Hoe diep ons transactionele wereldbeeld in ons geworteld zit, merk ik bij discussies over de mogelijkheid van 'alverzoening'. Mensen willen bijvoorbeeld niet geloven dat God Hitler zomaar in de hemel zou kunnen toelaten. Maar ze geloven ondertussen wel dat God henzelf in de hemel zou toelaten. Ze geloven dat ze in moreel opzicht ‘beter’ zijn dan Hitler en daarom meer recht hebben op Gods acceptatie, als was het alleen maar omdat ze in God geloven. Elke keer als we een lijn leggen, op welk gebied dan ook, leggen we die zo dat wij aan de veilige kant staan, en de ander niet. Wij gaan wel naar de hemel. Hitler niet. Wij geloven de juiste dingen over God, de ander niet. Ik had het hierover met een vriend die in dezelfde gemeente was opgegroeid als ik, en hij gaf toe dat hij zich ongemakkelijk voelde bij het idee dat iedereen al met God verzoend zou zijn. Het was niet wat we in de kerk hadden geleerd. Het voelde vaag oneerlijk. Wij hadden ons best gedaan de juiste dingen te geloven, betekende dat dan niets?
Nee, dat betekende niets. Als er een lijn moet worden getrokken, staan wij er altijd buiten, aan de zelfde kant als Hitler of Stalin. Dostoyevsky zegt in een van zijn boeken dat wij schuldig zijn aan alle zonden van de wereld. Ik eet soms vlees uit de bioindustrie, gebruik plastic verpakkingsmateriaal, reis met vervoermiddelen die koolstofdioxide uitstoten. Ik loop voorbij aan zwervers en bedelaars. Daar ben ik niet trots op, maar het is een feit. Alleen al door de dingen die ik negeer of achterwege laat, draag ik bij aan het verdoemde wereldsysteem, aan het systeem dat zwakken en kinderen verbrijzelt. Ik ben deel van het systeem dat Hitler voortbracht. Als Hitler schuldig is, ben ik dat dus ook.
Daarbij komt ook nog eens dat Gods eisen niet onze eisen zijn, zijn gedachten niet mijn gedachten. Het licht kan de duisternis niet verdragen, aldus Johannes: ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis’ (1 Johannes 1:5). Dat wil zeggen dat als God inderdaad heilig is, hij het al niet zou kunnen verdragen als wij een keer schelden omdat de trein te laat is, of als we een keer een leugentje om bestwil toepassen, of snoep stelen uit de snoeppot. ‘Wie de hele wet onderhoudt, maar op een enkel punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in overtreding’ (Jakobus 2:10). We moeten immers rekening houden met Gods maatstaven van goed en slecht, niet de onze. En ‘vervloekt is eenieder die niet alles doet wat het boek van de wet bepaalt’ (Galaten 3:10). Maar zelfs al zouden we ons hele leven lang volmaakt hebben geleefd - zoals Paulus die zelf aangaf dat hij volledig voldeed aan wat er in de wet over gerechtigheid staat (Filippenzen 3:6) - dan komen we nog steeds tekort aan de eis van God. Het is de ‘double bind’ waar ik in het vorige bericht over schreef, namelijk dat als we een lijn trekken tussen goed en slecht, onze motieven eigenlijk automatisch zelfzuchtig zijn. Zodra we denken dat we bij God horen omdat we goed zijn, zijn we niet langer goed ‘for goodness sake’. Dit is volgens mij wat het verhaal van de zondeval uit Genesis 3 duidelijk wil maken. Het is ook duidelijk te zien in het leven van Paulus: hij liet zich erop voorstaan dat hij heilig was, en vanuit die heiligheid vervolgde hij christenen die in zijn ogen ketters waren. Zijn transactionele bril maakte hem blind voor de sacramentele aanwezigheid van God in andere mensen. Niet voor niets zegt Paulus dat de wet doodt! 'Vervloekt is een ieder die op de wet vertrouwt' (Galaten 3:10). De conclusie moet dus wel zijn dat uiteindelijk ieder mens het zwijgen wordt opgelegd en de hele wereld schuldig staat voor God (Romeinen 3:19). Ja, dit lijkt absurd: God die een kind veroordeelt omdat het een snoepje heeft gestolen, of een man gevangen laat zetten die brood steelt voor een hongerig gezin (God als de ultieme Javert uit Les Miserables). Maar hoe absurd ook, dit is noodzakelijk het gevolg van een transactionele blik op de werkelijkheid. Paulus zegt het zo: ‘Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God’ (Romeinen 3:24, Telosvert.)
