Dat mensen van elkaar verschillen is een open deur. Dat weten we allemaal. Het betekent ook dat de verbeelding van mensen verschillend is. Wat mij aanspreekt, waar ik plezier an beleef, wat mij tot nadenken stemt, hoeft dat bij jou niet te doen en vice versa. Daarom spreekt het ene type boek de ene persoon aan en het andere type boek de andere. De boeken van James A. Owen passen erg goed bij mijn verbeelding. Ik kan namelijk wel eens behoorlijk associatief zijn. Lezers van mijn blog vinden ook in mijn theoretische beschouwingen verwijzingen naar films, boeken, stripverhalen en wetenschappelijke weetjes. Ik heb wat ze noemen een brede interesse (dat zal iedereen die de links die ik doorgeef wel eens bekijkt ook zijn opgevangen). Ik ben geïnteresseerd in verhalen, in geschiedenis, in wetenschap, in andere planeten. Al de feiten en ideeën die ik verzamel probeer ik vervolgensmet elkaar in verband te brengen. Ik probeer ze te passen in een groter raamwerk. Bij elke grote nieuwe ‘ontdekking’ vraag ik me af wat daar de gevolgen van zijn voor de rest van mijn structuur van gedachten. Dat doe ik niet alleen op het hoge niveau van mijn levensbeschouwing, maar ook op verhaalniveau. Ik vond het bijvoorbeeld leuk om ‘cross over fan fiction’ te verzinnen: verhalen waarin ik de werelden van verschillende films of tv-series op een kloppende manier kon laten versmelten. Zo schreef ik zelf verhalen waarin Indiana Jones werd geconfronteerd met de zweep van de Balrog, of waarin hij terechtkwam op de verloren wereld van Arthur Conan Doyle (met dinosaurussen uit Jurassic Park). Ik verzon voor mijn broers een cross over tussen De Laatste Bazuin en de X-men, en The Matrix en Gladiator. Verhalen en theorieen die uiteenlopende werelden en gedachten bij elkaar brengen hebben mijn interesse.
Daarom geniet ik erg van verhalen als die van James A. Owen, waarvan ik op deze blog de eerste twee al een keer besprak. Ook het derde deel, The Indigo King, bevat weer die combinatie van Griekse mythologie, Arthurlegendes, bekende fantasy-schrijvers, sprekende dieren, alternatieve unversa en verwijzingen naar boeken (zo komt in dit verhaal Hank Morgan voor uit Mark Twains’ A Connecticut Yankee at King Arthurs Court). Het blijft ook leuk om te zoeken naar momenten en omgevingen die in de boeken van de hoofdpersonen terugkeren. En dit keer wordt het christelijk geloof aan de mix toegevoegd. Net als in de vorige boeken legt Owen slimme verbanden tussen al die verschillende werelden, waardoor ze bij elkaar lijken te horen. Hij schept een overkoepelende mythologie (zoals ik dat ook graag doe) waar al die verhalen onder vallen. Zijn karakters zijn niet bijzonder sterk, vind ik. De kracht van dit verhaal is het slimme spel met werelden van de verbeelding. En het plot bevat enkele erg interessante wendingen, waarbij wordt gespeeld met de verwachtingen van de lezer met name met betrekking tot de identiteit van de Winter Koning. Ook de door de auteur zelf gemaakte illustraties zijn prima. Maar dit deel liet mij helaas met een zure smaak in de mond achter.
Een voorwaarde voor het combineren van de verschillende verhalen en werelden in een enkel verhaal is namelijk dat je wel recht doet aan de afzonderlijke werelden. Natuurlijk mag je spelen met de historische feiten. Of Charles Williams op een bepaalde datum in Frankrijk verbleef vind ik echt niet zo belangrijk. Maar de kern van de historische personen en hun gedachtengoed moeten wel hetzelfde blijven, en hetzelfde geldt voor de mythologieën en verhalen - als je hun plot, hun kern ingrijpend moet veranderen om ze in je verhaal te verwerken, kun je net zo goed je eigen mythologie of verhaal verzinnen in plaats van een echt verhaal zo te verbasteren dat het niet meer als zichzelf herkenbaar is. En dat laatste is wat Owen in dit verhaal helaas doet met het christelijk geloof van zijn hoofdpersonen, en het verhaal van Jezus zelf.
