Ik zou waarschijnlijk nooit zoveel verhalen hebben geschreven als ik niet als jonge tiener de Yoko Tsuno-stripverhalen van Roger Leloup had ontdekt. Ik weet nog hoe ik het derde deel (Vulcanus’ Smidse) uit de bibliotheek meenam toen ik dertien of veertien was. Het verhaal maakte zoveel indruk op me dat ik er prompt een eigen variant van tekende. (Ik tekende veel stripverhalen, samen met een van mijn jongere broers. In die periode waren die van mij nog gebaseerd op de GI Joe-tekenfilms die we elke zaterdagmorgen keken.) Toen ik wat zakgeld verdiende, begon ik mijn eigen collectie stripboeken op te bouwen. Een van de eerste stripboeken van de serie die ik zelf kocht, was 'De Danseres van Bali'. Maar ja, daarin figureerden dan ook overlevende Pteranodons (reusachtige vliegende reptielen). Ook 'De Titanen' sprak tot mijn verbeelding, met een reis in een mysterieus gebied met een buitenaardse begroeiing.
De eerste avonturenverhalen die ik schreef toen ik dertien was, gingen over de biologen John en Cliff. Het waren maar korte verhalen, die bovendien niet echt van veel realisme getuigden in de dialogen en de gebeurtenissen (zo had de hoofdpersoon als hij dook een schier onuitputtelijke voorraad kieldolken bij zich, die hij bovendien door het water kon werpen. Ondertussen realiseer ik me dat water daarvoor een iets te grote weerstand heeft). Ik begon mijn serie opnieuw, met enkele kleine aanpassingen. John werd Joost. En de biologen kregen gezelschap van een Japanse, die (hoe origineel) Yoko Oshida heette. Ze ontmoetten haar in het eerste deel -'Het Eiland der Pterodactylen'- waarvoor ik scenes uit 'De Danseres van Bali' gebruikte, en waarin ook mensen uit de toekomst voorkwamen die voor 95 procent waren gebaseerd op de Vineanen uit de Yoko Tsuno-verhalen. Bij mijn verhaal tekende ik ook een voorplaat, waarvoor ik een plaatje uit een stripboek overtrok. De volgende delen van de serie heetten ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’. Niet alleen was een van mijn personen op de strips geïnspireerd, maar soms kopieerde ik ook de plots (beter goed gejat dan slecht verzonnen, zeg maar). Zo leek mijn verhaal ‘De Verdwenen Expeditie‘ wel erg veel op ‘De Titanen’ - maar met buitenaardse wezens die op kreeften leken in plaats van op sprinkhanen - en bevatte ‘De Stad van de Haaien’ elementen uit ‘De Aartsengelen van Vinea’ (verloren geachte onderzeese stad die beschaving boven water wil uitroeien). En mijn verhaal ‘De Zwarte Toren’ bevatte het plot en een deel van de ontknoping van ‘De Bliksem van Wodan’ en speelde zich af in een Japan dat duidelijk was gebaseerd op ‘De Dochter van de Wind’.
Ook in de wat meer originele korte science fiction-verhalen die ik schreef toen ik zestien en zeventien was, keerden niet toevallig vaak Japanse vrouwen terug. Ja, ik durf het nu wel toe te geven: Yoko Tsuno was mijn eerste liefde. Toen ik na mijn overspannenheid besloot echt een boek te willen schrijven, begon ik een eerder geschreven kort verhaal aan te passen. En dat had natuurlijk een Japanse als een van de karakters. De invloed van Yoko Tsuno is sterk aanwezig in mijn debuut Neptunus, want niet alleen is Seikyo een Yoko Tsuno-kloon, ook de tekeningen die ik maakte om me een beeld te vormen van het verhaal zijn op de stijl van Roger Leloup gebaseerd. Ik durf zelfs te zeggen dat het einde, waarbij de slechterik niet op een gruwelijke manier aan zijn einde komt, maar overleeft, was ingegeven door de ontknopingen van de Yoko Tsuno-stripverhalen.
En hoewel ik nu twintig jaar ouder ben, hebben de Yoko Tsuno-verhalen van toen nog weinig van hun fascinatie voor me verloren. Ik lees ze nog regelmatig en kijk ook nog steeds of er nieuwe delen in de serie verschijnen. Ik verwacht dat mijn relatie met deze stripserie de komende jaren wel zal blijven bestaan, en kijk er naar uit mijn boeken te delen met mijn neefjes of nichtjes (zoals ik ook mijn jongste broers er ooit enthousiast voor heb gemaakt).
