Morgen is het weer zondag. En ik ga opnieuw naar de kerk. Nu niet omdat een van mijn vrienden spreekt of omdat de zangdienst over een voor mij interessant thema als ‘schepping’ gaat. Maar omdat ik bewust met gelovigen wil samenkomen. Ik mag dan mijn vraagtekens hebben bij sommige aspecten van de organisatie van de kerk en ik mag dan liever preken over andere onderwerpen willen horen, het feit is dat ik in de kerk heel veel mensen ken die ernaar verlangen de liefde van God beter te kennen en te leven uit een besef van genade. En het ontmoeten van die mensen -tijdens de dienst of tijdens de koffie- helpt mij om zelf op die dingen gericht te blijven. Let wel, ik weet niet of ik op de lange termijn bij deze kerk aangesloten zal blijven. Ik verlang nog steeds naar een meer kleinschalige, meer organische vorm van gemeentezijn. En ik hoop die ook een keer te vinden. Ik weet dat er geen perfecte kerk bestaat. Maar ik ben idealist - ik laat me niet door zo iets als realisme mijn dromen afnemen.
Ik blijf bovendien bij mijn hierboven al genoemde bezwaren. Het feit is dat ik me vaak schuldig voel bij preken die me vertellen wat ik allemaal moet of niet zou moeten doen, en dat ik eerder slechter over mezelf ga denken dan beter. Zoals ik in een eerder bericht op deze blog al opmerkte geloof ik niet dat bij een conflict tussen mijn ervaring en de kerk, het probleem volledig aan mijn kant ligt. Nogmaals, als ik allergisch reageer op huisstofmijt en anderen niet, betekent dat niet dat er geen huisstofmijt is. Ik blijf erbij dat sommige boodschappen daadwerkelijk manipulatief en beschadigend zijn, ook al ben ik de enige die zich erdoor gemanipuleerd en beschadigd voelt.
Wat ik dus ook niet meer wil, is van de kerk verwachten dat die verantwoordelijk is voor mijn herstel. Dat ik genezing zal ervaren puur door in de kerkbank te zitten, of dat ik daardoor op de een of andere manier een beter christen zou worden. Daardoor zou ik de kerk een verantwoordelijkheid geven die alleen aan God toebehoort. Ik zou de kerk een macht of invloed over mij geven die alleen God mag hebben. Ik creeer zo mijn eigen afhankelijkheid van de kerk. En doordat ik dat daadwerkelijk heb gedaan, heb ik me tegen de kerk afgezet toen die me niet gaf wat ik ervan verwachtte. Als in een ongezonde relatie, waarbij ik verwacht dat de ander mij gelukkig maakt, en mijn liefde dus voorwaardelijk is. Mijn verhouding tot de kerk was ongezond. En dat ik me vervolgens onttrok aan de geloofsgemeenschap was een symptoom van die ongezonde relatie. Hoewel ik daardoor niet meer blootstond aan voor mij beschadigende of beschuldigende boodschappen, liep ik ook veel goede, bemoedigende boodschappen mis - boodschappen die wel degelijk ook van het podium klinken (zoals afgelopen week). Ik kreeg zelf niets meer. En God was ook niet meer in staat om door de mensen uit de kerk tot mij te spreken.
Maar nog belangrijker: ik bracht zelf ook niets meer in de kerk in, ik deelde niet aan de geloofsgemeenschap uit van mijn gaven. Ik had niet alleen mezelf van de kerk afgesneden, maar ik had ook de kerk van mij afgesneden, en ervoor gezorgd dat in het geheel van de gemeente mijn unieke bijdrage ontbrak. Andere mensen moesten dat mislopen. Mijn keuze was, als je dat zo beziet, eigenlijk egoïstisch (alweer: een teken van een ongezonde relatie). Liefde is niet zozeer een kwestie van ontvangen, van het krijgen van waardering, maar van geven, van jezelf opofferen voor de ander. En zo zou ook onze omgang met de kerk niet zozeer moeten draaien om wat wij in de dienst kunnen krijgen maar om wat wij kunnen geven, aanbidding aan God en bemoediging aan anderen. Zoals we in een relatie als het goed is op de ander gericht zijn, zouden we ook in de kerk gericht moeten zijn op de anderen, en uitdelen van wat wij hebben ontvangen. En als iedereen uitdeelt, zal ook iedereen ontvangen. Ik geloof dat God er dan voor kan zorgen dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft. Zo wordt het een feest.
