mij dat er bij hen in de kerk mensen zijn die hun kinderen weigeren de Hobbit of Lord of the Rings-films en boeken te laten lezen of zien, en zelfs de Narnia-boeken niet willen voorlezen, omdat die in hun ogen occult zouden zijn. Laat staan de Harry Potter-verhalen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik, ondanks de oproepen van Paulus dat ik geen offervlees moet eten in het gezelschap van andere gelovigen die dat nog als zonde zien, hier wel hoofdpijn van krijg.
En het maakt me somber over de evangelische, charismatische kerk in Nederland. Want kennelijk accepteren die niet dat C.S. Lewis en J.R.R. Tolkien christenen waren (en J.K. Rowling ook), die geloofden in dezelfde God en dezelfde verlosser als zij. Ze zien er geen been in deze schrijvers die velen in contact hebben gebracht met christelijke leer en beeldspraak, ervan te beschuldigen occult te zijn, dat is: in verbinding met boosaardige machten. Ik vind dat nogal een belediging. Als je weet dat deze mensen belijdende christenen zijn, kun je ze minstens het voordeel van de twijfel bieden. Zei Paulus niet: ‘Laten we voor iedereen het goede doen ... vooral voor onze geloofsgenoten?’ (Galaten 6:10). Christenen kunnen geen occulte boeken schrijven. Ooit zei iemand tegen mij dat alle SF ‘New Age’ is, en lezers in contact brengt met geleidegeesten. (SF is helemaal niet ‘New Age’, maar diep modern en materialistisch, maar dat ter zijde). Ik antwoordde: ‘Maar ik schrijf ook SF. Ik ben christen, en heb niets met New Age. Mijn verhalen dus ook niet. Hoe kan dan alle SF ‘New Age’ zijn?’. Logica.
Nog erger, in mijn opinie, is dat deze mensen kennelijk nooit geleerd hebben een verhaal te lezen. Ze denken dat een verhaal een beschrijving van de waarheid is, als journalistiek. Dus dat als in Narnia over dwergen wordt geschreven, dat dit bovennatuurlijke ‘veldgeesten’ zijn uit onze wereld. En dat als Rowling over toverstafjes schrijft, dat kinderen dus echt willen proberen te toveren (in plaats van te spelen dat ze toveren). Ik heb er mijn familieleden niet naar gevraagd, maar als deze mensen consequent zijn, vertellen ze hun kinderen ook geen sprookjes, zoals die over Roodkapje of Hans en Grietje. Die zou je immers ook met de werkelijkheid kunnen verwarren. Het niet kunnen lezen van verhalen als verhaal is volgens mij echter niet onschuldig. Want verhalen voorzien ons denken van beelden. Verhalen schenken aan begrippen en woorden betekenis, maken ze voor ons levend. Ze zorgen dat ons denken en spreken inhoud heeft, dat het wat voorstelt. Verhalen zijn de manier waarop we onze wereld leren begrijpen. C.S. Lewis schrijft het over het verhaal van zijn vriend Tolkien: “Een kind geniet van zijn koude vlees, dat anders smakeloos zou zijn, door te doen alsof het een bizon is, die hij juist met zijn eigen pijl en boog gedood heeft. En het kind is verstandig. Het echte vlees wordt smakelijker, doordat het in een verhaal is gedompeld… ‘The Lord of the Rings’ past deze behandeling toe op goed en kwaad, onze eindeloze gevaren, onze angsten en onze vreugdes. Door ze in mythe te dompelen zien we ze duidelijker.”
Wie verhalen niet ziet en waardeert als verhalen, leeft volgens mij in een heel ‘platte’ werkelijkheid. Een werkelijkheid die niet meer is dan wat je kunt zien en aanraken. En daardoor ook een werkelijkheid waarin je niet kunt verlangen naar iets anders dan wat je kunt zien en aanraken. Het is ironisch, want het betreft hier evangelische, charismatische christenen, waarvan je zou denken dat ze juist niet alleen in het materiĆ«le, het waarneembare geloven. Maar als je goed kijkt, zie je volgens mij dat ook hun geloof ‘plat’ is, dat het element van ‘betekenis’, van verwijzing naar iets groters, eraan ontbreekt.