Daarachter staat echter geen punt. Er volgt nog iets op. Een ‘maar ...’, en wel een ‘maar’ van jewelste! Lees maar door: ‘Want allen hebben gezondigd, en komen tekort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade’ (Romeinen 3:24, Telosvert) Wat wil dat zeggen? We worden gerechtvaardigd? We weten toch nog steeds van onszelf dat we tekort schieten? Dat we onze kant van de transactie niet kunnen voldoen? Het betekent niets anders dan dat God ons rechtvaardig verklaart. Niet omdat wij daar recht op hebben, of omdat wij goed of slecht zijn geweest, maar gewoon omdat hij het zegt. Hij rekent ons gerechtigheid toe, zonder werken (Romeinen 4:6). Dat kan God, omdat Hij nu eenmaal degene is die het laatste woord heeft. Er is geen wet boven hem. God heeft geen ‘Santa Claus’ boven zich die in de gaten houdt of hij goed of slecht is. Goed is wat hij doet, en dat heeft niets met ons te maken. Als God iemand rechtvaardig verklaart, is die dat ook. En hij kiest er inderdaad voor niet boos op ons te zijn, maar ons te behandelen als rechtvaardigen, als zijn geliefde kinderen. Dat liet hij zien in Jezus.
Met kerst denken we aan de geboorte van Jezus. Niet aan de kerstman. Er is niets belangrijkers dan de komst van Jezus. Hij kwam om ons iets te laten zien. Hij was het beeld van de onzichtbare God (Hebreeen 1). Hij kwam om te laten zien dat God welbehagen had in mensen. Zijn dood en de opstanding waren daarom ook geen offer dat God moest brengen aan een hogere macht dan hij (zoals de wet). Het was geen transactie. Het was een teken (zoals zijn hele leven dat was). Een genadetroon, zegt Paulus in Romeinen 3:25 (Telosvert), een middel tot verzoening, zoals op Grote Verzoendag, waarmee God bewijst dat Hij rechtvaardig is. Als mensen naar die genadetroon, dat middel tot verzoening keken, naar het bloed op het altaar, wisten ze dat ze vergeven waren. Het kruis is een teken, zoals de slang die in de woestijn werd opgericht als teken van de genezende kracht van God. Net zo moest Jezus worden verhoogd, zodat iedereen kon zien dat God ons niet ‘straft naar onze zonden en niet vergeldt naar onze schuld' (Psalm 103:10). Het is een teken dat laat zien dat ons trekken van lijnen en ons denken van 'voor wat hoort wat' uit Gods oogpunt niet nodig is.
In het teken van de lijdensweg van Jezus liet God zien dat mensen hem alles konden aandoen, en dat hij toch niet boos zou worden. Mensen konden hem onrechtvaardig behandelen, martelen, en een gruwelijke dood laten sterven tussen twee misdadigers (het toppunt van onrecht). En toch zou God hen niet straffen. ‘Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat ze doen’, bad Jezus. Op het kruis incasseerde God in Jezus alles wat mensen op hem af konden laten komen, al het kwaad en onrecht dat mogelijk was. En liever dan het op ons af te reageren, stierf hij. Jezus was als een lam dat naar de slacht geleid werd, en daarbij niet protesteerde. ‘Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open’ (Jesaja 53:7). Is God oneerlijk als hij mensen als Hitler, mensen als wij, vrijuit laat gaan? Ja. Daar is geen twijfel over mogelijk. Maar de gevolgen van die oneerlijkheid onderging hij op het kruis allemaal zelf. Dat hoe hij laat zien dat hij rechtvaardig is.