Hierover ging ook de preek van Samuel vorige week. Hij vertelde hoe bij een typische Nederlandse verjaardag de gastheer of gastvrouw vaak de hele avond in de weer is om het iedereen naar de zin te maken. Hij/zij schenkt koffie in, snijdt de taart aan, en deelt chips en cola uit (of bier en wijn). Hij haalt stoelen van zolder als er tekort zijn, zorgt dat er leuke muziek is, probeert iedereen welkom te heten. En dat is nog niet het enige: voor het feest begint heeft hij het huis schoongemaakt, de kamer ingericht en boodschappen gedaan (en misschien wel zelf taart gebakken). En als het afgelopen is, wacht er de klus van het opruimen, en dan ook nog de afwas. Ik weet heel goed hoe veel werk dat is: het is de reden dat ik toch maar een keer per jaar een feestje houd, ondanks dat ik er altijd erg van geniet. Je bent zo een weekeinde zoet met alles. En dan heb ik het nog niet op de kosten van alle hapjes en drankjes, die er ook nog een keer bijkomen. Samuel riep dan ook op om niet te blijven zitten, maar aan te bieden mee te helpen. Om ook eens in te schenken, of de afwas te doen (ik kan je verzekeren dat dit door de gastheer gewaardeerd wordt). De oproep is om bij te dragen aan het feest.
Maar in dit geval hebben we het nog steeds over een verjaardagsfeest dat door een enkel persoon georganiseerd wordt, en waarvoor de gasten zich niet verantwoordelijk voelen. Het zijn dan ook vaak dezelfden die aanbieden mee te helpen, namelijk degenen die zich ongemakkelijk voelen dat iemand zich zo uitslooft en die zich schuldig voelen dat zij niets doen. Maar je kunt ook samen besluiten feest te vieren. Een feest waarbij iedereen iets meeneemt. Een feest waarbij iedereen iets doet, waarbij iedereen uitdeelt. Een ‘American party’ - zoals we dat soms noemen. Bij zo’n feest wordt je verrast: er heeft iemand ijstaart gemaakt, of iemand heeft een gitaar meegenomen. Er kunnen bijzondere dingen gebeuren, spontane ontmoetingen, bizarre combinaties. Aan de andere kant kan het soms niet aan je verwachtingen voldoen: iedereen heeft hetzelfde, er is alleen maar cola, en de gesprekken gaan over niets anders dan voetbal. Het punt is echter dat je als deelnemer aan zo’n feest niet de positie hebt om iets van het feest te eisen. Als je verwachtingen hebt van het feest, zullen die vroeg of laat teleurgesteld worden. Je hebt er namelijk geen controle over. Je bent alleen verantwoordelijk voor wat je zelf naar het feest meeneemt. De rest moet je overlaten aan de anderen, daar moet je je door laten verrassen. Je kunt het alleen ontvangen zoals het komt. De ene keer zal blijken dat jij het meest moet geven, de andere keer wordt je door de creativiteit van de anderen overdonderd. Kortom, bij zo’n feest is het onmogelijk om een ongezonde afhankelijkheid van het feest vol te houden. Je kunt zo’n feest niet vieren als je egoïstisch bent. Bij zo’n feest kun je alleen maar vrijgevig zijn, en genieten van wat je onverwacht ontvangt. Je moet dus op de ander gericht zijn.