Ten eerste wordt de bijbel in dit soort kerken heel letterlijk uitgelegd, zonder oog voor literair genre en beeldspraak. Het is aantoonbaar dat de bijbel een literair werk is, met veel stijlfiguren, en dat sommige gedeeltes lijken op apocalyptische literatuur of mythologische verhalen. Wie de bijbel zo leest, en zoekt naar een dieper betekenisniveau, is in de ogen van deze gelovigen echter geen christen te noemen. Maar als ik The Lord of the Rings lees, hoef ik toch ook niet te geloven dat het letterlijk heeft plaatsgevonden om er belangrijke lessen uit te leren? Tolkien merkt op dat hij als kind nooit dacht dat de draken waar hij over las echt waren: ‘Ik heb mij zelf nooit verbeeld dat de draak van dezelfde orde was als het paard’ (Over sprookjesverhalen). Volgens mij was het Lewis die zei dat sprookjes kinderen niet leren dat draken bestaan, maar dat ze verslagen konden worden. Een letterlijke bijbeluitleg brengt deze gelovigen ook nog eens in conflict met wetenschap en mensen die wel de werkelijkheid kennen - en die confrontatie loopt vaak nadelig af voor ze. De werkelijkheid wordt waargenomen door de wetenschappelijke instrumenten (een verlenging van onze zintuigen). Wat de bijbel doet (en waarom het belangrijk is dat de bijbel een verhaal is), is aan te geven waarom deze werkelijkheid er is. Wat ze betekent en wat ons leven daarom betekent. En dat aspect delft in deze kerken bij discussies over letterlijkheid vaak het onderspit.
Ten tweede doet in deze kringen vaak een vorm van welvaartsevangelie opgeld: het gaat volgens hen ook in het leven van een christen om lichamelijke gezondheid, een goede baan, en geld. Dat is ook waar het in de preken in deze kerken over gaat (geeft u wel uw tienden? Bent u wel onderdanig aan uw oudsten?). Een christen moet tastbare, meetbare dingen doen, en krijgt daar tastbare, meetbare dingen voor terug. Dat er zaken meer belangrijk kunnen zijn dan hoe gezond je bent, of hoe voorspoedig, lijkt niet te worden geloofd. En zo verrichten ze eigenlijk zelf een soort van magie met het bovennatuurlijke, juist omdat ze magie niet uit verhalen hebben leren herkennen. C.S. Lewis wees er al op dat de verlangens die door sprookjesverhalen worden opgewekt eigenlijk onschuldiger zijn dan de verlangens die door schijnbaar ‘realistische verhalen’ worden aangesproken. ‘I never expected the real world to be like the fairy tales. I think that I did expect school to be more like the school stories”, schrijft hij in On Three Ways of Writing for Children. “The boy reading the school story desires success and is unhappy, once the book is over, because he can’t get it. The boy reading the fairy tale desires and is happy in the very fact of desiring. For his mind has not been concentrated on himself, as it often is in the more realistic story.’ Die teleurstelling ervaren christenen in deze kringen vaak als ze toch ziek worden of financiĆ«le tegenslag ervaren. Er is ook weinig begrip voor mensen die ADHD of depressie hebben, zij zouden door demonen bezeten zijn. Wie arm is, heeft niet genoeg gegeven. En de gelovigen hebben niet de beelden meegekregen uit de bijbel waarmee ze in deze omstandigheden hoop kunnen houden in wat niet gezien kan worden.
Het is eigenlijk tragisch om in zo’n platte werkelijkheid te leven, omdat je jezelf dan ook noodzakelijk als plat moet zien en alleen maar met transactionele handelingen bezig kunt zijn.
Volgens mij zijn christelijke systemen die verhalen niet kunnen accepteren, inherent transactioneel van aard. En het is niet toevallig dat schrijvers als Chesterton, Tolkien en Lewis juist uit ‘high church’-omgevingen komen, die meer sacramenteel van aard zijn. Hetzelfde geldt voor J.K. Rowling. Tot de kern van hun geloofsleven behoort het feit dat gebeurtenissen en handelingen niet transactioneel zijn, maar sacramenteel. Dat ze niet iets veranderen in de werkelijkheid, maar dat ze de werkelijkheid zichtbaar maken. Ze verwarren niet het beeld met de werkelijkheid, maar zien de werkelijkheid in het beeld. Daarom konden ze verzonnen verhalen schrijven, die toch iets weergeven van wat waar is.