En nadat Jezus al onze slechtheid had gedragen zonder wraak te nemen, bevestigde God dat zijn zoon zijn wil gedaan had, dat zijn incassering inderdaad het incasseren van God was, door hem uit de dood op te wekken. ‘Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen en zal hij met machtigen delen in de buit, omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood en zich tot de zondaars liet rekenen’ (Jesaja 53:12). Jezus ontving als eerste van de doden het geschenk van God: het eeuwige leven. Het opstandingsleven. Niet omdat hij er recht op had, of er iets voor kon doen om het te verdienen. Hij was dood. Maar hij ontving het zomaar, omdat God ervoor koos het hem te geven. Het was Gods vrije keuze, een geschenk. Een cadeau.
Als je dood bent, doe je niet meer goed en doe je niet meer slecht. Je hebt zelfs geen dubbele motieven meer. Je bent dood. Er is geen transactie meer mogelijk. Je kunt alleen maar accepteren wat God uit zijn eigen keuze wil geven. En Hij belooft dat Hij het leven wil geven. Eeuwig leven. Wij kunnen niets anders doen dan dat te accepteren, om onze ogen te openen voor wat de werkelijkheid al is. Dat wil dus zeggen dat het oude systeem van de wet ten einde is gekomen. 'Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen’ (Kolossenzen 2:14). Jezus’ dood en opstanding betekenen het einde van de wet, het einde van transactie. Voor eens en altijd. We zijn niet onder de wet, maar onder de genade. Er is een nieuw verbond aangebroken. Het nieuwe verbond is iets dat God doet. Er is maar een enkele verbondspartner en dat is God. Hij handelt alleen. Er is geen rol voor ons bij. God belooft het in Jeremia: ‘Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan’ (32:33v). En in Ezechiel: ‘Ik zal julle een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven en zorgen dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen’ (36:26,27). Sterker nog: hij zal de hele aarde en zelfs de hemel vernieuwen: er komen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). Het nieuwe Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen en God zelf zal onder de mensen wonen.
Dit alles doet God zelf, niet omdat wij goed of slecht zijn geweest (en we zijn vooral slecht geweest, voor onze omgeving, onze medemens en onszelf), maar omdat het van het begin af aan zijn bedoeling is geweest. We zouden het niet eens kunnen tegenhouden, zelfs al zouden we het willen. Het koninkrijk zal doorbreken zoals zaad dat uit de aarde opgroeit, of gist dat deeg doet rijzen. Maar het is niet alleen iets toekomstigs. Het koninkrijk is nu al aangebroken. Dezelfde macht die werkzaam was in Christus toen God hem opwekte uit de dood, is nu ook werkzaam in ons (vgl. Efeze 1:19,20). ‘De duisternis wijkt en het ware licht schijnt al, en dit is werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven’ (1Johannes 1:8).
Dit is de realiteit. God is al in ons scheppend aanwezig. Dit is op dit moment nog niet zichtbaar zoals het aan het eind van de tijd te zien zal zijn. Het is nog verborgen, als een cadeau dat nog zit ingepakt. Maar het enige dat we hoeven te doen om het te kunnen zien, is de openbaring ervan niet in de weg te staan. Dat wil zeggen dat we moeten ophouden het te willen verdienen. We moeten ophouden zelf te praten, voor we kunnen luisteren; onze handen moeten tot rust komen om te kunnen ontvangen. We moeten sterven aan ons transactionele leven, om ruimte te maken in ons voor de belofte van zijn sacramentele leven. We moeten zelf geen vrucht proberen te dragen, maar hoeven alleen maar het sap van de wijnstok zijn gang in ons en met ons laten gaan. Het is de wil van de vader dat we vrucht zouden dragen, zegt Jezus. Dan zal hij die ook tot stand brengen. Het is allemaal een geschenk. En God geeft het ons ‘om niet’, zei Paulus in Romeinen 3. Hij geeft het ons omdat hij van ons houdt. En hij geeft het volgens de tekst aan allen. Het geschenk van God is dus wel degelijk universeel.
