Ik maak er geen geheim van dat ik fan ben van C.S. Lewis, de schrijver van onder andere de Narnia-verhalen, de Grote Scheiding, Brieven uit de Hel, en een hele serie andere boeken. Wie mijn boek heeft gelezen kwam een groot aantal verwijzingen tegen naar zijn werk.
Ook al is zijn overlijden in 2013 vijftig jaar geleden, en schreef hij zijn belangrijkste werken tijdens of kort na de tweede wereldoorlog, zijn verzonnen werelden spreken nog steeds tot de verbeelding, zijn gedachten zijn nog steeds inspirerend en uitdagend en zijn geloof is nog steeds een voorbeeld. En niet alleen voor mij. de meeste van zijn boeken zijn nog steeds in druk, zijn literatuur-kritische werk schijnt in de wetenschap nog steeds te worden gewaardeerd, hij werd in een film gespeeld door Anthony Hopkins, en zijn populariteit beleefde een opleving door de nieuwe verfilming van zijn Narnia-verhalen. In december verschijnt de nieuwste, Voyage of the Dawntreader, in de bioscopen! En dat voor een klassiek getrainde Ierse docent Engels, die een afkeer had van moderne literatuur, die het aan Oxford niet tot professor schopte, die tijdens zijn leven maar een keer de Britse eilanden verliet, die tot zijn 55ste vrijgezel was, en samenleefde met een alcoholische broer en de zieke moeder van zijn jeugdvriend.
Toen hij uiteindelijk professor werd in Cambridge noemde Lewis zichzelf een ‘dinosaurus’. Een overblijfsel uit een voorbije periode, een romanticus in een moderne setting. Zijn studenten moesten maar hun voordeel doen met de gelegenheid hem te bestuderen, want hij en zijn soort vormden naar zijn zeggen een uitstervend ras. Maar ik geloof dat het geheim van zijn blijvende populariteit en invloed nu juist gelegen is in het feit dat hij zo anders was dan zijn omgeving. Omdat hij zelf al niet deel uitmaakte van de cultuur en filosofie van zijn tijd, omdat hij toen al tijdloos was, kon hij tijdloos blijven. Wat hij te brengen had, zijn visie van de wereld voorbij onze wereld, was vijftig jaar geleden al niet modieus. Nu is zijn visie dat ook nog steeds niet, maar op een andere manier. Waar Lewis’ tijdgenoten zich stoorden aan zijn frivole fantasie, zijn verlangen naar ‘vreugde’ en zijn afkeer van discussies over ‘bijzaken’ in het geloof, is het nu zijn overtuiging van de absolute waarheid van Jezus’ openbaring, zijn stellige argumentatie en zijn duidelijke moraal waar onze tijdgenoten tegen aanlopen (waardoor Lewis ervan wordt beschuldigd een gefrustreerde vrouwenhater te zijn die zijn eigen schuldgevoel onderdrukte door zijn leerstellige stelligheid.) Maar het is verkeerd om Lewis te vergelijken met de eisen van onze postmoderne cultuur, en zelfs met de moderne cultuur die hem omringde. We moeten hem begrijpen als een negentiende-eeuws mens, een vertegenwoordiger van de romantiek, en misschien zelfs als een middeleeuws denker, die in de natuur om hem heen een afbeelding zag van een hogere werkelijkheid. Ik geloof dat mede hierdoor Lewis’ boeken tot de klassieken zullen blijven horen en over een eeuw, als ik en mijn bescheiden bijdrage aan het gedrukte woord al lang zijn vergeten, nog steeds mensen aan het denken zullen zetten, hun fantasie zullen opwekken, en zullen laten verlangen naar een wereld die mooier, hoger en beter is dan de onze.
Natuurlijk is Lewis een mens, en heeft hij niet in alles gelijk. Zo is zijn beeld van de wereld en de hemel behoorlijk beïnvloed door het platonische wereldbeeld, en mist hij (misschien daardoor) een deel van de waarheid van de opstanding (die in Mere Christianity bijvoorbeeld niet genoemd wordt). Daarom is het, net als met alle andere schrijvers, zaak om niet wat Lewis zegt klakkeloos over te nemen, maar met hem in discussie te blijven, vragen aan zijn werk te blijven stellen, en zijn meningen aan de schrift te toetsen. Ik ben er vast van overtuigd dat hij de eerste zou zijn die dat over zichzelf en zijn werk zou zeggen.