Maar, let op: hun verhalen waren geen ‘christelijke allegorie’, zoals bijvoorbeeld ‘De Christenreis naar de Eeuwigheid’ (een verhaal dat soms nog wel wordt gelezen door christenen die verder verhalen afwijzen). In de Christenreis staat iets altijd direct voor iets anders, het verhaal is een puzzel die ontcijferd moet worden. Maar daarmee is het eigenlijk ook transactioneel geworden. Als je de puzzel hebt ontcijferd, is het namelijk net zo plat als een theologische tekst. Het is als een rekensom op de basisschool: Jan heeft twee appels, hij krijgt er drie bij. Hoeveel heeft hij er nu? Dit is niet anders dan de som 2 + 3 = 5. Er werden andere woorden voor gebruikt, maar het is nog steeds een formule. Daarom dat iemand als Tolkien allegorie verafschuwde. Zijn boek kon niet ontcijferd worden door bijvoorbeeld de ring te zien als allegorie voor atoomenergie. De ring is een beeld waarin waarheid zichtbaar wordt, maar het is een diepere waarheid. Een over het menselijke hart, en het gemak waarmee we verleid kunnen worden door allerlei vormen van macht. Een waarheid die door de ring invoelbaar wordt gemaakt, die we anders niet zo zouden kunnen ervaren. De waarheid van de ring zit hem in het feit dat we iets van onszelf erin herkennen, niet in een een-op-een betekenis.
Tolkien had daarom ook een hekel aan Lewis’ Narniaverhalen, omdat hij die betichtte van allegorie. Aslan is Jezus, Jadis is de duivel, en ga zo maar door. Maar zo had Lewis ze niet bedoeld. Aslan is geen allegorie voor Jezus. Het verhaal is bedoeld te beschrijven wat er zou gebeuren als Jezus een andere wereld dan de onze zou binnenkomen in de vorm van een leeuw. Niet om een parallel te zijn van onze wereld. Ook hier wordt veel van de waarheid zichtbaar in de persoon van Aslan, zonder dat de beeldspraak als een puzzel kan worden opgelost. Deze waarheden moeten worden opgevangen met hulp van de verbeelding, niet met het intellect. Zoals geloof in het algemeen ook meer een functie is van onze beeldenwereld, ons verlangen, en niet van ons intellect als zodanig. De verhalen van Lewis en Tolkien zijn sacramenteel.
Lewis en Tolkien konden daarom ook beelden gebruiken uit niet-christelijke verhalen en legendes, zoals Griekse goden, faunen, sprekende dieren, vallende sterren, zeeslangen, dwergen en elfen. Want ze zagen de hele werkelijkheid als sacramenteel. Ze zagen geen onderscheid tussen een christelijke en een niet-christelijke werkelijkheid. Er was dus ook geen ‘christelijke’ literatuur, onderscheiden van een ‘seculiere’ literatuur. C.S. Lewis zegt: ‘Boiling an egg is the same process whether you are a Christian or a Pagan. In the same way ... whatever Christian literature chose to do would have to be done by the mean common to all literature; it could succeed or fail only by the ame excellences and the ame faults as all literature; and its literary success or failure would never be the same thing as its obedience or disobedience to Christian Principles.’ Natuurlijk maakten deze schrijvers dit onderscheid niet, want ze zagen de hele werkelijkheid als Gods werkelijkheid. God was volgens hen niet boven de werkelijkheid verheven als de naaister uit het beeld van Robert Farrar Capon, maar bevindt zich onder de geschiedenis, waarin hij als een ijsberg zich soms laat zien. Omdat wij door God geschapen zijn is het volgens Tolkien eigenlijk onvermijdelijk dat onze mythen een versplinterd fragment weerspiegelen van het werkelijke licht. “Onze mythen koersen, zij het vaak zigzaggend, naar de ware haven.” We leven in een groot verhaal, een verhaal dat God vertelt, en dat in Jezus zichtbaar is geworden. Maar dit verhaal levert ook de bouwmaterialen voor alle verhalen die wij zelf aan elkaar vertellen.
