In mijn vorige bericht met deze titel schreef ik hoe de boodschap van het kerstfeest in strijd is met het Griekse, platonische denken dat zich heeft genesteld in het denken van veel christenen. Dat God op dat moment, aan het begin van onze jaartelling, voor eens en altijd mens werd, bevestigt de woorden aan het begin van de bijbel dat de materiele schepping, en het materiële wezen de mens ‘heel goed’ waren. God heeft zich voor altijd verbonden met de wereld van energie en atomen, en deze daarom een eeuwige betekenis gegeven.
De schepping is dus niet een gevangenis voor zielen, zoals de Grieken beweerden, niet een onvolmaakte en minderwaardige schaduw van de werkelijk belangrijke wereld van de ideeën. En het doel van het menselijke leven is niet om uit dit vleselijke bestaan te ontsnappen, en te streven naar een ‘geestelijk’ of niet materieel leven. God verlangt ook niet van christenen dat ze zich alleen maar bezighouden met religieus gedrag, of dat ze hun menselijke of lichamelijke verlangens ontkennen. Aan de andere kant is het ook niet zo dat mensen maar alles kunnen doen met hun lichaam, omdat het toch niet belangrijk is en aan het eind van de tijden zal vergaan. Nee, de schepping en ons lichaam hebben een glorieuze bestemming, en wij mogen nu al gaan leven op een manier die daarbij past. Maar dat is een veel mooier, afwisselender en menselijker leven dan we vaak in de kerk voorgeschreven krijgen.
Wat de bestemming zal zijn van de schepping en van ons, mensen, is al te zien in de opstanding van Jezus uit de dood. We zagen al dat hij niet opstond als een geestelijk, niet lichamelijk wezen, dat zijn opstanding niet slechts iets symbolisch was, maar dat volgens elke vorm van christelijke orthodoxie hij na drie dagen als volledig mens het graf verliet. Toen de volgelingen van Jezus bij de graftuin aankwamen, zagen zij dat de steen was weggerold, en dat het lichaam van Jezus verdwenen was. Het was echter niet gestolen - geen dief zou de moeite nemen eerst de doeken en balsem te verwijderen en het doek om zijn hoofd op te vouwen. Als Jezus later verschijnt, maakt hij er een punt van te bewijzen dat hij geen spook of geestverschijning is, maar dat hij werkelijk materieel in het midden van zijn discipelen is. Niet alleen laat hij zich aanraken, hij eet ook wat hem wordt voorgezet, om te laten zien dat hij nog steeds bestaat uit vlees en beenderen. Hij is nog steeds lichamelijk. Hij is zichzelf.
Maar tegelijk is hij veranderd: Jezus kon in een afgesloten ruimte verschijnen, terwijl de deuren op slot zaten. Hij kon zich in een oogwenk verplaatsen naar Galilea. Hij vraagt om eten, maar had het zelf niet nodig. Hij zou ook niet meer dood kunnen gaan. Hij was niet meer onderworpen aan de vergankelijkheid, die de hele schepping kenmerkt. Bij zijn opstanding uit de dood is hij dus niet minder lichamelijk geworden (ontkleed, zoals 2 Korintiers 5 het noemt), maar meer (overkleed). Hij is de mens zoals God bedoeld heeft dat de mens zou zijn. In Hem is de heerlijkheid van God helemaal zichtbaar geworden. De opstanding van Jezus uit de dood was niet alleen maar een herstel van de oude situatie, het lichaam van voor de dood, maar iets mooiers, iets sterkers, onvergankelijk en glorieus. Als Johannes op Patmos hem ziet, valt hij op zijn gezicht [citaat]. Zozeer is hij onder de indruk van Jezus.