Veel mensen gaan naar de kerk omdat ze er iets willen ontvangen. Ik hoor het vaak genoeg: mensen willen ‘geestelijk voedsel’, ze willen bemoedigd worden om de week weer door te kunnen. Ze stellen eisen aan de kerk, ze leggen de kerk verwachtingen op, en ze beoordelen de kerk naar de mate waarin ze dat voedsel of die bemoediging ontvangen hebben. Tijdens mijn reis naar Amerika sprak ik met mijn reisgenoot over onze ervaringen in de kerk. Hij zei dat een huisgemeente of organische kerk voor hem geen kerk kon zijn. Want hij ontmoette God het best tijdens de massale samenzang, onder begeleiding van een goede band. Daar kon hij toch niet zonder. Ik hield me toen stil, maar later bedacht ik dat mijn vriend op deze manier heel veel eisen stelde aan de kerk. Om in zijn geestelijke behoefte te voorzien moest een kerk eigenlijk aan heel veel voorwaarden voldoen. Er moest ten eerste een zaal zijn, met een podium en een geluidssysteem. Er moest een band zijn en zangers, die ook moesten oefenen om goede muziek neer te zetten. Er moesten geluidstechnici zijn, die ook goed waren getraind. Er moest geld zijn om de copyrights van de opwekkingsbundel te betalen - en ga zo maar door. Omdat hij van de kerk verlangde dat hij er kon zingen met een goede band, verlangde hij eigenlijk dat de kerk voor hem een heleboel zou organiseren. En dat als er niet genoeg vrijwilligers waren om te musiceren, niet genoeg technici om het geluid te doen, of geen geld genoeg voor luidsprekers, dat de kerk dan mensen daartoe zou oproepen, eventueel manipulatief, om in zijn behoefte te kunnen voorzien. Om hem tevreden te stellen, zouden heel veel mensen zich (onbetaald natuurlijk) moeten inzetten.
Maar volgens mij is de kerk er niet om in onze behoeftes te voorzien. De kerk is er niet om ons de aanbiddingservaring te geven die wij nodig hebben. Als mijn vriend zo graag met een grote groep mensen wilde zingen onder begeleiding van een goede band, zou hij ook naar praiseavonden kunnen gaan. Hij zou naar een aanbiddingsconcert kunnen gaan. Ja, hij zou misschien moeten betalen. Maar het is ergens ook logisch dat je betaalt voor iets dat jij nodig hebt, iets dat jij verlangt. Ik verwacht ook niet dat mensen mij gratis boeken en DVD’s geven, ik ben bereid ervoor te betalen. Als ik iets gratis krijg, is dat genade. Daar kan ik nooit aanspraak op maken. Ik moet dus zelf ook niet van de kerk verwachten dat die mijn innerlijke gebrokenheid geneest, ik moet niet van de kerk therapie eisen. Als ik dat graag wil hebben, kan ik het zelf zoeken, mensen vragen die levenservaring hebben, of er desnoods voor betalen. Kortom, ik geloof dat de kerk overgestructureerd en overgeorganiseerd is (waardoor er steeds open vacatures zijn en mensen gedrongen moeten worden meer te geven of te helpen), omdat we onze verwachtingen te veel bij de kerk neerleggen. Als we de kerk zouden loslaten, als we onze eisen en verwachtingen van het samenzijn zouden loslaten, zouden we met een veel simpeler, eenvoudiger vorm tevreden kunnen zijn. Want dan zou het niet meer gaan om wat wij er krijgen, maar om wat we er kunnen geven.
En ik geloof dat hoe eenvoudiger de structuur van de kerk is, hoe simpeler de vorm, hoe makkelijker het is voor iedereen om daadwerkelijk iets bij te dragen op een manier die bij hem of haar past. Als niets hoeft, kan alles. In een vorm van huiskerk of organische kerk, of hoe je het ook wilt beschrijven, kan iedereen daadwerkelijk zijn of haar steentje bijdragen. Iedereen kan delen wat hij of zij heeft meegemaakt met de heer, iedereen kan bidden of vragen om gebed, iedereen kan een stukje uit de bijbel lezen, of een lied laten horen, of zelf zingen, kan een podcast van internet laten horen die hij of zij die week geluisterd heeft, kan een scène uit een film laten zien, kan een arm om iemand heenslaan die het nodig heeft, of kan gewoon aanwezig zijn (want soms is onze aanwezigheid hetgeen dat we te geven hebben). In zo’n vorm of structuur komt het niet aan op de paar mensen op het podium die eigenlijk worden gedwongen om aan de verwachtingen van een paar honderd kerkgangers te voldoen. In zo’n vorm of structuur geeft iedereen van zichzelf. Als u samenkomt, heeft ieder iets, zegt Paulus dan ook (let op: ook hij gaat ervan uit dat mensen samenkomen, niet om iets te ontvangen, maar om iets te geven, ter opbouw van de gemeente).