Ik ben er zelf van overtuigd dat elk goed verteld verhaal daarom verwijst naar het grote verhaal, ongeacht de religieuze overtuiging van de verteller. Niet voor niets komen thema’s als de overwinning van de zwakke, belangeloze opoffering, opstanding uit de dood, of het loon van de zonde, zo vaak terug in sprookjes, films en boeken. Sla een gemiddeld fantasyboek open en je struikelt erover. In mijn eigen ervaring hebben veel ‘christelijke’ films en boeken juist minder te maken met het grote verhaal. Ze zijn daar net als de schoolverhalen waar Lewis naar verwijst veel te plat voor. Ze suggereren dat God je geneest als je maar bidt, of dat je weer contact krijgt met je kinderen als je de bijbel leest. Ze zijn transactioneel. Terwijl een film als The Hunger Games Catching Fire me juist laat verlangen naar rechtvaardigheid, vrijheid en opoffering. Dat verhaal is sacramenteel. God wordt erin zichtbaar. Christenen hoeven dus niet alleen verhalen te lezen die christelijke symboliek bevatten of allegorisch zijn, ze kunnen de christelijke waarheid herkennen in elk verhaal dat ze lezen.
Wie Jezus kent, ziet zijn gezicht overal in terug.
Degene die Jezus kent, zal hem dus al helemaal kunnen terugzien in de Harry Potter-boeken en -films! Niet alleen omdat de schrijfster christen is en heel belezen (waardoor ze veel symboliek gebruikt, onder andere die van de alchemie. John Granger, op internet bekend als de ‘Hogwarts professor’, heeft hele boeken geschreven over de diepere laag en de betekenis van deze verhalen en de diepere symboliek ervan). Maar ook omdat de overwinning op het kwaad in deze verhalen altijd wordt bereikt, niet op een transactionele wijze, maar op een sacramentele wijze. Oh, er is in deze verhalen sprake van sprookjesmagie, met toverstokjes en latijnse woorden. En vliegende bezemstelen. Dat is allemaal bovendien erg onderhoudend. Maar deze transactionele magie (ik verricht een handeling, en daarmee verander ik de werkelijkheid) is in de verhalen nooit effectief tegen het kwaad. Uiteindelijk wordt het slechte alleen overwonnen doordat iets vanuit een diepere werkelijkheid zichtbaar wordt in voorwerpen of mensen. En dat iets is eigenlijk steeds: opofferende liefde.
Al in de eerste verhalen is Harry beschermd tegen Voldemort doordat zijn moeder zich voor hem heeft opgeofferd, en dat heeft hem onvatbaar gemaakt voor de dodelijke vloek. In het tweede verhaal is het de phoenix, die is gestorven, maar weer tot leven is gekomen, die Harry op het moment dat zijn nood het hoogst is, komt redden. In het derde boek verschijnt de patronus in de vorm van een hert, de patronus van Harry’s vader, en verjaagt in een wonder alle dementors. Ga zo maar door, tot Harry’s eigen eindoverwinning. Die behaalt hij niet door zijn toverkracht, maar door overgave. Zoals in elk goed verhaal wint de ‘underdog’ in de vorm van wat Tolkien een ‘eucatastrofe’ noemt, een plotselinge wending, waarbij in het verhaal een glimp doorbreekt van de waarheid, en alle dingen hun eigen naam krijgen. Het is Voldemort, die puur op transactionele magie vertrouwt, die in deze verhalen steeds bedrogen uitkomt. Lees de Harry Potter-boeken nog maar eens na: ze zijn ten diepste sacramenteel, en dus verwijzen ze naar het ware sacrament.
In mijn volgende artikel ga ik dieper in op de verfilming van Harry Potter and the Prisoner of Azkaban.
Ook in de christelijke wereld is er nu gelukkig minder over te doen dan een paar jaar geleden. Rowlings opmerking dat ze zichzelf als christen identificeert, maar daar geen ruchtbaarheid aan wilde geven zodat mensen niet het slot van het laatste boek konden raden, nam het scherpste van het randje al weg. En het lijkt erop dat het angstscenario van evangelische commentatoren, namelijk dat de lezers van de boeken massaal interesse in wikka en hekserij zouden krijgen, niet is uitgekomen. Kennelijk was de toverij in deze boeken inderdaad de toverij uit de sprookjes van Grimm en Anderson, van bezemstelen en ketels, leuk voor op het speelplein maar door niemand met het echte leven verward. Zoals niemand die de boeken las, hoe jong ook, de draken die er in beschreven worden, voor echte dieren aanzag.