Hij kon er natuurlijk niet omheen: het christelijk geloof moest een plek krijgen in zijn wereld. Dat heb je als je de Inklings kiest als hoofdpersonen voor je verhaal. Of feitelijker - de drie schrijvers die de ‘harde kern’ vormden van dit Engelse literaire gezelschap: Charles Williams, J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis. Zij zijn misschien wel de belangrijkste christenauteurs van de vorige eeuw en vooral de laatste heeft een belangrijke rol gespeeld, niet alleen in de ontwikkeling van het fantastische genre, maar ook in de ontwikkeling van het christelijke denken. Tolkien was al van jongs af aan een overtuigd christen. Lewis was lang atheïst, en omdat de eerste twee boeken zich afspelen voor Lewis’ dertigste, hoefde Owen zijn geloof nog niet in de verhalen te verwerken. Maar in het nawoord van The Indigo King geeft de auteur aan dat dit verhaal expliciet is gebaseerd op het onder Inkling-kenners befaame gesprek tussen Lewis, Tolkien en Hugo Dyson. Hierbij stelde Lewis eerst dat mythes leugens waren - weliswaar door zilver geblazen, in literair opzicht mooi, maar zonder relatie met de werkelijkheid. Lewis werd dan wel geraakt door de mythe van de Noorse god Balder, maar omdat het verhaal niet waar gebeurd was, kon hij er verder niets mee. Aan de andere kant: het verhaal van Jezus kende hij wel, maar daar voelde hij dan weer niets bij. Tolkien en Dyson hamerden erop dat mythes geen leugens zijn, maar dat het pogingen zijn van mensen om over de werkelijkheid te spreken. En omdat mensen naar het beeld van God geschapen zijn, en putten uit de door God geschapen werkelijkheid, kan het niet anders of in de verhalen die ze over die werkelijkheid vertellen schemert iets door van de waarheid. Onze mythen, ik heb deze uitspraak van Tolkien vaker aangehaald, koersen, hoewel zigzaggend naar de ware haven. Ze verwijzen uiteindelijk naar de Ware Mythe, het Verhaal dat werkelijkheid blijkt te zijn.
Tolkien had het daarbij over de dood en opstanding van Jezus. Het verhaal van Jezus had dezelfde kracht als de mooiste mythes, die over dood en opstanding waar Lewis zich zo door aangesproken voelde, maar met dit verschil, dat het echt gebeurd was in een aanwijsbare tijd, op een aanwijsbare plaats. Het feit dat Jezus echt gestorven was, deed niets af van de mythische betekenis van zijn dood. “Het is niet moeilijk zich de bijzondere opwinding en vreugde voor te stellen die men zou voelen als een buitengewoon mooi sprookjesverhaal waar zou blijken te zijn,” zegt Tolkien in Over sprookjesverhalen. “De vreugde zou precies dezelfde hoedanigheid hebben, als de vreugde die de ’wending’ in een sprookje geeft ... Legende en historie hebben elkaar ontmoet en zijn versmolten.” C.S. Lewis geloofde al in ‘een’ god, maar na deze nachtelijke wandeling met zijn vrienden ging hij van het geloof in god over naar een zeker geloof in Christus - in de letterlijke waarheid en betrouwbaarheid van het christelijk geloof, of de ‘christelijke mythe’.
