Afgelopen zondag was er bij ons in de kerk een doopdienst. Altijd mooie diensten, waar mensen laten zien dat ze bij Jezus willen horen. Maar dit keer bespeurde ik bij mezelf een gemengde reactie. In plaats van gewoon blij te zijn voor de mensen die zich lieten dopen (het waren er zeven), raakte ik in een piekerstemming en voelde ik mezelf tekortschieten. Elke dopeling vertelde namelijk voordat hij of zij het doopvont inging waarom hij/zij zich liet dopen, vaak gepaard gaande met het verhaal hoe men tot geloof is gekomen (een getuigenis, noemen wij dat in evangelisch jargon). Bij iedereen was het proces anders verlopen, dus had ook iedereen een ander getuigenis. Op zich is dat natuurlijk alleen maar goed: we zijn individuen en het zou wel heel vreemd zijn als iedereen precies dezelfde ervaring met God had. Nee, God is zo groot dat Hij ons allemaal kan liefhebben op de manier die precies bij ons past, op onze eigen wijze, anders dan voor die andere zes miljard mensen (of zijn het er al zeven?). Maar ik merkte dat ik mijn overtuigingen en mijn eigen ervaringen vergeleek met die van al die anderen, en dat ik daardoor negatief over mezelf ging denken. Een van de dopelingen was naar een evenement van tien dagen bidden en vasten geweest en vertelde dat hij daar God had ontmoet. Ik vond mezelf direct tekortschieten omdat ik nooit gevast heb (en omdat ik twijfels heb bij dit specifieke concept en degene die er leiding aan geeft). Iemand anders vertelde dat hij genezingen had gezien (een arm die zou zijn aangegroeid) en dat er bij hem demonen waren uitgedreven. Ik voelde me direct schuldig omdat ik ten opzichte van die zaken wat sceptisch ben. Was ik niet ongelovig? Schuilden er in mij boze geesten zonder dat ik het door had? En zo door. Uiteindelijk kwam ik niet in feeststemming uit de kerk, maar terneergeslagen.
Later had ik het er bij de koffie over met een vriend. Hij legde al snel de vinger op de zere plek: bij mij kan alles zomaar binnenkomen. Ik zal als iemand mij aanspreekt altijd afwegen of de ander niet misschien gelijk heeft. Ik zal nooit a priori weigeren te luisteren of te overwegen. Elk woord, elke overtuiging, maar ook elke beschuldiging en elke verplichting, neem ik serieus.
Dit heeft, volgens mijn vriend (en volgens mij) een hele goede kant. Ik ben kennelijk niet zo trots op mijn gelijk dat ik niet meer gecorrigeerd kan worden. Ik ben in staat om van mening te veranderen. Ik groei, ik ontwikkel. Mijn overtuigingen zijn niet statisch. (Ik geloof ook vast dat de waarheid zo groot is dat ik haar nooit volledig zal kunnen kennen, en dat mijn menselijke redeneervermogen niet volmaakt is (zelfs gevallen), zodat mijn conclusies op hun best benaderingen zijn van de realiteit en nooit onfeilbaar.) Als tiener heb ik ooit gebeden of God me nooit zo star wilde laten worden als de 'broeders' op de voorste rij bij ons in de kerk, die stug met de armen over elkaar zaten als iets hen niet beviel en die elke verandering en elk voortschrijdend inzicht met volkomen stelligheid afwezen. Dat gebed heeft God tot nu toe verhoord!
Maar tegelijk zit er een duidelijke negatieve kant aan. Een deel van mijn 'flexibiliteit' komt namelijk voort uit een negatief zelfbeeld, de gedachte dat mijn eigen overtuigingen en ervaringen altijd minder 'waar/oprecht/overtuigend' zijn dan die van anderen. Dat de conclusies waartoe ik na 33 jaar ben gekomen altijd minder met de waarheid te maken hebben dan die van anderen. Dat het oordeel van de ander over mij altijd betrouwbaarder is dan mijn eigen beeld van mezelf en mijn eigen anderen. Dat merk ik als op mijn werk iemand het niet eens is met een keuze die ik gemaakt heb, bijvoorbeeld over een coverfoto op het tijdschrift. Maar ik merkte het ook in India, waar ik aan mezelf ging twijfelen en meende dat ik toch weer bijbelstudie MOEST doen en MOEST bidden. Ik merkte het toen ik een boek las van theoloog N.T. Wright, en me direct weer schuldig voelde en begon te twijfelen of de liefde van God inderdaad wel onvoorwaardelijk was. Het minste of geringste kan mij afbrengen van mijn innerlijke vrede. Ik ben als de onmondige kinderen waarover Paulus spreekt, "die stuurloos ronddobberen en met elke wind meewaaien, met wat er maar verkondigd wordt door mensen die tot alles in staat zijn wanneer ze anderen listig en doortrapt op een dwaalspoor willen brengen" (Efeze 4:14). Ik ben een speelbal van de golven, zoals die vriend het verwoordde, en dat is niet hoe ik wil zijn. Ik wil niet steeds opnieuw aan mezelf twijfelen. Ik zoek een anker.