Huiskerkgoeroe Frank Viola (ik raad zijn boeken van harte aan, ook al denk ik in sommige opzichten net wat anders dan hij) wijst erop dat in het Nieuwe Testament heel vaak het woord ‘elkaar’ valt als het over de gemeente heeft: bemoedig elkaar, spreek tot elkaar met psalmen en geestelijke liederen, et cetera, et cetera. Viola beschrijft het leven van de (huis)kerk dan ook als ‘one anothering’. Het woord elkaar suggereert al dat het in het leven van de kerk niet gaat om eenrichtingsverkeer (van het podium naar de zaal, wat toch vaak de realiteit is in de gemiddelde zondagsdienst), maar om twee-, drie-, vier-, vijfrichtingsverkeer (afhankelijk van het aantal aanwezigen). Het leven van de kerk is een gemeenschappelijk leven, waarbij iedereen iets te geven heeft aan alle anderen, en waarbij iedereen dus ook van alle anderen ontvangt. Dat is hoe het er in een gemeenschap aan toe gaat. Dat is hoe het eraan toegaat in een lichaam (waar elk lichaamsdeel van alle andere lichaamsdelen afhankelijk is, en zelf ook voor alle andere lichaamsdelen noodzakelijk is). Dat is hoe het eraan toegaat op een feest.
Voor mezelf betekent dit dat ik de heling van mijn innerlijke pijn en mijn tekort aan zelfaanvaarding bij God moet zoeken, en niet moet verwachten dat de kerk daarvoor kan zorgen. Dat ik op die manier de kerk loslaat, bevrijd van mijn eisen. Waardoor ik (hopelijk) in staat ben om in de kerk, in welke vorm dan ook, mezelf te zijn. Dat ik me niet meer schuldig voel door boodschappen die bij mij op de verkeerde knoppen drukken. Dat ik me niet meer tekort voel schieten als er weer een oproep wordt gedaan om alle vacatures te vullen. Maar dat ik de gemeenschap van de gelovigen opzoek om anderen te ontmoeten en van mezelf te geven - op een manier die bij mij past, al is het alleen mijn aanwezigheid. En dat ik ervoor opensta om van anderen te ontvangen, niet wat ik van ze eis, maar wat zij hebben te geven. Dat ik opensta voor echte liefde, werkelijk feest.
Ik blijf bovendien bij mijn hierboven al genoemde bezwaren. Het feit is dat ik me vaak schuldig voel bij preken die me vertellen wat ik allemaal moet of niet zou moeten doen, en dat ik eerder slechter over mezelf ga denken dan beter. Zoals ik in een eerder bericht op deze blog al opmerkte geloof ik niet dat bij een conflict tussen mijn ervaring en de kerk, het probleem volledig aan mijn kant ligt. Nogmaals, als ik allergisch reageer op huisstofmijt en anderen niet, betekent dat niet dat er geen huisstofmijt is. Ik blijf erbij dat sommige boodschappen daadwerkelijk manipulatief en beschadigend zijn, ook al ben ik de enige die zich erdoor gemanipuleerd en beschadigd voelt.
Wat ik dus ook niet meer wil, is van de kerk verwachten dat die verantwoordelijk is voor mijn herstel. Dat ik genezing zal ervaren puur door in de kerkbank te zitten, of dat ik daardoor op de een of andere manier een beter christen zou worden. Daardoor zou ik de kerk een verantwoordelijkheid geven die alleen aan God toebehoort. Ik zou de kerk een macht of invloed over mij geven die alleen God mag hebben. Ik creeer zo mijn eigen afhankelijkheid van de kerk. En doordat ik dat daadwerkelijk heb gedaan, heb ik me tegen de kerk afgezet toen die me niet gaf wat ik ervan verwachtte. Als in een ongezonde relatie, waarbij ik verwacht dat de ander mij gelukkig maakt, en mijn liefde dus voorwaardelijk is. Mijn verhouding tot de kerk was ongezond. En dat ik me vervolgens onttrok aan de geloofsgemeenschap was een symptoom van die ongezonde relatie. Hoewel ik daardoor niet meer blootstond aan voor mij beschadigende of beschuldigende boodschappen, liep ik ook veel goede, bemoedigende boodschappen mis - boodschappen die wel degelijk ook van het podium klinken (zoals afgelopen week). Ik kreeg zelf niets meer. En God was ook niet meer in staat om door de mensen uit de kerk tot mij te spreken.