Volgens de Bijbel heeft God hetzelfde voor met de schepping en met ons, mensen. Het is niet zijn doel de materie en ons lichaam te laten verdwijnen, om alleen zielen over te houden, geestelijke wezens zonder vorm of inhoud, die niet van elkaar te onderscheiden zouden zijn. Het heelal van ruimte en tijd was niet een experiment dat als het afgelopen is in de afvalbak verdwijnt. Nee: de geschapen werkelijkheid is bedoeld om eeuwig te bestaan, los van God, een wereld die God kan liefhebben, die God kan koesteren, en inidivduele mensen met wie God een relatie van wederkerige liefde kan aangaan. Daarom belooft de bijbel de opstanding van de doden. Ieder mens zal levend worden gemaakt. Niet alleen als niet materiële geest, of als lichaamsloze ziel, maar als volledig individu, lichaam incluis.
Maar het is niet Gods bedoeling de zaak maar bij het oude te laten. De mensen die Hij uit de dood levend maakt, zullen zichzelf zijn, maar tegelijk meer. De bedoeling van God voor hen zal volledig tot uiting komen. Ze zullen dezelfde glorie hebben als Jezus. Hetzelfde opstandingslichaam. Een lichaam dat niet is onderworpen aan de vergankelijkheid, dat niet meer ziek kan worden of kan sterven. (De mensen die Jezus tijdens zijn leven op Aarde uit de dood opwekte, zijn uiteindelijk weer gestorven. Zij deelden nog niet in de opstanding van Christus uit de dood). De nieuwe mensen zullen niet meer hoeven slapen, en niet meer hoeven eten (al suggereert de bijbel dat ze dat nog wel zullen kunnen). Ze zullen ook net als Jezus in staat zijn om te verschijnen in een afgesloten ruimte, en zich in een oogwenk over grote afstanden kunnen verplaatsen. En deze mensen zullen leven in een vernieuwde hemel en een vernieuwde aarde, waar gerechtigheid woont. Een heelal dat niet meer in chaos en entropie vervalt, maar waar heerlijkheid na heerlijkheid opbloeit. Een werkelijkheid waar schoonheid, goedheid, liefde en waarheid bepalend zijn. Een wereld van creativiteit, van vriendschappen, van leven.
Dit is wat God altijd al voor de mens in gedachten had, het bestaan waar Hij naar toe werkt, waar al zijn activiteit in de geschiedenis op is gericht. De rode lijn in de bijbel is er niet een van het herstel van een zekere paradijselijke situatie uit het verleden, maar van het toewerken naar een glorieuze situatie in de toekomst. De bijbel kijkt niet terug op wat geweest is, maar kijkt vooruit naar wat gaat komen. Het is niet zo dat de tempel waar het in Openbaringen 21 over gaat terugwijst naar de tempel van Salomo, of daar een vervanging van is, nee, de tempel van Salomo was een vooruitwijzing naar de aanwezigheid van God in het komende koninkrijk. De tempel van Salomo wees vooruit. Net zo zijn de nieuwe hemel en de nieuwe aarde niet het herstel van het paradijs uit Genesis 1 en 2. De bomen van het leven in Openbaring 21 wijzen niet terug naar de boom van het leven in Genesis. Nee, het paradijs waarmee de bijbel begon, was een vooruitwijzing naar de eeuwige heerlijkheid. De tuin waarin Adam en Eva volgens het verhaal werden geplaatst was maar een voorproefje van de glorie waarvoor de mens bestemd was. Het was niet het einddoel, maar wees daar naar vooruit. Het christelijk geloof is een geloof dat altijd vooruitkijkt.
(Zijdelingse noot: dit is een belangrijk punt in het als christen denken over evolutionaire processen. God werkt ergens naartoe, van het onvolmaakte naar het volmaakte, van het mindere naar het meerdere. De processen of dat nu de processen van kosmische of biologische evolutie zijn of de heilsgeschiedenis, hebben een doel. En op dit moment hebben we dat nog niet bereikt.)
De oproep van Jezus aan zijn volgelingen is om te leven in de realiteit van de verlossing. Die is nu misschien nog niet zichtbaar, maar de opstanding van Jezus is de belofte dat ze wel werkelijkheid zal worden. Ik heb de laatste maanden van 2010 al uitgebreid geschreven over de hoop die we op basis van Jezus’ opstanding hebben als christenen. Maar nu wil ik een ander punt maken, namelijk dat we aan ons leven als lichamelijke mensen in een materiële wereld dezelfde betekenis moeten toekennen als die Jezus eraan toekende. Als we geloven moeten we niet onze menselijkheid afleggen, we mogen onze menselijkheid juist gaan vieren.
