Gisteren heb ik geoefend in onaardig zijn. Ja, je leest het goed. Ik ben bot geweest en daar voel ik me trots op. Ik heb iemand afgesnauwd en heb besloten me daar niet schuldig over te voelen. Voor mij is onaardig zijn namelijk heel moeilijk. Ik probeer het altijd iedereen naar de zin te maken, zeg bijna nooit ‘nee’ en laat dus mensen zomaar over me heen lopen. Ik voel me schuldig als ik iemand iets weiger, als ik aan iemand voorbijloop, of als ik iemand boos of chagrijnig maak. En ik denk niet dat dit goede eigenschappen zijn.
Laat ik er maar een voorbeeld van geven (hoewel ik me er een beetje voor schaam) - ik ben een makkelijk doelwit voor oplichters. Een tijd geleden kwam er ‘s avonds laat iemand op me af die vroeg of hij me wat mocht vragen. Natuurlijk zei ik ja. En hij hield een verhaal op over hoe zijn vriendin hem het huis had uitgezet, en hoe hij nergens had om te slapen, en behoefte had aan geld. En hij zou het me terugbetalen. Hij hield een heel verhaal, insinueerde manipulatief dat ik een slecht mens was als ik hem niet op zijn woord zou geloven, en beloofde ook nog eens dat hij me het geld zou teruggeven. En ik was zo stom om er in te trappen en hem meer dan 50 euro te ‘lenen’. Natuurlijk heb ik er nooit iets van teruggezien.
Een andere oplichter kwam met een verhaal hoe hij met zijn auto zonder benzine stond, en terug moest naar Hoek van Holland, en of ik hem geld kon lenen. Als ik hem mijn rekeningnummer gaf zou hij het terugstorten. Als ik hem niet geloofde kon ik meelopen naar de auto, en hij kon me zijn paspoort laten zien. Hij had maar een tientje nodig. En ik trapte er -goedgelovig als ik van nature ben- nog in ook. Dezelfde kerel heb ik sindsdien nog een paar keer gezien. Hij kwam met hetzelfde verhaal, maar gelukkig heb ik ondertussen wel wat geleerd. Zoals de ezel in het spreekwoord probeer ik me zo weinig mogelijk twee maal aan dezelfde steen te stoten.
Gisteren was het weer eens zover. Ik was op weg naar het station en ik hoor iemand roepen: ‘Meneer, meneer’. Uiteindelijk keek ik om. Het was de man van de auto zonder benzine (of hij leek als twee druppels water op hem). ‘Mag ik u wat vragen?’, begon hij. En ik zei behoorlijk hard: ‘Nee’, en liep door. Vervolgens begon hij te schelden: ‘Ik wilde alleen een straatnaam weten.’ Maar even later zag ik hem op het station in de trein naar Rotterdam stappen. Ikzelf voelde me wel een paar minuten schuldig: wat als het niet dezelfde man was, wat als hij inderdaad alleen de weg wilde weten? Maar ik besloot dat ik mijn geweten in dit geval moest negeren. Het is niet nodig dat mensen mij altijd aardig vinden, het is niet een ramp als iemand een keer op mij scheldt, en hoe dan ook is het mijn goed recht om ‘nee’ te antwoorden op een vraag. Uiteindelijk voelde ik me trots op mezelf: ik was een keer onaardig tegen iemand geweest! Eindelijk! Ik hoop nog vaker onaardig te kunnen zijn tegen sommige mensen.