Maar nog belangrijker: ik bracht zelf ook niets meer in de kerk in, ik deelde niet aan de geloofsgemeenschap uit van mijn gaven. Ik had niet alleen mezelf van de kerk afgesneden, maar ik had ook de kerk van mij afgesneden, en ervoor gezorgd dat in het geheel van de gemeente mijn unieke bijdrage ontbrak. Andere mensen moesten dat mislopen. Mijn keuze was, als je dat zo beziet, eigenlijk egoïstisch (alweer: een teken van een ongezonde relatie). Liefde is niet zozeer een kwestie van ontvangen, van het krijgen van waardering, maar van geven, van jezelf opofferen voor de ander. En zo zou ook onze omgang met de kerk niet zozeer moeten draaien om wat wij in de dienst kunnen krijgen maar om wat wij kunnen geven, aanbidding aan God en bemoediging aan anderen. Zoals we in een relatie als het goed is op de ander gericht zijn, zouden we ook in de kerk gericht moeten zijn op de anderen, en uitdelen van wat wij hebben ontvangen. En als iedereen uitdeelt, zal ook iedereen ontvangen. Ik geloof dat God er dan voor kan zorgen dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft. Zo wordt het een feest.
Hierover ging ook de preek van Samuel vorige week. Hij vertelde hoe bij een typische Nederlandse verjaardag de gastheer of gastvrouw vaak de hele avond in de weer is om het iedereen naar de zin te maken. Hij/zij schenkt koffie in, snijdt de taart aan, en deelt chips en cola uit (of bier en wijn). Hij haalt stoelen van zolder als er tekort zijn, zorgt dat er leuke muziek is, probeert iedereen welkom te heten. En dat is nog niet het enige: voor het feest begint heeft hij het huis schoongemaakt, de kamer ingericht en boodschappen gedaan (en misschien wel zelf taart gebakken). En als het afgelopen is, wacht er de klus van het opruimen, en dan ook nog de afwas. Ik weet heel goed hoe veel werk dat is: het is de reden dat ik toch maar een keer per jaar een feestje houd, ondanks dat ik er altijd erg van geniet. Je bent zo een weekeinde zoet met alles. En dan heb ik het nog niet op de kosten van alle hapjes en drankjes, die er ook nog een keer bijkomen. Samuel riep dan ook op om niet te blijven zitten, maar aan te bieden mee te helpen. Om ook eens in te schenken, of de afwas te doen (ik kan je verzekeren dat dit door de gastheer gewaardeerd wordt). De oproep is om bij te dragen aan het feest.