Later diezelfde zondagmiddag zat ik in mijn eentje op mijn vaste plek bij de Coffee Company. Ik besloot hierover met God te praten. Dat klinkt heel zweverig en spiritueel, misschien. (Ik ben me ervan bewust dat niet iedereen op dezelfde manier met God omgaat en dat niet iedereen even veel van God ervaart. Mijn ervaringen zijn op geen enkele manier normatief. Ze zijn van mij. Als jij het anders ervaart, is dat helemaal goed!) Ik heb tegenwoordig de gewoonte om schrijvend te bidden. Ik schrijf in mijn aantekenboekje wat ik tegen God wil zeggen (en laat de woorden uit mijn hart 'naar boven' komen, in plaats van heel rationeel te denken over opbouw/structuur of iets dergelijks). Vervolgens wil ik God laten spreken. Dan probeer ik stil te zijn 'van binnen' en op te schrijven wat er in mijn gedachten komt. Vaak levert dat hele mooie dialogen op, waarbij ik duidelijk ervaar dat God een van de gesprekspartners is. Zo ook deze keer. Want God liet weten dat ik al veilig BEN. Ik ben al zeker. Ik sta al vast. Mijn twijfel en onzekerheid ontstaan doordat ik mijn ogen daarvoor sluit, doordat ik die waarheid niet waarneem. Maar of ik het zie of niet verandert niets aan wat waar IS. De enige reden dat ik nog door de golven heen en weer wordt bewogen, is dat ik nog niet accepteer dat ik al geankerd ben, dat ik ten diepste al stabiel ben en dat niets me van mijn plek in de omarming van God vandaan kan krijgen.
De bijbel maakt op heel wat plaatsen duidelijk dat de persoonlijke God de basis is van ons bestaan. Niet alleen in theorie, omdat Hij ons geschapen heeft, maar werkelijk, in elke vezel van ons leven. In Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij, zei Paulus in Handelingen 17. "U omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij", schreef de Psalmist (in Psalm 139:5). "De eeuwige God is u een woning en onder u zijn eeuwige armen", wist Mozes (Deuteronomium 33:27). Dit is waar voor ieder mens die ooit heeft geleefd of ooit zal leven: hij of zij wordt elk moment van zijn of haar leven gedragen door de almachtige schepper. En omdat de Ik Ben die ons draagt liefde is, zijn we nu ook elk moment geliefd. Die liefde is gebaseerd op de natuur van de God die onze basis is, niet op iets wat wij doen of kunnen doen. Hij is niet van ons afhankelijk. Hij heeft ons niet nodig. Hij heeft onze woorden en daden niet nodig. We hoeven voor Hem niet te bidden. We hoeven voor Hem niet uit de bijbel te lezen. Hij heeft alles voor ons gedaan. Hij heeft (om in bijbelse termen te spreken) ons overgebracht uit het rijk van de duisternis naar het koninkrijk van zijn liefde, Hij heeft ons levend gemaakt met Christus en ons een plaats gegeven aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten. "Ons leven is met Christus verborgen in God", aldus Kolossenzen 3. Zijn liefde is volledig zijn eigen keuze, en daarom kunnen we erop vertrouwen.
