zondag 7 juli 2013

Gedicht: Afgod

Afgod

Welk wreed gebod
liet mij mijzelf verstoten?
Wiens koud edict
zond mij het duister in?
Welk woord
op tafelen gebeiteld
doorstak mijn hart
zoog al het leven weg?

Toch werd ik steeds
door banden teruggetrokken,
door haken in
mijn dode vlees gezet,
en neergeduwd
op kapot gebeden knieƫn
voor dat gelaat
dat niets dan oordeel sprak.

Ik zie slechts zwart
waar zij van liefde zingen.
Voel kille wind,
geen adem met een hart,
geen leven,
niets dat ik kan aanbidden,
maar dode steen
weerkaatst in hun gezicht.

Mijn lijden voedt
de geest in leer gevangen,
verwrongen,
tot regels teruggebracht.
Mij rest de dood
ik heb vergeefs gevochten.
Ik wacht
totdat de ware God mij redt.

Galaten 4:8-9: 'Toen u God nog niet kende, was u onderworpen aan goden die helemaal geen goden zijn. Hoe is het dan toch mogelijk dat u die God hebt leren kennen, meer nog, door God gekend bent, u opnieuw tot die zwakke, armzalige machten wendt en u daaraan als slaven onderwerpen wilt?'