De populariteit van de serie heeft zich niet eens vertaald in een stortvloed van boeken over tovenaars, heksen en magie. Ja, het ‘young adult’-genre is een stuk populairder geworden in de tussentijd, vol vlot geschreven series die ook door volwassenen veel worden gelezen. Maar het element uit de Harry Potter-serie dat is overgenomen is niet de tovenarij, maar de jonge hoofdpersoon die samen met vrienden over het verloop van meerdere jaren zijn identiteit moet vinden en een samenzwering uit de maatschappij moet ontmaskeren. En daarvan is alleen het ‘over meerdere jaren’-aspect echt nieuw. Eigenlijk het feit dat de verhalen het leven van een puber weerspiegelen, die ook de eigen identiteit moet vinden en ondertussen tegen verwachtingen en idealen van de maatschappij moet opboksen. Op dit moment zijn geen toververhalen populair, maar de verhalen over de ‘Hunger Games’, en andere apocalyptische en dystopische scenario’s. Het blijkt dus al met al een storm in een glas water te zijn geweest. Waren daar al die panische artikelen en ingezonden brieven nu voor nodig?
Maar de wortel waar de anti-Potter-hetze uit opbloeide, bevindt zich nog steeds in het denken van sommige christenen. Ik hoorde laatst van familieleden van mij dat er bij hen in de kerk mensen zijn die hun kinderen weigeren de Hobbit of Lord of the Rings-films en boeken te laten lezen of zien, en zelfs de Narnia-boeken niet willen voorlezen, omdat die in hun ogen occult zouden zijn. Laat staan de Harry Potter-verhalen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik, ondanks de oproepen van Paulus dat ik geen offervlees moet eten in het gezelschap van andere gelovigen die dat nog als zonde zien, hier wel hoofdpijn van krijg.
En het maakt me somber over de evangelische, charismatische kerk in Nederland. Want kennelijk accepteren die niet dat C.S. Lewis en J.R.R. Tolkien christenen waren (en J.K. Rowling ook), die geloofden in dezelfde God en dezelfde verlosser als zij. Ze zien er geen been in deze schrijvers die velen in contact hebben gebracht met christelijke leer en beeldspraak, ervan te beschuldigen occult te zijn, dat is: in verbinding met boosaardige machten. Ik vind dat nogal een belediging. Als je weet dat deze mensen belijdende christenen zijn, kun je ze minstens het voordeel van de twijfel bieden. Zei Paulus niet: ‘Laten we voor iedereen het goede doen ... vooral voor onze geloofsgenoten?’ (Galaten 6:10). Christenen kunnen geen occulte boeken schrijven. Ooit zei iemand tegen mij dat alle SF ‘New Age’ is, en lezers in contact brengt met geleidegeesten. (SF is helemaal niet ‘New Age’, maar diep modern en materialistisch, maar dat ter zijde). Ik antwoordde: ‘Maar ik schrijf ook SF. Ik ben christen, en heb niets met New Age. Mijn verhalen dus ook niet. Hoe kan dan alle SF ‘New Age’ zijn?’. Logica.
Nog erger, in mijn opinie, is dat deze mensen kennelijk nooit geleerd hebben een verhaal te lezen. Ze denken dat een verhaal een beschrijving van de waarheid is, als journalistiek. Dus dat als in Narnia over dwergen wordt geschreven, dat dit bovennatuurlijke ‘veldgeesten’ zijn uit onze wereld. En dat als Rowling over toverstafjes schrijft, dat kinderen dus echt willen proberen te toveren (in plaats van te spelen dat ze toveren). Ik heb er mijn familieleden niet naar gevraagd, maar als deze mensen consequent zijn, vertellen ze hun kinderen ook geen sprookjes, zoals die over Roodkapje of Hans en Grietje. Die zou je immers ook met de werkelijkheid kunnen verwarren. Het niet kunnen lezen van verhalen als verhaal is volgens mij echter niet onschuldig. Want verhalen voorzien ons denken van beelden. Verhalen schenken aan begrippen en woorden betekenis, maken ze voor ons levend. Ze zorgen dat ons denken en spreken inhoud heeft, dat het wat voorstelt. Verhalen zijn de manier waarop we onze wereld leren begrijpen. C.S. Lewis schrijft het over het verhaal van zijn vriend Tolkien: “Een kind geniet van zijn koude vlees, dat anders smakeloos zou zijn, door te doen alsof het een bizon is, die hij juist met zijn eigen pijl en boog gedood heeft. En het kind is verstandig. Het echte vlees wordt smakelijker, doordat het in een verhaal is gedompeld… ‘The Lord of the Rings’ past deze behandeling toe op goed en kwaad, onze eindeloze gevaren, onze angsten en onze vreugdes. Door ze in mythe te dompelen zien we ze duidelijker.”