Ik heb tijdens mijn opvoeding ergens het idee meegekregen dat ik altijd aardig moest zijn. Dat ik mensen tevreden moest stellen en dat het onwenselijk was dat anderen boos op mij zouden worden. Zo’n opvoeding wordt nog eens versterkt door een moralistisch religieuze opvoeding. In de kerk wordt geleerd dat je van andere mensen moet houden. Daar is natuurlijk niets mis mee: elkaar liefhebben is inderdaad waar mensen voor zijn geschapen. Maar het gaat erom hoe we dat ‘liefhebben’ definiĆ«ren. Liefde wordt in de kerk vaak teruggebracht door een set van regels: dit gedrag is liefhebbend, dit andere gedrag is niet liefhebbend. Zolang je het ene gedrag vertoont zit je goed. Het doet er dan niet toe uit welke motieven je dat bepaalde gedrag uitoefent. Het kan zijn dat je het doet om je maar aan de regels te houden, omdat het een plicht is, of omdat je bang bent voor straf, of om bij anderen in een goed blaadje te staan. Daar kijkt echter niemand naar: of je ‘goed’ of ‘slecht’ bent wordt afgemeten aan je gedragingen. Cijfer je jezelf weg? Geef je van je geld en tijd aan behoeftigen? Kom je anderen te hulp zonder iets terug te verwachten? Vergeef je zelfs je vijanden? Je kunt er een scorelijstje voor bijhouden. Ook de leerregels uit de Bergrede worden tot zo’n lijstje teruggebracht: keer je mensen de andere wang toe als ze je slaan? Geef je ook je hemd als iemand je om je jas vraagt? Ben je wel bescheiden over het goede dat je doet? Zweer en vloek je niet? Ben je bereid je oog uit te rukken als die je in verleiding brengt? En dat terwijl het nu juist Jezus’ punt was met de Bergrede dat het voor God niet ging om het gedrag aan de buitenkant, maar om de motivatie: de reden waarom je dingen doet. Zijn toehoorders zagen moraliteit als een lijstje met gedragingen om aan te voldoen, maar Jezus wilde aantonen dat ze aan de buitenkant aan alle eisen konden voldoen, maar van binnen, in het hart, vervuld konden zijn van haat, zelfzucht en begeerte. Gedrag was volgens hem geen goede maatstaf om iemands moraliteit aan af te meten, het ging om de overtuigingen waar het gedrag uit voortkwam. Helaas vielen Jezus’ volgelingen in dezelfde fout als de moralistische farizeeĆ«rs uit Jezus’ tijd en maakten ze eenvoudig een nieuwe lijst met gedragingen om het gedrag aan af te meten.
Het probleem is natuurlijk dat je het juiste gedrag kunt tonen uit volledig zelfzuchtige motieven. John Eldredge, een van mijn favoriete auteurs, schrijft in Wild at Heart hoe sommige ouders, net als sommige kerken, hun kinderen voorhouden dat ze in conflictsituaties hun tegenstander de ‘andere wang moeten toekeren’. Ze zouden zich niet moeten verweren als ze geslagen worden, en eigenlijk pestkoppen en vechtersbazen hun gang laten gaan. Ze zouden niet agressief mogen zijn, en het onrecht maar moeten laten plaatsvinden. Ze moeten vooral aardig zijn. Maar Eldredge zegt, mijns inziens terecht: “Dat is slechts zwakheid. Je kunt geen wang toekeren die je niet hebt.” De andere wang toekeren is geen daad van liefde als je het doet omdat je bang bent voor de ander, omdat je te zwak bent om terug te slaan of omdat je jezelf ziet als iemand die het verdiend heeft geslagen te worden. Zoiets zou pas een daad van naastenliefde zijn als je heel goed weet van jezelf dat je sterk bent, dat je iemand van je af kunt slaan, maar er toch voor kiest het niet te doen. Als je weerloos bent uit een positie van kracht, niet van zwakheid.
In de kerk worden we vaak opgeroepen te ‘zijn zoals Jezus’. Hij schold niet terug toen men hem uitschold, hij liet zich gevangen nemen en naar het kruis brengen. Zo zouden wij ook moeten zijn. Maar Jezus deed die dingen niet omdat hij niet durfde schelden, of omdat hij nu eenmaal zo zwak was dat hij zich niet kon verdedigen. Hij zegt zelf in de bijbel dat hij zijn vader kon vragen om tienduizend engelen, en dat hij die ter beschikking zou krijgen. Hij wist dat hij zelf zo sterk was dat hij maar een woord hoefde spreken en mensen zouden achterover worden geslagen. Nee, dat hij zich liet gevangennemen was een bewuste keuze. Hij was ervan overtuigd dat God dit van hem vroeg (daar ging zijn worsteling in de Hof van Getsemane over) en daarom was hij bereid zijn eigen recht te laten varen. Het was een bewuste keuze en dus een daad van liefde. Het is als met de leeuw Aslan in de Narniaverhalen van C.S. Lewis. Hij is ‘geen tamme leeuw’. Hij is ‘wel goed, maar niet veilig’. Hij heeft wel degelijk scherpe nagels, en kan angstaanjagend hard brullen, maar uit liefde houdt hij zich in.