Wat maakte nou dat de Yoko Tsuno-serie me zo aansprak? Waarom had ze zo’n effect op mijn verbeelding? Waarom werd ik er zo door geïnspireerd? Dat was niet alleen door de aantrekkelijke, levenslustige en gevoelige hoofdpersoon (alhoewel die zeker meespeelde. Ik was tiener). Maar om met dat eerste te beginnen: toen Yoko Tsuno eind jaren zestig voor het eerst verscheen was de hoofdpersoon redelijk uniek voor de stripwereld: een jonge vrouw die niet alleen in het plot figureerde om door de held gered te worden, maar die ook niet was voorzien van overdreven proporties, of onthullende kleding. Een vrouw die doortastend en intelligent kon zijn, en tegelijk gevoelig. Iemand die niet terugschrok voor confrontaties met onderaardse lavastromen, reuzeninsecten en laserwapens, maar die tegelijk vriendschappen waardeerde, en waar mogelijk vijanden vergaf. Er zijn slechtere voorbeeldvrouwen denkbaar. Bedenker en tekenaar Roger Leloup heeft gezegd dat hij zijn hoofdkarakter beschouwt als zijn dochter - iemand op wie hij trots is en met wie hij meeleeft, en dat toont zich in zijn verhalen.
De verhalen zijn bovendien uniek door het humanisme dat doorschemert in de plots. Het gaat de hoofdpersonen er niet om de slechterik te verslaan. Nee, als er in het plot al een schurk voorkomt, wordt die meestal het slachtoffer van zijn eigen hoogmoed, meestal doordat de technologische doorbraak die hij voor slechte doelen wil gebruiken, zich tegen hem keert. Vaak probeert Yoko hen te waarschuwen voor de gevolgen van hun handelen, en zet ze daarvoor zelfs haar leven op het spel. En als ze niet willen luisteren, toont ze haar verdriet, ook al hebben de schurken haar eerder nog schade berokkend. Als ze de ander kan redden, zal ze het doen. In ‘De Grens van het Leven’ komt een spion tot inkeer, nadat Yoko dodelijk gewond is geraakt. Hij geeft zijn plan op, om te proberen haar te redden. En in ‘De Titanen’ weet Yoko begrip op te brengen voor de reuzeninsecten die eerst haar vrienden gevangen hadden genomen. Als ze door de kou bevangen dreigen te worden, helpt ze ze om naar de ruimte terug te keren. “Een verschillend uiterlijk doet er weinig toe, zolang het denken maar gericht is op hetzelfde goede doel" - is haar instelling. Respect voor het leven - in welke vorm dan ook, is een steeds terugkerend thema in de Yoko Tsuno-stripverhalen. Zij is ook een van de weinige stripfiguren die blijk geeft van een zeker godsbesef. Ik proefde als jonge lezer deze andere sfeer, en maakte me die eigen voor de verhalen die ik zelf zou schrijven.
Maar vooral waardeerde en waardeer ik de Yoko Tsuno-stripverhalen door de levendige fantasie die tot uiting komt in gedetailleerde tekeningen. Roger Leloup begon als technisch tekenaar (hij tekende onder andere voertuigen voor de Kuifje-strips) en dat blijft zichtbaar in zijn werk. Of het nu gaat om een ruimteschip of om een monorail, om een koepelstad op een andere planeet of een kasteel in Schotland, zijn tekeningen overtuigen. Ik werd in de Yoko Tsuno-verhalen meegenomen naar een andere wereld. In Vulcanus’ Smidse was dat de wereld onder de aardkorst: met gigantische kloven, waarin lava stroomde, en grotten vol reusachtige paddestoelen. In De Drie Zonnen van Vinea was het een ruimtestation in een baan om Saturnus, een planeet die steeds met een kant naar de zon gekeerd was, en een toren die tot in de wolken reikte. In Het Licht van Ixo was het een gemeenschap op een bevroren maan rond een grote gasplaneet. In andere boeken was het Borneo tijdens de tweede wereldoorlog, een verlaten krater in Afghanistan, of Brugge in de zestiende eeuw. Steeds waren deze werelden niet weergegeven als dreigende omgevingen om in te overleven, of als werelden die mooi leken, maar in werkelijkheid gevaarlijk waren. Daarvoor waren ze met te veel liefde tot leven geroepen. Door het lezen was je even werkelijk ‘helemaal van deze wereld’. En bij mij werd het verlangen opgewekt naar andere werelden, naar nieuwe mogelijkheden, naar avontuur, schoonheid en ja, liefde. Iets van de ‘senhnsucht’ of ‘vreugde’ waar Lewis over sprak brachten deze verhalen bij mij te weeg. Ze inspireerden mij in elk geval tot het verzinnen van mijn eigen werelden, en eigen avonturen.