Wie verhalen niet ziet en waardeert als verhalen, leeft volgens mij in een heel ‘platte’ werkelijkheid. Een werkelijkheid die niet meer is dan wat je kunt zien en aanraken. En daardoor ook een werkelijkheid waarin je niet kunt verlangen naar iets anders dan wat je kunt zien en aanraken. Het is ironisch, want het betreft hier evangelische, charismatische christenen, waarvan je zou denken dat ze juist niet alleen in het materiĆ«le, het waarneembare geloven. Maar als je goed kijkt, zie je volgens mij dat ook hun geloof ‘plat’ is, dat het element van ‘betekenis’, van verwijzing naar iets groters, eraan ontbreekt.
Ten eerste wordt de bijbel in dit soort kerken heel letterlijk uitgelegd, zonder oog voor literair genre en beeldspraak. Het is aantoonbaar dat de bijbel een literair werk is, met veel stijlfiguren, en dat sommige gedeeltes lijken op apocalyptische literatuur of mythologische verhalen. Wie de bijbel zo leest, en zoekt naar een dieper betekenisniveau, is in de ogen van deze gelovigen echter geen christen te noemen. Maar als ik The Lord of the Rings lees, hoef ik toch ook niet te geloven dat het letterlijk heeft plaatsgevonden om er belangrijke lessen uit te leren? Tolkien merkt op dat hij als kind nooit dacht dat de draken waar hij over las echt waren: ‘Ik heb mij zelf nooit verbeeld dat de draak van dezelfde orde was als het paard’ (Over sprookjesverhalen). Volgens mij was het Lewis die zei dat sprookjes kinderen niet leren dat draken bestaan, maar dat ze verslagen konden worden. Een letterlijke bijbeluitleg brengt deze gelovigen ook nog eens in conflict met wetenschap en mensen die wel de werkelijkheid kennen - en die confrontatie loopt vaak nadelig af voor ze. De werkelijkheid wordt waargenomen door de wetenschappelijke instrumenten (een verlenging van onze zintuigen). Wat de bijbel doet (en waarom het belangrijk is dat de bijbel een verhaal is), is aan te geven waarom deze werkelijkheid er is. Wat ze betekent en wat ons leven daarom betekent. En dat aspect delft in deze kerken bij discussies over letterlijkheid vaak het onderspit.
Ten tweede doet in deze kringen vaak een vorm van welvaartsevangelie opgeld: het gaat volgens hen ook in het leven van een christen om lichamelijke gezondheid, een goede baan, en geld. Dat is ook waar het in de preken in deze kerken over gaat (geeft u wel uw tienden? Bent u wel onderdanig aan uw oudsten?). Een christen moet tastbare, meetbare dingen doen, en krijgt daar tastbare, meetbare dingen voor terug. Dat er zaken meer belangrijk kunnen zijn dan hoe gezond je bent, of hoe voorspoedig, lijkt niet te worden geloofd. En zo verrichten ze eigenlijk zelf een soort van magie met het bovennatuurlijke, juist omdat ze magie niet uit verhalen hebben leren herkennen. C.S. Lewis wees er al op dat de verlangens die door sprookjesverhalen worden opgewekt eigenlijk onschuldiger zijn dan de verlangens die door schijnbaar ‘realistische verhalen’ worden aangesproken. ‘I never expected the real world to be like the fairy tales. I think that I did expect school to be more like the school stories”, schrijft hij in On Three Ways of Writing for Children. “The boy reading the school story desires success and is unhappy, once the book is over, because he can’t get it. The boy reading the fairy tale desires and is happy in the very fact of desiring. For his mind has not been concentrated on himself, as it often is in the more realistic story.’ Die teleurstelling ervaren christenen in deze kringen vaak als ze toch ziek worden of financiĆ«le tegenslag ervaren. Er is ook weinig begrip voor mensen die ADHD of depressie hebben, zij zouden door demonen bezeten zijn. Wie arm is, heeft niet genoeg gegeven. En de gelovigen hebben niet de beelden meegekregen uit de bijbel waarmee ze in deze omstandigheden hoop kunnen houden in wat niet gezien kan worden.