Het is kortom zoals het zondagschoolliedje zegt:
‘Ben je groot of ben je klein
of ergens tussenin,
God houdt van jou.
Ben je dik of ben je dun,
of ben je blank of bruin,
God houdt van jou
Hij kent je als je blij bent
Hij kent je als je baalt
Hij kent je als je droevig bent
Hij kent je als je straalt.
Het geeft niet of je knap bent,
Het geeft niet wat je doet;
God houdt van jou
Hij is vol liefde,
God houdt van jou!’
Wordt vervolgd ...
Nee, dat betekende niets. Als er een lijn moet worden getrokken, staan wij er altijd buiten, aan de zelfde kant als Hitler of Stalin. Dostoyevsky zegt in een van zijn boeken dat wij schuldig zijn aan alle zonden van de wereld. Ik eet soms vlees uit de bioindustrie, gebruik plastic verpakkingsmateriaal, reis met vervoermiddelen die koolstofdioxide uitstoten. Ik loop voorbij aan zwervers en bedelaars. Daar ben ik niet trots op, maar het is een feit. Alleen al door de dingen die ik negeer of achterwege laat, draag ik bij aan het verdoemde wereldsysteem, aan het systeem dat zwakken en kinderen verbrijzelt. Ik ben deel van het systeem dat Hitler voortbracht. Als Hitler schuldig is, ben ik dat dus ook.
Daarbij komt ook nog eens dat Gods eisen niet onze eisen zijn, zijn gedachten niet mijn gedachten. Het licht kan de duisternis niet verdragen, aldus Johannes: ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis’ (1 Johannes 1:5). Dat wil zeggen dat als God inderdaad heilig is, hij het al niet zou kunnen verdragen als wij een keer schelden omdat de trein te laat is, of als we een keer een leugentje om bestwil toepassen, of snoep stelen uit de snoeppot. ‘Wie de hele wet onderhoudt, maar op een enkel punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in overtreding’ (Jakobus 2:10). We moeten immers rekening houden met Gods maatstaven van goed en slecht, niet de onze. En ‘vervloekt is eenieder die niet alles doet wat het boek van de wet bepaalt’ (Galaten 3:10). Maar zelfs al zouden we ons hele leven lang volmaakt hebben geleefd - zoals Paulus die zelf aangaf dat hij volledig voldeed aan wat er in de wet over gerechtigheid staat (Filippenzen 3:6) - dan komen we nog steeds tekort aan de eis van God. Het is de ‘double bind’ waar ik in het vorige bericht over schreef, namelijk dat als we een lijn trekken tussen goed en slecht, onze motieven eigenlijk automatisch zelfzuchtig zijn. Zodra we denken dat we bij God horen omdat we goed zijn, zijn we niet langer goed ‘for goodness sake’. Dit is volgens mij wat het verhaal van de zondeval uit Genesis 3 duidelijk wil maken. Het is ook duidelijk te zien in het leven van Paulus: hij liet zich erop voorstaan dat hij heilig was, en vanuit die heiligheid vervolgde hij christenen die in zijn ogen ketters waren. Zijn transactionele bril maakte hem blind voor de sacramentele aanwezigheid van God in andere mensen. Niet voor niets zegt Paulus dat de wet doodt! 'Vervloekt is een ieder die op de wet vertrouwt' (Galaten 3:10). De conclusie moet dus wel zijn dat uiteindelijk ieder mens het zwijgen wordt opgelegd en de hele wereld schuldig staat voor God (Romeinen 3:19). Ja, dit lijkt absurd: God die een kind veroordeelt omdat het een snoepje heeft gestolen, of een man gevangen laat zetten die brood steelt voor een hongerig gezin (God als de ultieme Javert uit Les Miserables). Maar hoe absurd ook, dit is noodzakelijk het gevolg van een transactionele blik op de werkelijkheid. Paulus zegt het zo: ‘Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God’ (Romeinen 3:24, Telosvert.)