Owen zegt dat hij de kans om mogelijke belevenissen te verzinnen voor de Jack Lewis van zijn verhalen, die zouden samenvallen met het gesprek tussen Lewis, Tolkien en Dyson, niet aan zich voorbij kon laten gaan. Dus ontvangen Jack Lewis en John Tolkien in dit verhaal van hun vriend Charles Williams een boek uit de vroege middeleeuwen. Op de half afgescheurde voorste pagina staan een paar regels, geschreven met bloed. De tekst is ondertekend door hun vriend Hugo Dyson. De twee vragen Hugo langs te komen, en vertellen hem dat ze samen met Charles de zorg dragen voor het Imaginarium Geographica - de atlas van de Archipel der Dromen, de wereld van de verbeelding. Hugo kan het natuurlijk nauwelijks geloven. Om een fris hoofd te krijgen, maken de drie een wandeling langs Addisons Walk. Onderweg komen ze langs een deur, die zomaar tussen de struiken staat en lijkt uit te komen op een grasveld. Hugo denkt dat Jack en John hem voor de gek houden en stapt erdoor. Hij komt echter niet terug. En als de deur per ongeluk wordt gesloten, verandert plots de wereld rondom de twee vrienden (en twee pratende Dassen, die hen vanuit de Archipel ter hulp waren gekomen). Ze bevinden zich niet langer in een groen en vruchtbaar Engeland, maar in het duistere, bijna levenloze Albion, waar mythische monsters ronddolen en de weinige overgebleven mensen in angst leven voor de Winterkoning - de boosaardige Mordred die de schrijvers in de eerdere delen dachten te hebben verslagen. Ze ontmoeten hun vriend Charles, maar die blijkt hen niet te kennen, is een dief in plaats van een geleerde, en heet in deze werkelijkheid Chaz. De enige die hen herkent, is H.G. Wells (Bert). Hij is samen met Jules (Verne) per ongeluk in deze werkelijkheid beland, toen ze door de tijd reisden. Hun apparaat bevindt zich op het laatste overgebleven eiland van de Archipel der Dromen. Van daar uit moeten Jack, John en de onbetrouwbare Chaz op zoek naar dat ene moment in het verleden dat de geschiedenis veranderde ... De oplossing hangt samen met de mysterieuze identiteit van de kaarttekenaar en de Graal uit de Arthurlegendes.
Met deze uitgangspunten had Owen inderdaad een goede mogelijkheid om te laten zien dat onze wereld en de ‘Archipel van de dromen’ beiden hun oorsprong vinden in een ware mythe, en dat Jezus niet alleen de schepper van de wereld en de oorsprong van de mythen is, maar ook de vervulling ervan. Hij had daarvoor niet eens zelf christen hoeven zijn. Een van mijn favoriete SF-auteurs, John C. Wright, heeft ook de neiging om in zijn verhalen allerlei mythologieën te verwerken, en figuren te laten opdraven uit allerlei verhalen. Soms zijn die figuren christenen. Dan laat hij in elk geval die karakters hun geloof serieus nemen. Als zijn karakters christenen zijn, geloven ze ook wat christenen geloven. (Ook al is wat ze geloven volgens andere figuren in het verhaal en volgens de auteur misschien niet waar). Toen hij deze verhalen schreef was Wright atheïst. Hij verbaasde zich erover dat mensen dachten dat hij christen was, alleen maar omdat de christelijke karakters in zijn verhalen hun eigen geloof serieus namen. Volgens hem was dat noodzakelijk om hen overtuigende karakters te laten zijn. (Ironisch genoeg kwam Wright later inderdaad zelf tot bekering).
Ongeacht of Owen nu in God gelooft of niet. Hij zou in elk geval een verhaal moeten schrijven dat het geloof van zijn karakters ‘in karakter’ laat. Maar hij laat deze kans schieten. Hij kiest voor een beschrijving van de graal die meer overeenkomt met die van Dan Brown dan die van Indiana Jones, waarmee hij een andere Jezus neerzet dan waarin Lewis en Tolkien geloofden. En hij stelt dat mythes hun kracht krijgen doordat wij erin geloven. Ook de mythe van Jezus. En de suggestie is dat het niet uitmaakt of de mythes waar gebeurd zijn. De Jack van het boek concludeert uiteindelijk dat hij is gaan geloven dat de mythes meer zijn dan verhalen. Dat was niet de conclusie van de historische C.S. Lewis - die bleef geloven dat de mythes door mensen verzonnen verhalen waren, maar hij ging juist geloven dat de historische gebeurtenis van Jezus’ dood en opstanding meer was dan alleen een historisch gegeven, maar de Ware Mythe waar de verzonnen verhalen naar verwezen. Dat verschil is wat mij betreft erg groot. De Jack in het verhaal van Owen heeft aan het eind van de wandeling langs Addisson Walk niet een inzicht gekregen dat hem kan maken tot een van de belangrijkste apologeten van de twintigste eeuw. Hij heeft niet de robuuste overtuiging van het bestaan van God en de historiciteit van Jezus die de echte Lewis in al zijn werken ten toon spreidt. Deze Jack is een zwak aftreksel van de echte, omdat de waarheid waar hij in gelooft een zwak aftreksel is van de waarheid waarin de echte geloofde.