God heeft namelijk bedoeld dat we mensen zouden zijn, dat is onze eeuwige bestemming: mensen die als Gods beelddragers rentmeesters zijn van zijn schepping. De activiteiten die de Grieks-denkende christenen beschouwen als onbelangrijk, minderwaardig en werelds, zijn dus juist de activiteiten waar God ons toe oproept. Jezus zelf heeft het erover dat hij ernaar uitkijkt feest te vieren in Gods koninkrijk met zijn discipelen. Hij maakt van water wijn en laat het aan de bruiloftsgasten uitdelen. Hij heeft gesprekken met mensen aan een waterbron. Hij staat bekend als een zuiplap en veelvraat (althans bij de strenge Farizeeën). Hij leeft met volle teugen. En dat verlangt hij ook van ons. Juist als we genieten van het bestaan als mensen, leven we zoals we bedoeld zijn. Dat wil zeggen: als we een wandeling maken met vrienden, als we een lekker gerecht klaarmaken, als we het aquarium van een achterneefje bewonderen, als we met een jongere broer enthousiast spelen met de Wii, als we een kennis die het moeilijk heeft opzoeken, als we een opdracht doen voor ons werk, of meubels van de Ikea in elkaar zetten, vul maar in ...
Het verloste leven bestaat niet uit een aaneenschakeling van religieuze handelingen, van bidden, bijbellezen en zingen. Nee, het verloste leven bestaat uit echt leven. Niet leven uit een automatisme, het aan je voorbij laten gaan, jezelf verdoven. Maar bewust leven, leven in het moment, ervoor kiezen mens te zijn, relaties aan te gaan, schoonheid te maken en te bewonderen, en waarheid en gerechtigheid na te streven. Echt mens zijn. Juist in de normale zaken van het dagelijkse leven wordt Gods bedoeling zichtbaar. Juist in de alledaagse handelingen, het zetten van koffie, het vouwen van de was, het beantwoorden van de e-mail, komt het verloste leven tot uiting. De meest ‘christelijke’ mensen zijn volgens mij niet de mensen die het vaakst in de kerk zitten, religieuze teksten achterop hun auto hebben staan, en alleen maar praise-CD’s draaien. Nee, de meest ‘christelijke’ mensen zijn de mensen die onopvallend mens zijn, die zichtbaar genieten, die zorgvuldig omgaan met hun lichaam, die anderen helpen in plaats van ze af te kraken, die de schepping beschermen en niet uitbuiten, die liefhebben in plaats van te haten. De meest ‘christelijke’ mensen zijn degenen die volledig en met overgave ‘menselijk’ zijn.
Natuurlijk is het goed de bijbel te lezen en daarover na te denken. Natuurlijk is het goed met andere christenen samen te komen. Natuurlijk is het goed de tijd te nemen om met God te praten en naar Hem te luisteren. Dat hoort ook allemaal bij het mens zijn - de eerste mensen wandelden immers met God in de tuin, en in de eeuwigheid zal God zelf onder de mensen zijn. Maar daaruit blijkt ook dat God juist aanwezig wil zijn bij ons in ons normale, alledaagse leven. In Gods uiteindelijke bedoeling, de nieuwe hemel en nieuwe aarde, zal er geen tempel meer zijn, zegt de bijbel. Dat wil zeggen: geen religieus instituut, dat gescheiden is van het normale leven. Nee, God zelf zal onder de mensen wonen. Hij zal deel uitmaken van hun vriendschappen, hun gesprekken, hun eten en drinken, hun dagelijks werk. En dat mogen wij nu ook al gaan ervaren. Gods aanwezigheid in ons gewone leven als mensen, geeft ons betekenis en geeft onze handelingen waarde, bevestigt ons als mensen. Daarom: Geloven is mens worden!