Daarachter staat echter geen punt. Er volgt nog iets op. Een ‘maar ...’, en wel een ‘maar’ van jewelste! Lees maar door: ‘Want allen hebben gezondigd, en komen tekort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade’ (Romeinen 3:24, Telosvert) Wat wil dat zeggen? We worden gerechtvaardigd? We weten toch nog steeds van onszelf dat we tekort schieten? Dat we onze kant van de transactie niet kunnen voldoen? Het betekent niets anders dan dat God ons rechtvaardig verklaart. Niet omdat wij daar recht op hebben, of omdat wij goed of slecht zijn geweest, maar gewoon omdat hij het zegt. Hij rekent ons gerechtigheid toe, zonder werken (Romeinen 4:6). Dat kan God, omdat Hij nu eenmaal degene is die het laatste woord heeft. Er is geen wet boven hem. God heeft geen ‘Santa Claus’ boven zich die in de gaten houdt of hij goed of slecht is. Goed is wat hij doet, en dat heeft niets met ons te maken. Als God iemand rechtvaardig verklaart, is die dat ook. En hij kiest er inderdaad voor niet boos op ons te zijn, maar ons te behandelen als rechtvaardigen, als zijn geliefde kinderen. Dat liet hij zien in Jezus.
Met kerst denken we aan de geboorte van Jezus. Niet aan de kerstman. Er is niets belangrijkers dan de komst van Jezus. Hij kwam om ons iets te laten zien. Hij was het beeld van de onzichtbare God (Hebreeen 1). Hij kwam om te laten zien dat God welbehagen had in mensen. Zijn dood en de opstanding waren daarom ook geen offer dat God moest brengen aan een hogere macht dan hij (zoals de wet). Het was geen transactie. Het was een teken (zoals zijn hele leven dat was). Een genadetroon, zegt Paulus in Romeinen 3:25 (Telosvert), een middel tot verzoening, zoals op Grote Verzoendag, waarmee God bewijst dat Hij rechtvaardig is. Als mensen naar die genadetroon, dat middel tot verzoening keken, naar het bloed op het altaar, wisten ze dat ze vergeven waren. Het kruis is een teken, zoals de slang die in de woestijn werd opgericht als teken van de genezende kracht van God. Net zo moest Jezus worden verhoogd, zodat iedereen kon zien dat God ons niet ‘straft naar onze zonden en niet vergeldt naar onze schuld' (Psalm 103:10). Het is een teken dat laat zien dat ons trekken van lijnen en ons denken van 'voor wat hoort wat' uit Gods oogpunt niet nodig is.
In het teken van de lijdensweg van Jezus liet God zien dat mensen hem alles konden aandoen, en dat hij toch niet boos zou worden. Mensen konden hem onrechtvaardig behandelen, martelen, en een gruwelijke dood laten sterven tussen twee misdadigers (het toppunt van onrecht). En toch zou God hen niet straffen. ‘Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat ze doen’, bad Jezus. Op het kruis incasseerde God in Jezus alles wat mensen op hem af konden laten komen, al het kwaad en onrecht dat mogelijk was. En liever dan het op ons af te reageren, stierf hij. Jezus was als een lam dat naar de slacht geleid werd, en daarbij niet protesteerde. ‘Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open’ (Jesaja 53:7). Is God oneerlijk als hij mensen als Hitler, mensen als wij, vrijuit laat gaan? Ja. Daar is geen twijfel over mogelijk. Maar de gevolgen van die oneerlijkheid onderging hij op het kruis allemaal zelf. Dat hoe hij laat zien dat hij rechtvaardig is.
En nadat Jezus al onze slechtheid had gedragen zonder wraak te nemen, bevestigde God dat zijn zoon zijn wil gedaan had, dat zijn incassering inderdaad het incasseren van God was, door hem uit de dood op te wekken. ‘Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen en zal hij met machtigen delen in de buit, omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood en zich tot de zondaars liet rekenen’ (Jesaja 53:12). Jezus ontving als eerste van de doden het geschenk van God: het eeuwige leven. Het opstandingsleven. Niet omdat hij er recht op had, of er iets voor kon doen om het te verdienen. Hij was dood. Maar hij ontving het zomaar, omdat God ervoor koos het hem te geven. Het was Gods vrije keuze, een geschenk. Een cadeau.