En de liefde van God is niet maar een woord, niet een generalisatie. Het is de diepe, persoonlijke, overvloeiende liefde waarmee God de Vader houdt van God de Zoon, waarmee Hij houdt van de Heilige Geest, en waarmee de Zoon houdt van de Vader, en waarmee de Geest houdt van de Zoon. Het is de intieme, onvoorwaardelijke relatie waarmee de personen van de drie-eenheid elkaar liefhebben. Dat blijkt uit Johannes 17, waar Jezus in zijn gebed tegen God stelt "dat u hen liefhad zoals u mij liefhad." En hij bidt "dat de liefde waarmee u mij liefhad in hen zal zijn en ik in hen." God accepteert ons niet alleen in zijn aanwezigheid, nee, hij houdt net zo veel als hij houdt van zijn enige zoon, Jezus, zelf. We zijn, elk van ons afzonderlijk, zijn oogappel, zijn troetelkind, zijn alles. Het populaire boek The Shack (een aanrader) laat het God zo zeggen, tegen elk karakter afzonderlijk: "I am especially fond of you." (De Nederlandse versie geeft dit weer als 'Ik hou heel veel van je', maar dat heeft niet dezelfde lading, vind ik). Zonder dat wij er iets voor hoeven, of zelf maar kunnen doen, en zonder dat wij het ongedaan kunnen maken, is God stapelgek op ons. Net zo als hij stapelgek is op zijn Zoon, Jezus. Zijn liefde voor zijn Zoon is niet van ons afhankelijk, daar kunnen wij niets aan veranderen, en dus ook niet zijn liefde voor ons. Dit is dus iets waarvan we zeker kunnen zijn.
Het enige dat ons nog te doen staat, is om deze realiteit te accepteren. Om niet te blijven doen alsof we niet geliefd zijn, alsof Gods liefde voor ons van onszelf afhankelijk is. Om onze ogen te openen voor de realiteit. Als we dat doen, zullen we volgens Efeze geworteld en gegrondvest blijven in de liefde (3:17). Dit is wat geloven in feite is: vertrouwen op de diepste werkelijkheid, hoe de golven ook tegen je aanbeuken, en welke winden ook aan je rukken, en hoe overtuigend/veroordelend/minachtend/stellig woorden van anderen ook zijn. Zoals Paulus zegt in Romeinen 8:38 "Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer."
Terwijl ik naar God aan het luisteren was, zag ik een beeld voor ogen. Niet een groots visioen en geen 'out of body'-experience. Niet heel bijzonder. Maar ik zag een 'plaatje', een scene, van een standbeeld dat door een takel op zijn sokkel wordt neergelaten. Het lijkt misschien even te wankelen, maar dan valt het op zijn plek en staat het stevig. En dan kan niets het meer uit evenwicht brengen, zelfs de sterkste wind niet. (Omdat ik niet aan standbeelden dacht op dat moment, geloof ik dat God me dit liet zien.) Ik paste het toe op mezelf: ik mag mezelf laten zakken op de 'sokkel' en dan zal ik stevig staan. De sokkel is de liefde van God, geopenbaard in Jezus. Hierdoor hoef ik niet meer te twijfelen. Als ik sta op deze basis, zal niets me meer van mijn plek krijgen. Dat is wat het betekent om 'gegrondvest' te zijn.
Maar het beeld van 'geworteld' te zijn hoort er ook bij. Ik wil immers niet statisch blijven. Ik wil niet star worden. Ik wil me blijven ontwikkelen: mijn persoonlijkheid, mijn overtuigingen, mijn karakter. En dat kan als je geworteld bent. Een plant kan pas echt groeien als hij zijn wortels stevig in de bodem heeft vastzitten. Pas als ik door mijn wortels ben vastgehecht aan de ondergrond van Gods liefde, als ik me daardoor laat voeden, als ik daar mijn kracht en motivatie aan onthaal, kan ik alles wat anderen me zeggen, al hun commentaar en inschattingen, op waarde gaan schatten. Wat ervan waar is en overeenstemt met Gods liefde, kan ik in mijn leven toepassen. Daardoor kan ik me laten corrigeren en me laten toetsen en dan zal ik gaan groeien. Wat niet overeenkomt met de waarheid dat God net zo veel van me houdt als van Jezus, kan ik links laten liggen. Zo wordt ik uiteindelijk hoe God mij bedoeld heeft. Iemand die zelf ook met volle overgave andere mensen lief heeft, zoals hij zichzelf liefheeft. Een stevige boom. Geen speelbal op de golven meer.
(Foto van hier).