De Yoko Tsuno-serie loopt nu al meer dan veertig jaar, en Roger Leloup nadert de tachtig. Hij kan nog steeds prachtig tekenen, maar ik vind het plot van zijn laatste verhalen niet echt meer geweldig. Ten eerste zijn er teveel bijfiguren gekomen. De rol van Ben en Paul (de oorspronkelijke andere twee leden van het ‘trio uit het onbekende’) werd daardoor steeds kleiner, totdat ze nauwelijks meer iets bijdragen aan de ontknoping. Ook werden de plots steeds ingewikkelder, terwijl in de ontknoping naar mijn gevoel draden bleven liggen. De afwikkeling was niet meer echt geweldig. Zo is in 'De Pagode der Nevelen' niet duidelijk waar de draken vandaan komen, en wat het meisje Liao precies met ze te maken heeft. En in 'De Poort van de Zielen' wordt uiteindelijk niets gedaan met het feit dat de betreffende planeet niet aan de regels van de tijd gehoorzaamt. Het voorlaatste deel, deel 24, leek de trend te keren: goede interactie tussen de karakters, en een sterke ontknoping (in weer een nieuwe omgeving: de Amazone, compleet met gezonken Duitse onderzeeër).
Helaas valt Leloup mijns inziens in 'De Dienares van de Duivel' weer terug in zijn oude patroon. Het verhaal begint sterk. Yoko is uitgenodigd door een vriendin in Schotland. In de ruïne van een oude abdij is namelijk iets uitzonderlijks ontdekt: een jonge vrouw, stevig vastgebonden, die ook na achthonderd jaar geen tekenen van ontbinding vertoont. Yoko heeft al snel door dat het gaat om een robot, die in de Middel-eeuwen uit de aarde tevoorschijn kwam en angst zaaide bij de lokale monniken, die haar zagen als een dienares van de duivel. Om het mysterie op te lossen, roept Yoko de hulp in van haar oude Vineaanse vriendin Khany. Zij bevindt zich op dit moment op Aarde, waar ze haar volksgenoten helpt terugkeren naar hun verre planeet. Samen met haar jonge protegee Emilia, daalt Yoko met haar af onder de aardkorst, naar het rijk van de legendarische Lucifer.
Christelijke ouders moeten zich niet door de titel van het verhaal laten afschrikken. Zoals vaker in dit soort verhalen gaat het hier niet werkelijk om de duivel, maar is er een logische verklaring voor wat bovennatuurlijk lijkt. Mensen gebruiken beelden en ideeën om angst te zaaien en zo controle over anderen te verkrijgen, en dat is een verderfelijke handelswijze.
Voor het eerst sinds het derde album keert Yoko terug onder de aardkorst, en het is erg interessant om te zien hoe de tiener Emilia kennismaakt met de daar aanwezige buitenaardse beschaving. Het gevoel van het ontdekken van een nieuwe wereld wordt weer opgewekt. Ik miste helaas de ondergrondse lavastromen en de wouden van reuzenpaddestoelen. De in dit boek opgevoerde omgeving (een enorme zoutgrot) was mijns inziens minder inspirerend. Uit dramatisch oogpunt is het ook jammer dat Leloup in de laatste pagina’s nog nieuwe technologische ideeën opvoert - apparaten die kunnen krimpen en groeien, maar zonder dat het plot er van afhangt. Daarmee wordt de ontknoping onnodig gecompliceerd, en er zijn al genoeg elementen bij betrokken, zoals draken, telepathie en biotechnologie. Metgezellen Ben en Paul hebben in dit verhaal wel wat te doen, maar spelen niet echt een rol van betekenis als karakters.
Bij de eerste keer lezen ervoer ik daarom iets als teleurstelling. Misschien moet ik accepteren dat de Leloup van dertig jaar geleden niet meer terugkeert. Maar bij een tweede keer begon ik het einde iets meer te waarderen. Vooral omdat het afwijkt van het standaard patroon van deze verhalen. In dit geval wordt wel actief afgerekend met de tegenstander. Sommige machten zijn niet meer in staat zich te bekeren, en een ander leven te kiezen. Dan is medelijden misschien niet op zijn plek. En zo komt de duivel dan uiteindelijk aan zijn einde.
Al met al een redelijk goede aanvulling op de collectie, maar de eerste delen blijven het beste.