Als je dood bent, doe je niet meer goed en doe je niet meer slecht. Je hebt zelfs geen dubbele motieven meer. Je bent dood. Er is geen transactie meer mogelijk. Je kunt alleen maar accepteren wat God uit zijn eigen keuze wil geven. En Hij belooft dat Hij het leven wil geven. Eeuwig leven. Wij kunnen niets anders doen dan dat te accepteren, om onze ogen te openen voor wat de werkelijkheid al is. Dat wil dus zeggen dat het oude systeem van de wet ten einde is gekomen. 'Hij heeft het document met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen’ (Kolossenzen 2:14). Jezus’ dood en opstanding betekenen het einde van de wet, het einde van transactie. Voor eens en altijd. We zijn niet onder de wet, maar onder de genade. Er is een nieuw verbond aangebroken. Het nieuwe verbond is iets dat God doet. Er is maar een enkele verbondspartner en dat is God. Hij handelt alleen. Er is geen rol voor ons bij. God belooft het in Jeremia: ‘Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan’ (32:33v). En in Ezechiel: ‘Ik zal julle een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven en zorgen dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen’ (36:26,27). Sterker nog: hij zal de hele aarde en zelfs de hemel vernieuwen: er komen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). Het nieuwe Jeruzalem zal uit de hemel neerdalen en God zelf zal onder de mensen wonen.
Dit alles doet God zelf, niet omdat wij goed of slecht zijn geweest (en we zijn vooral slecht geweest, voor onze omgeving, onze medemens en onszelf), maar omdat het van het begin af aan zijn bedoeling is geweest. We zouden het niet eens kunnen tegenhouden, zelfs al zouden we het willen. Het koninkrijk zal doorbreken zoals zaad dat uit de aarde opgroeit, of gist dat deeg doet rijzen. Maar het is niet alleen iets toekomstigs. Het koninkrijk is nu al aangebroken. Dezelfde macht die werkzaam was in Christus toen God hem opwekte uit de dood, is nu ook werkzaam in ons (vgl. Efeze 1:19,20). ‘De duisternis wijkt en het ware licht schijnt al, en dit is werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven’ (1Johannes 1:8).
Dit is de realiteit. God is al in ons scheppend aanwezig. Dit is op dit moment nog niet zichtbaar zoals het aan het eind van de tijd te zien zal zijn. Het is nog verborgen, als een cadeau dat nog zit ingepakt. Maar het enige dat we hoeven te doen om het te kunnen zien, is de openbaring ervan niet in de weg te staan. Dat wil zeggen dat we moeten ophouden het te willen verdienen. We moeten ophouden zelf te praten, voor we kunnen luisteren; onze handen moeten tot rust komen om te kunnen ontvangen. We moeten sterven aan ons transactionele leven, om ruimte te maken in ons voor de belofte van zijn sacramentele leven. We moeten zelf geen vrucht proberen te dragen, maar hoeven alleen maar het sap van de wijnstok zijn gang in ons en met ons laten gaan. Het is de wil van de vader dat we vrucht zouden dragen, zegt Jezus. Dan zal hij die ook tot stand brengen. Het is allemaal een geschenk. En God geeft het ons ‘om niet’, zei Paulus in Romeinen 3. Hij geeft het ons omdat hij van ons houdt. En hij geeft het volgens de tekst aan allen. Het geschenk van God is dus wel degelijk universeel.
Het is kortom zoals het zondagschoolliedje zegt:
‘Ben je groot of ben je klein
of ergens tussenin,
God houdt van jou.
Ben je dik of ben je dun,
of ben je blank of bruin,
God houdt van jou
Hij kent je als je blij bent
Hij kent je als je baalt
Hij kent je als je droevig bent
Hij kent je als je straalt.
Het geeft niet of je knap bent,
Het geeft niet wat je doet;
God houdt van jou
Hij is vol liefde,
God houdt van jou!’
Wordt vervolgd ...