Het is eigenlijk tragisch om in zo’n platte werkelijkheid te leven, omdat je jezelf dan ook noodzakelijk als plat moet zien en alleen maar met transactionele handelingen bezig kunt zijn.
Volgens mij zijn christelijke systemen die verhalen niet kunnen accepteren, inherent transactioneel van aard. En het is niet toevallig dat schrijvers als Chesterton, Tolkien en Lewis juist uit ‘high church’-omgevingen komen, die meer sacramenteel van aard zijn. Hetzelfde geldt voor J.K. Rowling. Tot de kern van hun geloofsleven behoort het feit dat gebeurtenissen en handelingen niet transactioneel zijn, maar sacramenteel. Dat ze niet iets veranderen in de werkelijkheid, maar dat ze de werkelijkheid zichtbaar maken. Ze verwarren niet het beeld met de werkelijkheid, maar zien de werkelijkheid in het beeld. Daarom konden ze verzonnen verhalen schrijven, die toch iets weergeven van wat waar is.
Maar, let op: hun verhalen waren geen ‘christelijke allegorie’, zoals bijvoorbeeld ‘De Christenreis naar de Eeuwigheid’ (een verhaal dat soms nog wel wordt gelezen door christenen die verder verhalen afwijzen). In de Christenreis staat iets altijd direct voor iets anders, het verhaal is een puzzel die ontcijferd moet worden. Maar daarmee is het eigenlijk ook transactioneel geworden. Als je de puzzel hebt ontcijferd, is het namelijk net zo plat als een theologische tekst. Het is als een rekensom op de basisschool: Jan heeft twee appels, hij krijgt er drie bij. Hoeveel heeft hij er nu? Dit is niet anders dan de som 2 + 3 = 5. Er werden andere woorden voor gebruikt, maar het is nog steeds een formule. Daarom dat iemand als Tolkien allegorie verafschuwde. Zijn boek kon niet ontcijferd worden door bijvoorbeeld de ring te zien als allegorie voor atoomenergie. De ring is een beeld waarin waarheid zichtbaar wordt, maar het is een diepere waarheid. Een over het menselijke hart, en het gemak waarmee we verleid kunnen worden door allerlei vormen van macht. Een waarheid die door de ring invoelbaar wordt gemaakt, die we anders niet zo zouden kunnen ervaren. De waarheid van de ring zit hem in het feit dat we iets van onszelf erin herkennen, niet in een een-op-een betekenis.
Tolkien had daarom ook een hekel aan Lewis’ Narniaverhalen, omdat hij die betichtte van allegorie. Aslan is Jezus, Jadis is de duivel, en ga zo maar door. Maar zo had Lewis ze niet bedoeld. Aslan is geen allegorie voor Jezus. Het verhaal is bedoeld te beschrijven wat er zou gebeuren als Jezus een andere wereld dan de onze zou binnenkomen in de vorm van een leeuw. Niet om een parallel te zijn van onze wereld. Ook hier wordt veel van de waarheid zichtbaar in de persoon van Aslan, zonder dat de beeldspraak als een puzzel kan worden opgelost. Deze waarheden moeten worden opgevangen met hulp van de verbeelding, niet met het intellect. Zoals geloof in het algemeen ook meer een functie is van onze beeldenwereld, ons verlangen, en niet van ons intellect als zodanig. De verhalen van Lewis en Tolkien zijn sacramenteel.
Lewis en Tolkien konden daarom ook beelden gebruiken uit niet-christelijke verhalen en legendes, zoals Griekse goden, faunen, sprekende dieren, vallende sterren, zeeslangen, dwergen en elfen. Want ze zagen de hele werkelijkheid als sacramenteel. Ze zagen geen onderscheid tussen een christelijke en een niet-christelijke werkelijkheid. Er was dus ook geen ‘christelijke’ literatuur, onderscheiden van een ‘seculiere’ literatuur. C.S. Lewis zegt: ‘Boiling an egg is the same process whether you are a Christian or a Pagan. In the same way ... whatever Christian literature chose to do would have to be done by the mean common to all literature; it could succeed or fail only by the ame excellences and the ame faults as all literature; and its literary success or failure would never be the same thing as its obedience or disobedience to Christian Principles.’ Natuurlijk maakten deze schrijvers dit onderscheid niet, want ze zagen de hele werkelijkheid als Gods werkelijkheid. God was volgens hen niet boven de werkelijkheid verheven als de naaister uit het beeld van Robert Farrar Capon, maar bevindt zich onder de geschiedenis, waarin hij als een ijsberg zich soms laat zien. Omdat wij door God geschapen zijn is het volgens Tolkien eigenlijk onvermijdelijk dat onze mythen een versplinterd fragment weerspiegelen van het werkelijke licht. “Onze mythen koersen, zij het vaak zigzaggend, naar de ware haven.” We leven in een groot verhaal, een verhaal dat God vertelt, en dat in Jezus zichtbaar is geworden. Maar dit verhaal levert ook de bouwmaterialen voor alle verhalen die wij zelf aan elkaar vertellen.