De boeken van Lewis zijn niet de Heilige Schrift zelf, maar, op de juiste manier gelezen, kunnen ze dienen als richtingaanwijzers. Zo zag hij zelf zijn Narnia-boeken in elk geval. Hij hoopte dat kinderen (en volwassenen) die van de leeuw Aslan waren gaan houden, in het echte leven degene zouden leren herkennen op wie Aslan gebaseerd was: Jezus. Hij hoopte dat de fantasiewerelden die hij beschreef bij de lezer zouden leiden tot verlangen naar de Echte wereld. Wie zou blijven hangen in de fantasiewereld zou er triest aan toe zijn. Hij was er in zijn zoektocht naar ‘vreugde’ al achter gekomen dat deze verdween als je jezelf richt op het gevoel zelf of de voorwerpen die het gevoel opwekten. Dit waren slechts richtingaanwijzers. “Ze zijn de geur van een bloem die we niet hebben gevonden, de echo van een melodie die we niet hebben gehoord.” De echte vervulling van ons verlangen was volgens Lewis alleen mogelijk in Christus, die ons al het goede wil geven in overvloed. Hijzelf hield dat in elk geval scherp voor ogen. Hij bleef zijn hele leven zoeken naar schoonheid, hij bleef houden van het ‘Noorderlijke’, hij bleef enthousiast over goede boeken, goede vriendschappen, maar hij liet zich daar niet door opslokken. Zijn werkelijke verlangen was om God lief te hebben en zelf de liefde van God te kennen. Nadat hij ontdekt had dat het verhaal van Jezus’ dood en opstanding de vervulling in de werkelijkheid waren van de mythologische verhalen die bij hem zoveel verlangen opwekten, ging hij niet meer terug naar de ‘mindere geliefden’. (Laat ik hier even mogen opmerken dat Lewis’ bekering, anders dan soms wordt voorgesteld, niet een puur intellectuele keuze was op basis van rationele argumenten. Lewis was geen klinisch denker. Hij was op zoek naar een bepaalde gevoelservaring, een gevoel van ‘vreugde’. Dat werd bij hem opgewekt door bijvoorbeeld de Noorse mythen over de opoffering van Baldur. Waar Tolkien en Hugo Dyson hem op een gedenkwaardige avond van wisten te overtuigen was dat de heilsgeschiedenis geen droge geschiedschrijving was, maar de waarheid waar de mythen naar verwezen. Het was de basis onder de werkelijkheid waar de mythen maar afspiegelingen van waren. En dus was het ook de vervulling van de verlangens die Lewis had, het verlangen naar betekenis en vreugde en schoonheid. En hij kon deze dingen nu voelen, in het vertrouwen dat het geen gevoel was op basis van een overgeleverd volksverhaal, maar op basis van een diepe realiteit.) Toen Lewis de waarheid had gevonden, werd dat ook het richtsnoer van zijn leven. Het was zo belangrijk voor hem dat hij wilde leven naar wat hij geloofde. En die integriteit spreekt uit zijn boeken. Toen hij na een discussie twijfelde of een argument van hem wel helemaal waterdicht was, gebruikte hij het niet meer. Ik meen dat hij een groot verlangen had oprecht te zijn.
Daarom zijn niet alleen zijn boeken inspirerend, maar ook zijn levensverhaal op zichzelf. Zijn liefde en geduld voor zijn broer Warren, zijn worsteling met sadomasochistische fantasieën als tiener en het schuldgevoel waardoor hij zijn geloof verloor, de geestdodende kostschool, zijn ervaringen in de eerste wereldoorlog, zijn zorg voor mevrouw Moore, de trouw waarmee hij iedereen die hem schreef probeerde te beantwoorden, hoe hij het grootste deel van de opbrengst van zijn boeken aan goede doelen gaf, het belang dat hij hechtte aan zijn vrienden (onder wie J.R.R. Tolkien), zijn ontmoeting met Joy Davidsman Gresham en zijn keuze om in het ziekenhuis met haar te trouwen, zijn verdriet en twijfel na haar dood en zijn oprechte keuze om op God te blijven vertrouwen, zijn inzet voor het onderwijs aan studenten (waar hij zijn hele leven mee is doorgegaan), zijn liefde voor bier (uit houten vaten!) en sigaretten, en wandelingen: zijn leven is net zo zeer een verhaal als zijn boeken. Een verhaal dat je doet verlangen ook zo’n oprecht leven te leiden als hij.
Dat was in elk geval wat mij bijbleef van het boek C.S. Lewis van George Sayer. Sayer maakt veel gebruik van dagboekcitaten en brieven en obscure bronnen, om een vrij compleet beeld te schetsen van C.S. Lewis. Daarbij gaat hij de ongemakkelijke dingen niet uit de weg (een paar daarvan noemde ik al) en hij toont ook aan op welke punten Lewis in zijn boeken (onder andere Surprised by Joy) een te negatief gekleurd beeld van de situatie gaf, of dingen verzweeg. Maar Sayer is er niet op uit Lewis zwart te maken. Nee, hij heeft de blik van een eerlijke vriend. Dat was hij ook letterlijk: George Sayer was een oud-leerling van Lewis, die 29 jaar lang met hem bevriend bleef, en ook anderen in het leven van Lewis persoonlijk kende. En de oprechtheid van zijn vriendschap ademt uit dit boek. Ik zeg met nadruk een eerlijke vriend, want hij verbloemt bijvoorbeeld niet hoe Joy een keer zijn vrouw uitschold toen die een onverwacht bezoek bracht, of de onhebbelijkheden van Lewis. Maar hij ziet Lewis als mens. Niet als heilige, niet als monster, maar als een heel persoon. En juist door die eerlijke beschrijving kan in Lewis’ leven het beeld opduiken van de God in wie hij geloofde. De biografie leest als een roman (het is ook zelf goed geschreven), en gaat ook in op de inhoud, totstandkoming en achterliggende thema’s van veel van Lewis’ werken. C.S. Lewis maakte mij enthousiast om ook de gedichten van Lewis te achterhalen, zoals Dymer, en om een aantal van zijn boeken opnieuw te lezen. De informatie die de lezer in dit boek over Lewis krijgt, helpt bij het begrijpen en verwerken van Lewis’ eigen werk, ontsluit die wereld een beetje, en leidt tot een diepere waardering, zelfs bij iemand als ik die al twintig jaar of langer een enthousiast Lewisiaan is.