De uiteindelijke serie van ‘The Chronicles of the Imaginarium Geographica’ moet uiteindelijk zeven delen gaan tellen. Dat betekent dat ook momenten later uit het leven van Tolkien en Lewis in de verhalen voor gaan komen. Ik vraag me af hoe Owen het christelijke geloof van de historische Lewis en zijn rol als schrijver van populair theologische werken in beeld gaat brengen. Vooral omdat zijn eigen Jack die rol niet zou kunnen vervullen. Zoals ik al zei heeft Owen door het christelijk geloof (en wat het christelijke geloof over zichzelf zegt) niet serieus te nemen de integriteit van zijn fantasiewereld ernstig aangetast. Toch zal ik de volgende delen ook gaan lezen, al was het alleen maar om te zien welke verbindingen Owen nog meer weet te leggen tussen historie, mythe en fantasie.
Daarom geniet ik erg van verhalen als die van James A. Owen, waarvan ik op deze blog de eerste twee al een keer besprak. Ook het derde deel, The Indigo King, bevat weer die combinatie van Griekse mythologie, Arthurlegendes, bekende fantasy-schrijvers, sprekende dieren, alternatieve unversa en verwijzingen naar boeken (zo komt in dit verhaal Hank Morgan voor uit Mark Twains’ A Connecticut Yankee at King Arthurs Court). Het blijft ook leuk om te zoeken naar momenten en omgevingen die in de boeken van de hoofdpersonen terugkeren. En dit keer wordt het christelijk geloof aan de mix toegevoegd. Net als in de vorige boeken legt Owen slimme verbanden tussen al die verschillende werelden, waardoor ze bij elkaar lijken te horen. Hij schept een overkoepelende mythologie (zoals ik dat ook graag doe) waar al die verhalen onder vallen. Zijn karakters zijn niet bijzonder sterk, vind ik. De kracht van dit verhaal is het slimme spel met werelden van de verbeelding. En het plot bevat enkele erg interessante wendingen, waarbij wordt gespeeld met de verwachtingen van de lezer met name met betrekking tot de identiteit van de Winter Koning. Ook de door de auteur zelf gemaakte illustraties zijn prima. Maar dit deel liet mij helaas met een zure smaak in de mond achter.
Een voorwaarde voor het combineren van de verschillende verhalen en werelden in een enkel verhaal is namelijk dat je wel recht doet aan de afzonderlijke werelden. Natuurlijk mag je spelen met de historische feiten. Of Charles Williams op een bepaalde datum in Frankrijk verbleef vind ik echt niet zo belangrijk. Maar de kern van de historische personen en hun gedachtengoed moeten wel hetzelfde blijven, en hetzelfde geldt voor de mythologieën en verhalen - als je hun plot, hun kern ingrijpend moet veranderen om ze in je verhaal te verwerken, kun je net zo goed je eigen mythologie of verhaal verzinnen in plaats van een echt verhaal zo te verbasteren dat het niet meer als zichzelf herkenbaar is. En dat laatste is wat Owen in dit verhaal helaas doet met het christelijk geloof van zijn hoofdpersonen, en het verhaal van Jezus zelf.