Maar in dit geval hebben we het nog steeds over een verjaardagsfeest dat door een enkel persoon georganiseerd wordt, en waarvoor de gasten zich niet verantwoordelijk voelen. Het zijn dan ook vaak dezelfden die aanbieden mee te helpen, namelijk degenen die zich ongemakkelijk voelen dat iemand zich zo uitslooft en die zich schuldig voelen dat zij niets doen. Maar je kunt ook samen besluiten feest te vieren. Een feest waarbij iedereen iets meeneemt. Een feest waarbij iedereen iets doet, waarbij iedereen uitdeelt. Een ‘American party’ - zoals we dat soms noemen. Bij zo’n feest wordt je verrast: er heeft iemand ijstaart gemaakt, of iemand heeft een gitaar meegenomen. Er kunnen bijzondere dingen gebeuren, spontane ontmoetingen, bizarre combinaties. Aan de andere kant kan het soms niet aan je verwachtingen voldoen: iedereen heeft hetzelfde, er is alleen maar cola, en de gesprekken gaan over niets anders dan voetbal. Het punt is echter dat je als deelnemer aan zo’n feest niet de positie hebt om iets van het feest te eisen. Als je verwachtingen hebt van het feest, zullen die vroeg of laat teleurgesteld worden. Je hebt er namelijk geen controle over. Je bent alleen verantwoordelijk voor wat je zelf naar het feest meeneemt. De rest moet je overlaten aan de anderen, daar moet je je door laten verrassen. Je kunt het alleen ontvangen zoals het komt. De ene keer zal blijken dat jij het meest moet geven, de andere keer wordt je door de creativiteit van de anderen overdonderd. Kortom, bij zo’n feest is het onmogelijk om een ongezonde afhankelijkheid van het feest vol te houden. Je kunt zo’n feest niet vieren als je egoïstisch bent. Bij zo’n feest kun je alleen maar vrijgevig zijn, en genieten van wat je onverwacht ontvangt. Je moet dus op de ander gericht zijn.
Veel mensen gaan naar de kerk omdat ze er iets willen ontvangen. Ik hoor het vaak genoeg: mensen willen ‘geestelijk voedsel’, ze willen bemoedigd worden om de week weer door te kunnen. Ze stellen eisen aan de kerk, ze leggen de kerk verwachtingen op, en ze beoordelen de kerk naar de mate waarin ze dat voedsel of die bemoediging ontvangen hebben. Tijdens mijn reis naar Amerika sprak ik met mijn reisgenoot over onze ervaringen in de kerk. Hij zei dat een huisgemeente of organische kerk voor hem geen kerk kon zijn. Want hij ontmoette God het best tijdens de massale samenzang, onder begeleiding van een goede band. Daar kon hij toch niet zonder. Ik hield me toen stil, maar later bedacht ik dat mijn vriend op deze manier heel veel eisen stelde aan de kerk. Om in zijn geestelijke behoefte te voorzien moest een kerk eigenlijk aan heel veel voorwaarden voldoen. Er moest ten eerste een zaal zijn, met een podium en een geluidssysteem. Er moest een band zijn en zangers, die ook moesten oefenen om goede muziek neer te zetten. Er moesten geluidstechnici zijn, die ook goed waren getraind. Er moest geld zijn om de copyrights van de opwekkingsbundel te betalen - en ga zo maar door. Omdat hij van de kerk verlangde dat hij er kon zingen met een goede band, verlangde hij eigenlijk dat de kerk voor hem een heleboel zou organiseren. En dat als er niet genoeg vrijwilligers waren om te musiceren, niet genoeg technici om het geluid te doen, of geen geld genoeg voor luidsprekers, dat de kerk dan mensen daartoe zou oproepen, eventueel manipulatief, om in zijn behoefte te kunnen voorzien. Om hem tevreden te stellen, zouden heel veel mensen zich (onbetaald natuurlijk) moeten inzetten.
Maar volgens mij is de kerk er niet om in onze behoeftes te voorzien. De kerk is er niet om ons de aanbiddingservaring te geven die wij nodig hebben. Als mijn vriend zo graag met een grote groep mensen wilde zingen onder begeleiding van een goede band, zou hij ook naar praiseavonden kunnen gaan. Hij zou naar een aanbiddingsconcert kunnen gaan. Ja, hij zou misschien moeten betalen. Maar het is ergens ook logisch dat je betaalt voor iets dat jij nodig hebt, iets dat jij verlangt. Ik verwacht ook niet dat mensen mij gratis boeken en DVD’s geven, ik ben bereid ervoor te betalen. Als ik iets gratis krijg, is dat genade. Daar kan ik nooit aanspraak op maken. Ik moet dus zelf ook niet van de kerk verwachten dat die mijn innerlijke gebrokenheid geneest, ik moet niet van de kerk therapie eisen. Als ik dat graag wil hebben, kan ik het zelf zoeken, mensen vragen die levenservaring hebben, of er desnoods voor betalen. Kortom, ik geloof dat de kerk overgestructureerd en overgeorganiseerd is (waardoor er steeds open vacatures zijn en mensen gedrongen moeten worden meer te geven of te helpen), omdat we onze verwachtingen te veel bij de kerk neerleggen. Als we de kerk zouden loslaten, als we onze eisen en verwachtingen van het samenzijn zouden loslaten, zouden we met een veel simpeler, eenvoudiger vorm tevreden kunnen zijn. Want dan zou het niet meer gaan om wat wij er krijgen, maar om wat we er kunnen geven.