Subassertiviteit en angst kunnen leiden tot hetzelfde gedrag, maar zijn niet hetzelfde. Deze motieven zijn eigenlijk zelfzuchtig. En in sommige (veel) situaties kan het juist liefdevol zijn om wel scherpe grenzen te stellen, om anderen te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, om duidelijk te maken dat sommige woorden of daden ongewenst zijn. Het kan een daad van liefde zijn om op te komen voor jezelf. In de bijbel laat Paulus zich daarom niet zomaar afranselen door de Romeinen (dezelfde die Jezus afranselden) als hij door hen gevangen is genomen. Nee, hij vertelt ze dat hij Romeins burger is, en dus niet gemarteld mag worden en recht heeft op een rechtvaardige behandeling. En die krijgt hij. Paulus is in dit geval assertief, en daar is niets mis mee. Ergens anders confronteert hij de apostel Petrus ermee dat hij met wettische predikers meedoet en zich afscheidt van de gelovigen uit de volken. Paulus gaat conflict niet uit de weg, en in dit geval is het voor Petrus goed om een spiegel voorgehouden te krijgen. Zijn gedrag zou hem anders verder van het vrije leven van het evangelie vandaan voeren. Paulus’ assertiviteit was een daad van liefde. Hierover schrijven Dan Allender en Tremper in hun boek Liefde die Moed Vraagt. Volgens hen laat echte liefde niet over zich heenlopen, en praat echte liefde de fouten van de ander niet goed. Echte liefde is ook niet mede-afhankelijk (door de ander in staat te stellen zijn schadelijke gedrag voort te zetten). Nee, echte liefde dwingt volgens hen ‘de geliefde … iets te doen aan de innerlijke ziekte die de vreugde wegneemt, zowel bij hemzelf als bij anderen.’
Dat betekent voor iemand die weinig zelfvertrouwen heeft meegekregen, die niet heeft geleerd dat hij voor zichzelf mag opkomen, die over zich laat heenlopen, dat die mag gaan oefenen in ‘nee’ zeggen, in het stellen van grenzen en in het onaardig zijn waar dat nodig is. Daarover gaat het boek No More Mr. Nice Guy, dat ik hier thuis heb liggen. Het gaat over mannen, die hebben geleerd altijd maar ‘ja’ te zeggen, hun moeder een plezier te doen en zich ondergeschikt te achten aan anderen. De boodschap van dit boek is dat je als man voor jezelf en je eigen wensen en belangen moet opkomen. Je hoeft niet per se alle andere mensen te vriend te houden, en het is geen ramp als iemand boos op je wordt. En als je opkomt voor jezelf en je eigen wensen en belangen, zullen andere mensen meer respect voor je hebben.
Ik had het hier ooit over met iemand en die liet vallen dat hoeveel ik ook met dat boek bezig was, ik altijd wel een ‘nice guy’ zou blijven. Ik hoop echter heel erg van niet! En volgens mij bedoelde ze ook niet dat ik altijd een doetje zal blijven, of altijd iedereen over me heen zal laten lopen. Ze bedoelde dat ik altijd een kalm en vriendelijk persoon zal blijven. Hier schiet de Nederlandse taal tekort. In het engels zijn er twee woorden voor ‘aardig’: ‘nice’ en ‘kind’. Het eerste is de soort die over zich heen laat lopen, die eigenlijk te lief is om goed te kunnen zijn. Het tweede is de soort die vriendelijk is uit een bewustzijn van de eigen betekenis en de eigen kracht. Dat is waar ik naar streef: iemand te zijn die anderen in hun waarde laat, en het beste in hen naar voren haalt, maar zonder een doetje te zijn. Ik geloof dat dit ook is wat God met ons voor ogen heeft, en daarom wil ik erin blijven oefenen.