Hij kon er natuurlijk niet omheen: het christelijk geloof moest een plek krijgen in zijn wereld. Dat heb je als je de Inklings kiest als hoofdpersonen voor je verhaal. Of feitelijker - de drie schrijvers die de ‘harde kern’ vormden van dit Engelse literaire gezelschap: Charles Williams, J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis. Zij zijn misschien wel de belangrijkste christenauteurs van de vorige eeuw en vooral de laatste heeft een belangrijke rol gespeeld, niet alleen in de ontwikkeling van het fantastische genre, maar ook in de ontwikkeling van het christelijke denken. Tolkien was al van jongs af aan een overtuigd christen. Lewis was lang atheïst, en omdat de eerste twee boeken zich afspelen voor Lewis’ dertigste, hoefde Owen zijn geloof nog niet in de verhalen te verwerken. Maar in het nawoord van The Indigo King geeft de auteur aan dat dit verhaal expliciet is gebaseerd op het onder Inkling-kenners befaame gesprek tussen Lewis, Tolkien en Hugo Dyson. Hierbij stelde Lewis eerst dat mythes leugens waren - weliswaar door zilver geblazen, in literair opzicht mooi, maar zonder relatie met de werkelijkheid. Lewis werd dan wel geraakt door de mythe van de Noorse god Balder, maar omdat het verhaal niet waar gebeurd was, kon hij er verder niets mee. Aan de andere kant: het verhaal van Jezus kende hij wel, maar daar voelde hij dan weer niets bij. Tolkien en Dyson hamerden erop dat mythes geen leugens zijn, maar dat het pogingen zijn van mensen om over de werkelijkheid te spreken. En omdat mensen naar het beeld van God geschapen zijn, en putten uit de door God geschapen werkelijkheid, kan het niet anders of in de verhalen die ze over die werkelijkheid vertellen schemert iets door van de waarheid. Onze mythen, ik heb deze uitspraak van Tolkien vaker aangehaald, koersen, hoewel zigzaggend naar de ware haven. Ze verwijzen uiteindelijk naar de Ware Mythe, het Verhaal dat werkelijkheid blijkt te zijn.
Tolkien had het daarbij over de dood en opstanding van Jezus. Het verhaal van Jezus had dezelfde kracht als de mooiste mythes, die over dood en opstanding waar Lewis zich zo door aangesproken voelde, maar met dit verschil, dat het echt gebeurd was in een aanwijsbare tijd, op een aanwijsbare plaats. Het feit dat Jezus echt gestorven was, deed niets af van de mythische betekenis van zijn dood. “Het is niet moeilijk zich de bijzondere opwinding en vreugde voor te stellen die men zou voelen als een buitengewoon mooi sprookjesverhaal waar zou blijken te zijn,” zegt Tolkien in Over sprookjesverhalen. “De vreugde zou precies dezelfde hoedanigheid hebben, als de vreugde die de ’wending’ in een sprookje geeft ... Legende en historie hebben elkaar ontmoet en zijn versmolten.” C.S. Lewis geloofde al in ‘een’ god, maar na deze nachtelijke wandeling met zijn vrienden ging hij van het geloof in god over naar een zeker geloof in Christus - in de letterlijke waarheid en betrouwbaarheid van het christelijk geloof, of de ‘christelijke mythe’.
Owen zegt dat hij de kans om mogelijke belevenissen te verzinnen voor de Jack Lewis van zijn verhalen, die zouden samenvallen met het gesprek tussen Lewis, Tolkien en Dyson, niet aan zich voorbij kon laten gaan. Dus ontvangen Jack Lewis en John Tolkien in dit verhaal van hun vriend Charles Williams een boek uit de vroege middeleeuwen. Op de half afgescheurde voorste pagina staan een paar regels, geschreven met bloed. De tekst is ondertekend door hun vriend Hugo Dyson. De twee vragen Hugo langs te komen, en vertellen hem dat ze samen met Charles de zorg dragen voor het Imaginarium Geographica - de atlas van de Archipel der Dromen, de wereld van de verbeelding. Hugo kan het natuurlijk nauwelijks geloven. Om een fris hoofd te krijgen, maken de drie een wandeling langs Addisons Walk. Onderweg komen ze langs een deur, die zomaar tussen de struiken staat en lijkt uit te komen op een grasveld. Hugo denkt dat Jack en John hem voor de gek houden en stapt erdoor. Hij komt echter niet terug. En als de deur per ongeluk wordt gesloten, verandert plots de wereld rondom de twee vrienden (en twee pratende Dassen, die hen vanuit de Archipel ter hulp waren gekomen). Ze bevinden zich niet langer in een groen en vruchtbaar Engeland, maar in het duistere, bijna levenloze Albion, waar mythische monsters ronddolen en de weinige overgebleven mensen in angst leven voor de Winterkoning - de boosaardige Mordred die de schrijvers in de eerdere delen dachten te hebben verslagen. Ze ontmoeten hun vriend Charles, maar die blijkt hen niet te kennen, is een dief in plaats van een geleerde, en heet in deze werkelijkheid Chaz. De enige die hen herkent, is H.G. Wells (Bert). Hij is samen met Jules (Verne) per ongeluk in deze werkelijkheid beland, toen ze door de tijd reisden. Hun apparaat bevindt zich op het laatste overgebleven eiland van de Archipel der Dromen. Van daar uit moeten Jack, John en de onbetrouwbare Chaz op zoek naar dat ene moment in het verleden dat de geschiedenis veranderde ... De oplossing hangt samen met de mysterieuze identiteit van de kaarttekenaar en de Graal uit de Arthurlegendes.