Ik ben er zelf van overtuigd dat elk goed verteld verhaal daarom verwijst naar het grote verhaal, ongeacht de religieuze overtuiging van de verteller. Niet voor niets komen thema’s als de overwinning van de zwakke, belangeloze opoffering, opstanding uit de dood, of het loon van de zonde, zo vaak terug in sprookjes, films en boeken. Sla een gemiddeld fantasyboek open en je struikelt erover. In mijn eigen ervaring hebben veel ‘christelijke’ films en boeken juist minder te maken met het grote verhaal. Ze zijn daar net als de schoolverhalen waar Lewis naar verwijst veel te plat voor. Ze suggereren dat God je geneest als je maar bidt, of dat je weer contact krijgt met je kinderen als je de bijbel leest. Ze zijn transactioneel. Terwijl een film als The Hunger Games Catching Fire me juist laat verlangen naar rechtvaardigheid, vrijheid en opoffering. Dat verhaal is sacramenteel. God wordt erin zichtbaar. Christenen hoeven dus niet alleen verhalen te lezen die christelijke symboliek bevatten of allegorisch zijn, ze kunnen de christelijke waarheid herkennen in elk verhaal dat ze lezen.
Wie Jezus kent, ziet zijn gezicht overal in terug.
Degene die Jezus kent, zal hem dus al helemaal kunnen terugzien in de Harry Potter-boeken en -films! Niet alleen omdat de schrijfster christen is en heel belezen (waardoor ze veel symboliek gebruikt, onder andere die van de alchemie. John Granger, op internet bekend als de ‘Hogwarts professor’, heeft hele boeken geschreven over de diepere laag en de betekenis van deze verhalen en de diepere symboliek ervan). Maar ook omdat de overwinning op het kwaad in deze verhalen altijd wordt bereikt, niet op een transactionele wijze, maar op een sacramentele wijze. Oh, er is in deze verhalen sprake van sprookjesmagie, met toverstokjes en latijnse woorden. En vliegende bezemstelen. Dat is allemaal bovendien erg onderhoudend. Maar deze transactionele magie (ik verricht een handeling, en daarmee verander ik de werkelijkheid) is in de verhalen nooit effectief tegen het kwaad. Uiteindelijk wordt het slechte alleen overwonnen doordat iets vanuit een diepere werkelijkheid zichtbaar wordt in voorwerpen of mensen. En dat iets is eigenlijk steeds: opofferende liefde.
Al in de eerste verhalen is Harry beschermd tegen Voldemort doordat zijn moeder zich voor hem heeft opgeofferd, en dat heeft hem onvatbaar gemaakt voor de dodelijke vloek. In het tweede verhaal is het de phoenix, die is gestorven, maar weer tot leven is gekomen, die Harry op het moment dat zijn nood het hoogst is, komt redden. In het derde boek verschijnt de patronus in de vorm van een hert, de patronus van Harry’s vader, en verjaagt in een wonder alle dementors. Ga zo maar door, tot Harry’s eigen eindoverwinning. Die behaalt hij niet door zijn toverkracht, maar door overgave. Zoals in elk goed verhaal wint de ‘underdog’ in de vorm van wat Tolkien een ‘eucatastrofe’ noemt, een plotselinge wending, waarbij in het verhaal een glimp doorbreekt van de waarheid, en alle dingen hun eigen naam krijgen. Het is Voldemort, die puur op transactionele magie vertrouwt, die in deze verhalen steeds bedrogen uitkomt. Lees de Harry Potter-boeken nog maar eens na: ze zijn ten diepste sacramenteel, en dus verwijzen ze naar het ware sacrament.
In mijn volgende artikel ga ik dieper in op de verfilming van Harry Potter and the Prisoner of Azkaban.