En ik geloof dat hoe eenvoudiger de structuur van de kerk is, hoe simpeler de vorm, hoe makkelijker het is voor iedereen om daadwerkelijk iets bij te dragen op een manier die bij hem of haar past. Als niets hoeft, kan alles. In een vorm van huiskerk of organische kerk, of hoe je het ook wilt beschrijven, kan iedereen daadwerkelijk zijn of haar steentje bijdragen. Iedereen kan delen wat hij of zij heeft meegemaakt met de heer, iedereen kan bidden of vragen om gebed, iedereen kan een stukje uit de bijbel lezen, of een lied laten horen, of zelf zingen, kan een podcast van internet laten horen die hij of zij die week geluisterd heeft, kan een scène uit een film laten zien, kan een arm om iemand heenslaan die het nodig heeft, of kan gewoon aanwezig zijn (want soms is onze aanwezigheid hetgeen dat we te geven hebben). In zo’n vorm of structuur komt het niet aan op de paar mensen op het podium die eigenlijk worden gedwongen om aan de verwachtingen van een paar honderd kerkgangers te voldoen. In zo’n vorm of structuur geeft iedereen van zichzelf. Als u samenkomt, heeft ieder iets, zegt Paulus dan ook (let op: ook hij gaat ervan uit dat mensen samenkomen, niet om iets te ontvangen, maar om iets te geven, ter opbouw van de gemeente).
Huiskerkgoeroe Frank Viola (ik raad zijn boeken van harte aan, ook al denk ik in sommige opzichten net wat anders dan hij) wijst erop dat in het Nieuwe Testament heel vaak het woord ‘elkaar’ valt als het over de gemeente heeft: bemoedig elkaar, spreek tot elkaar met psalmen en geestelijke liederen, et cetera, et cetera. Viola beschrijft het leven van de (huis)kerk dan ook als ‘one anothering’. Het woord elkaar suggereert al dat het in het leven van de kerk niet gaat om eenrichtingsverkeer (van het podium naar de zaal, wat toch vaak de realiteit is in de gemiddelde zondagsdienst), maar om twee-, drie-, vier-, vijfrichtingsverkeer (afhankelijk van het aantal aanwezigen). Het leven van de kerk is een gemeenschappelijk leven, waarbij iedereen iets te geven heeft aan alle anderen, en waarbij iedereen dus ook van alle anderen ontvangt. Dat is hoe het er in een gemeenschap aan toe gaat. Dat is hoe het eraan toegaat in een lichaam (waar elk lichaamsdeel van alle andere lichaamsdelen afhankelijk is, en zelf ook voor alle andere lichaamsdelen noodzakelijk is). Dat is hoe het eraan toegaat op een feest.
Voor mezelf betekent dit dat ik de heling van mijn innerlijke pijn en mijn tekort aan zelfaanvaarding bij God moet zoeken, en niet moet verwachten dat de kerk daarvoor kan zorgen. Dat ik op die manier de kerk loslaat, bevrijd van mijn eisen. Waardoor ik (hopelijk) in staat ben om in de kerk, in welke vorm dan ook, mezelf te zijn. Dat ik me niet meer schuldig voel door boodschappen die bij mij op de verkeerde knoppen drukken. Dat ik me niet meer tekort voel schieten als er weer een oproep wordt gedaan om alle vacatures te vullen. Maar dat ik de gemeenschap van de gelovigen opzoek om anderen te ontmoeten en van mezelf te geven - op een manier die bij mij past, al is het alleen mijn aanwezigheid. En dat ik ervoor opensta om van anderen te ontvangen, niet wat ik van ze eis, maar wat zij hebben te geven. Dat ik opensta voor echte liefde, werkelijk feest.