Met deze uitgangspunten had Owen inderdaad een goede mogelijkheid om te laten zien dat onze wereld en de ‘Archipel van de dromen’ beiden hun oorsprong vinden in een ware mythe, en dat Jezus niet alleen de schepper van de wereld en de oorsprong van de mythen is, maar ook de vervulling ervan. Hij had daarvoor niet eens zelf christen hoeven zijn. Een van mijn favoriete SF-auteurs, John C. Wright, heeft ook de neiging om in zijn verhalen allerlei mythologieën te verwerken, en figuren te laten opdraven uit allerlei verhalen. Soms zijn die figuren christenen. Dan laat hij in elk geval die karakters hun geloof serieus nemen. Als zijn karakters christenen zijn, geloven ze ook wat christenen geloven. (Ook al is wat ze geloven volgens andere figuren in het verhaal en volgens de auteur misschien niet waar). Toen hij deze verhalen schreef was Wright atheïst. Hij verbaasde zich erover dat mensen dachten dat hij christen was, alleen maar omdat de christelijke karakters in zijn verhalen hun eigen geloof serieus namen. Volgens hem was dat noodzakelijk om hen overtuigende karakters te laten zijn. (Ironisch genoeg kwam Wright later inderdaad zelf tot bekering).
Ongeacht of Owen nu in God gelooft of niet. Hij zou in elk geval een verhaal moeten schrijven dat het geloof van zijn karakters ‘in karakter’ laat. Maar hij laat deze kans schieten. Hij kiest voor een beschrijving van de graal die meer overeenkomt met die van Dan Brown dan die van Indiana Jones, waarmee hij een andere Jezus neerzet dan waarin Lewis en Tolkien geloofden. En hij stelt dat mythes hun kracht krijgen doordat wij erin geloven. Ook de mythe van Jezus. En de suggestie is dat het niet uitmaakt of de mythes waar gebeurd zijn. De Jack van het boek concludeert uiteindelijk dat hij is gaan geloven dat de mythes meer zijn dan verhalen. Dat was niet de conclusie van de historische C.S. Lewis - die bleef geloven dat de mythes door mensen verzonnen verhalen waren, maar hij ging juist geloven dat de historische gebeurtenis van Jezus’ dood en opstanding meer was dan alleen een historisch gegeven, maar de Ware Mythe waar de verzonnen verhalen naar verwezen. Dat verschil is wat mij betreft erg groot. De Jack in het verhaal van Owen heeft aan het eind van de wandeling langs Addisson Walk niet een inzicht gekregen dat hem kan maken tot een van de belangrijkste apologeten van de twintigste eeuw. Hij heeft niet de robuuste overtuiging van het bestaan van God en de historiciteit van Jezus die de echte Lewis in al zijn werken ten toon spreidt. Deze Jack is een zwak aftreksel van de echte, omdat de waarheid waar hij in gelooft een zwak aftreksel is van de waarheid waarin de echte geloofde.
De uiteindelijke serie van ‘The Chronicles of the Imaginarium Geographica’ moet uiteindelijk zeven delen gaan tellen. Dat betekent dat ook momenten later uit het leven van Tolkien en Lewis in de verhalen voor gaan komen. Ik vraag me af hoe Owen het christelijke geloof van de historische Lewis en zijn rol als schrijver van populair theologische werken in beeld gaat brengen. Vooral omdat zijn eigen Jack die rol niet zou kunnen vervullen. Zoals ik al zei heeft Owen door het christelijk geloof (en wat het christelijke geloof over zichzelf zegt) niet serieus te nemen de integriteit van zijn fantasiewereld ernstig aangetast. Toch zal ik de volgende delen ook gaan lezen, al was het alleen maar om te zien welke verbindingen Owen nog meer weet te leggen tussen historie, mythe en fantasie.